De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 28 mei pagina 7

28 mei 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

28 Mei '21. No. 2292 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Nieuwe Engelse Litteratuur VAN GODEN EN MENSEN. Gods and Tlieir Makers and Other Stories, by LAURENCE HOUSMAN. Second Impression. Allen & Unwin 1920. 7/6. The Magie Flute, A Fantasia by G. LOWES DICKINSON. Allen & Unwin. 1920. 5/?. The Gods of Pcgana, by LORD DUNSANY. ? Elkin Mathews 1919(Third'Edition). - 7/6. Unhappy Far-Off Things, by LORD DUNSANY. Elkin Mathews. 1919. c / o/ . Bij liet zien van de losse omslag, de jacket, die nummer n van dit lijstje tegen bedui meling beschut, waande ik me verplaatst naar het British Museum", waar ik sedert het uitbreken van de oorlog" niet meer ben geweest. Het kan, dunkt me, niet anders, of de groteske, griezelige, ,,enge" figuren, die zich, zo parmant als de bekende haasjes in de knollen, aftekenen tegen dat harde blauw van de kaft, zijn de tekenaar ingegeven door de in dat museum aanwezige wanstaltigheden van de Midden-Amerikaanse pantheons; door de gedrochten, die, ontsproten aan het grouwelike brein van Maya's en Azteken, vervolgens door hun verwekkers op bloederige wijze werden beofferd en vereerd. Maar het verhaal dat Laurence Housman ons geeft, voert ons niet naar Anahuac of Yucatan; eerder naar Indië; en wel naar 'n voorhistories Indië, onder 'n primitieve stam van herders en vissers. Elk jeugdig lid van die stam schept, eenmaal tot de jaren des onderscheids gekomen zo wil het de adat uit eigen persoonlik gevoels- en geestesmateriaal zich 'n eigen persoonlike god. Eerst komt de nachtelike openbaring met de in het duister gefluisterde opdracht; dan door de be trokken persoon, meestal met vakkundige bijstand van de priester (die daarvoor aan spraak maakt op 'n billik honorarium) de belichaming van dat vizioen in hout, steen, leer of ander materiaal; en 'n nieuwe god is geboren; het dorpspantheon is met 'n onaesthetiese figuur verrijkt. 'n Hele menigte van die goden zijn onbeduidendheden, daar immers de meerderheid van de dorpsgenoten uit onbeduidendlieden bestaat; en zoals allen zich buigen voor 't ge zag van de priester, zo zijn ook alle lijfgoden de nederige ondergeschikten van 's priesters lijfgod, de geduchte Chunta-Jumbra. Maar Peeti, de jonge held van 't verhaal, haat de priester allerinniglikst, en belichaamt z'n haat, z'n oproerigheid, en z'n voorhistoriese vrijgeesterij, in zijn lijfgod Katctiywallah. Nomen est omen! Spreekt deze naam der namen uit, en uw gelaatsuitdrukking wordt 'n puur: kom-maar-op-als-je-'t-hart-hebt"! 'n Tragies konflikt wordt onvermijdelik; als eerste slachtoffers vallen Peeti's vader en z'n beste melkkoe, welke laatste door de priester en z'n aanhang in alle vrome blij moedigheid wordt verorberd.... Verderf, gij zijt op weg, ga welken gang gij wilt," zei Marcus Antonius na z'n klassieke speech, en het verderf gaat z'n gang. En treft allen en dat zijn er maar twee die in des bozen raad wandelen en samenrotten met 'n roekeloze vcrworpeling als Peeti. Ten eerste de maagd Aystah, zelf 'n schuchtere en onoorspronkelike geest, maar de nederige en toegewijde bewonderaarster van 'r vriend, beschermer en dwingeland. Ten tweede d'r jeugdige broer, de ontem bare Daz. Peeti is 'n Luther-figuur, en komt ten slotte nog goed terecht; Daz is 'n Voltaire, maar 'n Voltaire die tot martelaar wordt. Of 'n Spinoza, die niet alleen uit de synagoge wordt gesmeten, maar uit de gehele mens heid^ wordt verbannen en gestoten gelijk de bok'Azazel Het is in het tweede gedeelte van 't ver haal, dat de allegoriese strekking er van zich het duidelikst openbaart, 't Was 'n vernuf tig denkbeeld van de schrijver, 'n hiernamaals te beschrijven van aan-den-dijk gezette goden; hun kwijnen door gemis van offeranden en eerebetoon; hun vinnige konkurrentie en ver woed tegen elkaar opbieden om, de gunst en klandisie van 'n mogelike, 'n potentiële aan bidder. Peeti en Aystah zijn in hun midden verzeild, en worden doof van der goden zelfaanprijzing.... Drommen snaterende en taterende monsters deinen en dringen om ze heen, laten ze maar niet met rust, en laten zich evenmin afschrikken. Toe nou! n kniebuiginkje! Eentje maar!" Peeti versmacht van dorst. Wie van jullie mij 't eerst 'n kokosnoot brengt, krijgt van mij 'n eerbewijzing!" Ogenblikkelik volgt er 'n wilde wedloop. Haast-je-rep-je-scheer-je! 'n Aap-god wint het, neemt de voetval in ontvangst, en vraagt, evenals Oliver Twist om meer".. Lord Dunsany's boek, misschien z'n beste, vormt met dat van Housman 'n scherpe tegen stelling. Kunnen de bestaande mythologieën z'n kunstenaarshart niet voldoen, geen nood, dan maakt ie er zelf een. Zo kan iemand, die in Leeuwarden gezeten" heeft, zelf z'n pijpedoppen maken Er zijn groteske elementen in The Gods of Pegana, maar ze dienen alleen om mooie en verheven concepties het nodige relief te ver schaffen. Hier geen afschuw, medelijden, of verbeten woede, gewekt door produkten van 's mensen wreedheid en vrees-voor-het-donker. Hier geen verheerliking van 'n schamper rebellerende Peeti of Voltaire. Hier wel 'n erkenning van 't grote mysterie, maar tevens 'n artistiek welbehagen in 't scheppingsver mogen van de menselike geest, die geleerd heeft zich te vermeien waar hij vroeger in ontzetting terugdeinsde. Koning Lear mocht klagen over de goden, die ons doodslaan uit tijdverdrijf, als vliegen, deze Ierse edel man keert de blaadjes om. Weinig dichters hebben het zonder mytho logie afgekund. Ontneem 'm de Olympus, beroof 'm van Pan en z'n satyrs, en Keats is geen Keats meer. Milton adapteerde het oude en nieuwe testament; en vermengde Griekse elementen met het boek Daniël en de Open baring van Johannes, om te komen tot 'n godenwereld, die hij dan tot paaiing van z'n sektaries geweten Paiidernoniumnoemde,maar waaraan de kunstenaar in 'm alle vreugde had. Wagners hart was verdeeld tussen Walhalla en de Graalburcht. Maar Dunsany schept 'n heel Pantheon single-handed. En deelt namen uit, lange en korte, groteske en sonore, maar in de regel sonore. En brengt deze namen te pas in mooie ritmiese zinnen, mooier en zwieriger dan die van Housman. En groepeert deze zinnen tot gedichten in proza "There be thrce broad rivers of the plain, born before memory or fable, whose mothers are three grey peaks and whose father was the storm. Their names be Eimes, Zanes, and Segastrion. And Eimes is the jpy of lowing herds; and Zanes hath bowed his neck to the yoke of man, and carries the tirnber from the forest far up below the mountain; and Segastrion sings old songs to shepherd boys, singing of his childhood in a low ravine and of how hèonce sprang down the mountain sides and far away into the plain to see the world, and of how one day at last hèwill find the sea. These be the rivers of the plain, wherein the plain rejoices. But old men teil, whose fathers heard ft from the ancients, how once the lords of the three rivers of the plain rebelled against the law of the Worlds, and passed beyond their boundaries, and joined togethcr and whelmed cities and slew men, saying: ,,We now play the game of the gods and IN HET RIJKSMUSEUM De laatste aanwinst van dit museum is een groot Schepenstuk van den Haarlemschen zee schilder Hendrick Cornetis Vroom (l566-1640), een stuk van bijna l me ter in de hoogte en meer dan 2 meter in de breedte. Op de lijst leest men: Den eersten Mey anno 1598 Mauritius, Hollant, Overyssel en Vrieslant, vier schepen, sijn geseijlt om specerij te halen, nacr Bantam, hebben oock den handel daer geplant en quamen rijcklijc weer voor d'Amsterdamsche palen den negentienden Julyanno 1599."?Geen zee- of havengezicht dus, maar een schepenstuk, geen natuurtafereel.maar een tafereel van actie, een historisch moment: de thuiskomst van vier groote handelsschepen uit Indië na langdurige, moeitevolle heen- en weerreis. Geen afschildering der elementen, van lucht en water, van zon en wolken, in kleur en lichtspel, maareen beeld van wereldsch ge beuren vol krioelend menschenbeweeg. De fiere Oostindievaarders, kleurige vlaggen en wimpels op alle masten, omringd door tallooze schuitjes en sloepen, alle tot zinkens toe bemand. Een drukke menigte van kleine figuren, verspreid over al die verschillende vaartuigen: mannen verdringen zich op de dekken, in de masten, op de raas, in het want, in de kleinere bootjes. De groene waterkleur is volgens het voor schrift der picturale conventie van dien tijd, evenals bij Aert van Antttm. Aan diens kleine schilderij in het Rijksmuseum, den zeestrijd bij Dover in 1588 voorstellend, is het zooveel grootere stuk van Vroom in ieder opzicht verwant: in de geheele opvat ting, in de ordening der kompositie, den détail-overvloed, de verhouding van breedteen hoogtemaat. Een opvallende overeen komst vertoonen de bolle, strak gespannen zeilen van het meest linksche schip. MerkHendrick Corn. Vroom waardig is dit stuk van Vroom: een werk van uitvoerigen détail-arbeid, maar daarom toch niet minder een werk van conceptie, van stijl, een mengeling van realiteit met het fantastische, v c') l levensfleurigheid en vol verbeelding k ; een verhaal der werkelijk heid in een breeden trant, die het epische nadert. H. F. W. JELTES slay men for our pleasure, and we be greater than the gods of Pegana." And all the plain was flooded to the huls. And Eimes, Zanes, and Segastrion sat upon the mountains, and spread their hands over their rivers that rebelled by their command." Hier moet ingegrepen worden, en de goden grijpen dan ook in. De doodsgod Mung neemt de taak op zich, de drie riviergoden tot rede te brengen, en hij gaat naar de Sahara en haalt vandaar de verpersoonlikte woestijnhitte. En dat monster legt zich neer en grijnst in het aangezicht der oproerige drie.... Na dertig dagen grijnzens druipen ze af, verbergen zich, als de klassieke geitjes voor de wolf. Men kent hun bedding niet meer. En de goden laten af van hun toorn. Mung zendt z'n mon ster terug naar Afrika, waar het z'n hoogovenadem tegen de rotsen mag blazen. En Eimes, Zanes en Segastrion ruisen weer, en stromen Verschenen g Dramatische Kroniek Eerste en tweede bundel door TOP NAEFF . . . { Ing. f 2.25 Prijs per bundel: { Q*b< f 3-25 Uitg.van VAN HOLKEMA&WARENDCRF AMSTERDAM opnieuw door hun beddingen. En ze spelen 'n spelletje van leven-en-dood met vissen en kikvorsen, maar niet meer met de mensen; dat mogen alleen de goden van Pegana. Dit boek is geïllustreerd, en de kunstenaar, S. H. Sime, heeft z'n taak zo uitstekend ver richt, dat men z'n werk erkent als 'n noodzakelik bestanddeel van 't fascinerende ge heel. Unhappy Far-oft'Tliings"beschrijft met evenveel talent, de troostelo/.e aanblik van Noord-Frankrijk na de oorlog, die nu zo ver achter ons schijnt te liggen, maar waaraan heel wat littekenen ons zullen blijven herin neren. The Magie Flute is evenals Gods and their Makers" in hoofdzaak allegorics. De hoofdpersonen Sarastro, de Nachtkoningin, Pamina, Tamino, Papageno, Monostatos -zijn ontleend aan Mozarts Toverfluit". Maar Jezus, Satan, Boeddha, en Voltaires Candide figureren er ook in, en in Tamino zit heel wat van Faust: Ein guter Mensch in seinem dunklen Drange ist sich des rechten Weges wohl bewusst". Het bevat nog al veel verzen, die ik niet alle mooi vind, en de dooreenmengeling van gepersonifieerde abstrakties en werkelike personen voldoet m.i. niet. Anderen zullen andere aanmerkingen hebben. Want dit kleine boek is de geloofsbelijdenis en de levensbeschouwing van 'n waarheidszoeker, die (evenals Lessing) in 't zoeken-opzichzelf z'n bevrediging vindt, en die dat daarom goedsmoeds kan doen, omdat hij aan skepticisme geen plaats in z'n ziel wil ver lenen. Hier is Tatnino's inwijding jn liet paleis van Sarastro: "Has hècourage?" "He has passed through the fire." "Has hèfaith?" "He has passed thnmgh the water." "Does hèlove?" "He follows Pamina." "Has hc faced the sceptics?" "He has visited the garden." "Has hèencountered the sophists?" "He has lodged at the hermitage." "Has hèescapcd the mystics?" "He has tarried at the lotus lake." "Is it your will then that hèbe admitted to our raiiks?" "It is our will." 'n Drievoudig trompetgeschal geelt het sinjaal. WILLE M v A N D o o H N . IIMIIIIII in imimii ERNST VON POSSART EN HET DU1TSCHE TOONEEL DOOR JOAcin.M FRIEDENTIIAL, München Een tachtiger is onlangs gestorven ! Het jonge geslacht van omstreeks twintig jaar kende hem bijna niet van het tooneel, dien altijd nog jong en veerkrachtig optredenden, dien steeds elegant geklceden en steeds bcminlijk correcten Ernst von Possart, den speler van de eerste heldenrollen, den regis seur van den vrocgeren koninklijken hofschouwburg te München, den Wirklichen chcimen Rat, Doctor honoris causa en Profes sor zelfs,Ridder von undzu en bijna, bijna ook Excellentie (zooals de goede, oude comediant o, zeker, altijd maar heel eenvoudig en simpel, hoor! zooals hij dan placht te zeggen zich het liefst hoorde aanspreken.) De generatie, die nu omstreeks dertig jaar is en zeker die, welke tegen de veertig of vijftig gaat, heeft hem indertijd hevig be streden.... Spot en lach waren gemengd onder de lauwerkransen en de talrijke legen den over den beroemden man.... Beide waren verdiend, de kransen echter niet min der dan de spot. Valt hem nog maar aan ! Het was toch een kerel uit n stuk ! Een persoonlijkheid. Een stuk tooneel en daardoor een brok wereld geschiedenis. Ja, tenslotte een museumrariteit, maar toch altijd Ccn kostbaar en echt" stuk, waarnaar wij jongeren vol verbazing bleven staan kijken, ais naar een wereld, die ons niets meer aangaat en ons toch in een of ander op zicht nog wel raakt. Als het toeval wilde, dat ik in zijn laatste tooneeljareneen kritiek over hem moest schrij ven, heb ik hem niet eens meer bestreden ; en veel meer getracht deze manier van tooneelspelen en haar wezen te verklaren uit den tijd waarin hij leefde. En bovendien heb ik altijd voor deze schitterende en imponeercnde figuur, die ongetwijfeld meer beteekend heeft dan welk tooncelspelcr dan ook, een klein zwak gehad en dit altijd behouden. De individualistische virtuosenromantiek vindt in hem haar grootstcn vertegenwoor diger, hoewel in zijn tijd reeds de kunst van het ensemblespel beteekenis begon te krijgen. Hij is het laatste en grootste rhetorisch, pathetisch talent, naar 't geniale reikend, maar steeds slechts blijvend de lalentvolk1 tuoneulspclei' van grooten stijl. Hij is als tooneelspeler zoowel als regisseur de man van het pumpeusc en van het vorstelijke gebaar, de in alle kunsten bedreven meester en de leider bij uitnemendheid van Festspielc. Ernst von Possart. Niet voor niets dankt de kunststad München aan hem de instelling van de Wagner-Festspiele in het Prinzregententheater (waarbij de slimme Thebaan, en dat is karakteris tiek voor hem ook zakelijk voordeel trok door terreinspeculatie.) En nog meer mag München hem dankbaar zijn en is het dat ook nog voor de heerlijke Mo^art Festspiele in den buitengewoon prachtigen, in Rococcostijl opgetrokken Residentie-schouwburg. Hij werd en was tientallen van jaren de afgod van München en van alle vreemdelingen, die vroeger de stad overstroomden. En wie hem hier niet opzocht, die zocht - evenals in de gelijkenis van den berg en den profeet hem op tijdens zijn talrijke avontuurlijke tourneé's als gast bij buitenlandsche tooneelgezelschappen. Hij was n van de meest karakteristieke persoonlijkheden van zijn tijd ; hij was er een vertegenwoordiger van. Hij was ten para despeler in dien tijd van paraden. Hij$zelf was levend tooneel. Hij was ook de typische vertegenwoordiger van de kunst in de stich tingsjaren van het Duitsche Rijk na 1870. In dien tijd valt zijn grootste werk, zijn op komst en zijn roem. In 18li4 koml ilc vierenlwiiitigjarige te München van ecu klein provinciaal tooneel; ilc strijd voor zijn beroep lag hem nog versch in het geheugen ; oorspronkelijk was hij n.l. leerling in een boekhandel. Niet dadelijk krijgt hij vasten grond in München ; maar hij komt er terug, na ernstig en inspannend werken in Hamburg, Bern en elders. Bij koning Lodewijk 11 van Beieren, dien vriend van Wagner en bekenden /.onderling komt hij in de gunst. Hij mag in de beroemde particu liere voorstellingen meespelen, waarbij de Konine de cenige toeschouwer waf. Spoedig krijgt hij de leiding er van in handen ; stap voor stap komt hij vooruit. Hij wordt regisseur, directeur van het tooneel en na het aftreden van Perfall opperintendant. En dien belangrijken post be kleedt hij nog in de eerste jaren van de twin tigste eeuw. Hij kan zich op een goede school beroemen en in de techniek van zijn vak is hij tot op zijn ouden dag, (wanneer hij nog telkens op treedt onherroepelijk voor de laatste maal") alle jongeren de baas. Van aard bleef hij wat wij in goeden en slechten zin een echten kumeiliant noemen en daarbij een hartstochtelijk speler. Maar daarom geenszins te verachten. Toch beteckent het Grieksche puthtis niet alleen hartstocht, maar ook lijden. Maar zijn rollen doorlijden, daarvan wil de hij niets weten ; hij speelde elke rol met alle registers en met het groote gebaar. Zijn Franz Molir in e Rwwers van Schiller is dan ook een virtuosen-prestatie geworden. Als hij in zijn spel de edelmoedigheid van zijn hart er zoo dik oplegde of datzelfde hart zoo droevig kon laten weenen. dan keek het, om zoo te zeggen, van uit het linkerknoops gat van zijn jas zelf toe, of het succes had en toegejuicht, werd. Het nieuwe patlwa, dat in de laatste jaren in Duitschland op het tooneel zich baan breekt, heeft met het theatrale pathos van Possart niets gemeen. Het is geboren uit tien bitteren nood der tijden, en doet denken aan priesterlijk bidden, opzweepen en bezweren. liet is een aanroepen en stamelen. De oude Possart zou er een afkeer van gehad hebben. Zijn pathos was het plechtige van de koningsvereering en van de /Jnnenvcrhlijdeude katholieke wereldbeschouwing, die de wereld ziet als een tranendal, dat door de genade Gods bestraald wordt en met de pralende pracht der processies en heilige en heerlijke kerkmuziek God zoekt te naderen. Hij was trouwens altijd voor het verhevene en grootsche. Moesten dan niet de jongeren van 90, toen hij op zijn hoogtepunt stond, tegen hem in verzet komen? Immers, ook tegen den stijl van de Meiningers, met hun trotsche tooneel barden waren /.ij al in opstand gekomen ! AU tixiiK'elgenie \vas l'ox'-art van oneindig meer beteekenis dan e Meininger. Maar daar om was hij ook des te gevaarlijker. Tusschcn 1885 en 1895 kwam het naturalis me op, (dat ik slechts al historisch verschijn sel, maar nooit kritisch heb kunnen waarErnst von Possart als Mephisto. dceren) als een natuurlijk verzet tegen al de in kunst en leven, tegen het holle onn gefrazeer, het belachelijk aanmatigende groote gebaar van de Duitsche kiiltuur, zoo als die naar buiten trad in de kunst en het leven. Het was een noodzakelijke opstand in die stichtingsjaren van liet Duitsche rijk, waarin het tot rijkdom en aanzien gekomen ,rolk zijn maat verloor en van het eene exces in het andere verviel en van Idealen" sprak ;Js het /.aken" meende en daarom overal de idealistische richting voorstond, d.w.z. die van den bedriegelijken, maar schooncn schijn. Dat het naturalisme door een Possart ge minacht werd, valt niet te verwonderen, want noch in de dramatische, noch in de verdere tooneellitteratuiir kwam het tot een hoogen uitingsvorm. En zijn meest echte zoon, Gerliarl Haiiptmann, werd eerst groot, toen hij 7iei\ afkeerde van Uet eigenlijke naturalis me. Maar deze jmigr, nu»ruwe beweging in il e kunst, in den socialen strijd de mede vecht ster der sociaal-democratie tegen de ij/eren vuist van Bismarck - heeft toch weer nieuw leven en nieuwe strooniingen voortgebracht. l Iet realisme, liet psychologische drama en tooneel, de erkenning van de noodzakelijke eenheid in liet ensemble-spel kwamen op en waren een veel scherper wapen tegen het epigonisch classicisme en de onnatuur. Terwijl Possart als tuoneelspeler nog uilerlijken glans en schittering nastreefde, uit natuurlijken aanleg en niet geheel zijn ziel de romantische virtnosenschool aanhing, had zich te Berlijn en München allang een nieuwe tooneel- en regickunst gevormd. Otto Brahm, de z.g. vertegenwoordiger van het Protestantisme in de kunst, een echte Puritein bovendien, had, terugkeerend tot de oudervvetsche kunst van Lanbe, maar die herscheppend tot iets nieuws en origineels, ondertusscheii bet realisme tot ongekenden bloei gebracht in het tooneelleven. En de uitwerking hiervan was ver over het tooneel heen merkbaar in de geestelijke beweging van dien tijd. Nader stond Possart niet zijne katholieke zinnen verblijdende we re ld beschouwing en zijn liefde voor licht en schittering, maar nog geenszins daarom innerlijk niet hem verwant, zijn grooten antipode : Max Reinhard. Maar de veranderde wereld en de veranderde geestelijke behoeften van het mensclidoin na den oorlog en de op de spits gedreven doorvoering zijner principes heeft ook dezen een tot hiertoe en niet verder toegeroepen. Evenals de kultuurgeschiedenis van een tijd voor dcngcen, die lezen verstaat, uit de cou ranten te halen is, zoo kan men die nog beter en duidelijker opbouwen uit den aard en de idealen van het tooneel in dat tijdvak. Ernst von Possart was bij'zijn leven reeds zijn eigen standbeeld (en stond steeds in zijn karakteristieke indrukwekkende houding.) l lij stond als een standbeeld van den tijd, van hel aan glans en schittering behoefte hebbende keizerrijk in zijn opkomst ; een rijk, dal nooit genoeg naar zijn zin beelden en monu menten van dien aard had. Hii, Berlijncr van geboorte, maar die te München zijn werk vond, was, waar het het tooneel betrof, de zinrijke synthese van al die schittering en schijn. Als men hem niet gehad had, zou men hem hebben moeten uitvinden, omdat men hem in dien tijd noodig had. Hij was een zoo groot virtuoos, dal men hem niet groot in den eigenlijken zin kon noemen ; in zijn kunst zoo hoog gestegen, dat het na hem wel bergaf moest gaan. Kortom, hij was een zeldzaam groot tooneelspeler, een man uit n stuk, dien men konen moest bestrijden, maar met wien het tenminste de moeite waard \\as ileu strijd aan te binden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl