De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 14 mei pagina 2

14 mei 1921 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 14 Mei '21. No. 2290 D J AMBI Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan Heb je niet geknoeid... .laat dan je handen eens kijken?" iiiiiimiiiiliiiiiiiiMiiiiuiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiii In Memoriam J. H. W. LELIMAN Bouwkundig Ingenieur Architect Hij werd in 1879 geboren als zoon van den toen zeer bekenden architect Leliman; daar zijne bouwkundige talenten reeds vroeg merk baar waren is het niet te verwonderen dat de vader met ijver aan de bouwkundige op voeding van zijn begaafden zoon werkte, zoodat deze reeds op zestienjarigen leeftijd artikelen publiceerde in het Bouwkundig Weekblad, het orgaan van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, waarvan toen de oude Leliman een zoo ijverig bestuurs lid was. Op dienzelfden leeftijd werd de zoon naar Delft gestuurd om te studeeren voor bouw kundig ingenieur. Hij had door het inzicht in de praktijk van zijn vader reeds als student zijne besliste opvattingen over de opleiding van den architect, waardoor hij in conflict kwam met de toenmalige opvattingen aan de Polytechnische school. Na twee jaren studie weigerde hij bij zijn examen B 2, te voldoen aan de overdreven wiskundige eischen, die men stelde, ten gevolge waarvan hij .niet slaagde, maar tengevolge waarvan ook door curatoren een wijziging van art. 62 werd voorgesteld, zoodat de architecten niet meer dezelfde opleiding kregen als de civiel-ingenieurs. In 1900 studeerde hij af en kreeg dadelijk de opdracht voor de verbouwing der studen ten-sociëteit in zijn academiestad. In het zelfde jaar dong hij mede naar den gouden staatsmedaille, den Prix-de-Rome. De toenmalige jury, bestaande uit P. J. H. Cuypers, Berlage, Allebé, Beirer, Klinkhamer, Schill en Versluys, kende den gouden medaille toe aan Buchell, leerling der Rotterdamsche Academie en den zilveren, waaraan dus niet het jaargeld verbonden was, aan Leliman. Deze protesteerde in requesten aan den Minister en de Tweede Kamer tegen de uit spraak van de jury, waarin hij tevens ver zocht den medaille .niet te behoeven ontvan gen. Toen deze hem toch werd toegezonden ging het postpakket ongeopend retour aan den afzender. Door deze handeling zijnerzijds en door de miskenning, welke hij ondervond, ontstond een neiging tot afzondering, die gedurende zijn verdere carrière steeds meer merkbaar is ge worden. Ongetwijfeld heeft dit in zijn karakter gelegen. Hij kon zich nu eenmaal moeilijk schikken naar de opvattingen van anderen. Zoo leid de ook een verschil van meening tusschen hemenSalm. die voorzitter was van de Maatschap pij tot Bevordering der Bouwkunst, terwijl hijzelf de functie van vicevoorzitter vervul de, tot een breuk en tot een uittre den uit die maat schappij, welke zoozeer het troe telkind was ge weest van zijn vader. Door zijn aange boren schrijversta lent en door zijne behoefte zijne per soonlijke meenin gen zonder onder scheid des persoons te uiten, kwam hij tot de stichting van een eigen weekblad De Bouwwereld", het geen hij gedurende twintig jaar heeft geredigeerd. Dat blad legt getuige nis af van warme liefde voor zijn vak, van groote en veel zijdige belangstel ling voor alles wat daarmee in ver band stond en van den moed, waar mede hij steeds op de bres stond, wanneer de architectuur in het gedrang kwam of wanneer haar in eenig op zicht te kort werd gedaan. Ook voor de propaganda heeft hij met zijn weekblad veel gedaan en het is wellicht niet van algemeene bekendheid dat de Heem schutbeweging in navolging van de duitsche Heimatschütz door zijn actie tot stand is ge komen. Talrijk zijn de functies, waarin hij de pu blieke zaak gediend heeft. Zoo was hij lid van de advies-commissie voor den herbouw in de overstroomde gedeelten van Noord-Holland, die later is overgegaan in de Advies commissie voor bouwontwerpen en uitbrei dingsplannen in diezelfde provincie. De zoo karakteristieke landelijke architectuur der Noord-Hollandsche dorpen had zijn speciale liefde naast die voor het onuitputtelijk een onvergelijkelijk schoone Amsterdam. Velen zullen zich het malsch groene deurtje herin neren van het smalle oude huis aan de Keizers gracht, dat van binnen de zoo typische werkcel was van den architect van den ouden stempel. Hij heeft veel voor zijn stad gedaan als lid van de Schoonheidscommissie en vooral als lid van de Gezondheidscommissie, waarop bij zijn aftreden in 1911, nadat hij 6 jaren daarvan deel had uitgemaakt, speciaal de aandacht werd gevestigd. Hij maakte deel uit van de examen-com missie in Delf l en hij werd in 1920 door de regeering benoemd in den Rijkswoningraad. Tevens was hij lid van de afdeeling Inven tarisatie der Rijksmonumenten-commissie. Door zijn wetenschappelijke!! zin en door zijn schrijverstalent heeft hij den enormen arbeid tot stand kunnen brengen van eene omwerking der geschiedenis van de bouw stijlen door Prof. Gugel, wiens geliefde leer MEUBELBEWARINQCN TRANSPORT MIJ. AMSTERDAM f AH HAAR LAATST TELEFOOI J. H. W. LELIMAN ling hij geweest was.tDen laatsten tijd werkte hij samen met Prof. Sluyternian, met wien hij o.a. de uitgave bezorgde van ,,Het Landhuis" en Het stadswoonhuis" in Nederland. Men moet zijn copie gezien hebben om te begrijpen hoe hij den tijd vond om tiisschen 7. ij n drukke praktijk door zoovee! te kunnen schrijven. Op allerlei velletjes en met de meest onontwarbare doorhalingen werd alles naar dien eenen /etter gestuurd, die door jaren lange oefening beter dan de schrijver zelf. dc/.e hieroglyphen ontcijferen kon. Daar gingen dan dikwijls ruwe schetsen hij ter aanduiding van de gebouwen, die gefoto grafeerd moesten worden, alles in denzelfden haast opgeteekend, een haast, die hem zeer zeker voortdurend te vel van zichzelf heeft doen vergen. Van moderne arbeidsmethoden was hij afkeerig. Een schrijfmachine heeft bij nooit willen gebruiken. Zelfs copiën van zijn brie ven, ook van zijn zakenbrieven maakte hij nooit, hetgeen hij, met zijn ijzersterk geheu gen, zich veroorlooven kon. Dit alles hing samen met zijn zin voor het schoone handwerk, waarvoor hij zeer gevoelig was. En zeer zeker ook met zijn diep ingeworteiden zin voor traditie, waardoor hij een sterken afkeer had van de gri.lige wille keur der zoogenaamde bouwkunst in de latere jaren. Hij was als geest te vergelijken met den bekenden duitschen architect Alfred Messel, schepper van het toen typisch mo derne Warenhuis?Wertheim te Berlijn, die niets van de moderne stroomingen wilde weten, terwijl hij daar toch zoo'n belangrijk aandeel aan had. Ongetwijfeld zou ditzelfde! het geval zijn geworden met Leliman, zoo zijn levensarbeid niet zoo vroegtijdig, op 42-iarigen leeftijd, ware afgebroken; zijn latere werken voor de staatsmijnen geven daavan de bewijzen. Nu is hij vooral bekend geworden door de zoo talrijke, raak neergezette en zoo smakelijk behandelde landhuizen, waarvan de beste zijn te vinden in 't Gooi. Van zijn grootere werken noemen wij de remonstrantsche kerk te Arnhem in de eerste plaats, omdat hij die reeds in 1901, als winnaar van een prijsvraag, te bouwen kreeg. Zeer bekend is ook zijn nieuwe huishoudschool te Amsterdam, 'die met bijzondere toewijding door hem tot stand is gebracht, zeer zeker ook omdat hij door dit werk zijne voortreffelijke vrouw heeft leeren kennen, de begaafde mevrouw Le manBosch, wier levenswerk zoozeer parallel ging met het zijne. Een van de meest typeerende scheppingen is zijn huis ,,In de Leli", dat hij na zijn huwelijk te Baarn bouwde. Het is echt en onvervalscht hollandsch en het is echte en onvervalschte architectuur. Gul en eenvoudig, zonder pre tentie, zooals hijzelf was. In de latere jaren heeft hij zeer veel gedaan op het gebied der volkshuisvesting, zooals zijne groote bouwblokken te Amsterdam voor Handwerkers Vriendenkring, aan de Retiefstraat, waarvan hij ook de meubels ontwierp en voor Eigen Haard aan den Zeeburgerdijk ; ook voorde Koninklijke NederlandscheStoom bootmaatschappij aan de overzijde van 't IJ bouwde hij woningblokken. Zeer bekend van hem was ook de woning kolonie Treebeek voor de staatsmijnen te Heerlen, in opdracht waarvan hij indertijd ook twee karakteristieke paviljoens bouwde op de Utrechtsche Jaarbeurs. Door zijn levendige belangstelling voor stedenbouwkundige vraagstukken gaf hij den laatsten tijd ook zijn aandacht aan het vraagstuk der stadsuitbreidingen, tengevolge waarvan hij o.a. de uitbreidingsplannen maak te voor Hoofddorp en Aalsmeer. Talrijke werken had hij nog onder handen toen hij, voor hem onverwacht, van dit leven moest scheiden. Niet alleen de architecten zullen hem dankbaar gedenken als een der hunnen, die steeds zijn beste krachten aan de bouwkunst gegeven heeft, ook de gemeen schap z'il hem erkentelijk zijn voor alles wat hij gedaan heeft om het oude schoon te be houden en om het nieuwe schoon te brengen. D. !;. S L o n o u w E'K UNIE BANK voor NEDERLAND en KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: 's-GRAVENHAGE, TILBURG, LEEUWARDEN, OISTERWIJK. DENHOUT, LOCHEM en BORGULO. Agentschappen in Indië: BATAVIA, SOERABAYA, SEMARANG, BANDOENG, MEDAN en WELTEVREDEN. IIIIIMlllMIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllllllllllttlllllllllllllllllllllllllllllllMM iMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiHii iiiiiimiiiiHiiiiiHiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiWMiitiMiiiiifMiiiiiMiimiMM ONZE GEPENSIONNEERDEN Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad, alvorens met de verbetering van den toestand der oud-ambtenaren een begin werd gemaakt. Het Departement van Financiën was er niet voor; de afdeeling, die in dezen als bij uitstek deskundige moest meespreken, kon niet anders dan zich tegen iedere uitgave te hunnen bate verklaren. In de pensioen wetten, voor gewone tijden berekend, is natuurlijk niet gedacht aan bijslag of ver hooging der pensioenen, zooals die door de buitengewone economische toestanden ge biedend wordt geëischt. De bedoelde afdee ling, steeds bezig met de toepassing van wetten, zocht derhalve daarin te vergeefs naar eenig recht op verhooging; bovendien was in den loop der jaren de meening tot beginsel vergroeid, dat het pensioen de rente is, gekweekt uit de stortingen in het pensioen fonds; zoodat de gepensionneerden, als zij ontvingen wat hun op grond daarvan toe kwam, niets meer te vragen hadden. Geen wonder dus, dat de Minister van Financiën verklaarde, dat door het uittreden uit den dienst iedere band tusschen den Staat en zijn oud-ambtenaren was verbroken, of, zooals het volk zou zeggen, dat deze uitge perste citroenen waren geworden, waarnaar men niet had om te zien. Maar het parlement, meer geleid door de heerschende ideeën en minder beheerscht door de wetten, die eigenlijk de gekristalli seerde ideeën uit den tijd van hun ontstaan zijn, oordeelde anders. Krachtig deed zich daarin de volksovertuiging hooren, dat de Staat zich wel degelijk de belangen der oud ambtenaren moest aantrekken, en dit te meer nog, toen officieel werd erkend, dat deze jaren lang voor een te laag loon hadden gewerkt. Ook de Minister kwam terug van een uitspraak, koud en onbarmhartig, zooals alleen gedicteerd kan worden door onaan doenlijke wetsuitlegging. Een tiijslag werd voorgesteld en goedgekeurd, maar slechts van 20 % en niet eens voor alle gepension neerden. Daarop volgde, op aandringen der Tweede Kamer, een belofte van den Minister om bij de wet de pensioenverhooging te regelen. Die belofte bleef maanden lang.... belofte! Wel vreemd, waar in den nijpenden nood spoedige hulp meer dan dubbele hulp was. Maar eindelijk werd toch de belofte vervuld: er verscheen een wetsontwerp, waarbij voorgesteld werd de pensioenen, verleend vór de jongste verhooging der salarissen, met 40 % en de latere met een aan die verhooging aangepast, minder % te vermeerderen. En dat zonder opzettelijk ge noemde uitzonderingen. Daarom bevreemdt het dat, zooals later bleek, wellicht tenge volge van een breedsprakigheid van redactie, een klein aantal van die verhooging zijn uitgesloten, voor wie een gewoon-denkend mensch die dubbel noodig zou achten. Het voorstel werd in de Tweede Kamer goed ontvangen. Ja, deze wilde zelfs meer geven dan de Minister; alle teekenen voor het aannemen van het amendement-Ketelaar om 50 0 toe te kennen, waren gunstig. Maar toen dreigde de Minister met de terug neming van zijn ontwerp. De heer K. die niet alleen met ijver, maar ook met verstand de belangen der gepensionneerden behartigt, nam toen zijn amendement wijselijk terug. Het ontwerp werd aangenomen. Ook door de Eerste Kamer. De gepensionneerden, waarvan velen in nijpenden nood verkeerden, waren gelukkig. Vooral daar zij de verhoo ging over I Jan.?l October, dus over negen maanden in eens ontvingen. Een ongekend hooge som! Weldra echter ondervonden zij, dat zij niet voldoende geholpen waren. Het Weduwenpensioenfonds vroeg van velen 5 % van de verhooging, de gemeentelijke en Rijksinkomstenbelasting deed bij allen een diepen greep in de beurs, zoodat van de 40 ";,, hun toege kend voor het dure levensonderhoud, slechts ongeveer 30 voor dat doel beschikbaar bleven. De Nederlandsche Staat is niet gul voor zijn oud-ambtenaren. In dezen kan hij een vergelijking met andere rijken niet doorstaan. Volgens geheel betrouwbare berichten, die schrijver dezes voor zich heeft, geeft Zweden een bijslag, die gaat van 90 ",, op de hooge tot 164 "0 op de zeer lage pensioenen. Denemarken en Noorwegen zijn niet minder gul; zelfs het onder zijn schuldenlast bijna bezwijkende Frankrijk geeft meer dan Neder land, n.l. het verhoogt de eerste 750 frs. met 100'V,, de volgende 750-1800 frs. met 50 % en de daaropvolgende 1800?6000 frs. met 25 "u. De regeling van België zal ver derop medegedeeld worden. Gemeentelijke en Provinciale autoriteiten hebben reeds door daden getoond, dat zij de pcnsioensverhooging onvoldoende achten : De Rotterdarnsche gemeenteraad nam zonder hoofdelijke stemming een nieuwe verhooging van 10 "0 aan; Den Haag ging nog veel verder en stelde dit ook volgens een courantenbericht - een nieuwe verhooging van 30 0 vast; de provincie Noord-Brabant heeft onlangs nog voor haar oud-ambtenaren aan de verhoogde pensioenen een twaalfde toegevoegd, enz. Met hoeveel blijdschap ook ontvangen, toch is het met die ongelijke en plaatselijke verhoogingen niet het echte. Gewenscht is een algemeen voldoende en definitieve regeling, zoodat aan de onrust en zorg der oud-ambte naren voor goed een einde worde gemaakt en zij rustig het voor vele - o, zoo korte! paadje huns levens ten einde kunnen wandelen. Deze kan het best gegeven worden in de aanhangige pensioenwet. Daarin zullen hoogst waarschijnlijk of zeker de bijdragen voor het pensioenfonds wegvallen. Aan die bijdragen zullen dus de ambtenaren geen recht op pen sioen meer behoeven te ontleenen. Dat pensioen wordt hun toegekend als uitgesteld loon" of tengevolge van de verplichting van Staat, provincie of gemeente om ook na tiitdiensttreding voor hun ambtenaren te zorgen. Nu bestaat er geen enkele reden meer, waarom deze meer verplichting zouden hebben tegen over de toekomstig dan aan de reeds gepensionneerde ambtenaren. Op de onbillijkheid, dat men de laatsten jarenlang voor een te laag loon liet werken, mag men toch niet een andere onbillijkheid stapelen, dat men tenge volge daarvan hun een lager pensioen laat behouden. Aan de verdeeling in twee groepen, n.l. die van vór en die na een willekeurig jaartal (1920, 1921 of ?) gepensionneerden moet een einde komen. Wij hopen dat een amendement van die strekking zal ingediend worden, of liever, dat de Minister zijn ontwerp in dien geest wijzigt, m. a. w. dat men het Belgische stelsel volgt, waarvan La Meuse van 29 Juli 1920 zegt: ,,Lu lui dn '.'> juin 1920 a te basée sur l'augmentation dés traitcments de fonctionnaire en activité. /://(' a etc calculée d'afirês Ie traitement jictif ttcnt auruit jout Ie junetionnuire, si /<; nwiwlle sitnotion, dnc u la vie c/tlre, lui avait etc appliquée. Il est donc de tante qnitède mcttre les pensions de l'Et at en rapport avcc les nmiveaux biiréiues qni vont tre vutcs par les Chambres". Dat zal ongetwijfeld een offer van de Schatkist vragen.Maar wie deStaatsbegrooting nagaat, zal daarin naast vele nuodige uitgaven er ook vinden, die slechts nuttig mogen heeten. Het nakomen van de verplichtingen vanden Staat tegenover zijn oud-ambtenaren zal toch stellig wel onder de eerste gerekend worden. Waar het geheele of bijna geheele Neder landsche volk een uitgave als verplicht be schouwt, mag toch de Regeering haar mede werking niet weigeren. De gedachte dat deze grootere uitgave betrekkelijk klein en tengevolge van het wegsterven der betrokkenen snel afnemende is, moet het besluiten hiertoe nog gemakkelijker maken. H. J A c o B s HET ROODE LAMPJE II Signifische Gepeinzen VAN GOED EN KWAAD (72). .Sints ik dit boek begon, schijnt het wel of alle gebeurtenissen mijns leevens de beteekenis hebben van bouwstoffen voor dit werk. In ieder klein gebeuren vind ik toelichting voor de nog onbeantwoorde vragen en stof voor de gepeinzen. Er zijn geen onbeduidende dingen meer in mijn leeven, het minste heeft beteekenis. Gisternamik deel aan een Joodenbegrafenis. Welk een stemming, welk een sterke ontroe ring, welk een grootsche indruk. Woest en verwilderd het doodenveld. Wind en reegen en een duistere dag. Een droef, naar geestig landschap. Maar grootsch ! ! Hier geen keurige tuintjes, geen geharkte paadjes, geen welonderhouden bloemperken, als in het fatsoenlijk dorp, of in de welbestuurde stad. Hier alles wild en ruig,?bruin gras,een weelde van kleine varens en een enorm verschiet, ooveral wildernis en zware steenen, geweldige brokken marmer, sommige nog hoog en streng, anderen als vermoeid vooroovcr of scheef gezakt. Verweerd door geele korstmos en grauw leever-mos eeuwig reeds staande, niet een onveranderlijke eeuwigheid in 't verschiet. En geen triviaal rust zacht" ! of tot weer ziens, lieve doode," maar het strenge onver staanbare Hebrecuwsch met de t'orsche karak ters. En bieren daar'de geheimzinnige symbo liek de r u i t gespreide, e l kaar beroerende handen. Toen de tocht naar het oopen graf. De zwarte, glimmende, hooge hoeden aandoenlijkpotsierlijk, bedoeld als eer-bewijs. En het Hebreetiwsch gebed. Ik voelde de kracht, die er van uitging. Het zingt niet melo disch,maar liet klaagt en dwingt met magische kracht. Soms neemt het toe in snelheid als een onbeteugeld paard en dan schiet het uit, met heftig opstreeveilden klaagtoon, om weer terug te vallen in de monotone klanken van droefenis en aanbidding. Het is hard, door dringend, wreed en soober, verwant aan de eeuwigheid, in vreemde harmonie met het ruige, woeste landschap en de reusachtige, verweerde steenen, die daar staan voor alle eeuwen der eeuwen. Toen zag ik dit sombere groepje inenschen, niet hun wonderlijke zwarte hoofddeksels ; met hun eenvoud en afkeer van alle pronk, met hun sterk gebed, rondom het graf, waar in ze de kist van ruuwe ongeschaafde planken neerlieten ?-- ik zag hen als de stugge, hard nekkige volhouders van hetgeloof hunner vade ren, taaye weederstanders van den Christus niet uit haat maar uit onbuigsaamlieid als trouwe handhavers van de Wet, die zij voor eeuwig hielden. Op hen rust de vloek, dat zij den Menschenzoon hebben vermoord. Hier is hun erfzonde, of ze 't erkennen of niet. Maar heeft de Menschen/.oon, zijn volk kennend, den moord niet uitgelokt? Wilde Hij het offer niet brengen, en had Hij daartoe de teegenstand der \Vets-getrouwen niet noodig? Was het Hem er niet om te doen, de wet te vernieuwen en wist l lij niet. dat Hij daarmeede de handhavers der Wet dwong f hun geloof in de onveranderlijke eeuwigheid van Jahwë's gebod op tegeeven,?voor hen toch de duisterste zonde,?f den vernieuwer der oude we tgee ving te vatten en onschadelijk te maken? Zijn dit slechte menschen geweest, of kam pioenen voor het onveranderlijke Woord? Welk een contrast : de gulden Hoogmis, of de Kerstvigilie met de flonkerende praal van goud-brokaat en honderden kaarsen, van mystisch glans-licht op zacht-opkronkelende wierook-wolken, van geurende bloemen en schitterende mis-sieraden, van donderend orgelspel, triomfantelijk ingezet, met het innig gebed en het dankbare gezang eener blijde hoopvol gestemde meenigte En het kleine, droefgeestige groepje in den killen reegen, zwarte figuurtjes in de vakwoestijn, met de hooge hoeden en het gezang, sterk als een verbeeten hoon teegen de Chris tenheid die hen uiteendreef en vervolgde, teegen den God hunner psalmen, die zijn volk verliet en den Wet-breeker verhief tot op Zijn troon, zittende aan Zijn Rechterhand. T (73). Vader, vergeet' hen, want ze weeten nitót wat ze doen." Hij zelf heeft vrijspraak gevraagd voor zijn beulen. Zou Hij dat ge daan hebben als Hij niet zeeker wist, dat zijn genade-verzoek zou worden aangenoomen? (74). Maar hoe zou het ook anders kunnen zijn? Vergeeven wij onze kinderen niet hun stoutigheeden, omdat zij er de beteekenis niet van voelen? En wat wij menschen, zoo zwak in Liefde, toch zoo gemakkelijk doen, omdat we het onrechtvaardig vinden een kind om zijn onweetendheid te straffen dat zou onze Vader in den heemel niet kunnen? Maar het kind moet niet te snel bemerken, dat het vergeeven wordt. Voor zijn best. Want de vrees voor straf moet het op 't rechte pad houden, totdat de wijsheid is gekoomen, en het weet wat het doet. En zijn wij niet allen nog kinderen? Hebben we niet reeds een voorstelling van den vol wassen mensch, het kind Gods, dat geen straf meer vreest, maar goed doet uit Liefde? j. (75). Ik geloof, dat eenmaal alle of bijna alle schapen in den nen schaapsstal zullen verzameld worden. Maar dan moeten de herders begrijpen, dat het niet uit puure bal-oorigheid is geweest dat de schismatieken zich afscheidden, maar door schuld van de al te wilde en te felle hon den, die de kudde uiteen joegen. Een diep rampzalig mensch, die lijdt aan zwaarmoedigheid, en de vreugde, die in de voor (iod gedragen smart schuilt, niet kent ....zoo een mensch zal niet getroost, maar verbitterd worden als men hem spreekt van een oneindig liefderijk God, dien hij eeuwig

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl