De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 7 mei pagina 15

7 mei 1921 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

7 Mei '21. No. 2289 DE "A M STERDAMMER, WEEKBLAD V OOR NEDERLAND 15 NA DE RAADSVERKIEZING Teekening voor de Amsterdammer" van Joh. Braakensiek HET WETSONTWERP-HAD-JE-ME-MAAR Ttektning voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck ,,Wat dorperheyd is dit, onedele gemeente? Wat dolheyt u vervoert? dat ghy uw' heeren hoont En met soo valsch een mujit uw' trouste vaders loont?' (Joost v. d. Vondel, Palamsdes) Voor wie hooge eischen stelt aan kwaliteit, construc tie en afwerking is de FONGERS het aangewezen rijwiel. De uitstekende naam, die het FONGERS-R1JWIEL alom verworven heeft, dankt het aan zijne goede hoedanigheden. Oi6roningirliiwiilinfabriiki,FONGEIS KOREAANSCHE FABELS Uit den volksmond opgeteekend door N. QARIN Uit tiet Russisch vertaald door A. SAALBORN II DE KUNSTENAAR In Korea leefde een kunstenaar KimTon-Tsjoemi. Hij was beroemd, maar zocht naar grootsche dingen. Eens droomde hij, dat een grijsaard hem zeide : er is een hemelsche rivier, teerder-blauw dan de hemel, helderder dan het klaarste water op aarde. Om die rivier te aanschouwen, moet ge alle nachten tot den hemel doordringen, en de tinten, die be ginnen, waar de rosse afstraling van Orion valt, zijn de tinten van die rivier. Schilder dat beeld. Zulk eenbeeld zal geluk brengen aan heel Korea. Maar het zal uw leven kosten. Toen Kim-Ton ontwaakt was, wachtte hij met ongeduld de intrede van den nacht en zocht de kleuren van de hemelsche rivier. Eerst kon hij niets onderscheiden. De hemel was donker of blauw en alleen in de buurt van de groote sterren was het melkachtig, wegsmeltend-blauw. Dan kwam de maan, gesponnen in zachte stralen van Orion en in den lichtschijn van de maan blanken'de sterren en verbleekte de hemel.Maar dat alles was niet wat hij zocht. Maar na lange inspanning vondKim nog fijner tinten, die bewogen door den hemel. En zoo hevig spande hij zijn oogen in, zoo lang, en zoo intens, dat hij eindelijk in den hemel zag, wat geen ander sterfelijk mensen vermocht. En terwijl hij daar zoo roerloos neerzat, zeiden de menschen, dat Kims ziel De uitgeslotenen van de verkiesbaarheid uit zijn lichaam gevloden was en zweefde door den hemel. Langzaam vorderde het werk. Maanden, jaren gingen voorbij. Eens zat hij weer zoo naar den hemel te staren en hij had nog maar de laatste tonen op te vangen, toen hij plotseling ophield den hemel en al het omringende waar te nemen. Kim-Ton was blind geworden, en toen men 's morgens bij hem kwam, was zijn lichaam ge storven. Zijn werk werd naar den keizer gebracht. Deze riep alle geleerden samen en vroeg : Wat beteekent dit? Het beteekent niets. En het werk werd op het archief geworpen. Maar een Chineesch wijsgeer sprak : In Korea heeft de beroemde kunstenaar Kim-Ton-Tsjoemi een schilderwerk gemaakt, dat wij tot iederen prijs moeten koopen. Toen de keizer te Séoul vernam, met welk doel de Chineesche gezanten kwamen, liet hij hun het schilderwerk voor duizend kesj (= twee roebel) De fooien aan de Koreaansche ministers meegerekend kwam het schilderij te staan op dertig duizend kesj (zestig roebel) Waarom hebben jullie dat prul noodig ? vroegen de Koreaansche ministers, terwijl ze het geld in hun zakken stopten. Waarvoor? eef het koord maar eens ! En toen men het koord aan het schilderij bevestigd had, sprong er een levende visch uit. Hebt u gezien? vroegen deChineezen?U hebt het geluk van uw land verkocht. En sedert dien werd China rijk en Korea ging achteruit en werd zoo arm als het op hetoogenblik nog is. III DE STEENHOOPEN VAN KANTSJEGAN Gedurende de heerschappij van de Tsoemaan-dynastie leefde in de nabijheid der Toemangan-rivier, in de stad Aonidi de tach tigjarige Kantsjegan. Hij was een waarzegger en wist, wanneer de menschen tot de helft van hun levensduur waren genaderd. Hij was heel geleerd, of schoon hij zich in hoofdzaak bezig hield met den landbouw. Maar toen hij tachtig jaar geworden was, deed hij al zijn werktuigen aan kant en hield zich verder onledig met visschen in de rivier. Daar hij evenwel geenerlei lokaas aan den hengel bevestigde ving hij nooit iets. Dat duurde zoo drie jaren. Toen zei zijn vrouw tegen hem : Jij bent'een afgeleefd grijsaard, ik wil niet langer met je leven. Ik ga scheiden. Kantsjegan vond het goed en zij scheidden van elkaar. Maar nu gebeurde het volgende : nut i nu iiiiiiiiiiiiiniiiimiiimiiMitiiiiiiiiiiiiiiiiiiii De keizer kwam te hooren, dat een oud man al drie jaar lang dagelijks stond te visschen zonder aas. Hij stelde belang in dat geval en liet den grijsaard bij zich komen. Waarom sta jij te visschen zonder lokaas? Omda£ik wist, dat gij mij roepen zoudt. De keizer sprak vertrouwelijk met hem, leerde zijn groot verstand, zijn geleerdheid kennen en maakte hem tot zijn eersten minister. Toen kwam zijn gewezen vrouw tot hem en smeekte, haar weer aan te nemen. Nee, antwoordde Kantsjegan, een vriend voor goede dagen kan ik altijd vinden ; maar in moeilijke {dagen wilde je mijn vriend niet zijn. Toch zal ik- iets voor je doen. En hij liet een hoop steenen opstapelen aan den kant van den weg, met dit opschrift: ,,Voorbijganger, denk aan mijn vrouw. Zeg : ?illendig wijf en spuw uit." Sedert dien spuwt de Koreaan telkens als hij zulk een hoop steenen voorbij komt en zegt ellendig wijf ! Overigens gelooven de Koreaansche vrouwen niet aan deze legende, en zij verklaren die eigen aardige gewoonte der mannen daarmee, dat die zich maar zoo'n beetje willen vermaken, wanneer ze bezig zijn, de steenen waarmee de velden bezaaid zijn op hoopen te stapelen. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiifi-miiiiiifiiffiiiiiiijjiiiiffiiiffififiifmfM Inhoud van de Mei-Tijdschrften Groot Nederland: A. Thiry, De Droomer. H. von Kleist, De Gebroken Kruik. V. E. v. Vriesland, Gedichten. Cyriel Buysse, De Lieve Wereld. Carry van Bruggen, De Zelfvermomming der Absoluten. ? Frans Coenen, Studiën van de Tachtiger Beweging. J. H. Walch en F. C., Literatuur. Onze Eeuw: Jo de Wit, De late Geboorte. Prof. R. C. Boer, J. Knudsen. Mr. P. N. van Eyck, De lersche kwestie. A. C. S. de Koe, Nieuwe Boeken. J. J. Zeldenthuis, Verzen. Jo de Wit, Tooneel. Mr. J. C. van Oven, Were'.dgebeurtenissen. Leestafel. M 1111111111111111111111 li iiiiiiiiiiimiiimm AAN HET WATER Het eerste bedrijf van de lente speelt in het bosch, met hazelaar en sneeuwklokjes, primula en anemonen, maagdepalm en speen kruid. Het water heeft meer tijd noodig om warm te worden en het wordt April,eer alles wat op den bodem sluimert, zich goed begint te roeren. Maar als de zon wat lang en krach tig schijnt en de bodem niet te diep ligt, dan komt er een groei en ontwikkeling als nergens elders. Kleine, donkergroene, ruige bolletjes die in den modder slechts met moeite waren te vinden, roeren zich even, komen iets omhoog en een week later zijn het slierten van hoorn blad of blaasjeskruid of vlechtwerken van waterranonkel. Kleine bruine kegeltjes, soms lijken het groote haverkorrels,wippen de hoogte in en veranderen in een vloertje van cirkel ronde blaadjes, eerst bruinpaars, later groen als miniatuur-plompeblaren, dat is de kikkerbeet. Veenwortel, die nu al drie winters aan de oppervlakte is blijven leven, maakt nieuwe loten en frisch blad, dat het onooglijk wir war der oude stengels verbergt. En overal komen plompeblaren en waterlelieblaren omhoog, luchtig zwevend tusschen opper vlakte en bodem en op verschillende hoogte en het lijkt nu, ofschoon ze vrijwel onbeweeg lijk zijn, alsof dat alles in snelle, stijgende beweging is. Aan den oever pieken millioenen riettoppen omhoog, eiken dag een centimeter hooger en even druk is het daar van lisch en lischdodde, biezen en zeggen. Daartusschen weer eert vreemde drukte van ontkrullende varenspiralen of duizenden paardestaarten, die hun zwarte sporendragers omhoog werken. Wie dit alles aandachtig gadeslaat, krijgt onwillekeurig een gevoel van groote actie en druk beweeg en menigmaal op mooie Meidagen in het hart van de moeras-wildernis heb ik het geruisch van dien ontzettenden groei kunnen hooren. Aan de oevers lijkt de groei het sterkst en sommige plekken, sommige planten zijn het meest bevoorrecht. Dat ligt aan verschillende omstandigheden : richting van den wind, aard van den bodem, diepte van het water en het al of niet optreden van andere planten, die een storenden invloed uitoefenen. Hoe het komt, dat de een of andere plant overheerschend wordt, weet ik niet. Soms staat het riet zoo dicht, dat niets anders er een plaatsje kan vinden, ook niet in de richting van het water, want of in den bodem, of aan de oppervlakte neemt het alvast door een dicht stelsel van uitloopers terrein in beslag voor 't volgend jaar. Een andermaal blijven de egelskoppen de baas in het diepere water en houden met succes het riet tegen. Op andere plaatsen weer groeien riet en zeggen, bitterzoet en scheerling eendrachtig samen met een enkel wilgenroosje er tusschen en dan gebeurt het wel, dat een jaar of drie later op die plek niets anders dan wilgenroosjes te vinden zijn, want die kunnen soms opeens de overmacht verkrijgen. De allermerkwaardigste oeverbewoner van ons land vind ik wel het waterdrieblad of de waterklaver, Menyanthes trifoliata, een lid van de edele familie der Gentianen, een plant, die ik nu al bijna een halve eeuw lang be wonder, sedert ik als klein kind de bloemen zag in een heidepoeltje in Brabant. En altijd nog, als eind April en in Mei de waterklavers bloeien, dan moet ik ze gaan zien. Het zijn geen bloemen, om thuis in een vaasje te hebben, ge zoudt ze op geen enkele manier sierlijk kunnen schikken en hoe ongelooflijk mooi de afzonderlijke bloemen ook zijn, de tros zelve krijgt door de uitgebloeide bloemen De Opmarsch van het Waterdrieblad al spoedig een, nu laat ons zeggen ontnuchte rend uiterlijk. Dus is het noodig, om ze te zoeken op hun groeiplaats in de heerlijke Utrechtsche plassen in de vennen nabij isterwijk en op dergelijke plekken, die nog op menige plaats in ons land te vinden zijn. Niet dikwijls vindt ge deze plant langs pol dersloot of ringvaart, maar wel in de plassenwildernis en dan in ontelbare menigte. In het Naardermeer groeit zij weinig, maar in de Ankeveensdie plassen in grooten over vloed en prachtexemplaren, 't is een lust te midden van de nog niet geheel ontplooide blauwig groene bladeren de flinke bloeistengels te zien met aan hun top een eenvoudige tros van zes tot twintig of meer bloemen al naar de forschheid van de plant. De bloemknop is wit met prachtig karmijntopje, de bloem ontplooit zich met vijf kroonslippen van binnen hoog, sneeuwig behaard, verras send mooi. In sommige planten zijn de meeldraden lang, de stijlen kort, bij andere is het net omgekeerd, een interessant verschijnsel, dat van belang is voor de J kruisbestuiving en dat ge ook gemakkelijk kun [twaarneinen bij de sleutelbloemen. Later komen er doos vruchten, met dikke bruine zaden. Aan de Dammerkade in de Ankeveensdie plassen groeit het waterdrieblad zoowel aan den Noordkant als aan de Zuidzijde. In het tweede geval is zij blootgesteld aan de heerschende zuidwestelijke winden en nu is het prachtig te zien, hoe stoer zij daar tegen in groeit. De dikke stengelloten schieten staag vooruit, ontplooien blad na blad en geven weer telkens nieuwe twijgen dicht onder de oppervlakte van het water. Die worden wel geschud door den golfslag, maar maken dan meteen het water rustig voor de plantenmassa, die meer achterwaarts ligt en die nu al dichter en dichter gaat groeien. Zoo heeft zich reeds een flinke waterdriebladmat ge vormd. Het partijtje aan de Noordzijde van den dam schiet veel vlugger op en vormt een veld, waarop al soms de koeten loopen. Overal waar waterdrieblad groeit, kunt ge zien hoe het zich allengs uitbreidt en onze foto geeft bijzonder mooi te zien, hoe de plant in een van onze Oisterwijksche vennen, op rukkend uit het Zuidwesten, gaandeweg de heele plas lijkt te zullen bedekken. De oever aan den overkant, die er zoo grazig uitziet, is in bezit genomen door een rietgras, de snavelzegge, ook een geweldig veroveraar. Het zal spannend worden wanneer die twee elkaar gaan ontmoeten, maar er zijn honderd kan sen tegen een, dat dan geen van beiden de overwinning zal behalen, maar dat ze onder den voet geloopen worden, door een nieuw stel planten, dat dan zijn beurt krijgt. Ook in de plantenwereld ligt de ondergang zeer dicht bij het toppunt van glorie. Het spreekt vanzelf dat de plas dan dicht is en veranderd in veenland. Reeds eeuwen lang heeft het waterdrieblad meegewerkt aan de vorming van den bodem van Nederland en als we veenbrokjes van dui zenden jaren geleden onderzoeken, dan vinden we nog het meest daarin de gemakkelijk herkenbare zaden van deze allermooiste onzer oeverplanten. JA c. P. TH ij s SE

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl