Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
14 Mei '21. No. 2290
D J AMBI
Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan
Heb je niet geknoeid... .laat dan je handen eens kijken?"
iiiiiimiiiiliiiiiiiiMiiiiuiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiii
In Memoriam
J. H. W. LELIMAN
Bouwkundig Ingenieur
Architect
Hij werd in 1879 geboren als zoon van den
toen zeer bekenden architect Leliman; daar
zijne bouwkundige talenten reeds vroeg merk
baar waren is het niet te verwonderen dat de
vader met ijver aan de bouwkundige op
voeding van zijn begaafden zoon werkte,
zoodat deze reeds op zestienjarigen leeftijd
artikelen publiceerde in het Bouwkundig
Weekblad, het orgaan van de Maatschappij
tot Bevordering der Bouwkunst, waarvan
toen de oude Leliman een zoo ijverig bestuurs
lid was.
Op dienzelfden leeftijd werd de zoon naar
Delft gestuurd om te studeeren voor bouw
kundig ingenieur. Hij had door het inzicht
in de praktijk van zijn vader reeds als student
zijne besliste opvattingen over de opleiding
van den architect, waardoor hij in conflict
kwam met de toenmalige opvattingen aan de
Polytechnische school. Na twee jaren studie
weigerde hij bij zijn examen B 2, te voldoen
aan de overdreven wiskundige eischen, die
men stelde, ten gevolge waarvan hij .niet
slaagde, maar tengevolge waarvan ook door
curatoren een wijziging van art. 62 werd
voorgesteld, zoodat de architecten niet meer
dezelfde opleiding kregen als de
civiel-ingenieurs.
In 1900 studeerde hij af en kreeg dadelijk
de opdracht voor de verbouwing der studen
ten-sociëteit in zijn academiestad.
In het zelfde jaar dong hij mede naar den
gouden staatsmedaille, den Prix-de-Rome. De
toenmalige jury, bestaande uit P. J. H.
Cuypers, Berlage, Allebé, Beirer,
Klinkhamer, Schill en Versluys, kende den gouden
medaille toe aan Buchell, leerling der
Rotterdamsche Academie en den zilveren, waaraan
dus niet het jaargeld verbonden was, aan
Leliman.
Deze protesteerde in requesten aan den
Minister en de Tweede Kamer tegen de uit
spraak van de jury, waarin hij tevens ver
zocht den medaille .niet te behoeven ontvan
gen. Toen deze hem toch werd toegezonden
ging het postpakket ongeopend retour aan
den afzender.
Door deze handeling zijnerzijds en door de
miskenning, welke hij ondervond, ontstond
een neiging tot afzondering, die gedurende zijn
verdere carrière steeds meer merkbaar is ge
worden.
Ongetwijfeld
heeft dit in zijn
karakter gelegen.
Hij kon zich nu
eenmaal moeilijk
schikken naar de
opvattingen van
anderen. Zoo leid
de ook een verschil
van meening
tusschen hemenSalm.
die voorzitter was
van de Maatschap
pij tot Bevordering
der Bouwkunst,
terwijl hijzelf de
functie van
vicevoorzitter vervul
de, tot een breuk
en tot een uittre
den uit die maat
schappij, welke
zoozeer het troe
telkind was ge
weest van zijn
vader.
Door zijn aange
boren schrijversta
lent en door zijne
behoefte zijne per
soonlijke meenin
gen zonder onder
scheid des persoons
te uiten, kwam hij
tot de stichting
van een eigen
weekblad De
Bouwwereld", het
geen hij gedurende
twintig jaar heeft
geredigeerd. Dat
blad legt getuige
nis af van warme
liefde voor zijn vak,
van groote en veel
zijdige belangstel
ling voor alles wat
daarmee in ver
band stond en van
den moed, waar
mede hij steeds op
de bres stond, wanneer de architectuur in het
gedrang kwam of wanneer haar in eenig op
zicht te kort werd gedaan.
Ook voor de propaganda heeft hij met
zijn weekblad veel gedaan en het is wellicht
niet van algemeene bekendheid dat de Heem
schutbeweging in navolging van de duitsche
Heimatschütz door zijn actie tot stand is ge
komen.
Talrijk zijn de functies, waarin hij de pu
blieke zaak gediend heeft. Zoo was hij lid van
de advies-commissie voor den herbouw in
de overstroomde gedeelten van
Noord-Holland, die later is overgegaan in de Advies
commissie voor bouwontwerpen en uitbrei
dingsplannen in diezelfde provincie. De zoo
karakteristieke landelijke architectuur der
Noord-Hollandsche dorpen had zijn speciale
liefde naast die voor het onuitputtelijk een
onvergelijkelijk schoone Amsterdam. Velen
zullen zich het malsch groene deurtje herin
neren van het smalle oude huis aan de Keizers
gracht, dat van binnen de zoo typische
werkcel was van den architect van den ouden
stempel. Hij heeft veel voor zijn stad gedaan
als lid van de Schoonheidscommissie en vooral
als lid van de Gezondheidscommissie, waarop
bij zijn aftreden in 1911, nadat hij 6 jaren
daarvan deel had uitgemaakt, speciaal de
aandacht werd gevestigd.
Hij maakte deel uit van de examen-com
missie in Delf l en hij werd in 1920 door de
regeering benoemd in den Rijkswoningraad.
Tevens was hij lid van de afdeeling Inven
tarisatie der Rijksmonumenten-commissie.
Door zijn wetenschappelijke!! zin en door
zijn schrijverstalent heeft hij den enormen
arbeid tot stand kunnen brengen van eene
omwerking der geschiedenis van de bouw
stijlen door Prof. Gugel, wiens geliefde
leer
MEUBELBEWARINQCN TRANSPORT MIJ.
AMSTERDAM
f AH HAAR LAATST
TELEFOOI
J. H. W. LELIMAN
ling hij geweest was.tDen laatsten tijd werkte
hij samen met Prof. Sluyternian, met wien hij
o.a. de uitgave bezorgde van ,,Het Landhuis"
en Het stadswoonhuis" in Nederland.
Men moet zijn copie gezien hebben om te
begrijpen hoe hij den tijd vond om tiisschen
7. ij n drukke praktijk door zoovee! te kunnen
schrijven. Op allerlei velletjes en met de meest
onontwarbare doorhalingen werd alles naar
dien eenen /etter gestuurd, die door jaren
lange oefening beter dan de schrijver zelf.
dc/.e hieroglyphen ontcijferen kon.
Daar gingen dan dikwijls ruwe schetsen hij
ter aanduiding van de gebouwen, die gefoto
grafeerd moesten worden, alles in denzelfden
haast opgeteekend, een haast, die hem zeer
zeker voortdurend te vel van zichzelf heeft
doen vergen.
Van moderne arbeidsmethoden was hij
afkeerig. Een schrijfmachine heeft bij nooit
willen gebruiken. Zelfs copiën van zijn brie
ven, ook van zijn zakenbrieven maakte hij
nooit, hetgeen hij, met zijn ijzersterk geheu
gen, zich veroorlooven kon.
Dit alles hing samen met zijn zin voor het
schoone handwerk, waarvoor hij zeer gevoelig
was. En zeer zeker ook met zijn diep
ingeworteiden zin voor traditie, waardoor hij
een sterken afkeer had van de gri.lige wille
keur der zoogenaamde bouwkunst in de latere
jaren. Hij was als geest te vergelijken met
den bekenden duitschen architect Alfred
Messel, schepper van het toen typisch mo
derne Warenhuis?Wertheim te Berlijn, die
niets van de moderne stroomingen wilde
weten, terwijl hij daar toch zoo'n belangrijk
aandeel aan had.
Ongetwijfeld zou ditzelfde! het geval zijn
geworden met Leliman, zoo zijn levensarbeid
niet zoo vroegtijdig, op 42-iarigen leeftijd,
ware afgebroken; zijn latere werken voor de
staatsmijnen geven daavan de bewijzen.
Nu is hij vooral bekend geworden door de
zoo talrijke, raak neergezette en zoo smakelijk
behandelde landhuizen, waarvan de beste
zijn te vinden in 't Gooi. Van zijn grootere
werken noemen wij de remonstrantsche kerk
te Arnhem in de eerste plaats, omdat hij die
reeds in 1901, als winnaar van een prijsvraag,
te bouwen kreeg. Zeer bekend is ook zijn
nieuwe huishoudschool te Amsterdam, 'die
met bijzondere toewijding door hem tot stand
is gebracht, zeer zeker ook omdat hij door
dit werk zijne voortreffelijke vrouw heeft
leeren kennen, de begaafde mevrouw Le
manBosch, wier levenswerk zoozeer parallel ging
met het zijne.
Een van de meest typeerende scheppingen
is zijn huis ,,In de Leli", dat hij na zijn huwelijk
te Baarn bouwde. Het is echt en onvervalscht
hollandsch en het is echte en onvervalschte
architectuur. Gul en eenvoudig, zonder pre
tentie, zooals hijzelf was.
In de latere jaren heeft hij zeer veel gedaan
op het gebied der volkshuisvesting, zooals
zijne groote bouwblokken te Amsterdam voor
Handwerkers Vriendenkring, aan de
Retiefstraat, waarvan hij ook de meubels ontwierp
en voor Eigen Haard aan den Zeeburgerdijk ;
ook voorde Koninklijke NederlandscheStoom
bootmaatschappij aan de overzijde van 't IJ
bouwde hij woningblokken.
Zeer bekend van hem was ook de woning
kolonie Treebeek voor de staatsmijnen te
Heerlen, in opdracht waarvan hij indertijd
ook twee karakteristieke paviljoens bouwde
op de Utrechtsche Jaarbeurs.
Door zijn levendige belangstelling voor
stedenbouwkundige vraagstukken gaf hij
den laatsten tijd ook zijn aandacht aan het
vraagstuk der stadsuitbreidingen, tengevolge
waarvan hij o.a. de uitbreidingsplannen maak
te voor Hoofddorp en Aalsmeer.
Talrijke werken had hij nog onder handen
toen hij, voor hem onverwacht, van dit leven
moest scheiden. Niet alleen de architecten
zullen hem dankbaar gedenken als een der
hunnen, die steeds zijn beste krachten aan de
bouwkunst gegeven heeft, ook de gemeen
schap z'il hem erkentelijk zijn voor alles wat
hij gedaan heeft om het oude schoon te be
houden en om het nieuwe schoon te brengen.
D. !;. S L o n o u w E'K
UNIE BANK
voor NEDERLAND en KOLONIËN
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
's-GRAVENHAGE, TILBURG,
LEEUWARDEN, OISTERWIJK.
DENHOUT, LOCHEM en BORGULO.
Agentschappen in Indië:
BATAVIA, SOERABAYA,
SEMARANG, BANDOENG, MEDAN en
WELTEVREDEN.
IIIIIMlllMIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllllllllllttlllllllllllllllllllllllllllllllMM
iMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiHii
iiiiiimiiiiHiiiiiHiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiWMiitiMiiiiifMiiiiiMiimiMM
ONZE GEPENSIONNEERDEN
Het heeft heel wat voeten in de aarde
gehad, alvorens met de verbetering van den
toestand der oud-ambtenaren een begin werd
gemaakt. Het Departement van Financiën
was er niet voor; de afdeeling, die in dezen
als bij uitstek deskundige moest meespreken,
kon niet anders dan zich tegen iedere uitgave
te hunnen bate verklaren. In de pensioen
wetten, voor gewone tijden berekend, is
natuurlijk niet gedacht aan bijslag of ver
hooging der pensioenen, zooals die door de
buitengewone economische toestanden ge
biedend wordt geëischt. De bedoelde afdee
ling, steeds bezig met de toepassing van
wetten, zocht derhalve daarin te vergeefs
naar eenig recht op verhooging; bovendien
was in den loop der jaren de meening tot
beginsel vergroeid, dat het pensioen de rente
is, gekweekt uit de stortingen in het pensioen
fonds; zoodat de gepensionneerden, als zij
ontvingen wat hun op grond daarvan toe
kwam, niets meer te vragen hadden. Geen
wonder dus, dat de Minister van Financiën
verklaarde, dat door het uittreden uit den
dienst iedere band tusschen den Staat en
zijn oud-ambtenaren was verbroken, of,
zooals het volk zou zeggen, dat deze uitge
perste citroenen waren geworden, waarnaar
men niet had om te zien.
Maar het parlement, meer geleid door de
heerschende ideeën en minder beheerscht
door de wetten, die eigenlijk de gekristalli
seerde ideeën uit den tijd van hun ontstaan
zijn, oordeelde anders. Krachtig deed zich
daarin de volksovertuiging hooren, dat de
Staat zich wel degelijk de belangen der oud
ambtenaren moest aantrekken, en dit te meer
nog, toen officieel werd erkend, dat deze
jaren lang voor een te laag loon hadden
gewerkt. Ook de Minister kwam terug van
een uitspraak, koud en onbarmhartig, zooals
alleen gedicteerd kan worden door onaan
doenlijke wetsuitlegging. Een tiijslag werd
voorgesteld en goedgekeurd, maar slechts
van 20 % en niet eens voor alle gepension
neerden. Daarop volgde, op aandringen der
Tweede Kamer, een belofte van den Minister
om bij de wet de pensioenverhooging te
regelen. Die belofte bleef maanden lang....
belofte! Wel vreemd, waar in den nijpenden
nood spoedige hulp meer dan dubbele hulp
was. Maar eindelijk werd toch de belofte
vervuld: er verscheen een wetsontwerp,
waarbij voorgesteld werd de pensioenen,
verleend vór de jongste verhooging der
salarissen, met 40 % en de latere met een
aan die verhooging aangepast, minder % te
vermeerderen. En dat zonder opzettelijk ge
noemde uitzonderingen. Daarom bevreemdt
het dat, zooals later bleek, wellicht tenge
volge van een breedsprakigheid van redactie,
een klein aantal van die verhooging zijn
uitgesloten, voor wie een gewoon-denkend
mensch die dubbel noodig zou achten.
Het voorstel werd in de Tweede Kamer
goed ontvangen. Ja, deze wilde zelfs meer
geven dan de Minister; alle teekenen voor
het aannemen van het amendement-Ketelaar
om 50 0 toe te kennen, waren gunstig.
Maar toen dreigde de Minister met de terug
neming van zijn ontwerp. De heer K. die
niet alleen met ijver, maar ook met verstand
de belangen der gepensionneerden behartigt,
nam toen zijn amendement wijselijk terug.
Het ontwerp werd aangenomen. Ook door
de Eerste Kamer. De gepensionneerden,
waarvan velen in nijpenden nood verkeerden,
waren gelukkig. Vooral daar zij de verhoo
ging over I Jan.?l October, dus over negen
maanden in eens ontvingen. Een ongekend
hooge som!
Weldra echter ondervonden zij, dat zij
niet voldoende geholpen waren. Het
Weduwenpensioenfonds vroeg van velen 5 % van de
verhooging, de gemeentelijke en
Rijksinkomstenbelasting deed bij allen een diepen greep
in de beurs, zoodat van de 40 ";,, hun toege
kend voor het dure levensonderhoud, slechts
ongeveer 30 voor dat doel beschikbaar
bleven.
De Nederlandsche Staat is niet gul voor
zijn oud-ambtenaren. In dezen kan hij een
vergelijking met andere rijken niet doorstaan.
Volgens geheel betrouwbare berichten, die
schrijver dezes voor zich heeft, geeft Zweden
een bijslag, die gaat van 90 ",, op de hooge
tot 164 "0 op de zeer lage pensioenen.
Denemarken en Noorwegen zijn niet minder
gul; zelfs het onder zijn schuldenlast bijna
bezwijkende Frankrijk geeft meer dan Neder
land, n.l. het verhoogt de eerste 750 frs.
met 100'V,, de volgende 750-1800 frs. met
50 % en de daaropvolgende 1800?6000 frs.
met 25 "u. De regeling van België zal ver
derop medegedeeld worden.
Gemeentelijke en Provinciale autoriteiten
hebben reeds door daden getoond, dat zij de
pcnsioensverhooging onvoldoende achten :
De Rotterdarnsche gemeenteraad nam zonder
hoofdelijke stemming een nieuwe verhooging
van 10 "0 aan; Den Haag ging nog veel
verder en stelde dit ook volgens een
courantenbericht - een nieuwe verhooging
van 30 0 vast; de provincie Noord-Brabant
heeft onlangs nog voor haar oud-ambtenaren
aan de verhoogde pensioenen een twaalfde
toegevoegd, enz.
Met hoeveel blijdschap ook ontvangen,
toch is het met die ongelijke en plaatselijke
verhoogingen niet het echte. Gewenscht is
een algemeen voldoende en definitieve regeling,
zoodat aan de onrust en zorg der oud-ambte
naren voor goed een einde worde gemaakt en
zij rustig het voor vele - o, zoo korte!
paadje huns levens ten einde kunnen wandelen.
Deze kan het best gegeven worden in de
aanhangige pensioenwet. Daarin zullen hoogst
waarschijnlijk of zeker de bijdragen voor het
pensioenfonds wegvallen. Aan die bijdragen
zullen dus de ambtenaren geen recht op pen
sioen meer behoeven te ontleenen. Dat pensioen
wordt hun toegekend als uitgesteld loon" of
tengevolge van de verplichting van Staat,
provincie of gemeente om ook na
tiitdiensttreding voor hun ambtenaren te zorgen. Nu
bestaat er geen enkele reden meer, waarom
deze meer verplichting zouden hebben tegen
over de toekomstig dan aan de reeds
gepensionneerde ambtenaren. Op de onbillijkheid,
dat men de laatsten jarenlang voor een te
laag loon liet werken, mag men toch niet een
andere onbillijkheid stapelen, dat men tenge
volge daarvan hun een lager pensioen laat
behouden. Aan de verdeeling in twee groepen,
n.l. die van vór en die na een willekeurig
jaartal (1920, 1921 of ?) gepensionneerden
moet een einde komen. Wij hopen dat een
amendement van die strekking zal ingediend
worden, of liever, dat de Minister zijn ontwerp
in dien geest wijzigt, m. a. w. dat men het
Belgische stelsel volgt, waarvan La Meuse
van 29 Juli 1920 zegt:
,,Lu lui dn '.'> juin 1920 a te basée sur
l'augmentation dés traitcments de fonctionnaire
en activité. /://(' a etc calculée d'afirês Ie
traitement jictif ttcnt auruit jout Ie
junetionnuire, si /<; nwiwlle sitnotion, dnc u la vie
c/tlre, lui avait etc appliquée. Il est donc de
tante qnitède mcttre les pensions de l'Et at en
rapport avcc les nmiveaux biiréiues qni vont
tre vutcs par les Chambres".
Dat zal ongetwijfeld een offer van de
Schatkist vragen.Maar wie deStaatsbegrooting
nagaat, zal daarin naast vele nuodige uitgaven
er ook vinden, die slechts nuttig mogen heeten.
Het nakomen van de verplichtingen vanden
Staat tegenover zijn oud-ambtenaren zal toch
stellig wel onder de eerste gerekend worden.
Waar het geheele of bijna geheele Neder
landsche volk een uitgave als verplicht be
schouwt, mag toch de Regeering haar mede
werking niet weigeren.
De gedachte dat deze grootere uitgave
betrekkelijk klein en tengevolge van het
wegsterven der betrokkenen snel afnemende
is, moet het besluiten hiertoe nog gemakkelijker
maken.
H. J A c o B s
HET ROODE LAMPJE II
Signifische Gepeinzen
VAN GOED EN KWAAD
(72). .Sints ik dit boek begon, schijnt het
wel of alle gebeurtenissen mijns leevens de
beteekenis hebben van bouwstoffen voor dit
werk.
In ieder klein gebeuren vind ik toelichting
voor de nog onbeantwoorde vragen en stof
voor de gepeinzen. Er zijn geen onbeduidende
dingen meer in mijn leeven, het minste heeft
beteekenis.
Gisternamik deel aan een Joodenbegrafenis.
Welk een stemming, welk een sterke ontroe
ring, welk een grootsche indruk.
Woest en verwilderd het doodenveld. Wind
en reegen en een duistere dag. Een droef, naar
geestig landschap.
Maar grootsch ! ! Hier geen keurige tuintjes,
geen geharkte paadjes, geen welonderhouden
bloemperken, als in het fatsoenlijk dorp, of
in de welbestuurde stad. Hier alles wild en
ruig,?bruin gras,een weelde van kleine varens
en een enorm verschiet, ooveral wildernis
en zware steenen, geweldige brokken marmer,
sommige nog hoog en streng, anderen als
vermoeid vooroovcr of scheef gezakt.
Verweerd door geele korstmos en grauw
leever-mos eeuwig reeds staande, niet een
onveranderlijke eeuwigheid in 't verschiet.
En geen triviaal rust zacht" ! of tot weer
ziens, lieve doode," maar het strenge onver
staanbare Hebrecuwsch met de t'orsche karak
ters. En bieren daar'de geheimzinnige symbo
liek de r u i t gespreide, e l kaar beroerende handen.
Toen de tocht naar het oopen graf. De
zwarte, glimmende, hooge hoeden
aandoenlijkpotsierlijk, bedoeld als eer-bewijs.
En het Hebreetiwsch gebed. Ik voelde de
kracht, die er van uitging. Het zingt niet melo
disch,maar liet klaagt en dwingt met magische
kracht. Soms neemt het toe in snelheid als een
onbeteugeld paard en dan schiet het uit,
met heftig opstreeveilden klaagtoon, om weer
terug te vallen in de monotone klanken van
droefenis en aanbidding. Het is hard, door
dringend, wreed en soober, verwant aan de
eeuwigheid, in vreemde harmonie met het
ruige, woeste landschap en de reusachtige,
verweerde steenen, die daar staan voor alle
eeuwen der eeuwen.
Toen zag ik dit sombere groepje inenschen,
niet hun wonderlijke zwarte hoofddeksels ;
met hun eenvoud en afkeer van alle pronk,
met hun sterk gebed, rondom het graf, waar
in ze de kist van ruuwe ongeschaafde planken
neerlieten ?-- ik zag hen als de stugge, hard
nekkige volhouders van hetgeloof hunner vade
ren, taaye weederstanders van den Christus
niet uit haat maar uit onbuigsaamlieid
als trouwe handhavers van de Wet, die zij
voor eeuwig hielden.
Op hen rust de vloek, dat zij den
Menschenzoon hebben vermoord. Hier is hun erfzonde,
of ze 't erkennen of niet.
Maar heeft de Menschen/.oon, zijn volk
kennend, den moord niet uitgelokt? Wilde Hij
het offer niet brengen, en had Hij daartoe de
teegenstand der \Vets-getrouwen niet noodig?
Was het Hem er niet om te doen, de wet te
vernieuwen en wist l lij niet. dat Hij daarmeede
de handhavers der Wet dwong f hun geloof
in de onveranderlijke eeuwigheid van Jahwë's
gebod op tegeeven,?voor hen toch de duisterste
zonde,?f den vernieuwer der oude we tgee ving
te vatten en onschadelijk te maken?
Zijn dit slechte menschen geweest, of kam
pioenen voor het onveranderlijke Woord?
Welk een contrast : de gulden Hoogmis, of
de Kerstvigilie met de flonkerende praal van
goud-brokaat en honderden kaarsen, van
mystisch glans-licht op zacht-opkronkelende
wierook-wolken, van geurende bloemen en
schitterende mis-sieraden, van donderend
orgelspel, triomfantelijk ingezet, met het innig
gebed en het dankbare gezang eener blijde
hoopvol gestemde meenigte
En het kleine, droefgeestige groepje in den
killen reegen, zwarte figuurtjes in de
vakwoestijn, met de hooge hoeden en het gezang,
sterk als een verbeeten hoon teegen de Chris
tenheid die hen uiteendreef en vervolgde,
teegen den God hunner psalmen, die zijn volk
verliet en den Wet-breeker verhief tot op Zijn
troon, zittende aan Zijn Rechterhand.
T
(73). Vader, vergeet' hen, want ze weeten
nitót wat ze doen." Hij zelf heeft vrijspraak
gevraagd voor zijn beulen. Zou Hij dat ge
daan hebben als Hij niet zeeker wist, dat zijn
genade-verzoek zou worden aangenoomen?
(74). Maar hoe zou het ook anders kunnen
zijn?
Vergeeven wij onze kinderen niet hun
stoutigheeden, omdat zij er de beteekenis niet
van voelen?
En wat wij menschen, zoo zwak in Liefde,
toch zoo gemakkelijk doen, omdat we het
onrechtvaardig vinden een kind om zijn
onweetendheid te straffen dat zou onze
Vader in den heemel niet kunnen?
Maar het kind moet niet te snel bemerken,
dat het vergeeven wordt. Voor zijn best.
Want de vrees voor straf moet het op 't
rechte pad houden, totdat de wijsheid is
gekoomen, en het weet wat het doet.
En zijn wij niet allen nog kinderen? Hebben
we niet reeds een voorstelling van den vol
wassen mensch, het kind Gods, dat geen straf
meer vreest, maar goed doet uit Liefde?
j.
(75). Ik geloof, dat eenmaal alle of
bijna alle schapen in den nen schaapsstal
zullen verzameld worden.
Maar dan moeten de herders begrijpen, dat
het niet uit puure bal-oorigheid is geweest
dat de schismatieken zich afscheidden, maar
door schuld van de al te wilde en te felle hon
den, die de kudde uiteen joegen.
Een diep rampzalig mensch, die lijdt aan
zwaarmoedigheid, en de vreugde, die in de
voor (iod gedragen smart schuilt, niet kent
....zoo een mensch zal niet getroost, maar
verbitterd worden als men hem spreekt van
een oneindig liefderijk God, dien hij eeuwig