De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 21 mei pagina 2

21 mei 1921 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 21 Mei '21. No. 2291 DE AFGEKEURDE WETSONTWERPEN Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan VKAAQT: SI-FA-KO SiOARE H Hot voornammfto Serlemork llllllllllllimillllllllllllllllllllllllltlllHI waarop de kennis van deze alle moet worden opgebouwd") sympathiek stond tegenover de ter zake bestaande plannen. Daar, waar de minister mededeelt dat het de bedoeling is het op te richten Rijks Cen traal Instituut voor de Lichamelijke Op voeding een opvoedingsinrichting voor leer aren in de lichamelijke oefening te doen zijn van zoodanig gehalte, dat zij de verge lijking met overeenkomstige inrichtingen in het buitenland volkomen kan doorstaan", geeft hij te kennen het voornemen te hebben in deze materie afdoende te voorzien. Eveneens hoopvol stemde zijn mededeeling dat hij voornemens is aan het Insti tuut docenten te verbinden, die, van eikaars ervaringen profijt trekkende, gezamenlijk ver schillende vraagstukken kunnen bestudeeren, waardoor het mogelijk zal worden, meer dan tot dusver, de anatomie en de physiologie aan de lichamelijke oefening dienstbaar te maken. 's Ministers mededeeling, dat de leerlingen van het Instituut, doordat op het wetenschap pelijk gedeelte van hunne'opleiding te veel nadruk is gelegd, hun eigenlijke taak, het onderwijzen der lichaamsoefeningen in hare verschillende vormen, als minderwaardig zouden kunnen gaan beschouwen, is temeer een bewijs, dat deze aangelegenheid, ook van de practische zijde, ten volle is overwogen. De sommen, die voor de totstandkoming van een dergelijke onderwijsinrichting noodig zijn, loopen zeer hoog. Een bedrag van 2 millioen gulden zal lllllltlllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIII voor de "gebouwen en de eerste inrichting daarvan benoodigd zijn, terwijl de kosten voor het jaarlijksch onderhoud in de tien duizenden moeten loopen. Het was te voorzien, dat tengevolge van de tijdsomstandigheden, in de zittingen van de Tweede Kamer, tegen de financieele ge volgen van dit plan tegenwerpingen zouden worden gemaakt. Op grond hiervan mogen we dan ook binnen kort een plan tegemoet zien, dat min der gevaar loopt om financieele redenen afgewezen te worden. Wij, die de vrees, dat het stichten van een Rijks Centraal Instituut voor de Lichamelijke Opvoeding wederom naar het rijk der utopiën moet worden verwezen, geenszins deelen, hopen dat de groote principia, door een eenvoudiger opzet niet zullen worden aange tast. Moge onze volksvertegenwoordiging daarbij bedenken, dat de honderdduizenden die jaarlijksch aan de opleiding van de leerkrach ten voor de inteliectueele vakken worden ten koste gelegd zeker door niemand worden betreurd. Wanneer een dergelijk instituut aan de lichamelijke opvoeding in ons land de leiding en richting geeft, die zij tevens in organisatorischen zin, zoo dringend behoeft (wij herinneren er aan, dat er in Duitschland en Frankrijk een specialen dienst voor de Li chamelijke opvoeding bestaat) wanneer nog dit Instituut ten behoeve van het Jeugdwerk werkzaam is, door de a.s. Jeugdleiders van de noodzakelijkheid van geregelde lichaams oefening te doordringen, dan zal in de toe komst zeker niet gezegd kunnen worden, dat er voor eene dergelijke instelling in ons land geene roeping bestond. Moge het belang dat de jeugd bij de tot standkoming van het Centraal Instituut heeft den leden onzer Volksvertegenwoordiging, bij de besprekingen, die wellicht binnenkort zullen worden gehouden, een richtsnoer zijn. K- H. v A N S c u A o E N. iimiilliiiiiiiiimmiiiiii Vier keer misgeschoten, Nero. Zouden wij maar niet liever naar huis gaan?" IIHIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllltMIIIIIIIItlllMllltMIIMIIflIIIIMIIttlllllHlllllllinillfIHIIIIIIIIIIIIItlllllllllllllllllllllllllllllHIIII DE TOEKOMST VAN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING IN NEDERLAND ui DE OPLEIDING VAN DE LEERKRACHTEN Uit de beide vorige artikelen over de Op leiding van de Leerkrachten voor de Licha melijke Opvoeding 1) heeft men de conclusie kunnen trekken, dat in het buitenland in daartoe speciaal ingerichte en door het Rijk beheerde instituten getracht wordt zoo goed mogelijk te voorzien in de vorming van hen aan wien in de toekomst dit belangrijk stuk der opvoeding zal zijn toevertrouwd. Voor de totstandkoming van het door zoovelen be geerde; Rijks Centraal Instituut voor de Lichamelijke Opvoeding is geijverd geworden door het Nederlandsch Olympisch Comité. En in ons land, waar, ten aanzien van de lichamelijke opvoeding, wel wat heel lang met de trekschuit is gevaren, mag de verbe tering dier opleiding evenzeer een zaak van de dringendste urgentie worden genoemd. 1) De Amsterdammer" van 15 Jan. en 16 April j.l. Met niet genoeg te waardeeren enthou siasme beijveren de Nederlandsche sportbonden zich aan duizenden een nuttige ont spanning te geven, doch deze baten, die ook aan de lichamelijke opvoeding ten goede komen, zouden wellicht grooter zijn, wanneer al deze oefeningen mede onder leiding van personen plaats hadden, die van de beteekenis en de grenzen der lichamelijke inspan ning volkomen doordrongen zijn. Slechts in een goed geoutilleerd en wetenschappelijk geleid Centraal Instituut zal het mogelijk zijn tot uitkomsten te geraken, die den leeraar voor de lichamelijke ontwikkeling de juiste richting voor de praktijk aanwijst. Hoevele oefeningen zijn er wel die op het punt van bruikbaarheid voor bepaalde leef tijden, nog moeten worden onderzocht? Immers talloos vele. Het was niet te verwonderen dat onze .Minister van Onderwijs, (die bij de Staatsbegrooting mededeelt, dat de overtuiging steeds meer veld wint, dat een behoorlijke licha melijke ontwikkeling op geheel het organisme van de jeugd een zoo gunstigen invloed kan uitoefenen, dat daardoor alle inteliectueele, moreele en physieke krachten worden gediend, en dat in dit licht bezien zij zelfs niet maar is een bepaald vak naast de andere vakken, maar een van de noodzakelijke grondslagen, Groote ALUMINIUM doozen, 6 smaken a 60 cent p. stuk IVIentliatol .A-nisatol Kalieo Ohloratol IMyrrliatol HOLLAND-BELGI (Antwerpen, 15 Mei) Treinen vol met voetbal-braven Trokken naar de Schelde-stad, Waar ons Nederlandsche Elftal Weer eens kloek te trappen had. Overmoedig, druk, luidruchtig kwamen we te Esschen aan, Waar de pachter der buretten Nog al zaakjes heeft gedaan. Alles werd er weggegeten ; Alles werd er leeggehaald. Geen kramiek schoot er meer over, Bijna alles werd betaald. 1) Zingend, fluitend, joelend, lachend Ging '/ naar het voetbalveld. ledereen was in zijn nopjes: Ook om het goedkoope geld. Dertig duizend voetbal-braven Trokken naar het Stadion. Daar was felle levensvreugde, Lente-bloesem, lente-zon. Dertig duizend sportgcnooten, Ver van schunne politiek, Midden in het lieve leven, Tuk.op spel en op muziek. Holland-Vlaanderen in wedstrijd, In behendigheid en kracht. Hier ge?n Wielingen-gehaspel En van Limburg geen ,,gedacht1'. Hier geen stakings-lammenade; Enkel mooie sport en spel. Dertig duizend vlug ontsnapten Uit de revolutie-hel. En wanneer ons slavenleven Nog afschuwelijker wordt. Blijven we toch kameraden In die onvolprezen sport. J. H. SPEENHOFF 1) De pachter der buffetten deelde mij mede dat door de buitensporige drukte enkele honderden francs vergeten waren te betalen. UNIE BANK voor NEDERLAND en KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: 's-GRAVENHAGE, TILBURG, LEEUWARDEN, OISTERWLJK. UDENHOUT, LOCHEM en BORGULO. Agentschappen in Indië: B ATA V l A, SOERABAYA, SEMARANG, BANDOENG, MEDAN en WELTEVREDEN. , imilillllllllll iiiinlllliillllllllllllll III l ""'? mi lllllllll iiilllllimiinilimii i l H iiiiiiiii METHODE IN DE KOLONIALE ECONOMIE Na de oorspronkelijkheid en de werkkracht van de mannen, die op een veld van weten schap werkzaam zijn, is voor den vooruitgang dier wetenschap niets zoo heilzaam als goede methode. Ja, het schijnt, dat de behoefte aan een goede methode dringender gevoeld wordt, naarmate een wetenschap groeit: is zij be ginnend en klein, dan kan de geniale intuïtie van een enkelen vorscher het niveau van onze kennis op een bepaald gebied belangrijk op stuwen ; hoe grooter echter het veld van onder zoek blijkt te zijn, hoe talrijker de verschijnse len, waarvan het causaal verband moet worden nagespeurd, des te grooter wordt, met het aantal dergenen, die zich met de studie dier wetenschap bezig houden, het gevaar voor verwarring, voor misverstand tusschen de onderzoekers. En des te grooter zal de behoefte worden aan methode, aan een vaste wijze om bij het onderzoek te werk te gaan, en aan een ordelijke verdeeling van het veld dier weten schap. Hieronder wil ik hoofdzakelijk spreken over het laatste, de ordelijke verdeeling. Totdusverre plachten beoefenaars der staat huishoudkunde, die zich bezig hielden met de studie van economische verschijnselen in onze Oost, twee sferen te onderscheiden, de !nlandsche sfeer en de niet-Inlandsche. Een onderscheiding, bijna ongemerkt overgenomen uit het dualisme in de wetgeving. Daar immers was en is telkens sprake van bepalingen, gel dende voor Europeanen en met hen gelijkgestelden eenerzijds, en bepalingen geldende voor Inlanders en met hen gelijkgestelden anderzijds. De grenslijn in de staatkundige wetgeving echter heeft steeds opmerkelijk anders geloopen dan die in de economische wetgeving. Want terwijl de staatkundige wetgeving de belangrijke groep der vreemde Oosterlingen" Chineezen en Arabieren gelijkstelde met Inlanders, plaatst de econo mische wetgeving ter bescherming van de /wakkeren die groep aan den .-inderen kant, hij de Europeanen. De reden hiervan ligt voor de hand. Wij hadden geen lust aan de vreemde Oosterlingen steeds dezelfde burgerrechten te waarborgen als aan het heerschende Europeesche ras waren gegeven. En al had die lust niet ontbroken, wij zouden het niet steeds gekund hebben, door gebrek aan de noodige middelen. Gebrek aan geld, onder wijzers, scholen, rechters, ambtenaren van het openbaar ministerie, van den burgerlijken stand enz. zou een ontijdige eenheidswetgeving op staatkundig gebied gemaakt hebben tot een wetgeving op papier, tot huichelarij. En onze gezindheid, n de middelen waarover wij beschikten, brachten ons er dus toe, bij de staatkundige wetgeving de vreemde Oos terlingen in te deelen bij de Inlanders. Anders echter bij de economische wetgeving Daar dwong de werkelijkheid zelve onmiddel lijk tot de erkenning, dat het absurd zou zijn Chineezen en Arabieren in te deelen bij In donesiërs. Zij geleken in hun economische gedragingen zoo op Europeanen, waren in elk geval de Inlanders in economisch opzicht zoozeer de baas, dat het voor de Indische regeering vanzelfsprekend was in alle wetten die bescherming beoogden van economisch zwakkeren, hen in te deelen bij de heerschende Europeanen. Dualisme, zij 't met een verlegden grens, was dus de karaktertrek ook van onze Indische economische politiek. En daar de theoretische economie pleegt geboren te worden uit gron diger studie van vraagstukken van economi sche politiek, werd dat dualisme - het onder scheiden van een Inlandsche en een Euro peesche sfeer ook een karaktertrek der tropisch-koloniale staathuishoudkunde. Dit dualisme is verdedigbaar, wijl het ge grond is op het opvallend verschil in economischen aanleg of ontwikkeling (of beide) van Indonesiërs eenerzijds en Europeanen, Chi neezen, Arabieren anderzijds. In onze Indische economische politiek zal dit dualisme nog wel langen tijd gehandhaafd moeten worden. Toch is er aanleiding het te herzien. Ten eerste omdat in den laatsten tijd, vooral in Indië, de redelijkheid ervan in twijfel getrokken wordt, althans door sommigen. Zij vragen, of het dualisme niet verouderd is? Behoort de be volking van Indië, bij de behandeling van economische vraagstukken, niet als een geheel beschouwd te worden? Mijns insziens zal het onmogelijk blijken het dualisme in onze Indische koloniale poli tiek te laten varen, al zal dan misschien ook de grens, die bij dit dualisme getrokken wordt, in de toekomst ietwat verlegd worden. Ja, het is te verwachten dat het dualisme nog toegespitst zal worden naarmate het Indo nesische element in de Indische regeering sterker wordt. Het front-maken van sommigen tegen het dualisme in de economische wet geving ter bescherming van de Inlanders, is het gevolg van het hoogtij-vieren der unifica tie-leuze in Indië. Weg met het dualisme in de strafrechtspraak ! riep men. Weg met het dualisme in de staatkunde, roept men. Weg met alles wat aan het dualisme herinnert ! zoo is men geneigd de leuze der unificatie, heilzaam of noodig op een of twee gebieden van wetgeving, kritiekloos toe te passen op alles-en-nog-wat. Intusschen : tous les cons quences mènent aux abimes. Alleen kwak zalvers hebben n geneesmiddel te koop voor alle kwalen van alle menschelijke lichamen. Alleen kwakzalvers prijzen een geneesmiddel aan voor alle nooden voor alle mogelijke samen levingen. Voor het zoo uiterst gecompliceerde lichaam der Indische samenleving zijn zulke kwakzalvers dubbel gevaarlijk. Zeker is, dat het loslaten van het dualisme in de economi sche wetgeving ter bescherming van de In landsche bevolking, gesteld dat men het aan durfde, voor haar heillooze gevolgen zou heb ben. De overgroote massa der Inlandsche bevolking is nu eenmaal economisch zwakker dan de rassen, die in Indië binnengedrongen zijn, en behoeft daarom een wetgeving, diehaar handhaaft in het bezit van het kost baarste aardsche goed, den grond, en die haar beschermt tegen onbeperkte uitbuiting door economisch sterkeren. Ik laat het bij dit protest tegen enkele unificisten door dik-en-dun, om over te gaan tot de tweede reden, die bestaat voor herzie ning van het dualisme in vraagstukken van koloniale economie. Dit dualisme is verdedigbaar, zei ik. Doch is het niet wenschelijk, de tropisch-koloniale staathuishoudkunde, als een door speciali seering ontstaan onderdeel der algemeene theoretische economie, te ontdoen van de onzuiverheden, die haar aankleven door haar geboorte uit de Indische economische politiek? En wat blijkt dan? Mij dunkt dit, dat een verdeeling in drie gebieden logischer is, meer aanpassend bij de werkelijkheid, en dus vruchtbaarder moet zijn, clan het oude dualis me van de inlandsche en de niet-inlandsche sfeer. Het is toch duidelijk, dat de zee van eco nomische gedragingen van menschen, die de volkshuishotiding van Nederlandsch-Indië heet, de volgende, /.eer verschillend gekleurde lagen vertoont : 'I-en onderlaag. Dit eerste gebied wordt gevormd door de eigen, oorspronkelijke huis houding der inheemsche volken van onze Oost. Het bestaat uit z.g.n. gesloten huishoudingen. produceerende niet voor de markt, maar voor de eigen behoeften van het dorp, de familie, de stam. Wij zijn hier in de Naturalwirtschaft" van Hildebrand, de productenhuishouding, waarin ruilverkeer zeldzaam is, geld een ondergeschikte of geen rol speelt. Een bovenlaag. Over de eigen huishouding der inheemsche bevolking heen is geschoven een deel der wereldhuishouding, hier ver en diep en zwaar, daar dun en licht, of maar even den buitenkant beroerend. Deze ,,boven"laag, van ..beneden" geteld dus het derde gebied, lijkt niets op het onderste gebied. In het onderste gebied weinig individualisme, hier veel. In de onderlaag is het kapitaal uiterst schaarsch en nergens een zelfstandige pro ductiefactor, hier in de bovenlaag is het mach tig en onontbeerlijk voor de productie. In de onderlaag is economische minderwaardig heid de regel ; de leden der bovenste sfeer zijn, althans vergeleken met die der onderste, economisch sterk en meerwaardig, vertrouwd met het geld. In het onderste gebied een enorm waarde verschil tusschen tegenwoordige en toekomstige goederen en diensten, als gevolg van een zeer sterk verhoogde werking van de wet der perspectivische verkleining" (v. B hmBawerk), in het bovenste een veel minder sterke werking dezer wet. Een tusschenlaag, ontstaan door het op elkaar inwerken van de twee genoemde ge bieden. Dit tusschengebied, het tweede, is verreweg het grootste en belangrijkste. Be stond het niet, dan zou er nauwelijks aanleiding zijn te spreken van een koloniale economie. Want het is duidelijk, dat het onderzoekingswerk op het onderste gebied bij voorkeur verricht /.al worden door ethnografen, die in het bizonder hun aandacht wijden aan de economische gedragingen der primitieve volken die deze sfeer vullen (hetgeen totdusverro veel te weinig door ethnografen is gedaan). En waarom zou specialiseering noodig zijn om de verschijnselen van het bovenste gebied te bestudeeren? Een weinig oriënteering in tropische richting zou daarvoor voldoende zijn. Wie waarlijk economist is. is ook vrij gauw thuis in het een of andere deel., dat werkelijk behoort tot het bovenste gebied. Doch om thuis te raken op het groote tus schengebied, dagelijks zich nog uitbreidend ten koste van het onderste, is speciale studie onontbeerlijk. Hiervoor moet men de econo mische theorie kennen. Hiervoor moet men ook ijverig kennis nemen van alles, wat de etymologische Wirtschaftsforschung" aan het licht brengt. De koloniale economist mag althans geen vreemdeling zijn op het gebied der volkenkunde, al is het ook niet noodig dat hij al die honderden bewuste levensuitingen bestudeert van buiten-Europeesche primitieve volken, waaraan de ethnograaf zijn aandacht wijdt. En. last but not least, moet hij de eco nomische verschijnselen ordenen en bestudee ren van het tusschengebied zelf. In de werkelijkheid zullen de grenzen lusschen de drie gebieden niet steeds met zeker heid aan te duiden zijn. Doch dit is het geval met al dergelijke grenzen, en maakt daarom het trekken ervan niet overbodig. Integendeel. En wetenschappelijk, n om redenen van eco nomische politiek is de verdeeling in drieën aanbevelenswaardig. Wetenschappelijk, om dat het maken van onderscheid tusschen het onderste gebied en het middelste overeenkomt met wat de werkelijkheid te zien geeft. Het onderste gebied is de oorspronkelijke huis houding der inheemsche bevolking, het middel ste niet. In dit laatste hebben het geld en het ruilverkeer (dikwijls met economisch ster keren !) hun intrede gedaan, hetgeen ingrijpen de veranderingen met zich kan brengen voor de welvaart en de gezindheid der menschen. Ook uit een practisch-wetenschappelijk oog punt is het onderscheiden van onder- en tus schenlaag nuttig. Het onderste gebied is dat van het ethnologisch-economisch onderzoek, met den nadruk op het ethnologische. Hier zal men vooral inductief te werk moeten gaan bij het onderzoek. Betrouwbare vondsten van ethnografen verschaffen ons hier de be geerde kennis. In het tusschengebied is ty pisch de werkzaamheid van de Chineezen, de gevolgen van het ruilverkeer doen zich daar gevoelen, de duurte-golven in de wereldhuis houding planten zich er voort, dikwijls met verhoogde kracht. Deductief gevonden wetten onzer theoretische economie doen zich hier veelal gelden. Hier moet de koloniale econo mist zelf onderzoeken. En zij 't ook, dat op de kaart van Nederlandsch-Indië de omvang van het onderste gebied voortdurend kleiner wordt, de invloed van die onderlaag is nog groot, omdat men bij de onderscheiding niet alleen moet zoeken naar de streken, die geo grafisch tot het onderste gebied te rekenen zijn, doch ook moet letten op de karakters van de menschen, die, hoewel naar hun aard thuishoorend in de onderste sfeer, zich door de macht der omstandigheden bevinden op het tusschengebied. Inderdaad behoort een studie der drie gebieden gepaard te gaan met, en zou een behoorlijke economische politiek voor elk der drie gebieden voorafgegaan moeten worden door, een studie en een classi ficatie van karakters. Ook om redenen van economische politiek, zei ik, is het onderscheid-maken tusschen het onderste en het tusschengebied nuttig. Eén voorbeeld ! Toen men met de oprichting van de z.g.n. desaloemboengs begon, verwachtte men hiervan wonderwat voor de verheffing van het welvaartspeil der Inlandsche bevol king. De maatregel is uitgeloopen op weinig succes en veel teleurstelling. De reden ligt voor de hand. Loemboengs, gemeentelijke instellingen van crediet in natura, passen lo gisch in de gesloten productenhuishouding van het dorp, in de onderste sfeer ; doch be vindt men zich op het tusschengebied, en des te meer naarmate men op dit gebied de bo venste sfeer nadert, dan zijn ze gedoemd tot mislukking. En de loemboengs werden tot schade voor de bevolking en voor het vertrou wen in ons bestuur stelselloos uitgestrooid over het onderste en het tusschengebied, in plaats van over het onderste alleen. O. G o N u u R ij i'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl