Historisch Archief 1877-1940
14 Mei '21. No. 2290
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Teekening van Dr. H. P. Berlage
Groote Gehoor- en Concertzaal. Musea-gebouwen te 's Gravenhage
BOUWKUNST
WOORD, MUZIEK EN ARCHITECTUUR
Naar aanleiding van Berlage's museum-ontwerp voor den Haag.
Het denkbeeld om aan dit museum voor
Beeldende Kunst een groote hal met daar
achter gelegen Gehoor- en Concertzaal te
verbinden, is feitelijk niet nieuw; (Jat wil zeg
gen, in dien zin, dat alle monumentale ge
bouwen, musea, regeeringsgebouwen, pa
leizen en schouwburgen hun hall's en ontvang
zalen bezitten ; vele met de daaraan verbon
den salles des pas perdus", welke in alle
gebouwen van beteekenis als stemmings
objecten onmisbaar zijn.
Het goede in Dr. Berlage's ontwerp is, dat
hij van deze zoogenaamde verloren ruimten"
een dubbel nuttig gebruik te maken wist. Ook
hierin verloochende hij dus zijn natuur van
vór alles rationalist" te zijn, niet.
Beschouwen we bijvoorbeeld een kunstwerk
van niet minder beteekenis dan ons Rijks
museum, dan vinden we ook hier een
allesdomineerende, monumentale ontvangzaal
van uitgestrekte afmetingen. Toch is deze
ruimte voor expositie-gelegenheid slechts in
geringe mate geschikt. Uitsluitend eenige
grootere beeldwerken worden erin tentoon
gesteld. Verder is zij voor tentoonstellings
doeleinden nagenoeg nutteloos.
En toch werd ook deze zaal (gedurende het
veeljarig bestaan van dit museum helaas en
kele malen slechts) tot andere doeleinden ge
bezigd.
Naar aanleiding van Dr Cuyper's verschei
den schreef een dame mij hierover het navol
gende :
Het is nu reeds vijfentwintig jaar geleden,
dat ik getuige mocht zijn van een grootsche
hulde, indertijd den toen reeds bejaarden
bouwmeester Dr. Cuypers gebracht.
Het was op een Zondagmorgen. Scharen
van menschen bevonden zich in de wijdsche
voorzaal van het Rijksmuseum.
Toen de groote man binnentrad, zongen de
koren hem het Halleluja" van Haendel toe.
Wondere geluiden schalden door de hallen.
Het gaf een onbeschrijflijke, onvergetelijke
emotie. De machtige lijnen der zaal ont
vingen de schoone klanken. Het was of deze
erin opgenomen werden, er zich mee
vereenigden of vermengden. Hoe breed en goddelijk
vormde dat al een machtig geheel.
Het was of zang, muziek en bouwkunst
samen hier getuigden van de Eenheid, die
van alle Schoonheid is."
Wat mij betreft, herinner ik me nog le
vendig, hoe in deze hal bij enkele gebeurte
nissen van beteekenis verschillende persoon
lijkheden voor een talrijk gehoor het woord
voerden.
Opmerkelijk was het daarbij steeds, hoe
deze indrukwekkende ruimte dan als 't ware
geheel van karakter veranderde. Zij werd
levend" ; het holle en leege was eruit wegge
vaagd.
Dit deed ongetwijfeld velen met mij het
menigmaal betreuren, dat van deze groote
ruimte een zoo schamel gebruik gemaakt
wordt. En toch kan dat niet anders, want in
verschillende opzichten is deze zaal voor uit
voeringen totaal ongeschikt. Daarop was zij
trouwens van den beginne af niet berekend.
Berlage nu heeft dit in zijn ontwerp voor
het Residentiemuseum anders bezien.
Hij ontwierp de onmisbare hal in onmid
dellijke aansluiting met een Gehoor- en Con
certzaal. Hier dus geen nagenoeg ongebruikte
ruimte, maar een zoodanige, die, naast haar
aesthetisch-ideeële, ook een praktisch-ideeële
MllllllimlIlllllllllllllllllllltHlllllllllllllmlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIHIIII
functie verricht. Want zijn groote zaal is
met het vooropgezette doel ontworpen, voor
vocale- en instrumentale uitvoeringen in alle
opzichten doelmatig te zijn. Ziehier dus het
groote verschil tusschen Cuyper's en Berlage's
ontvangzalen.
De kunsten zoeken elkaar wederkeerig. Of
schoon dit bij eenig nadenken duidelijk is,
wordt het maar al te dikwijls uit 't oog ver
loren.
Zoo eischt bouwkunst beeldhouw- en schil
derkunst voor haar volkomen ontplooiing,
en deze laatste wederkeerig architectuur. Dit
geldt niet uitsluitend voor de Beeldende
Kunsten onderling, maar tevens voor alle
andere uitingen van Kunst.
Zoo vraagt gewijde zang en muziek gewijde
omgeving. Tempels, kerken en cathedralen
zijn voor uiting ervan de aangewezen plaats.
Zij maken zich n met de muziek.
Zoo spreekt het eveneens vanzelf, dat alle
verheven muziek, om volmaakt tot uiting te
komen, verheven atmosfeer om zich heen zoekt.
En toch ontbreekt daar nog zoo oneindig veel
aan. Vooral in ons land. Bedenkt men het wel,
dat geheel Holland geen enkele concertzaal
van beteekenis bezit? Gaan we maar na :
Amsterdam, zonder uitzondering alle zalen,
groote en kleine, aesthetisch
allerbedroevendste ruimten ; waarvan de groote zaal van het
Concertgebouw, dat Bakbeest", de kroon
spant. Acoustisch moge deze zaal goed zijn,
als schoone ruimteomspanning blijft zij be
neden kritiek.
In Rotterdam, den Haag en de minder
groote steden, is het overal 't zelfde. Een on
zer bekende musici, door geheel ons land
concerten gevend, ernaar gevraagd, of hem
een, ook maar eenigszins bevredigende
concertzaal hier te lande bekend was, ant
woordde ontkennend.
Alleen van de Nutszaal te Rotterdam, hoe
wel van architectuur verouderd en conven
tioneel, gaat zijns oordeels eenige stemming
uit. Deze zaal stemt rustig."
Over het algemeen schijnt men er geen flauw
begrip van te hebben, aldus mijn zegsman, wat
dit laatste de rustige, stemmige omgeving
op de eerste plaats voor de uitvoerende kun
stenaars beteekent, en hoe zeer een goede om
geving tot het welslagen der uitvoeringen bij
draagt.
Dat er zoovele zenuwpatienten onder de
musici gevonden worden, moet z.i. mede aan
de slechte, ontstemmende concertzalen en de
ondoelmatige podiums geweten worden.
Gezien het feit, dat er in Holland geen
waardige zalen uit het voorgaande tijdperk
te vinden zijn, zou men daaruit de conclusie
moeten trekken, dat alle muziekuitvoeringen
hier onvolkomen moeten zijn. Dit, natuurlijk,
gaat niet op, daar het op de eerste plaats zaak
voor den musicus is, zich in den geest aan zijn
omgeving te onttrekken ; hetgeen mede voor
den aandachtigen toehoorder geldt.
Hiermede zij echter niet weggeredeneerd,
dat een waardige omgeving voor de uitvoering
zeer veel beteekent en er merkbaren invloed
op uitoefenen moet. Ons gemoed namelijk
verlangt, ja eischt, harmonie in alles; dit voor
al in verheven momenten.
Zooals we reeds opmerkten :
het was daarom 'n uitstekend
idee, aan het Haagsche kunst
museum een groote
Gehooren Concertzaal te verbinden.
Want in deze gedachte vereeni
gen zich Woord, Muziek en
Beeldende kunst in den
ruimsten zin.
Maar ook van economisch
standpunt verdient dit plan
alle toejuiching.
Wel verre dat het te kostbaar
of te grootscheeps opgezet zou
zijn, is het juist het tegen
overgestelde daarvan. Want,
evenals onze andere steden,
zal ook de Residentie, zich
zelf respecteerend, binnen kor
ten tijd tot de stichting van
een waardig Concertgebouw
moeten overgaan. Deze
algemeene eisch kan wel telkens en
telkens weer met verscheiden
argumenten tijdelijk verscho
ven worden terugdringen
laat hij zich niet meer. En dat,
waar het geval zóstaat, het
economischer is, beide nood
zakelijke gebouwen nu in n
conceptie op n terrein te
vereenigen, ligt voor de hand!
Zijn de ontwerpen voor ge
wone bouwwerken het best te
vergelijken bij eenvoudige mu
ziekcomposities?de pro jecten voor voorname
bouwwerken van geestelijke bestemming
komen meer met de scheppingen van verheven
Concerten, Oratoria, Cantaten of Missae
Solemnes overeen.
In absoluten zin genomen, kan een enkele
melodie of het eenvoudigst lied, als
schoonheids-object, even schoon, ja schooner, dan
de meest ingewikkelde vocale- of instrumen
tale compositie zijn, evenals een enkele boom
schooner kan zijn dan een uitgestrekt woud.
Het indrukwekkende van grootsche schep
pingen is in den grond dan ook geen zaak van
schoonheid. Deze werking berust op een andere
geestelijke oorzaak, namelijk, dat zij door
eenheid in grootste verscheidenheid te voor
schijn geroepen wordt.
Dat het woud aangrijpender is dan de
enkele boom, de boom indrukwekkender dan
het blad, het blad beteekenisvoller dan de
nerf, en deze weer sprekender dan de cel
(hoewel ten slotte het geheel toch uit die enke
le cellen opgebouwd werd), vindt zijn grond
in de steeds meer ingewikkeld wordende le
vensfuncties, welke deze in hun oorsprong
toch gelijke onderdeden te verrichten hebben,
welke ten slotte gezamenlijk tot het levend,
het barend, het zich als wezenheid voortplan
tend geheel voeren.
Zoo ook is het ja o( neen van den overtuig
den mensch den eenling van machtige
beteekenis. Oneindig beteekenisvoller echter
zijn deze woorden, wanneer zij door de massa,
door heel een volk, door geheel een wereld
in volle overtuiging, als uit n borst uitge
sproken worden. Ja! alles-overweldigend en
meesleepend luiden dan dergelijke woorden.
Hoe grooter de verscheidenheid, zich uitend
in eenheid, hoe aangrijpender de werking.
Hoe onderscheidener de deelen, voerend tot
eenheid in schoonheid, hoe machtiger de kunst
werken, daaruit geboren.
Ziehier de grond van wat wij het monumen
tale in kunst noemen.
Het is de loutere idee, uitgesproken door
velen, de nkele daad, door wezens van onder
scheiden naturen en karakters gelijktijdig
verricht. Dit is het cosmische in het chaoti
sche, het harmonische in eindelooze verschei
denheid.
Hoe indrukwekkend hierdoor wordt het
groot vocaal- en instrumentaal concert, waar
in zoo vele krachten van uiteenloopend
karakter en verscheiden geaardheid tot de
volkomen ontplooiing van het grootsch geheel
voeren !
Vanuit den schepper, den componist, door
den dirigent, den concertmeester, door zange
ressen en zangers (de soli, als lijsters en nach
tegalen opjuichend uit het geheel), door violen,
celli en bassen, door horens, trompetten en
fluiten, pauken, harpen en bazuinen, waart
n wil n doel bezielt en leidt hen : het
scheppen van harmonie in steeds wisselende,
levende verscheidenheid !
Zoo ook in Bouwkunst.
Hoe beteekenisvoller het bouwwerk is,
hoe verscheidener de werkkrachten en bouw
stoffen zijn, tot volvoering van het kunstwerk
geroepen.
Daar is een groot aantal, zoowel ideeële
als materieele zaken die in den geest van den
bouwmeester gezamenlijk tot het ne doel :
de verwezenlijking zijner schepping volgroeien
moeten. In zijn geest is het, waarin het vele
tot eenheid ontluiken moet. Aldus brengt hij
de idee door zijn conceptie tot de eerste daad.
Zijn helpers en medewerkers pluizen onder
zijn opperleiding dit project in alle
onderdeelen uit, vanaf het fondament tot de
overdekTeekening van Dr. H. P. Berlage
lllllllltllll'IIIMIIIIIIIIMMIIII
limillllllltllIMIIIIIIUIMIIMIlttlIM
IN HET FRANS HALS-MUSEUM
De nieuwere opvattingen omtrent inrich
ting, beheer en doel der musea zoo syste
matisch en verleidelijk bepleit door Dr.
Valentiner in zijn brochure Umgestaltung
der Museen im Sinne der neuen Zeit" (1919)
en op menige plaats van de belangwekkende
studie Over hervorming en beheer onzer
musea" (uitgave van den Ned. Oudheidkun
digen Bond, 1918) verwerkt en toegepast
beginnen ook ten onzent, bij alle verschil
van meeningen, gaandeweg meer ingang te
vinden. Dan hier, dan daar, nu eens in dit,
dan weer in dat opzicht, zijn daarvan de
verschijnselen waar te nemen. Die nieuwere
opvattingen brengen o.m. mede : steeds grooter
kieskeurigheid bij aankoop of aanvaarding,
immer nauwgezetter schifting en een ruime,
op aesthetische werking gerichte opstelling van
het reeds aanwezige, combinatie, waar moge
lijk en gewenscht, van schilder- met beeld
houwkunst en kunstnijverheid, museum
rondgangen onder voorlichtende leiding, mu
seumlezingen, speciale tentoonstellingen, liefst
uit den eigen museumvoorraad, maar anders,
desnoods, uit vreemd bezit, kortom alles, wat
de cultuurkracht en de aantrekkelijkheid
van het museum kan verhoogen.
Ook de directie van het Haarlemsche mu
seum streeft, zoover haar middelen reiken,
in deze richting. In een afzonderlijk zaaltje is
sedert eenige maanden een hoogst
bezienswaardige bruikleen-collectie, afkomstig van
een Oostenrijksch verzamelaar en bestaande
uit een vijftiental stukken, geëxposeerd.
Hieronder twee Jan Steens, waarbij nog is
gevoegd een Jan Steen uit Engelsch
privaatbezit (h. 45, b. 65 c. M.). Dit laatste werk spant
onder deze drie de kroon. Het is een landelijk
tafereel : kolvende of kegelende en vrijende
boeren en boerinnen bij een herberg. Voor
grond en middenplan zijn verrukkelijk ge
schilderd in gedempte, zachte kleuren, ge
dekte lichten, tintvolle schaduwen, nauw
merkbare schaduw-overgangen en
lichtverglijdingen, alles opgenomen in een
vast-evenwichtig samenstel van waarden, in een
stemmigen, mild-doorgloeiden, warm-bruinigen
totaaltoon. Het uur neigt naar schemering.
Boven den horizon is een aarzelend d
rglaniiilliiiiimiiiiiiiiiiiiiiilliiiiiiiiiiiiiiiliiiiHiiliiiiiiMiiiliili
CRÊMEtuBERUTÉ.
OB CMRABA
zen van laat licht tusschen de wolken, die de
teer-blauwe lucht half bedekken en waaronder
een blauwig, golvend heuvelen-verschiet weg
zinkt.
Van Jan Steen vinden we hier nog een als
Bathseba" bekend portret zijner vrouw
(h. 63 b. 52 c. M.), waarin men niet kan na
laten het zwartige te betreuren, dat zich
storend gelden doet in het overigens blanke
van gelaat, hals en armen en in het deson
danks virtuoos gedane grijs-zijden kleed.
Niets mythologisch is er aan de volop-levende,
onverhulde realiteit van deze weelderige
gestalte in de ongedwongen houding van haar
leunen met den rechter-arm op een tafel,
waarover een fel-rood fluweelen kleed.
De derde Jan Steen is een Koekenbakster
in rood jak, bij haar stalletje onder een
grooten boom, met nevenfiguren. Kleur en factuur,
k in het stillevenwerk, boeien geenszins
in die mate als in zoo menig ander werk van
dezen geweldigen kolorist. De oude vrouw en
het kind zijn typische Jan Steen-modellen.
De hoogst belangrijke Ahasverus en Haman"
van Aert de Gelder, monumentaal en episch,
schitterend van fonkelende kleur in de
vruchten tegen de stillere,sonore kleuren in de
figuren, is in ruimen kring bekend sedert
Goudstikker's tentoonstelling van November
1919 in Den Haag. Van teedere réserve en
distinctie is een stilleven in grijzen toon van
Willem Claeszoon Hedda, gedateerd 1640.
Middenhal. Musea-gebouwen te 's Gravenhage
king, in lengte, breedte en diepte, in- en
uitwendig. Aldus stellen zij de onderlinge
betrekkingen der deelen van het groeiend ge
heel vast. Dan komen de opzichters en bazen,
die naar deze gegevens te bestemder plaatse
de vaste maten, waarnaar het bouwwerk zal
opgetrokken worden, uitzetten, en onder wier
leiding alle verdere werkzaamheden worden
verricht.
Daarna volgen de gravers, op zoek naar
den stevigen grondslag, die het leggen der
fondamenten mogelijk maakt. (Waar het
terrein reeds bebouwd was, werden zij door
de slopers voorafgegaan....)
Waar de vaste bodem te diep ligt, verschij
nen de heiërs, slaande de onthoofde,
ontarmde, kaarsrechte woudreuzen de pijnen met
den top naar omlaag recht in den grond...
Vervolgens de metselaars, leggend de fon
damenten die de muren torsen; aldus de
ruimte omsluitend en verdeelend.
De timmerlieden weer volgen, vloeren en
daken stellend, ramen en deuren plaatsend ;
aldus het bouwwerk beschermend tegen de
invloeden van het klimaat.
En aldoor maar voort gaat het: steenhou
wers, betonwerkers, smeden, loodgieters,
koperslagers, schilders, dakdekkers voltooien
het geheel; zoo ver, tot er plaats komt voor
hen, die de meer subtiele afwerking van het
Bouwwerk tot hun taak hebben : de schrijn
werkers, sierschilders, steenhouwers, kunst
smeden, glasschilders, mozaik- en tegelwer
kers ; tot, ten slotte, de laatste hand aan het
werk gelegd wordt door de meest zelfstandige
werkers, de bouw-beeldhouwers, wand- en
glasschilders, die de voornaamste deelen:
de domineerende muurvlakken, de bogen en
gewelven, de groote glasvensters, door hun
zinrijke ontwerpen opluisteren en de juweelen
de juiste plaats in de diadeem geven.
En de bouwmeester is alomtegenwoordig !
Hij is de bepaler, de beslisser, de geraadpleegde
zoowel als de raadplegende, de berader, de
berechter. De componist, tevens dirigent.
Bezieler van alles en van allen.
Hoe idyllisch, hoe poëtisch klinkt dat alles !
Helaas ! want, moet het al innig betreurens
waardig genoemd worden, dat het zoo
ontzachlijk moeilijk is, een in alle opzichten supe
rieur concert tot uitvoering te brengen
gegeven de huidige maatschappelijke toe
standen en verhoudingen men zal er wel
van overtuigd zijn, dat het nog zeer, zeer veel
bezwarender is, een beteekenisvol bouwwerk
tot stand te brengen.
Geen zin heeft het echter, hier lang bij te
verwijlen. Het zou de perken dezer beschou
wing ver te buiten gaan.
Constateeren uitsluitend, hoe moeilijk, ja
bijna ondoenlijk dit is, zij dus voldoende.
Maar hoe uitermate bezwaarlijk het dan ook
zij onmogelijk geworden, is het gelukkig
nog geenszins.
Want, moge de huidige maatschappelijke
strijd de zoozeer noodzakelijke samenwerking
tusschen de verschillende werkkrachten voor
nog onafzienbaren tijd in hooge mate belem
meren, met takt en overleg zijn ook nu nog
uitstekende resultaten te verkrijgen. De vele
voorname bouwwerken, die aüerwege nog wor
den opgericht, leveren hiervoor het sprekend
bewijs.
Met de stichting van monumentale gebou
wen tot beter tijden wachten, zou dwaasheid
zijn; dat zou den strijd veeleer verscherpen dan
verzwakken. En de meeningen van hen, die
beweren dat de toestand eerst- maar eens
uitzieken moet,'' is even verderfelijk als gevaar
lijk. Want, bij dat zoogenaamd uitzieken"
wordt vergeten, dat aldus het geheele organis
me steeds verder aangetast wordt; de enkele
gezonde deelen zouden op 't laatst met 'n
vergrootglas te zoeken zijn ; en dat alle
lichaamsdeelen zoodoende gaandeweg zouden
afsterven, ligt voor de hand. Het eenig
nuttige effect van dit proces zou zijn, dat de
voorstanders dezer theorie natuurlijkerwijs
het eerst als slachtoffer zouden vallen.
Neen! een heel wat verhevener levensop
vatting is het, de oprichting van voorname
kunstwerken steeds meer te bevorderen, hoe
vele, bijna onoverkomelijke bezwaren daaraan
ook mogen verbonden zijn. Een ding van
schoonheid is een vreugde voor altoos." Het
zal niet ophouden, de gemoederen, de geesten,
te veredelen en te verheffen. Heeft kunst een
ander doel dan vreugde scheppen, dan licht
en warmte brengen in dit leven? Is het er de
muziek niet van, het goede woord, de zang, de
lach, de zonneschijn?
Wat is het feven zonder schoonheid'?
Het voorstaande werd geschreven met het
doel, aan te toonen, hoe juist Berlage's schep
ping in dezen tijd van verhelderd inzicht in
wat een kunstmuseum waarlijk behoort te
zijn, past, en hoe de verwezenlijking ervan
maatschappelijk noodzakelijk is.
Hier geen beeldende kunst uitsluitend
hier tevens eerbare plaats voor de welkome>
onmisbare kunstzusters : het woord en de
Muziek.
Wij eindigen met nogmaals de hoop uit te
spreken, dat de Residentie blijk geven zal van
een waarachtig kunstzinnig inzicht, een hoog
verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte on
zer hedendaagsche kunst.
Moge 's Gravenhage hier voorgaan, mede
ten voorbeeld van de andere Hollandsche
steden !
H. J. M. WALENKAMP Cz.
Jacob van Ruisdael geeft een grootsche,
peinzenssombere aanschouwing van Den Haag :
van duister overtogen ligt daar het Vijver
berg-plantsoen, stil gedoken onder een
onheilszware regenlucht, waarvan een wolkenkolos
het laatste licht opvangt. De witte zwaantjes
op het donkere watervlak zijn als zilveren,
puntige lichtsprankels in het avondduister.
Het zeer fraaie riviergezicht van Salomon
Ruysdael (get. : S.R. 1641), met
nettenoptrekkende visschers en jagers in bootjes,
vertoont in de lichtere, geelgroenige tonen een
zekere, bij hem menigmaal op te merken, ge
lijkenis met van Goyen. Van dezen laatste
vinden we een uitmuntend werk, gedateerd
1655, een hoogen rivierdijk in bruinachtigen
toon ; in grijsgroene tinten verliest zich de
oever, waarboven een hooge lucht met zware
wolken.
Voorts vinden we van Jacob van Ruisdael
nog een Boschgezicht, van Willem van de
Velde een rustig water- en schepen-stuk van
groote afmetingen (h. 70 b. 117 c.M.), van
Gerrit Berckheyde een Dam-gezicht, even
koel en klaar van kleur en opvatting als scherp
van teekening en zuiver van kompositie,
met vele figuren, die, als altijd, weinig uiter
lijke actie en nog minder innerlijke levendig
heid aan den dag leggen. Van zijn met hem
zoozeer geestverwanten broeder Job is er een
Marktplein. In Jan Lievens' beeltenis van een
oude vrouw (hoogst waarschijnlijk Rembrandt's
moeder, blijkens de gelijkenis met haar por
tretten door haar zoon en Gerrit Dou) duidt
een evident streven naar het rijkkleurige en
naar sterke lichtwerking in den hoofddoek,
met de reflecties daarvan in den sluier, op
navolging van Rembrandt.
Twee zeer goede, ten naaste bij gelijk
waardige dames-portretten lokken tot verge
lijking : een Jacob Gerritszoon Cuyp (gedat.
1647) en een Dirck Santvoort van ongeveer
hetzelfde formaat. Hinderlijk en saai, immers
van een bijna wiskunstige regelmatigheid, is
de behandeling van de stijve plooikraag en
eveneens van de lichtglansjes op het
plankerig-strakke keurslijf,, maar niettemin maken
de levensvolle vleeschtint, het gevoelig
gelaatsmodeléen de pretentielooze, argelooze
persoonsuitbeelding dit portret van Cuyp, met
zijn ruimen, zachtgrijzen achtergrond, tot
een waardevol en aantrekkelijk werk. Daaren
tegen oefent, oppervlakkig gezien, de Sant
voort aanstonds meer attractie door grooter
warmte in het koloriet en het licht van den
kop, doch in de kanten halskraag, het
paarlen-halssnoer en het keursgarnituur gevoelen
we een tekort aan stofweergave.
Ten slotte zij gewezen op het laatstelijk
gerestaureerde Frans Hals-stuk, dat met
zijn herboren kleuren en lichten, met al zijn
herleefde details een ware verheugenis is.
H. F. W. J E L T E s