Historisch Archief 1877-1940
18 Juni '21. No. 2295
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
'l't
DE MAATSCHAPPIJ VAN
LETTERKUNDE EN IK.
Van verschillende kanten wordt mij ge
vraagd, waarom ik geen lid ben van de Maat
schappij van Letterkunde. Dit lichaam toch
heeft al mijn meede-schrijvers in zich
opgenoomen, met groote gastvrijheid. Het is een
soort academie, die volstrekt niet bizonder
précieus is in hare keuze, en ieder tot zich
roept die maar eenigszins kan meetellen als
erjistig literator.
Men meent, dat er wel een bizondere reeden
moet bestaan om mij uit te sluiten. Er zal
wel eens oover gepraat zijn. De meest gang
bare verklaring die men van de zaak geeft
is waarschijnlijk deeze, dat ik zoo bizonder
hooghartig en ijdel ben, en daarom de vrien
delijke uitnoodiging om lid te worden van de
hand heb geweezen. Ik meen dat ik nu oud
genoeg ben om, zonder verhooging van mijn
reputatie als ijdeltuit, een verklaring van de
zaak te geeven.
Ik ben inderdaad benoemd" zooals naar
ik mij meen te herinneren, de term luidde
tot lid der M.v.L. en wel reeds meer dan
dertig jaar geleeden, toen ik nog meede
redacteur was van de Nieuwe Gids en een
paar tooneelstukjes met succes had doen
opvoeren.
Ik was toen nog niet zeer goed op de hoogte
van de literaire toestanden in ons land, en
toen ik bericht kreeg van mijn benoeming"
begreep ik wel, dat het een onderscheiding
beteekende, al waren er onder de leeden veelen
die hun naam als letterkundige van beteekenis
nog moesten maken.
Maar ik nam de zaak eenigszins nuchter en
zakelijk op, en vroeg, in antwoord op mijn
benoeming, wat .dat lidmaatschap voo
rverplichtingen en voorrechten meebracht. Toen
vernam ik dat het voornaamste voorrecht,
behalve de eer van erkenning als behoorende
tot het schrijvers-gilde, voornamelijk bestond
in een grafschrift of doodsbericht.
De verplichting, die daar teegenoover stond,
was een jaarlijksche contributie ten bedrage
van zes gulden ??(later verhoogd tot tien
gulden).
Ik was toen vijf-en-twintig jaar, en voelde
weinig voor de opvatting van het Dichter
schap als een beroep of gilde. Het vooruit
zicht van een grafschrift na mijn dood had
ook weinig aantrekkelijks. Dat kon nog wel
een twintig of dertig jaar duuren, en zou mij
dus of, '«, i paar honderd gulden koomen te
staan. ^
Was het nu wel een teeken van mijn groote
ijdelheid, dat ik dit aanbod niet zeer aanlok
kelijk vond?
Misschien was het een naïeve opvatting
van mij, maar ik meende, in allen eenvoud,
dat het juist een toegeeven aan
ijdelheidsmotieven zou zijn, als ik de eer van een mooi
doodsbericht kocht voor een paar honderd
gulden. Ik vond deeze manier om jaarlijksche
contributies te verzamelen niet zeer royaal,
en een speculatie op mijn ijdelheid. Dus
antwoordde ik dat ,deeze contributie, voor
.dat doel, mij te hoog voorkwam, en dat ik
vriendelijk verzocht, onder dankzegging voor
de eervolle bedoeling, mij te verontschuldigen.
Ik vond hierin niets bizonders, en niets
verdienstelijks.
Maar Willem Kloos, mijn meede redacteur,
dacht er anders oover, en mijn afwijzing
kwam hem zóverdienstelijk vór, dat hij
wenschte aan de zaak publiciteit te geeven,
om den menschen te laten zien, met welk een
breed gebaar wij, nieuwe Oidsers,
hulde-betoogingen afweezen. Wij, van de jonge
garde, wilden geen eer-bewijzen aanvaarden
van de ouderen en lieten ons niet lijmen door
beloften van een doodsbericht.
En toen ik weigerde zelf meededeeling te
doen van een zoo onbeduidend geval, waarin
ik niets kranigs zag, toen heeft hij zelf met
grooten ophef en in opgeschroefde termen der
waereld verkpndigtl) dat wij zulke hooghar
tige en kranige kaerels waren, en het best
ililiiiiiiiliiililllmiiiiMiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiminiiiiiiiiiiiiiiiitiHiiiii
DEMONISCHE EN EUD
MONISCHE KUNST
zonder de M.v.L. en haar onderscheidingen
en doodsberichten konden stellen.
Ik heb hem toen laten begaan wat ik
niet had moeten doen. En hiermee was de
zaak afgeloopen. Later, toen de afschrik voor
eerbewijzen en onderscheidingen bij Kloos
wat minder was geworden, toen heette ik
degeen die, uitpüure hoogmoed en
afzonderingslust, mij ze Iven tegoed achtte om lid te zijn van
een zoo respectabel genootschap als de M.v.L.
Nu is er natuurlijk niets meer aan te doen.
De M.v.L. keert niet om op haar schreeden.en
stuurt geen benoemingen voor de tweede maal.
Ik heb ?300.- uitgespaard en de kans op
een doodsbericht is verkeeken.
Zoo is de ware toedracht der zaak geweest,
en de M.v.L. en ik zullen er ons in moeten
schikken.
FREDERIKVAN EEDEN
1) In de Nieuwe Gids.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMnillumlMlimH; IIIIIMIMMIHMIIIIIIIIMIIIIMIIIItllll
OVER MEUBELS, IDEALISME
EN MAATSCHAPPIJ
Grand Hotel Funckler
HAARLEM
RESTAURANT DE TOUT Ier ORDR
Het begrip meubilair is reeds ingekrompen
en zal voortgaan in te krimpen
Architect J. F. Staal in de Nieuwe
Kroniek
Eindelijk, eindelijk dan een volkomen con
sequente critiek, zoo dacht ik, toen ik het
artikel van architect J. F. Staal in de Nieuwe
Kroniek" las, waarin hij de tentoonstelling
van woninginrichting in het Stedelijk Museum
bespreekt.
Er is iets in de consequentie van den
volmaakten theoreticus dat ons niet slechts
duizelen doch ook bewonderen doet....
Grau, Freund, ist alle Theorie" zei
Mephistopheles; hij moest echter als duivel beter
weten. Neen, de theorie, de echte, de conse
quente is rood als de hel of zwart als de onder
wereld !
Doch ben ik optimistisch, wanneer ik hier
van therorie spreek, en zijn de voorspellingen
van den heer Staal, den communistischen
architect, reeds bezig in praktijk te worden ge
bracht? Of is de mengeling van bewondering
en afgrijzen, waarmee ik zijn toekomstbeeld
beschouw, uit een burgerlijk en benepen
begrip, waarom men mij weldra zal kunnen
op de kaak stellen als een van de achterlijken
die niet wilden zien? Is het feit zelf dat ik
een oogenblik Staal's art kei voor ironisch
heb aangezien het treffend bewijs van zulk
een achterlijkhe.d, willens blind voor de
teekenen des tijds?
Ziet, en leest aandachtig het hierboven ge
plaatst citaat! En dit:
Ja, als wij bij verhuizing, de meubelen eens
op hun plaats lieten?
Het van huis tot huis sleepen van in
boedels behoeft alleen bestendiging van
wege het recht op menschwaardig bestaan
der kruiers. En der meubelfabrikanten. Zijn
niet drie verhuizingen zoo vernietigend als n
brand?"
En ziet hier : De vraag in deze : behoort
het meubilair bij den bewoner, of behoort het
meubilair bij de woning?"
En het antwoord is, dat het meubilair
hij de woning behoort, sinds woningen als
masla-produkt worden gefabriceerd."
Maar ik moet, om de strekking van het ar
tikel nog duidelijker weer te geven nog een
aanhaling doen.
Daar wij nu toch eenmaal tot het besef
zijn gekomen, dat bij verwisseling van woning,
wij beter de deuren, trappen en schoorsteen
mantels in het huis achterlaten, is het
vreemd, dat er nog weer een groot aantal
geslachten toe noodig zijn, om tot het inzicht
te stijgen, dat. de badkuip, de kasten, de ledi
kanten, de lichtornamenten, de vloerbedek
kingen en de gordijnen eveneens des huizes
zijn, en niet den doortrekkenden bewoner in
zijn gedwongen of gewenschte bewegelijkheid
moeten tot overlast strekken."
Ik begin weer te twijfelen of dit geen ironie
is Maar als het dit is, dan is het een
zelfmoordende ironie. Inderdaad schijnt het een
verzuim, dat nog niet is voorspeld, dat de
bewoner, die dat huis met al zijn onroerende
comfort betrekt, er ook een flinke balk met
een stevig koord moet vinden om zich aan op
te knoopen.
Men mag den heer Staal in elk geval dank
baar zijn, dat hij, met of zonder ironie, ons
eens duidelijk heeft laten zien, waar wij naar
toe gaan. Zijn uitgangspunt lijkt mij gezocht:
de in den muur vastzittende keukenkast en
aanrechttafel zijn zeer onschuldige eerste
schreden (als ik mij zoo anti-charivaristisch
mag uitdrukken) op den weg naar den afgrond
der onpersoonlijkheid, die hij ons onthult.
En toch is het goed, dat hij gesproken heeft.
Laat ons een blik op de allernaaste toekomst
slaan ! Het is geen ver toekomstbeeld a la
Wells, dat mij voor oogen staat. Het is het huis
met het immobiele meubilair, het huis met
de aan den muur gemetselde kasten, en piano,
met de aan den vloer gekleefde tapijten of
matten, het engros door den huiseigenaar
bestelde behang, het onverplaatsbare, de
eeuwen trotseerende ledikant, de
aangeschroefde tafel, de boekenkast (zeer geschikt voor alle
W.B. formaten) en de warmwaterbuizen.
In dit huis zullen wij wonen. Wij hebben er
niets zelf gebracht, dan matrassen en
beddenlakens, wij hebben niets zelf gekozen, geen
vorm, geen kleur, geen patroon. Alle menschen
in het geheele woningcomplex, misschien de
geheele straat, hebben dezelfde divans, de
zelfde behangsels, dezelfde kachels. En die
Bibelbontsche menschen hebben (als zij ze
nog hebben) Bibelbontsche kinderen En die
Bibelbontsche kinderen zullen waarschijnlijk
Bibelbontsche zielen hebben.
Wij hoorden den heer Staal daar straks spre
ken van het menschwaardig bestaan van een
kruier. De kruier heeft thans zijn mensch
waardig bestaan. Hij heeft een korteren werk
dag en de bioscoop. Hij krijgt een huis, waarin
hij alle comfort, vastgemetseld en vastgeklon
ken, vindt. Tegen den tijd dat wij alleen ons
menschwaardig bestaan hebben, zal het com
fort, vastgemetseld en vastgeklonken, ook
in ons huis klaar staan. En als wij dan den
naam van mensen nog waardig zijn, zullen
we een groote bijl nemen en het alles kort en
klein slaan.
De arbeider krijgt vrijen tijd. Als hij thuis
komt zal alles voor hem in de beste orde zijn.
Hij zal geen spijker hebben in te slaan, geen
kastje te timmeren, geen knutsclarij op
behoeven te zetten. In deze modelwoning zal
zijn hand niets te doen vinden. Nog meer dan
ooit krijgt de groot-industrie het monopolie
over zijn arbeid. De democratie geeft den werk
man zijn korten arbeidsdag, ontheft hem van
zijn zorgen, en geeft hem een woning die
ideaal-woning zou zijn voor den af ge s torn p te n
loonslaaf, die na vijftien uren geestdoodenden
en radbrakenden arbeid niets genieten kan
dan zijn voedsel en zijn rust.
Is dit ons heilig ideaal? Het is niet het ideaal,
zeker, der op dit punt inderdaad nog
achterHlllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
iMliiiiiiiiiiiiMiiliiiii-MiMiiiiMiitiii
AANBEVELENSWAARDIG!
JAC. URLUS
Havana 12 ets. sigaar
Uw leverancier heeft dit merk voorradig
Zoo niet, meldt het ons.
Sigarenfabriek FLEVO - UTRECHT
lijke tentoonstelling. Het is het
ideaal der ook in het maat
schappelijke vér vooruitstre
vende architecten, of als het
hun ideaal niet is, dan is het
althans de consequentie van
hun willen. Misschien zal het
uitzicht, dat n der hunnen,
de architect Staal, hun opent,
hun een halt toeroepen.
Want waar gaan wij heen?
Het ideaal der
milliardairsgroot-industrieelen en dat van
hun meest verwoede bestrijders
staan hier dicht bij elkaar,
want ook dat van de laatsten
is de uniforme, hygiënische en
comfortable huisvesting cener
massa, slechts meenen zij
het zonderde Rockkefellers en
van der Bi lts af te kunnen". De
wereld in haar gang van thans,
opent uitzicht op een
menschheid die zich aan de omstan
digheden heeft aangepast,
slechts doordat haar alle
menschelijks vreemd is geworden.
Wordt niet de eene wet na
de andere aangenomen, waarbij
niet de minste rekening wordt
gehouden met de menschelijke
natuur? Schijnt niet Neder
land te zullen worden droog
gelegd nog vór de Zuiderzee?
En zal iemand bijtijds inzien
dat dit mér dan une mer a
boirezal zijn? Vroeger kwamen
wetten te laat. Nu wenken zij
ons toe uit een duistere verte.
Waar gaan wij heen? Wij
zijn de slaven van groote woor
den en fraaie leuzen. Wij zwij
gen voor de hooge stemmen
en hooge borsten van despoten;
wij zwijgen ook tegenover
hunne daden.
Zij hebben ons reeds jaren
geleden verteld,"dat een^pers
pectivisch schilderij een gat
in den muur" was. Wij heb
ben niet durven zeggen dat
wij een gat in den muur ver
kozen. Wij hebben hun niet
gevraagd waarom een muur
nu opeens zoo iets heiligs was,
een muur d:e intimiteit geeft
(waaraan hen niets gefegen
is) maar die ook een cel afsluit.?"?l ,?,
Wij hebben met gezegd dat dit soort van gat
in den muur niets tegen had, en alles vór;
dat het geen gehoorigheid gaf en geen tocht.
Wij hebben hun niet verzocht dat mooie
sprookje van Andersen eens na te lezen, van
dien jongen, die in een schilderij .op reis
gaat. Wij hebben gezwegen, en geduld dat
zij onze muren ongeschikt maakten om er
schilderijen aan op te hangen. Wij gaan nu
ook dulden dat ze hun kachels (symbool der
intimiteit) en hun boekenkasten (symbool
van ons geestelijk leven) voor ons klaar zet
ten in het huis waar wij morgen zullen
heengejaagd worden door hun vriend, den
woningnood.
Waarheen worden wij gestuurd?
Naar een bruutwaardig bestaan, dat op
een bureau voor ons is uitgedacht en rechtlij
nig geteekend, naar een verkorten arbeids
dag en een vrijen tijd waarin onze geest slechts
avonturen kan per motorfiets of bioscoop,
en nergens mér onthuis zal zijn dan thuis.
C O R N E L I S V E T H.
DE PASSEN-ROMMEL
Teekening voor de Amsterdammer" van
George van Raemdonck
Hoe de regeeringen nog altijd den vreemdeling zien.
«CHIimilllllM
iiiiiiiiiHinniiiimimiiiiiiiHirmi
VERMOUTH Dl TORI HO
Ia qualiteit. f 1.60 per flesch.
WIJNHANOEL DE BARBANSON Amstal 51
IIIIIIIIIMHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII illlltlIlllllllllllllllllEliillliiiiiiiti
Al ben ik geen kerkvoogd ; al ben
ik geen koning
/! ten ik g^'cn kerkvoegJ; al ben ik geen
k ning
en heb ik geen land en geen huis voor mijn
kroost,
toch voel ik mij rijker dan kerkvoogd en
koning,
die leven ellendig van andermans oogst.
Wat baat mij de leugen; wat baat mij een
zetel
van zijde of fluweel, of een ^chittrinde troon?
Wat schittergewaden; wat pronken,wat pralen!
Is dat dan het Leven om 't Goed en het Schoon?
Gén geld van de gouwen, welke andren be
bouwen,
alleen maar de kruim en de korst van mijn werk,
en 'k ben mij tot kerkvoogd, en 'k ben mij tot
koning,
en 'k weuteldoorwereldalszonnedoor 't zwerk.
I. VAN BEUG HEM
IIIMMIIIMIIIIf
Er waren dit jaar twee tentoonstellingen
van schilderijen in Amsterdam. Een in Ar'ti,
en een in 't steedelijk museum. In mijn her
innering was die in Arti de belangrijkste.
Verwonderd was ik b.v. over het werk van
Karssen, die zonder afwijken of verzwakken
zijn zeer speciale en persoonlijke kunst heeft
verfijnd en verdiept. De woestelingen met
hun ruwe kleur-orgieën en brutale grofheid
waren in de minderheid. Waar ik nu eenige
reegelen aan wijden wil, is het werk van Lizzy
Ansingh, die naar ik meen vijf doeken exposeer
de,twee in Arti en drie bij Sint-Lukas.Haar werk
is, door zijn verscheidenheid, altijd interessant.
Er is uit te leeren. Het is ook uiterst bizonder
en persoonlijk. Nadoeners heeft ze niet.
Eén schilderij in Arti zou men voor 't werk van
een nadoener houden, maar 't is haar eigen
werk. Dat was het paar dansers, dat mij niet
bekoorde. Maar Het Kroegje" toont Lizzy
Ansingn op haar sterkst. Het schilderij
Diagnose" reproduceeren wij hier. Het is
een meesterstukje, al heeft het niet de
grootsche, eedele allure van de uitvaart van
Therèse Schwartze's palet, haar machtigste werk.
Dan was er nog het stuk ..Podraga" dat den
verwoeden martelaar aan het' pootje" af
beeldt.
De Diagnose" wordt gesteld door Piepje.
Piepje is voor ieder die het voorrecht had op
het atelier van de kunstenares te koomen,
een wél bekende. Het is de bleeke, bolwangige
japansche pop, die bij de uitvaart van
Theirèse's palet, het toonbeeld was van
zichgoed-houdende bittere droefheid.
Maar nu heeft het geduldige, geestige
model, Piepje, een andere rol gekoozen.
Piepje is het die de kleedij van een geleerde
doctor uit Boerhaave's tijd aannam bij het
ziekbed van een zeer angstige en onrustige
poppenpatient, wie de koorts het hooge
blosje op de wangen schildert. Maar
PiepjeBoerhaave kent zijn poppen-volkje. Hij voelt
de pols met een air van verbazende scherp
zinnigheid en alwetendheid, en het ne oog
dat onder de groote zwarte doctorshoed uit
kijkt, zegt met een schalksche lonk dat het
wel zoo'n vaart niet loopen zal, en dat hij,
doctor Piepje, precies weet hoe dit ontstaan is
en hoe het af zal loopen. Vermoedelijk is de
liefde wel in 't spel. Natuurlijk altijd
poppenliefde. Hoe raar, hoe onweezenlijk is het geval,
tot dat vreemde poppenbedje, dit in 't ijle
schijnt te hangen.
Maar welk een geest en welk een meester
schap van schildering. En welke gezonde,
zware forsche kleuren, het donkere olijfgroen
en de zwarte lakschoenen en omhoog 'ie teere
Lizzy Ansingh, Diagnose.
kleurtjes van het verfijnde patientje in de
rare poppen wieg.
Diagnose" is misschien het best geslaagde
van Lizzy Ansingh's schilderijen. Het is een
prachtig voorbeeld van, in meesterlijk schil
derwerk, menscheiijke, gecstvollc expressie
te geeven aan schepselen van haar fantasie.
Ook Het Kroegje" is een fraai werk.
Daar zijn oolijke, wufte en waereldsche pop
pen beczig zich aan likeur te goed te doen,
in een kostuum en een omgeeving die doet
denken aan den tijd van Cornclis Troost,
aan Betje Wolf en Aagje Deken. Maar tecvens
heeft dat kroegje, met al zijn aardige détails
en zijn fijne kleuren iets griezeligs, iets
droomachtigs - en dat is wat mij nu juist zoo
interesseert. Hetzelfde griezelige vinden wij
terug hij den pop-podragalijder. Het felle,
woedende oog van den martelaar heeft iets
zoo angstwekkends, dat het ver buiten de
onschuldige poppenwaereld valt. Het is
Jan Heysse, De drie Wijzen.
griezelig wat clc Engelschen noemen
uncanny". Ik sprak van demonisch". De poppen
van Lizzy Ansingh. hooren niet tot een goed
hartige, onschuldige, kindcrwacreld, ze
behooren tot een droomwaereld, een
spookwaercld, waar het niet met zuivere dingen
toegaat. Diagnose is in dat opzicht nog niet
het sterkste voorbeeld, maar wat ik bedoel
ligt er toch zoo^duidclijk aan 't licht dat ik
een reproductie er van als illustratie van mijn
gevoelens gebruiken kan. Maar liet kroegje
is nog sterker in dat opzicht. De blik waarmee
een van de likeur-drinkende fijne,
poppendames het arme vrouwtje na-staart, dat zielig
wegstrompclt, die buk is voor mij zoo scherp
demonisch, zoo duivelsch, zal ik maar ronduit
zeggen, dal het mij een rilling langs den rug
deed gaan. Kn daarbij hoort de miserabele
figuur va n den d ronken l a p, d en lij de r aan l). T.,
die in de linkerhock van hel kroegje zich
stilletjes staat te bedrinken. En er is eigenlijk
geen schilderij van Lizzy Ansingh, zelfs niet
onder haar portretten waar dat griezelige, dat
spookachtige geheel ontbreekt.
Om dat speciale wat ik onder demonisch
versta, nader te doen gevoelen en door con
trast te bepalen, heb ik onze redactie gevraagd,
nog een ander schilderij te reproduceeren,
dat in sterke mate mijn aandacht trok op de
arti-expositie. 'Het is het stuk getiteld de
drie Wijzen, van den schilder Heysse. Ik ver
zoek den leezer die twee hier weergegeeven
schilderijen eens aandachtig te vergelijken.
De kleur, die ik niet kon weergeeven, ver
sterkt het contrast. In de drie Wijzen ont
breekt geheel dat demonische,griezelige, spook
achtige van Lizzy Ansinghs werk.
Het is ecven zuiver, onschuldig, nopen en
licht, als Diagnose wonderlijk, en laat ik
zeggen, haast verraderlijk en gevaarlijk is.
Welke fijne zuivere lijnen, welk een fraaie,
harmonische1 compositie, hoe goedhartig en
zachtzinnig de voorstelling.
Ja l het is niet grootsch, niet machtig, niet
diep mystiek. Maar het is goed en vrecdevol.
De madonna is een modern vrouwtje, ernstig
gelukkig met haar schat, de drie Wijzen zijn
goede, eerbiedige, beminnelijke vrienden,
de jongste donkere, vol wijding en aan
dachtig voor het kind, de ouderen met expressie
van gemoedelijke zeekcrhcid.
Men zal aan Toorop denken, maar daarop
wil ik nu juist wijzen, dat in deeze fijne com
positie, met de lichte, teedere tinten, geheel
ontbreekt het demonische, dat bij Toorop wel
aanweezig is, en b.v. sterk spreekt uit
zijn oud werk ,,dc Rodeurs", dat ik jaren lang
in mijn bezit heb gehad, en ook in zijn vroome
werk van later tijd niet ontbreekt.
De madonna van Heysse is een gewoon jong
vrouwtje, duidelijk een lief model. Maar dit
is ook het eigene van Rafaê'l's madonna's.
Ook die zijn meestal gewoone, lieve vrouw
tjes, reëel en concreet, zonder mystieke diepte.
Blijkbaar modellen uit Rafaël's omgeeving.
En het model van Heysse is vol gratie, echt
bevallig, liefelijk van lijn. Langen tijd kan ik
het bezien.
En het kind dat is nog iets meer. Het
kind heeft een expressie, die ik geïnspirccrii
zou willen noemen. De oogjes zijn licht,
wonderfijn van kleur, en lichtend, alsof het
kind staart in een helle waereld vol licht.
Hier is geen dcmonie, maar wat ik zou willen
noemen eudémonie", een goed veilig licht
waaroover de Booze geen macht heeft.
Veel meer kan ik er niet van zeggen. Ik zal
mij hier niet begeevcn in bespiegeling. Mijn
bedoeling was alleen démonie en eudémonie
te leeren onderscheiden. Mijn bedoeling is
bereikt als men het woord demonisch"
nu iets beeter gaat verstaan, als een sterke
en schrikkelijke weezenlijkheid.
Het spreekt van zelf dat het eene mij liever
is, dan het andere. Het demonische wekt angst
en zelfs afkeer, die zeer goed samen kan gaan
met bewondering. Ik bewonder het werk van
Lizzy Ansingh zér. Zij is ook een groote
kunstenares maar ik ben bang voor haar
demonische weezen, dat zich zoo sterk, en
zelfs vervaarlijk voordoet, ook in haar
pcrtretten.
Terwijl het werk van Heysse mij bevrccdigt
en zachtzinnig ontroert.
Ik aarzel n ie t om hèt fraaie s t uk van Heysse een
der beste werken van de geheele tentoonstelling
te noemen, het is door zijn zuivere, gracelüke
compositie, door z.iin sterke moderne expressie
een meesterstukje en ik moet mij verbazen
dat het geheel onopgemerkt scheen te blijven.
De werken, die de jury bekroond heeft konden
er, naar mijn persoonlijk gevoel, niet bij
halen. F R u n E u l K VAN EEDEN