Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
14 Mei '21. - No. 2290
N. B. TENHAEFF, Bisschop David van
Bonrgondië en zijn stad. Utrecht, A.
Oosthoek, 1920.
Met vreugde bericht de uitgever dit boekje
te hebben mogen verklaren voor een breederen
kring. Met vreugde draag ik er het mijne toe bij,
om het in dien kring bekend te maken. En
met vreugde zal die kring er denkelijk mede
kennismaken. Want het is waarlijk een
bijzonder aardig boekje, dat Dr. Tenhaeff hier
voor ons toegankelijk maaakt; ik heb er
pleizier in gehad, toen ik er voor eenige jaren voor
het eerst mede kennis maakte, en met het
zelfde genoegen heb ik er thans weer in ge
bladerd.
Dat is ook m.i. het eigenlijke belang van het
geschriftje. Zeker heeft het historisch
belang en is het zeer betrouwbaar ; het heeft
onze literatuur ook verrijkt met het
bekende avontuur van Jan van Schaffelaer.
Maar dit belang is toch niet overwegend ;
eerst als letterkundig product is het boekje
bijzonder merkwaardig. Het geeft een duide
lijk beeld van het leven in het middeleeuwsche
Utrecht, het bolwerk der Hoekschen ; maar
eerst door den zeldzaam levendigen stijl en
door den aardigen verhaaltrant leeft toch dit
aUes inderdaad voor ons op.
Hoort den auteur vertellen van den triomf
van de Utrechtenaars op de Hollanders:
Als de slach gedaen was, doe worden alle die
bussen ende schennen in scepen geleyt, ende
voeren daermede tot Utrecht mit grooter
vreuchden ende blyscappen. Ende doe sy se
in Tollensteghe brachten, doe worden die
bussen op 't lant geset, ende daer waren
veel bussen, die op raden stonden ; daer dede
men se ere aen. Ende veel kynder ginghen aen
die selen ende toghen alle die bussen allenkert
uyt Tollensteghe op die Noey, al singende
vreemde woerden, die ie niet noemen en wil;
want ie daer te kleynen man toe bin om die te
verhalen, want sy op heren ginghen. Ende alle
die schermen worden oock op die Noey ge
bracht, ende die wimpelcn worden boven uyt
Keyserrijck gesteken. Ende die bussen ende
schermen bleven lange tijt op die Noode
staende, also dat dat voclk daer groote vroude ende
bliscap aen hadden ende saghen." Kleurig en
frisch niet waar? het tooneeltje staat voor u,
bewegelijk en levend ! En ziehier een kort
verhaal van den nachtelijken overval van het
kasteel Rijnenburg bij Jutphaas. Een ver
metele kwant, die gevangen geraakt was, had,
om vrij te komen, een middel aan de hand
gedaan, om het huis te verrassen. Ende die
ritmeysternamSOknechtenmede, endetrat mit
Bernt (den verrader) na duat hys,ende vonden
alle dinck, also als Bernt geseythadde. Ende dat
was enen bijsteren nacht van reghen ende
van wynde. Ende ontrent een ure na midder
nacht quamen sy doer dat gat, ende ginghen
voert in die plaets, ende die saeldeur stont
open. Doe ginghen sy in den sael ende saghen
in die koken ; daer sat die knecht ende heer
Jan Jacobssen, die pastoer van Jutfaes, noch
by den vier. Ende Bernt mit sijn geselschap
seyden : Goeden avont, hebdy niet the eten?
Ende vhigen se al op hoer bedde, die op dat
huys waren, ende daer was XII. Ende sy
bonden hoer handen, ende ginghen doe sitten
drincken ende eten. Ende doe dat gedaen was,
spolieerden sy dat huys, ende stakent aen en
de berndent." Is het geen wonder? Hebt gij
ooit een vijftiende-eeuwschen auteur de pen
zien voeren met eene zoo genoegelijke leven
digheid? Als het stuk niet reeds in de zeven
tiende eeuw verschenen was in een geleerden
bundel kronieken, zou men gelooven aan eene
mystificatie ; maar echt is het stuk zeker.
Wie nu is de vaardige vertelier, die onze
literatuur verrijkt heeft met het eenige stuk,
dat een vijftiende-eeuwer zeker met
onvervalscht pleizier kan gelezen hebben? Ten
haeff gist naar zijn naam, en stelt ons den
eerzamen Utrechtschen stadsklerk Tijlman
Momfelen voor als den waarschijnlijken auteur.
En ik geloof waarlijk, dat hij goed geraden
heeft ; want al geeft hij ons slechts een paar
vage aanduidingen ter bekrachtiging van zijne
gissing, er zijn meer aanwijzingen te vinden.
Let vooreerst op, dat, wanneer de auteur de
namen van de leden der Utrechtsche gezant
schappen opsomt, hij geregeld den stadsklerk,
dien wij toch weten dat er bij was, verzuimt te
noemen : dat kan geen toeval zijn. Let verder
op, dat, naar Tenhaeff zelf (p. 181) bericht, de
gezellen van de groene tent, die onze auteur
herhaaldelijk noemt, thuis hooren in België,
terwijl onze stadsklerk (p. 59 noot 6) den
Paaschstijl blijkt te volgen, die «n Utrecht
SMIT&Co., Tailleurs
P.C.HOOFI5ïRAAI66,Wsclie5lofieo
DAVID VAN BOUROONDIË, BISSCHOP VAN UTRECHT.
ustratie uit Bisschop David van Bourgondië en zijn stad, door Dr. N. B. ter Haeff
WIES MOENS
Twee korte, zachte woorden, die veel jonge
mensen in Vlaanderen hebben bewogen en
bewegen, die een persoonlikheid oproepen,
die tot de sympathieksten behoort van ons
kleine land en waarop verwachtingen worden
gebouwd. Wies "Moens werd te St. Gillis bij
Dendermonde geboren, een dorpje in het
land van Waas, dat wel eens de tuin van Vlaan
deren genoemd wordt : een mooi en rustig
land met kleine oude hoeven, mooie boom
gaarden, veel lommer, vette neemden. De
schilder Verstraeten, die onlangs in Holland
exposeerde, woont er met zijn familie en leeft er
van de opbrengst van zijn land en koeien. Het
is er altijd een klein aards paradijs geweest
voor artistieke naturen. Er zit een kleine
kolonie van schilders en filosofen, artiesten die
met een kleinigheid leven kunnen, industriëlen
die aan theosofie doen, dorpsarcheologen....
De jonge Mocns, die in het lokale kollege stu
deerde, ging geheel op in deze geweldige
atmosfeer. Toen kwam de oorlog. Na de ver
woesting van Dendermonde trokken de
Duitschers verder liet land in en staken ook
de brand aan het huis van Moen's vader, de
bakker. Vader en zoon zaten achter in de tuin
verscholen, tot de schuimers meubelen en
gerei begonnen stuk te slaan en zij beproefden
om hen tot rede te brengen. Het kostte de
vader een schot in de schouder.Wies werd op
de vlucht gedreven en nam de wijk naar
Holland, waar hij zwaar ziek viel en tussen
dood en leven zweefde. Na zijn genezing
keerde hij naar het herstelde ouderlik huis
terug, werd echter in l'J l (i opnieuw ziek en
evenals in '14 sleehts met grote moeite gered.
Nodorl. Munt
Hollands beato 1O cent lg»f
Dan werd de vervlaamste hogeschool te Gent
geopend. Moens, die toen 16 of 17 jaar oud
was, liet zich als student inschrijven. Zijn
vrienden vertellen wonderen over zijn dienst
vaardigheid en zijn goed humeur ; hij wist
de moed ouder zijn kameraden te honden
wanneer de studie werd moeilijk gemaakt door
koude en onvoldoende voeding, wanneer er
voor heel de gemeenschap slechts n vuurtje
beschikbaar was in een van de zalen van de
universiteit.
De universiteit moest ook verdedigd worden.
Moens bood zich aan om in zijn geboortestreek
de vervlaamsing van de hogeschool te gaan
verdedigen, omdat het volgens hem een ramp
zou geweest zijn voor het land, vier jaar lang
van alle universitair onderwijs verstoken te
blijven en omdat het recht van het Vlaamse
volk op een hogeschool in zijn eigen taal niet
kon bestreden worden.
Bij het sluiten van de wapenstilstand was
hij door een paar dorpsnotabeien op de zwarte
lijst gebracht. Hij had oproer gestookt onder
het volk, zeiden ze.
Na zeventien maanden voorarrest, in
December 1919, kwam zijn /aak. voor het
assisenhof van Gent en werd hij als aktivisties
propagandist tot vier jaar gevang veroor
deeld, niet tienduizend frank schadevergoe
ding aan de Belgiese staat : een dubbele steen
aan de hals van deze jonge, ziekelike man.
In het gevang is hij aan het dichten gegaan.
Maar eerst nog wat over zijn brieven, e brie
ven die hij naar vrienden schreef en waarvan
een aantal in een bundeltje verzameld werden
en bij De Sikkel" te Antwerpen verschenen.
Hier volgt een stuk uit een brief die hij schreef
om te bedanken voor een briefkaart, die een
aantal deelnemers aan een studenlekongres
hem hadden ge/.otulen :
Ik heb een mooie kaart ontvangen: Oistmviik,
Het Wit Ven. Prachtig. Up de keerzijde lees ik:
Studentelanddag. Kn daaronder een aantal hand
tekeningen: een doolhof van namen, l-.igenlik is
geen van die namen mij onbekend. Maar de per
geheel vreemd maar in België gewoon was. De
schrijver was dus stellig een Belg,van waar ook
onze stadsklerk afkomstig was; allicht was hij
met bisschop David meegekomen en door diens
invloed in 1460 aangesteld, al was 'sbisschops
protégéin 1483 zoover afgedwaald van de
paden van zijn patroon, dat deze hem bij zijne
terugkomst in dat jaar uit zijn ambt ontzette 1).
Tenhaeff's gissing is dus, dunkt mij, waar
schijnlijk, en wij zullen onzen prettigen land
genoot met leedwezen weer moeten afstaan
aan onze Belgische broeders, bij wie de
vroolijke verteller trouwens ook allicht beter
thuis behoort dan bij ons.
Tenhaeff heeft het zijne gedaan, om het
amusante boekje ook aantrekkelijk van
uiterlijk te maken. Hij heeft er tal van aardige
prentjes bijgevoegd : niet minder dan drie
authentieke en onbekende portretten (in dien
tijd eene zeldzaamheid!) van bisschop
David zelf en van twee Utrechtsche kanunni
ken, die allen inJiet boekje genoemd worden.
En er zijn nog meer afbeeldingen, bisschop
David's kasteel Duurstede, de Utrechtsche
stadsbanier, een stads-rentebrief nit dien tijd,
een paar aardige stadsgezichten,en de vier over
sten der stad in hun eigenaardig kostuum. Hij
had er trouwens nog een paar fraaie bij kun
nen voegen, die voor de hand lagen : het nog
bestaande prachtig gebeeldhouwde altaar van
de O. L. Vrouwen-broederschap in de
Buurkerk, dat in het verhaal genoemd wordt, en
het kasteel Rijnenburg, dat wij zoo straks
hoorden verrassen. Maar wij moeten tevreden
zijn met het vele aardige, dat ons reeds
gegeven wordt. Want waarlijk dankbaar,
zér dankbaar moeten wij Dr. Tenhaeff zijn
voor het velepiquante.dat hij ons in dit boekje
schonk. Maar hij heeft nóg meer gedaan :
hij heeft den tekst toegelicht 2) (haast al te
veel voor den vrolijken luchtigen tekst !)
en zoo de lektuur voor ons gemakkelijker
gemaakt.
Heeft de uitgaaf dan geene gebreken ?Ja toch,
wel een paar. Dr .Tenhaeff zelf beschuldigt zich
van slordigheid ; ik zie daarvoor niet zoo heel
veel reden, al bevreemdt het mij, dat hij den
bekenden Aernout van Buchell Adriaan
doopt, en dat hij bisschop David's protég
Thomas Basin, den bekenden bisschop van
Lisieux, altijd aanhaalt als Basinus".Maar ik
wil hem die kleine slordigheden gaarne ver
geven ; ik heb een ernstiger grief tegen hem.
Waarom geeft hij ons niet, wat wij juist be
hoefden : eene korte inleiding voor het
kroniekje (dat bijna een dagboek is), dat nu, daar
het aan het begin defect is 3), met de deur in
huis valt. De geleerdheid over de inrichting
van het stedelijk bestuur had hij in zijne voor
rede kunnen te pas brengen ; maar eene korte
inleiding voor het geval (de Hoekschen en de
Kabeljauwschen,de Bourgondiërs, Nancy) had
ons reeds goed te paard gezet, om het verhaal
te genieten. Als hij ons dit keuvelend verteld
had, had hij ons van zelf bij den auteur
thuis kunnen brengen, in staat om diens
genoegelijk verhaal behoorlijk te begrijpen. Hij
heeft dit niet gedaan, en ons alleen in de
voorrede eenige onsamenhangende brokken
geschiedenis voorgelegd, die met den in
houd van het kroniekje direkt niet heel veel
te maken hebben. Zij, die de zaak een beetje
kennen, worden uit dit verhaal nu ook wel
wijs ; maar het groote publiek, waarvoor de
uitgever (terecht!) zijn werk bestemt, zullen,
vrees ik, het geval nu niet zoo heel makkelijk
vatten.
Wa*~ is eigenlijk de reden, dat onze uitgever
verzuimd heeft, wat toch zóvoor de hand lag
en zógemakkelijk was geweest? Ik vrees, dat
ik het wel begrijp : hij zal gevoeld hebben, dat
zijn inleidend verhaal geheel niet zou gepast
hebben bij dat vanden vroolijken Utrechtschen
stadsklerk. En ik vrees ook,dat er helaas reden
was voor die vrees. Want de klacht moet mij
van het hart, dat de uitgever, die dezen
aardigen tekst toch zoo waardeert en bewon
dert, lang niet eenvoudig genoeg schrijft, om
met zijn prettigen vriend gearmd ten tooneele
te verschijnen. Altijd is er in zijne voordracht
iets gemaakts, een zeker onnatuurlijk en ge
wild streven naar buitengewone losheid,dat den
lezer somskregel maakt en dat nu en dan zelfs
aanleiding geeft tot onduidelijkheid. Z
geloof ik niet, dat zijne inleiding, die toch zér
lezenswaardig is, er ten slotte in geslaagd is,
om voor den lezer, zooals de schrijver wenscht,
het beeld van het Utrechtsche stadsleven
te verduidelijken, te verlevendigen. Ik wil
deze klacht hier even uiten, niet om den ver
dienstelijken man onaangenaam te zijn, maar
omdat ik het wenschelijk acht, dat hij zich
deze onpleizierige hebbelijkheid afwent;
want stellig is het slechts een aanwensel :
hij kan anders en beter, dat weet ik wel.
S. MULLER Fz.
1) Het plaatsje Usselaer, van waar hij af
komstig was, is niet met zekerheid te vinden;
maar de Belgische rijksarchivaris wees mij op
Vosselaer bij Antwerpen, en ook op Hoesselt
in Limburg, dat vroeger Husle heette; de
inwoners van dit plaatsje noemen zich thans
Hoesselere, vroeger Uslere.
2) Over het geval van de dochterkerk van
St. Jacob buiten de Weerd, dat aanleiding gaf
tot het conflict met bisschop David,had
deuitgever nog vrij wat belangrijks kunnen vinden in
Van Riemsdijk's Geschiedenis der St.
Jacobskerk.
3) Niet aan het einde, dunkt mij, daar het
sluit met bisschop David's terugkomst in zijne
stad. Het kroniekje behandelt blijkbaar het
conflict tusschen bisschop en stad, dat in
1481 geprovoceerd werd door het optreden van
den heer van Montfoort.
iiiiiiiiiiilliiiiiiiiiiiililliiiiiiiiiillllllllilliillilillllllllimn, (l,
INDRUKKEN UIT EEN
PROVINCIESTAD
Vrije Heerenhuizen.
Riant uitzicht. Direct te aanvaarden,
te koop aangeboden voor
f 30,000,
desgewenscht
MET EERSTE HYPOTHEEK.
Te bevr. bij de Mak. P. J. & J. Timmer,
Jacob van Lennepstraat 8, Amsterdam.
iliiiiiiiiiiiiiiinmiiiiiiiiiit
zooals ik het torentje eens afgebeeld zag op
een groen-blauw teer prentje van
Stratfordon-Avon....
* *
*
Doch 's nachts is de spitse in een
zelfzuchtigen kinderslaap overgegaan en ver
dwenen en opgelost in 't zwarte, en in
kommerloos droomen weer puttend de vreugd
voor een nieuwen dag lok-optimisme....
En de stompe staat trouw en waakt zicht
baar op hen die de sterren beschouwen, en
peinzen.... Zijn slagen zijn zeker, traag en
bewust. Zij zeggen, zij roepen den stoet aan
der statig schrijdende uren.
Terwijl het schraler geklinkklank van de
uren die schoorvoetend gaan door de spits
van den spitsen, weifelend luiden, als
losvlottende woorden van 't spelen-vermoeide
kind, dat hardop in droom iets prevelt....
MARTIN P E R M Y s
De beide Torens
Eén stompe, n spitse....
Eén ernstige, zware, dreigend, massaal;
n geestige, vlugge, soepel, slank.
De stompe toren : naakt, vleeschrood staat
hij, boven den warmen dag, en onder zijn
barsch en breed bevestigde autoriteit wijken
schuw arme woningen in een kring van
hurkenden eerbied.
De spitse toren: p uit de daken, lief als
eeu moederlijke wijsvinger, die buigbaar op
steekt voor een onschuldige ondeugendheid;
rank van lijn, 't kruis is een sieraad, fijner
en fijner beschaaft zich de spits naar boven,
naar hooger.... en zijn gouden klokcijfers
huppelen, klein, gehoorzaam mee met de
heerschende uren....
De stompe toren: steenroze in de voch
tige morgenzon van het dampende voorjaar
der straten, klam als een koortsige aangreep,
stram in den opwasemenden dag.... Ge
ronnen dakpannen, spichtige palen, naakt
plein.... 't krachtsap zogen zijn wortels, ten
koste van 't armelijk leven omheen....
De spitse toren :
kameleon-kleurig-en-kleurloos, half in den wattigen nevel gedoken
van Maartsche vroeg-morgen-poging; zwierig
op svelten onderbouw, en even overschuttend
de roomwitte, gezonde huizen, die warm hem
een nauw voldoende plaatsje inruimen.
De stompe toren: hij doemt p. F lotseling
gebroken en gesloten door een bruusken,
metaalgrauwen dop, waar kraaien naar zwer
men en wolken haar sleepen aan rafelen.
Somber, ontmoedigend, vast ondoordringbaar
voor smeekende tonen van dreunende orgels,
beneden.
De spitse toren: verheugd door het klet
teren van kinderklompjes, een ijzeren hoepel
die klingruischt op de steenen, het erkende
straatorgel, malend en malend zijn
bassnaarakkoorden en 't kwetteren van
bijna-klankloos-hoog xylofoongeklepper.
De stompe toren: massief als een rots op
een traanloos-rampzalige plaat van Böcklin,
bestorven - - omsluierd met dood.
De spitse toren: droomend des avonds,
tegen 't purper der scheidende schemering,
IPADOX
LtVEÏT Dt/VLUANCD IN Z C ER KORTCN
TUD ALLE HOUTCONVTRUCTIE^
AL.y
LANDHUIZEN
yCMOOLCEBOÜWEN
JACHTHUIZEN
ZIEKENHUIZEN
INLICHTINGEN OP AAMVP AAC
iiuiKMiiiiifiii
OP DEN ECONOMISCHEN
UITKIJK
Zorgen van nu en straks (II Slot)
Voor een belangrijk deel zijn de moeilijk
heden, waaronder thans onze nijverheid
gebukt gaat, te wijten aan invloeden van
buitenlandschen oorsprong. De enquête,
naar den aard dier moeilijkheden ingesteld
door den Nijverheidsraad, is zeer leerzaam
geweest. De buitenlandsche mededinging doet
zich thans zwaarder dan voorheen gevoelen
zoowel' bij den afzet onzer voortbrengselen
hier te lande als bij den uitvoer.
De klacht over de mededinging op onze
eigen markt is vrij algemeen en de klacht
omtrent haar ongunstigen invloed op onzen
export wordt geslaakt door bijna alle op uit
voer aangewezen nijverheidstakken.
Door welke oorzaken werkt die buitenland
sche concurrentie thans voor ons zooveel
moeilijker? Vooreerst heeft onze nijverheid
zeer langen tijd hooger kolenprijzen moeten
betalen dan in het buitenland werden ge
vraagd. Ten tweede zijn in vele gevallen de
hier betaald wordende arbeidsloonen hooger
dan elders (Centrale Rijken vooral, maar ook
Frankrijk en België.) Een derde factor is de
korter arbeidstijd in Nederlandsche fabrieken
dan in elders gevestigde. Een vierde oorzaak,
van niet minder algemeen belang, is het ver
schil in grondstoffenprijs tusschen ons land
en het buitenland ; die van over de grenzen
aangevoerde grondstoffen en halffabrikaten
betrekken wij veelal duurder dan de
industrieelen in het land van oorsprong. Niet zoo zel
den worden zelfs de afgewerkte fabrikaten
uit het buitenland hier ingevoerd tot een
in verhouding tot den exportprijs der hier
geleverde grondstoffen veel lageren prijs.
Als vijfde factor wordt genoemd het te onzen
opzichte ongunstig verschil in kosten van ver
voer en havenkosten, hetwelk voornamelijk
wordt toegeschreven aan het verschil in
loonen en arbeidstijden tusschen ons en die
andere landen en aan den lagen stand van
vele buitenlandsche valuta's.
Men zegt dat de havenkosten te Amsterdam
achtmaal hooger zijn dan die te Breinen !
No. 6 in de reeks der invloeden is de hier
meer dan elders drukkende last, dien de fiscus
en de sociale wetgeving op de nijverheid
leggen, hetgeen b.v. aan België en aan
Duitschland een voorsprong boven ons geeft. Een
voorsprong van beteekenis. No. 7 is ook ge
legen in het feit, dat ten aanzien der lage
valuta's in Duitschland en Tsjecho-Slowakije
de waardevermindering in het eigen land sterk
l lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll'lllllllllllllllllllllllll
l Illlllllllllllllll
VARHOND:
TRIPLE SEC. COMBIER"
Importépar SCHMITZ & Co., Utrecht
soneii zelf keti ik niet alien van aanschijn tot aan
schijn. Wel deze hier, en deze: ouwe, trouwe kerel.
Zo was je Rang, zoo klonk je stem, zo blonken je
ogen, wanneer je je lied zong of wanneer je luis
terde naar het woord dat verkondigde ons nationaal
geloof. Je was onder alle opzichten een volmaakt
student: je liep nooit kollege in de nacht (die duurde
tot 10 uur in de voormiddag) en een corpsverga
dering, waar jij het woord niet voerde, was als een
advocaat zonder bef, een rechter zonder toga. Gedu
rende een paar sekonden staat je beeld voor mii :
je knikt, je groet.... en je bent verdwenen.... "
U, en u, en u echter heb ik nooit gezien. In de
verte (want de muren van je cel kan je doen wijken
tot in het oneindige) zoeken mijn ogen naar een paar
ogen, en mijn handen tasten naar een paar handen.
Onbekende kameraad, ik dank u om uw broedergroet!
Wat kan ik nu beter doen, dan een beetje' rond
te lopen. Ik heb beweging nodig. Mijn hele jeugd
bruist weer in me op. Ach, veertien maanden voor
arrest zijn maar een flauwe poging om iets van de
jeugdalmacht in ons te knakken. Nu weet ik ineens
weer zo goed hoe onbarmhartig eng het hier is. Ik
heb de hemel nodig, horen jelui mij, mensen daar
buiten, en de wolken waarmee je torens kan
bouwen, - en de bomen, o de bomen ! Wij zien
hier nooit bomen. Mijn wij/.e buurman (/.ijn gelaten
heid is een kalm vijvervlak) zegt: Hoor eens Wies,
laten wij niet morren. Wij hebben hier een paar
l loemekes in het wandelhok ; daar vlak voor je slaat
een hele moestuin in volle zomerbloci; kijk
omhoogje ziet een stuk van de hemel bijna zo groot als
een bedd.laken. Wat wil je nog meer?" Romen"
zeg ik. De steen in het vijvervlak. Daar gebeurt
iets in de grote, stille ogen van mijn buurman
wanneer hij mij achterna zegt : bomen. Die ogen
worden nog groter : het is het beeld van de boom
op zijn netvlies, dat zijn oog doet uitzetten, /ij
stralen nu heel breed en strak, en schitteringen van
licht flitsen er over heen, als het zonnezoeneil over
stam en kruin van de boom die staat in de aarde
en groeit zoo schomi" zo eemvigheerlik als een
leu/ekutulelaber: mt lloudcid vogelkcU-n slaat
Hiomferend het licht op, als een vviei 'ook val " . .
Dan de gedichten. Een eerste bundeltje
met twintig gedichten, dat hij De Boodschap"
noemde, verscheen in 1920 en was in enkele
weken uitverkocht. Hetzelfde was het geval met
de volgende bundel ,,De Tocht". Thans ver
scheen bij de Sikkel" de bundel Verzen",
die de derde en de twede druk van Bood
schap en Tocht bevat.
De lezer wordt getroffen door de onver
woestbare altruïstiese levenslust die er uit
spreekt, en door de bijbelse beeldenrijkdom.
Ik meen hier invloed te bespeuren van Dr.
Antoon Jacob, die graag de bijbel en het
evangelie siteert, van de priester-dramaturg
Cyriel Verschaeve, die aan de lezende ge
meente van Vlaanderen geopenbaard werd
door Dr. Lod. Dosfel (een Dendermondenaar
en hoogleeraar aan de vervlaamste hogeschool)
en van het bijbels landschap van Waas.
Ik haal aan uit De Boodschap" het negen
tiende gedicht :
De oude gewaden
zijn afgelegd.
De frisse vaandels
staan strak
in de morgen.
Aartsengelen
klaroenen
de nieuwe dag.
\Vie het mes van zijn haat
sleep op zijn handpalm,
ingaan zal hij tot zijn vijand
en reiken zijn mond tot de zoen.
Wie gmg naar verdrukten
en droeg vertedering in zijn hart,
hij vordert l en op tot de opstand,
die brandt het teken der gezalfden
op het voorhoofd
van de kinderen der verborgenhedcn.
Strak staan
de vaandels in de mor en.
Aartsengelen
roeren de trom.
l e jonge karavanen
/ellen aan.
Mocht Moens imgeknakt uit de gevangenis
komen, (km zal hij een groote rol spelen in de
V'lamiischt' ciiltuurbeweging.
Eu u. DL; BOCK
Het bundeltje cel-brieven van Wies Moens
is door mij met ontroering en bewondering
geleezen. De titelversiering is leclijk, te zeer
onder invloed van moderne wansmaak, de
verzen van Moens zijn technisch zeer zwak.
Maar uit de cel-brieven" spreekt een eedele
geest, een prachtig karakter. Dat hoort tot
de boekjes die alleen in een groote cultuur
crisis ontstaan, frisch en krachtig, en verkwik
kend voor den eenvoudigen en vrijen mensch.
F. v. E.
DEMONSTRATIE IN
OVERTOOM279. A'DAM