Historisch Archief 1877-1940
28 Mei '21. No. 2292
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Nieuwe
Engelse Litteratuur
VAN GODEN EN MENSEN.
Gods and Tlieir Makers and Other Stories,
by LAURENCE HOUSMAN. Second
Impression. Allen & Unwin
1920. 7/6.
The Magie Flute, A Fantasia by G. LOWES
DICKINSON. Allen & Unwin. 1920.
5/?.
The Gods of Pcgana, by LORD DUNSANY.
? Elkin Mathews 1919(Third'Edition).
- 7/6.
Unhappy Far-Off Things, by LORD
DUNSANY. Elkin Mathews. 1919.
c /
o/ .
Bij liet zien van de losse omslag, de jacket,
die nummer n van dit lijstje tegen bedui
meling beschut, waande ik me verplaatst naar
het British Museum", waar ik sedert het
uitbreken van de oorlog" niet meer ben
geweest. Het kan, dunkt me, niet anders,
of de groteske, griezelige, ,,enge" figuren, die
zich, zo parmant als de bekende haasjes in de
knollen, aftekenen tegen dat harde blauw
van de kaft, zijn de tekenaar ingegeven door
de in dat museum aanwezige wanstaltigheden
van de Midden-Amerikaanse pantheons; door
de gedrochten, die, ontsproten aan het
grouwelike brein van Maya's en Azteken, vervolgens
door hun verwekkers op bloederige wijze
werden beofferd en vereerd.
Maar het verhaal dat Laurence Housman
ons geeft, voert ons niet naar Anahuac of
Yucatan; eerder naar Indië; en wel naar 'n
voorhistories Indië, onder 'n primitieve stam
van herders en vissers. Elk jeugdig lid van
die stam schept, eenmaal tot de jaren des
onderscheids gekomen zo wil het de adat
uit eigen persoonlik gevoels- en
geestesmateriaal zich 'n eigen persoonlike god. Eerst komt
de nachtelike openbaring met de in het duister
gefluisterde opdracht; dan door de be
trokken persoon, meestal met vakkundige
bijstand van de priester (die daarvoor aan
spraak maakt op 'n billik honorarium) de
belichaming van dat vizioen in hout, steen,
leer of ander materiaal; en 'n nieuwe
god is geboren; het dorpspantheon is met 'n
onaesthetiese figuur verrijkt.
'n Hele menigte van die goden zijn
onbeduidendheden, daar immers de meerderheid
van de dorpsgenoten uit onbeduidendlieden
bestaat; en zoals allen zich buigen voor 't ge
zag van de priester, zo zijn ook alle lijfgoden
de nederige ondergeschikten van 's priesters
lijfgod, de geduchte Chunta-Jumbra. Maar
Peeti, de jonge held van 't verhaal, haat de
priester allerinniglikst, en belichaamt z'n
haat, z'n oproerigheid, en z'n voorhistoriese
vrijgeesterij, in zijn lijfgod Katctiywallah.
Nomen est omen! Spreekt deze naam der
namen uit, en uw gelaatsuitdrukking wordt
'n puur: kom-maar-op-als-je-'t-hart-hebt"!
'n Tragies konflikt wordt onvermijdelik; als
eerste slachtoffers vallen Peeti's vader en
z'n beste melkkoe, welke laatste door de
priester en z'n aanhang in alle vrome blij
moedigheid wordt verorberd....
Verderf, gij zijt op weg, ga welken
gang gij wilt," zei Marcus Antonius na z'n
klassieke speech, en het verderf gaat z'n
gang. En treft allen en dat zijn er maar
twee die in des bozen raad wandelen en
samenrotten met 'n roekeloze vcrworpeling
als Peeti. Ten eerste de maagd Aystah, zelf 'n
schuchtere en onoorspronkelike geest, maar
de nederige en toegewijde bewonderaarster
van 'r vriend, beschermer en dwingeland.
Ten tweede d'r jeugdige broer, de ontem
bare Daz. Peeti is 'n Luther-figuur, en komt
ten slotte nog goed terecht; Daz is 'n Voltaire,
maar 'n Voltaire die tot martelaar wordt. Of 'n
Spinoza, die niet alleen uit de synagoge
wordt gesmeten, maar uit de gehele mens
heid^ wordt verbannen en gestoten gelijk de
bok'Azazel
Het is in het tweede gedeelte van 't ver
haal, dat de allegoriese strekking er van zich
het duidelikst openbaart, 't Was 'n vernuf
tig denkbeeld van de schrijver, 'n hiernamaals
te beschrijven van aan-den-dijk gezette goden;
hun kwijnen door gemis van offeranden en
eerebetoon; hun vinnige konkurrentie en ver
woed tegen elkaar opbieden om, de gunst en
klandisie van 'n mogelike, 'n potentiële aan
bidder. Peeti en Aystah zijn in hun midden
verzeild, en worden doof van der goden
zelfaanprijzing.... Drommen snaterende en
taterende monsters deinen en dringen om ze heen,
laten ze maar niet met rust, en laten zich
evenmin afschrikken. Toe nou! n
kniebuiginkje! Eentje maar!" Peeti versmacht
van dorst. Wie van jullie mij 't eerst 'n
kokosnoot brengt, krijgt van mij 'n
eerbewijzing!" Ogenblikkelik volgt er 'n wilde
wedloop. Haast-je-rep-je-scheer-je! 'n Aap-god
wint het, neemt de voetval in ontvangst,
en vraagt, evenals Oliver Twist om meer"..
Lord Dunsany's boek, misschien z'n beste,
vormt met dat van Housman 'n scherpe tegen
stelling. Kunnen de bestaande mythologieën
z'n kunstenaarshart niet voldoen, geen nood,
dan maakt ie er zelf een. Zo kan iemand, die
in Leeuwarden gezeten" heeft, zelf z'n
pijpedoppen maken
Er zijn groteske elementen in The Gods of
Pegana, maar ze dienen alleen om mooie en
verheven concepties het nodige relief te ver
schaffen. Hier geen afschuw, medelijden, of
verbeten woede, gewekt door produkten van
's mensen wreedheid en vrees-voor-het-donker.
Hier geen verheerliking van 'n schamper
rebellerende Peeti of Voltaire. Hier wel 'n
erkenning van 't grote mysterie, maar tevens
'n artistiek welbehagen in 't scheppingsver
mogen van de menselike geest, die geleerd
heeft zich te vermeien waar hij vroeger in
ontzetting terugdeinsde. Koning Lear mocht
klagen over de goden, die ons doodslaan uit
tijdverdrijf, als vliegen, deze Ierse edel
man keert de blaadjes om.
Weinig dichters hebben het zonder mytho
logie afgekund. Ontneem 'm de Olympus,
beroof 'm van Pan en z'n satyrs, en Keats is
geen Keats meer. Milton adapteerde het oude
en nieuwe testament; en vermengde Griekse
elementen met het boek Daniël en de Open
baring van Johannes, om te komen tot 'n
godenwereld, die hij dan tot paaiing van z'n
sektaries geweten Paiidernoniumnoemde,maar
waaraan de kunstenaar in 'm alle vreugde
had. Wagners hart was verdeeld tussen
Walhalla en de Graalburcht. Maar Dunsany
schept 'n heel Pantheon single-handed. En
deelt namen uit, lange en korte, groteske en
sonore, maar in de regel sonore. En brengt
deze namen te pas in mooie ritmiese zinnen,
mooier en zwieriger dan die van Housman.
En groepeert deze zinnen tot gedichten in
proza
"There be thrce broad rivers of the plain,
born before memory or fable, whose mothers
are three grey peaks and whose father was
the storm. Their names be Eimes, Zanes, and
Segastrion.
And Eimes is the jpy of lowing herds; and
Zanes hath bowed his neck to the yoke of
man, and carries the tirnber from the forest
far up below the mountain; and Segastrion
sings old songs to shepherd boys, singing
of his childhood in a low ravine and of how
hèonce sprang down the mountain sides and
far away into the plain to see the world, and
of how one day at last hèwill find the sea.
These be the rivers of the plain, wherein the
plain rejoices. But old men teil, whose fathers
heard ft from the ancients, how once the
lords of the three rivers of the plain rebelled
against the law of the Worlds, and passed
beyond their boundaries, and joined togethcr
and whelmed cities and slew men, saying:
,,We now play the game of the gods and
IN HET RIJKSMUSEUM
De laatste aanwinst
van dit museum is een
groot Schepenstuk van
den Haarlemschen zee
schilder Hendrick
Cornetis Vroom (l566-1640),
een stuk van bijna l me
ter in de hoogte en meer
dan 2 meter in de breedte.
Op de lijst leest men:
Den eersten Mey anno
1598 Mauritius, Hollant,
Overyssel en Vrieslant,
vier schepen, sijn geseijlt
om specerij te halen, nacr
Bantam, hebben oock
den handel daer geplant
en quamen rijcklijc weer
voor d'Amsterdamsche
palen den negentienden
Julyanno 1599."?Geen
zee- of havengezicht dus,
maar een schepenstuk,
geen natuurtafereel.maar
een tafereel van actie,
een historisch moment:
de thuiskomst van vier
groote handelsschepen
uit Indië na langdurige,
moeitevolle heen- en
weerreis. Geen afschildering der elementen,
van lucht en water, van zon en wolken, in kleur
en lichtspel, maareen beeld van wereldsch ge
beuren vol krioelend menschenbeweeg. De
fiere Oostindievaarders, kleurige vlaggen en
wimpels op alle masten, omringd door
tallooze schuitjes en sloepen, alle tot zinkens
toe bemand. Een drukke menigte van kleine
figuren, verspreid over al die verschillende
vaartuigen: mannen verdringen zich op de
dekken, in de masten, op de raas, in het
want, in de kleinere bootjes.
De groene waterkleur is volgens het voor
schrift der picturale conventie van dien tijd,
evenals bij Aert van Antttm. Aan diens
kleine schilderij in het Rijksmuseum, den
zeestrijd bij Dover in 1588 voorstellend, is
het zooveel grootere stuk van Vroom in
ieder opzicht verwant: in de geheele opvat
ting, in de ordening der kompositie, den
détail-overvloed, de verhouding van
breedteen hoogtemaat. Een opvallende overeen
komst vertoonen de bolle, strak gespannen
zeilen van het meest linksche schip.
MerkHendrick Corn. Vroom
waardig is dit stuk van Vroom: een werk
van uitvoerigen détail-arbeid, maar daarom
toch niet minder een werk van conceptie,
van stijl, een mengeling van realiteit met
het fantastische, v c') l levensfleurigheid en vol
verbeelding k ; een verhaal der werkelijk
heid in een breeden trant, die het epische
nadert.
H. F. W. JELTES
slay men for our pleasure, and we be greater
than the gods of Pegana."
And all the plain was flooded to the huls.
And Eimes, Zanes, and Segastrion sat upon
the mountains, and spread their hands over
their rivers that rebelled by their command."
Hier moet ingegrepen worden, en de goden
grijpen dan ook in. De doodsgod Mung neemt
de taak op zich, de drie riviergoden tot rede
te brengen, en hij gaat naar de Sahara en
haalt vandaar de verpersoonlikte
woestijnhitte. En dat monster legt zich neer en grijnst
in het aangezicht der oproerige drie.... Na
dertig dagen grijnzens druipen ze af, verbergen
zich, als de klassieke geitjes voor de wolf. Men
kent hun bedding niet meer. En de goden
laten af van hun toorn. Mung zendt z'n mon
ster terug naar Afrika, waar het z'n
hoogovenadem tegen de rotsen mag blazen. En Eimes,
Zanes en Segastrion ruisen weer, en stromen
Verschenen g
Dramatische Kroniek
Eerste en tweede bundel
door
TOP NAEFF
. . . { Ing. f 2.25
Prijs per bundel: { Q*b< f 3-25
Uitg.van VAN HOLKEMA&WARENDCRF
AMSTERDAM
opnieuw door hun beddingen. En ze spelen
'n spelletje van leven-en-dood met vissen en
kikvorsen, maar niet meer met de mensen;
dat mogen alleen de goden van Pegana.
Dit boek is geïllustreerd, en de kunstenaar,
S. H. Sime, heeft z'n taak zo uitstekend ver
richt, dat men z'n werk erkent als 'n
noodzakelik bestanddeel van 't fascinerende ge
heel. Unhappy Far-oft'Tliings"beschrijft met
evenveel talent, de troostelo/.e aanblik van
Noord-Frankrijk na de oorlog, die nu zo
ver achter ons schijnt te liggen, maar waaraan
heel wat littekenen ons zullen blijven herin
neren.
The Magie Flute is evenals Gods and
their Makers" in hoofdzaak allegorics. De
hoofdpersonen Sarastro, de Nachtkoningin,
Pamina, Tamino, Papageno, Monostatos
-zijn ontleend aan Mozarts Toverfluit".
Maar Jezus, Satan, Boeddha, en Voltaires
Candide figureren er ook in, en in Tamino zit
heel wat van Faust: Ein guter Mensch in
seinem dunklen Drange ist sich des rechten
Weges wohl bewusst". Het bevat nog al veel
verzen, die ik niet alle mooi vind, en de
dooreenmengeling van gepersonifieerde
abstrakties en werkelike personen voldoet m.i. niet.
Anderen zullen andere aanmerkingen hebben.
Want dit kleine boek is de geloofsbelijdenis
en de levensbeschouwing van 'n
waarheidszoeker, die (evenals Lessing) in 't
zoeken-opzichzelf z'n bevrediging vindt, en die dat
daarom goedsmoeds kan doen, omdat hij aan
skepticisme geen plaats in z'n ziel wil ver
lenen. Hier is Tatnino's inwijding jn liet paleis
van Sarastro:
"Has hècourage?"
"He has passed through the fire."
"Has hèfaith?"
"He has passed thnmgh the water."
"Does hèlove?"
"He follows Pamina."
"Has hc faced the sceptics?"
"He has visited the garden."
"Has hèencountered the sophists?"
"He has lodged at the hermitage."
"Has hèescapcd the mystics?"
"He has tarried at the lotus lake."
"Is it your will then that hèbe admitted
to our raiiks?"
"It is our will."
'n Drievoudig trompetgeschal geelt het
sinjaal.
WILLE M v A N D o o H N .
IIMIIIIII in imimii
ERNST VON POSSART EN HET
DU1TSCHE TOONEEL
DOOR
JOAcin.M FRIEDENTIIAL, München
Een tachtiger is onlangs gestorven ! Het
jonge geslacht van omstreeks twintig jaar
kende hem bijna niet van het tooneel, dien
altijd nog jong en veerkrachtig optredenden,
dien steeds elegant geklceden en steeds
bcminlijk correcten Ernst von Possart, den
speler van de eerste heldenrollen, den regis
seur van den vrocgeren koninklijken
hofschouwburg te München, den Wirklichen
chcimen Rat, Doctor honoris causa en Profes
sor zelfs,Ridder von undzu en bijna, bijna ook
Excellentie (zooals de goede, oude
comediant o, zeker, altijd maar heel eenvoudig en
simpel, hoor! zooals hij dan placht te zeggen
zich het liefst hoorde aanspreken.)
De generatie, die nu omstreeks dertig jaar
is en zeker die, welke tegen de veertig of
vijftig gaat, heeft hem indertijd hevig be
streden.... Spot en lach waren gemengd
onder de lauwerkransen en de talrijke legen
den over den beroemden man.... Beide
waren verdiend, de kransen echter niet min
der dan de spot.
Valt hem nog maar aan ! Het was toch een
kerel uit n stuk ! Een persoonlijkheid. Een
stuk tooneel en daardoor een brok wereld
geschiedenis. Ja, tenslotte een museumrariteit,
maar toch altijd Ccn kostbaar en echt" stuk,
waarnaar wij jongeren vol verbazing bleven
staan kijken, ais naar een wereld, die ons niets
meer aangaat en ons toch in een of ander op
zicht nog wel raakt.
Als het toeval wilde, dat ik in zijn laatste
tooneeljareneen kritiek over hem moest schrij
ven, heb ik hem niet eens meer bestreden ;
en veel meer getracht deze manier van
tooneelspelen en haar wezen te verklaren uit
den tijd waarin hij leefde. En bovendien heb
ik altijd voor deze schitterende en
imponeercnde figuur, die ongetwijfeld meer beteekend
heeft dan welk tooncelspelcr dan ook, een
klein zwak gehad en dit altijd behouden.
De individualistische virtuosenromantiek
vindt in hem haar grootstcn vertegenwoor
diger, hoewel in zijn tijd reeds de kunst van
het ensemblespel beteekenis begon te krijgen.
Hij is het laatste en grootste rhetorisch,
pathetisch talent, naar 't geniale reikend,
maar steeds slechts blijvend de lalentvolk1
tuoneulspclei' van grooten stijl. Hij is als
tooneelspeler zoowel als regisseur de man van het
pumpeusc en van het vorstelijke gebaar, de
in alle kunsten bedreven meester en de leider
bij uitnemendheid van Festspielc.
Ernst von Possart.
Niet voor niets dankt de kunststad München
aan hem de instelling van de
Wagner-Festspiele in het Prinzregententheater (waarbij
de slimme Thebaan, en dat is karakteris
tiek voor hem ook zakelijk voordeel trok
door terreinspeculatie.) En nog meer mag
München hem dankbaar zijn en is het dat
ook nog voor de heerlijke Mo^art Festspiele
in den buitengewoon prachtigen, in
Rococcostijl opgetrokken Residentie-schouwburg.
Hij werd en was tientallen van jaren de afgod
van München en van alle vreemdelingen, die
vroeger de stad overstroomden. En wie hem
hier niet opzocht, die zocht - evenals in de
gelijkenis van den berg en den profeet
hem op tijdens zijn talrijke avontuurlijke
tourneé's als gast bij buitenlandsche
tooneelgezelschappen.
Hij was n van de meest karakteristieke
persoonlijkheden van zijn tijd ; hij was er
een vertegenwoordiger van. Hij was ten para
despeler in dien tijd van paraden. Hij$zelf
was levend tooneel. Hij was ook de typische
vertegenwoordiger van de kunst in de stich
tingsjaren van het Duitsche Rijk na 1870.
In dien tijd valt zijn grootste werk, zijn op
komst en zijn roem.
In 18li4 koml ilc vierenlwiiitigjarige te
München van ecu klein provinciaal tooneel;
ilc strijd voor zijn beroep lag hem nog versch
in het geheugen ; oorspronkelijk was hij n.l.
leerling in een boekhandel. Niet dadelijk
krijgt hij vasten grond in München ; maar hij
komt er terug, na ernstig en inspannend
werken in Hamburg, Bern en elders. Bij
koning Lodewijk 11 van Beieren, dien vriend
van Wagner en bekenden /.onderling komt hij
in de gunst. Hij mag in de beroemde particu
liere voorstellingen meespelen, waarbij de
Konine de cenige toeschouwer waf. Spoedig
krijgt hij de leiding er van in handen ; stap
voor stap komt hij vooruit.
Hij wordt regisseur, directeur van het
tooneel en na het aftreden van Perfall
opperintendant. En dien belangrijken post be
kleedt hij nog in de eerste jaren van de twin
tigste eeuw.
Hij kan zich op een goede school beroemen
en in de techniek van zijn vak is hij tot op
zijn ouden dag, (wanneer hij nog telkens op
treedt onherroepelijk voor de laatste maal")
alle jongeren de baas.
Van aard bleef hij wat wij in goeden en
slechten zin een echten kumeiliant noemen
en daarbij een hartstochtelijk speler. Maar
daarom geenszins te verachten. Toch
beteckent het Grieksche puthtis niet alleen
hartstocht, maar ook lijden.
Maar zijn rollen doorlijden, daarvan wil
de hij niets weten ; hij speelde elke rol met
alle registers en met het groote gebaar. Zijn
Franz Molir in e Rwwers van Schiller is
dan ook een virtuosen-prestatie geworden.
Als hij in zijn spel de edelmoedigheid van
zijn hart er zoo dik oplegde of datzelfde hart
zoo droevig kon laten weenen. dan keek het,
om zoo te zeggen, van uit het linkerknoops
gat van zijn jas zelf toe, of het succes had en
toegejuicht, werd.
Het nieuwe patlwa, dat in de laatste
jaren in Duitschland op het tooneel zich baan
breekt, heeft met het theatrale pathos van
Possart niets gemeen. Het is geboren uit tien
bitteren nood der tijden, en doet denken aan
priesterlijk bidden, opzweepen en bezweren.
liet is een aanroepen en stamelen. De oude
Possart zou er een afkeer van gehad hebben.
Zijn pathos was het plechtige van de
koningsvereering en van de /Jnnenvcrhlijdeude
katholieke wereldbeschouwing, die de wereld
ziet als een tranendal, dat door de genade
Gods bestraald wordt en met de pralende
pracht der processies en heilige en heerlijke
kerkmuziek God zoekt te naderen. Hij was
trouwens altijd voor het verhevene en
grootsche. Moesten dan niet de jongeren van 90,
toen hij op zijn hoogtepunt stond, tegen hem
in verzet komen? Immers, ook tegen den stijl
van de Meiningers, met hun trotsche tooneel
barden waren /.ij al in opstand gekomen !
AU tixiiK'elgenie \vas l'ox'-art van oneindig
meer beteekenis dan e Meininger. Maar daar
om was hij ook des te gevaarlijker.
Tusschcn 1885 en 1895 kwam het naturalis
me op, (dat ik slechts al historisch verschijn
sel, maar nooit kritisch heb kunnen
waarErnst von Possart als Mephisto.
dceren) als een natuurlijk verzet tegen al de
in kunst en leven, tegen het holle
onn
gefrazeer, het belachelijk aanmatigende
groote gebaar van de Duitsche kiiltuur, zoo
als die naar buiten trad in de kunst en het
leven. Het was een noodzakelijke opstand in
die stichtingsjaren van liet Duitsche rijk,
waarin het tot rijkdom en aanzien gekomen
,rolk zijn maat verloor en van het eene exces
in het andere verviel en van Idealen" sprak
;Js het /.aken" meende en daarom overal de
idealistische richting voorstond, d.w.z. die
van den bedriegelijken, maar schooncn schijn.
Dat het naturalisme door een Possart ge
minacht werd, valt niet te verwonderen,
want noch in de dramatische, noch in de
verdere tooneellitteratuiir kwam het tot een
hoogen uitingsvorm. En zijn meest echte zoon,
Gerliarl Haiiptmann, werd eerst groot, toen
hij 7iei\ afkeerde van Uet eigenlijke naturalis
me. Maar deze jmigr, nu»ruwe beweging in il e
kunst, in den socialen strijd de mede vecht
ster der sociaal-democratie tegen de ij/eren
vuist van Bismarck - heeft toch weer nieuw
leven en nieuwe strooniingen voortgebracht.
l Iet realisme, liet psychologische drama en
tooneel, de erkenning van de noodzakelijke
eenheid in liet ensemble-spel kwamen op en
waren een veel scherper wapen tegen het
epigonisch classicisme en de onnatuur.
Terwijl Possart als tuoneelspeler nog
uilerlijken glans en schittering nastreefde, uit
natuurlijken aanleg en niet geheel zijn ziel
de romantische virtnosenschool aanhing,
had zich te Berlijn en München allang een
nieuwe tooneel- en regickunst gevormd.
Otto Brahm, de z.g. vertegenwoordiger van
het Protestantisme in de kunst, een echte
Puritein bovendien, had, terugkeerend tot
de oudervvetsche kunst van Lanbe, maar die
herscheppend tot iets nieuws en origineels,
ondertusscheii bet realisme tot ongekenden
bloei gebracht in het tooneelleven. En de
uitwerking hiervan was ver over het tooneel
heen merkbaar in de geestelijke beweging
van dien tijd.
Nader stond Possart niet zijne katholieke
zinnen verblijdende we re ld beschouwing en
zijn liefde voor licht en schittering, maar nog
geenszins daarom innerlijk niet hem verwant,
zijn grooten antipode : Max Reinhard.
Maar de veranderde wereld en de veranderde
geestelijke behoeften van het mensclidoin
na den oorlog en de op de spits gedreven
doorvoering zijner principes heeft ook dezen
een tot hiertoe en niet verder toegeroepen.
Evenals de kultuurgeschiedenis van een tijd
voor dcngcen, die lezen verstaat, uit de cou
ranten te halen is, zoo kan men die nog beter
en duidelijker opbouwen uit den aard en de
idealen van het tooneel in dat tijdvak.
Ernst von Possart was bij'zijn leven reeds
zijn eigen standbeeld (en stond steeds in zijn
karakteristieke indrukwekkende houding.) l lij
stond als een standbeeld van den tijd, van hel
aan glans en schittering behoefte hebbende
keizerrijk in zijn opkomst ; een rijk, dal
nooit genoeg naar zijn zin beelden en monu
menten van dien aard had.
Hii, Berlijncr van geboorte, maar die te
München zijn werk vond, was, waar het het
tooneel betrof, de zinrijke synthese van al die
schittering en schijn. Als men hem niet gehad
had, zou men hem hebben moeten uitvinden,
omdat men hem in dien tijd noodig had.
Hij was een zoo groot virtuoos, dal men hem
niet groot in den eigenlijken zin kon noemen ;
in zijn kunst zoo hoog gestegen, dat het na
hem wel bergaf moest gaan. Kortom, hij was
een zeldzaam groot tooneelspeler, een man
uit n stuk, dien men konen moest bestrijden,
maar met wien het tenminste de moeite waard
\\as ileu strijd aan te binden.