De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 18 juni pagina 7

18 juni 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

18 Juni '21. No. 2295 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 'l't DE MAATSCHAPPIJ VAN LETTERKUNDE EN IK. Van verschillende kanten wordt mij ge vraagd, waarom ik geen lid ben van de Maat schappij van Letterkunde. Dit lichaam toch heeft al mijn meede-schrijvers in zich opgenoomen, met groote gastvrijheid. Het is een soort academie, die volstrekt niet bizonder précieus is in hare keuze, en ieder tot zich roept die maar eenigszins kan meetellen als erjistig literator. Men meent, dat er wel een bizondere reeden moet bestaan om mij uit te sluiten. Er zal wel eens oover gepraat zijn. De meest gang bare verklaring die men van de zaak geeft is waarschijnlijk deeze, dat ik zoo bizonder hooghartig en ijdel ben, en daarom de vrien delijke uitnoodiging om lid te worden van de hand heb geweezen. Ik meen dat ik nu oud genoeg ben om, zonder verhooging van mijn reputatie als ijdeltuit, een verklaring van de zaak te geeven. Ik ben inderdaad benoemd" zooals naar ik mij meen te herinneren, de term luidde tot lid der M.v.L. en wel reeds meer dan dertig jaar geleeden, toen ik nog meede redacteur was van de Nieuwe Gids en een paar tooneelstukjes met succes had doen opvoeren. Ik was toen nog niet zeer goed op de hoogte van de literaire toestanden in ons land, en toen ik bericht kreeg van mijn benoeming" begreep ik wel, dat het een onderscheiding beteekende, al waren er onder de leeden veelen die hun naam als letterkundige van beteekenis nog moesten maken. Maar ik nam de zaak eenigszins nuchter en zakelijk op, en vroeg, in antwoord op mijn benoeming, wat .dat lidmaatschap voo rverplichtingen en voorrechten meebracht. Toen vernam ik dat het voornaamste voorrecht, behalve de eer van erkenning als behoorende tot het schrijvers-gilde, voornamelijk bestond in een grafschrift of doodsbericht. De verplichting, die daar teegenoover stond, was een jaarlijksche contributie ten bedrage van zes gulden ??(later verhoogd tot tien gulden). Ik was toen vijf-en-twintig jaar, en voelde weinig voor de opvatting van het Dichter schap als een beroep of gilde. Het vooruit zicht van een grafschrift na mijn dood had ook weinig aantrekkelijks. Dat kon nog wel een twintig of dertig jaar duuren, en zou mij dus of, '«, i paar honderd gulden koomen te staan. ^ Was het nu wel een teeken van mijn groote ijdelheid, dat ik dit aanbod niet zeer aanlok kelijk vond? Misschien was het een naïeve opvatting van mij, maar ik meende, in allen eenvoud, dat het juist een toegeeven aan ijdelheidsmotieven zou zijn, als ik de eer van een mooi doodsbericht kocht voor een paar honderd gulden. Ik vond deeze manier om jaarlijksche contributies te verzamelen niet zeer royaal, en een speculatie op mijn ijdelheid. Dus antwoordde ik dat ,deeze contributie, voor .dat doel, mij te hoog voorkwam, en dat ik vriendelijk verzocht, onder dankzegging voor de eervolle bedoeling, mij te verontschuldigen. Ik vond hierin niets bizonders, en niets verdienstelijks. Maar Willem Kloos, mijn meede redacteur, dacht er anders oover, en mijn afwijzing kwam hem zóverdienstelijk vór, dat hij wenschte aan de zaak publiciteit te geeven, om den menschen te laten zien, met welk een breed gebaar wij, nieuwe Oidsers, hulde-betoogingen afweezen. Wij, van de jonge garde, wilden geen eer-bewijzen aanvaarden van de ouderen en lieten ons niet lijmen door beloften van een doodsbericht. En toen ik weigerde zelf meededeeling te doen van een zoo onbeduidend geval, waarin ik niets kranigs zag, toen heeft hij zelf met grooten ophef en in opgeschroefde termen der waereld verkpndigtl) dat wij zulke hooghar tige en kranige kaerels waren, en het best ililiiiiiiiliiililllmiiiiMiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiminiiiiiiiiiiiiiiiitiHiiiii DEMONISCHE EN EUD MONISCHE KUNST zonder de M.v.L. en haar onderscheidingen en doodsberichten konden stellen. Ik heb hem toen laten begaan wat ik niet had moeten doen. En hiermee was de zaak afgeloopen. Later, toen de afschrik voor eerbewijzen en onderscheidingen bij Kloos wat minder was geworden, toen heette ik degeen die, uitpüure hoogmoed en afzonderingslust, mij ze Iven tegoed achtte om lid te zijn van een zoo respectabel genootschap als de M.v.L. Nu is er natuurlijk niets meer aan te doen. De M.v.L. keert niet om op haar schreeden.en stuurt geen benoemingen voor de tweede maal. Ik heb ?300.- uitgespaard en de kans op een doodsbericht is verkeeken. Zoo is de ware toedracht der zaak geweest, en de M.v.L. en ik zullen er ons in moeten schikken. FREDERIKVAN EEDEN 1) In de Nieuwe Gids. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMnillumlMlimH; IIIIIMIMMIHMIIIIIIIIMIIIIMIIIItllll OVER MEUBELS, IDEALISME EN MAATSCHAPPIJ Grand Hotel Funckler HAARLEM RESTAURANT DE TOUT Ier ORDR Het begrip meubilair is reeds ingekrompen en zal voortgaan in te krimpen Architect J. F. Staal in de Nieuwe Kroniek Eindelijk, eindelijk dan een volkomen con sequente critiek, zoo dacht ik, toen ik het artikel van architect J. F. Staal in de Nieuwe Kroniek" las, waarin hij de tentoonstelling van woninginrichting in het Stedelijk Museum bespreekt. Er is iets in de consequentie van den volmaakten theoreticus dat ons niet slechts duizelen doch ook bewonderen doet.... Grau, Freund, ist alle Theorie" zei Mephistopheles; hij moest echter als duivel beter weten. Neen, de theorie, de echte, de conse quente is rood als de hel of zwart als de onder wereld ! Doch ben ik optimistisch, wanneer ik hier van therorie spreek, en zijn de voorspellingen van den heer Staal, den communistischen architect, reeds bezig in praktijk te worden ge bracht? Of is de mengeling van bewondering en afgrijzen, waarmee ik zijn toekomstbeeld beschouw, uit een burgerlijk en benepen begrip, waarom men mij weldra zal kunnen op de kaak stellen als een van de achterlijken die niet wilden zien? Is het feit zelf dat ik een oogenblik Staal's art kei voor ironisch heb aangezien het treffend bewijs van zulk een achterlijkhe.d, willens blind voor de teekenen des tijds? Ziet, en leest aandachtig het hierboven ge plaatst citaat! En dit: Ja, als wij bij verhuizing, de meubelen eens op hun plaats lieten? Het van huis tot huis sleepen van in boedels behoeft alleen bestendiging van wege het recht op menschwaardig bestaan der kruiers. En der meubelfabrikanten. Zijn niet drie verhuizingen zoo vernietigend als n brand?" En ziet hier : De vraag in deze : behoort het meubilair bij den bewoner, of behoort het meubilair bij de woning?" En het antwoord is, dat het meubilair hij de woning behoort, sinds woningen als masla-produkt worden gefabriceerd." Maar ik moet, om de strekking van het ar tikel nog duidelijker weer te geven nog een aanhaling doen. Daar wij nu toch eenmaal tot het besef zijn gekomen, dat bij verwisseling van woning, wij beter de deuren, trappen en schoorsteen mantels in het huis achterlaten, is het vreemd, dat er nog weer een groot aantal geslachten toe noodig zijn, om tot het inzicht te stijgen, dat. de badkuip, de kasten, de ledi kanten, de lichtornamenten, de vloerbedek kingen en de gordijnen eveneens des huizes zijn, en niet den doortrekkenden bewoner in zijn gedwongen of gewenschte bewegelijkheid moeten tot overlast strekken." Ik begin weer te twijfelen of dit geen ironie is Maar als het dit is, dan is het een zelfmoordende ironie. Inderdaad schijnt het een verzuim, dat nog niet is voorspeld, dat de bewoner, die dat huis met al zijn onroerende comfort betrekt, er ook een flinke balk met een stevig koord moet vinden om zich aan op te knoopen. Men mag den heer Staal in elk geval dank baar zijn, dat hij, met of zonder ironie, ons eens duidelijk heeft laten zien, waar wij naar toe gaan. Zijn uitgangspunt lijkt mij gezocht: de in den muur vastzittende keukenkast en aanrechttafel zijn zeer onschuldige eerste schreden (als ik mij zoo anti-charivaristisch mag uitdrukken) op den weg naar den afgrond der onpersoonlijkheid, die hij ons onthult. En toch is het goed, dat hij gesproken heeft. Laat ons een blik op de allernaaste toekomst slaan ! Het is geen ver toekomstbeeld a la Wells, dat mij voor oogen staat. Het is het huis met het immobiele meubilair, het huis met de aan den muur gemetselde kasten, en piano, met de aan den vloer gekleefde tapijten of matten, het engros door den huiseigenaar bestelde behang, het onverplaatsbare, de eeuwen trotseerende ledikant, de aangeschroefde tafel, de boekenkast (zeer geschikt voor alle W.B. formaten) en de warmwaterbuizen. In dit huis zullen wij wonen. Wij hebben er niets zelf gebracht, dan matrassen en beddenlakens, wij hebben niets zelf gekozen, geen vorm, geen kleur, geen patroon. Alle menschen in het geheele woningcomplex, misschien de geheele straat, hebben dezelfde divans, de zelfde behangsels, dezelfde kachels. En die Bibelbontsche menschen hebben (als zij ze nog hebben) Bibelbontsche kinderen En die Bibelbontsche kinderen zullen waarschijnlijk Bibelbontsche zielen hebben. Wij hoorden den heer Staal daar straks spre ken van het menschwaardig bestaan van een kruier. De kruier heeft thans zijn mensch waardig bestaan. Hij heeft een korteren werk dag en de bioscoop. Hij krijgt een huis, waarin hij alle comfort, vastgemetseld en vastgeklon ken, vindt. Tegen den tijd dat wij alleen ons menschwaardig bestaan hebben, zal het com fort, vastgemetseld en vastgeklonken, ook in ons huis klaar staan. En als wij dan den naam van mensen nog waardig zijn, zullen we een groote bijl nemen en het alles kort en klein slaan. De arbeider krijgt vrijen tijd. Als hij thuis komt zal alles voor hem in de beste orde zijn. Hij zal geen spijker hebben in te slaan, geen kastje te timmeren, geen knutsclarij op behoeven te zetten. In deze modelwoning zal zijn hand niets te doen vinden. Nog meer dan ooit krijgt de groot-industrie het monopolie over zijn arbeid. De democratie geeft den werk man zijn korten arbeidsdag, ontheft hem van zijn zorgen, en geeft hem een woning die ideaal-woning zou zijn voor den af ge s torn p te n loonslaaf, die na vijftien uren geestdoodenden en radbrakenden arbeid niets genieten kan dan zijn voedsel en zijn rust. Is dit ons heilig ideaal? Het is niet het ideaal, zeker, der op dit punt inderdaad nog achterHlllllllllllllllllllllllllllllllllllllll iMliiiiiiiiiiiiMiiliiiii-MiMiiiiMiitiii AANBEVELENSWAARDIG! JAC. URLUS Havana 12 ets. sigaar Uw leverancier heeft dit merk voorradig Zoo niet, meldt het ons. Sigarenfabriek FLEVO - UTRECHT lijke tentoonstelling. Het is het ideaal der ook in het maat schappelijke vér vooruitstre vende architecten, of als het hun ideaal niet is, dan is het althans de consequentie van hun willen. Misschien zal het uitzicht, dat n der hunnen, de architect Staal, hun opent, hun een halt toeroepen. Want waar gaan wij heen? Het ideaal der milliardairsgroot-industrieelen en dat van hun meest verwoede bestrijders staan hier dicht bij elkaar, want ook dat van de laatsten is de uniforme, hygiënische en comfortable huisvesting cener massa, slechts meenen zij het zonderde Rockkefellers en van der Bi lts af te kunnen". De wereld in haar gang van thans, opent uitzicht op een menschheid die zich aan de omstan digheden heeft aangepast, slechts doordat haar alle menschelijks vreemd is geworden. Wordt niet de eene wet na de andere aangenomen, waarbij niet de minste rekening wordt gehouden met de menschelijke natuur? Schijnt niet Neder land te zullen worden droog gelegd nog vór de Zuiderzee? En zal iemand bijtijds inzien dat dit mér dan une mer a boirezal zijn? Vroeger kwamen wetten te laat. Nu wenken zij ons toe uit een duistere verte. Waar gaan wij heen? Wij zijn de slaven van groote woor den en fraaie leuzen. Wij zwij gen voor de hooge stemmen en hooge borsten van despoten; wij zwijgen ook tegenover hunne daden. Zij hebben ons reeds jaren geleden verteld,"dat een^pers pectivisch schilderij een gat in den muur" was. Wij heb ben niet durven zeggen dat wij een gat in den muur ver kozen. Wij hebben hun niet gevraagd waarom een muur nu opeens zoo iets heiligs was, een muur d:e intimiteit geeft (waaraan hen niets gefegen is) maar die ook een cel afsluit.?"?l ,?, Wij hebben met gezegd dat dit soort van gat in den muur niets tegen had, en alles vór; dat het geen gehoorigheid gaf en geen tocht. Wij hebben hun niet verzocht dat mooie sprookje van Andersen eens na te lezen, van dien jongen, die in een schilderij .op reis gaat. Wij hebben gezwegen, en geduld dat zij onze muren ongeschikt maakten om er schilderijen aan op te hangen. Wij gaan nu ook dulden dat ze hun kachels (symbool der intimiteit) en hun boekenkasten (symbool van ons geestelijk leven) voor ons klaar zet ten in het huis waar wij morgen zullen heengejaagd worden door hun vriend, den woningnood. Waarheen worden wij gestuurd? Naar een bruutwaardig bestaan, dat op een bureau voor ons is uitgedacht en rechtlij nig geteekend, naar een verkorten arbeids dag en een vrijen tijd waarin onze geest slechts avonturen kan per motorfiets of bioscoop, en nergens mér onthuis zal zijn dan thuis. C O R N E L I S V E T H. DE PASSEN-ROMMEL Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck Hoe de regeeringen nog altijd den vreemdeling zien. «CHIimilllllM iiiiiiiiiHinniiiimimiiiiiiiHirmi VERMOUTH Dl TORI HO Ia qualiteit. f 1.60 per flesch. WIJNHANOEL DE BARBANSON Amstal 51 IIIIIIIIIMHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII illlltlIlllllllllllllllllEliillliiiiiiiti Al ben ik geen kerkvoogd ; al ben ik geen koning /! ten ik g^'cn kerkvoegJ; al ben ik geen k ning en heb ik geen land en geen huis voor mijn kroost, toch voel ik mij rijker dan kerkvoogd en koning, die leven ellendig van andermans oogst. Wat baat mij de leugen; wat baat mij een zetel van zijde of fluweel, of een ^chittrinde troon? Wat schittergewaden; wat pronken,wat pralen! Is dat dan het Leven om 't Goed en het Schoon? Gén geld van de gouwen, welke andren be bouwen, alleen maar de kruim en de korst van mijn werk, en 'k ben mij tot kerkvoogd, en 'k ben mij tot koning, en 'k weuteldoorwereldalszonnedoor 't zwerk. I. VAN BEUG HEM IIIMMIIIMIIIIf Er waren dit jaar twee tentoonstellingen van schilderijen in Amsterdam. Een in Ar'ti, en een in 't steedelijk museum. In mijn her innering was die in Arti de belangrijkste. Verwonderd was ik b.v. over het werk van Karssen, die zonder afwijken of verzwakken zijn zeer speciale en persoonlijke kunst heeft verfijnd en verdiept. De woestelingen met hun ruwe kleur-orgieën en brutale grofheid waren in de minderheid. Waar ik nu eenige reegelen aan wijden wil, is het werk van Lizzy Ansingh, die naar ik meen vijf doeken exposeer de,twee in Arti en drie bij Sint-Lukas.Haar werk is, door zijn verscheidenheid, altijd interessant. Er is uit te leeren. Het is ook uiterst bizonder en persoonlijk. Nadoeners heeft ze niet. Eén schilderij in Arti zou men voor 't werk van een nadoener houden, maar 't is haar eigen werk. Dat was het paar dansers, dat mij niet bekoorde. Maar Het Kroegje" toont Lizzy Ansingn op haar sterkst. Het schilderij Diagnose" reproduceeren wij hier. Het is een meesterstukje, al heeft het niet de grootsche, eedele allure van de uitvaart van Therèse Schwartze's palet, haar machtigste werk. Dan was er nog het stuk ..Podraga" dat den verwoeden martelaar aan het' pootje" af beeldt. De Diagnose" wordt gesteld door Piepje. Piepje is voor ieder die het voorrecht had op het atelier van de kunstenares te koomen, een wél bekende. Het is de bleeke, bolwangige japansche pop, die bij de uitvaart van Theirèse's palet, het toonbeeld was van zichgoed-houdende bittere droefheid. Maar nu heeft het geduldige, geestige model, Piepje, een andere rol gekoozen. Piepje is het die de kleedij van een geleerde doctor uit Boerhaave's tijd aannam bij het ziekbed van een zeer angstige en onrustige poppenpatient, wie de koorts het hooge blosje op de wangen schildert. Maar PiepjeBoerhaave kent zijn poppen-volkje. Hij voelt de pols met een air van verbazende scherp zinnigheid en alwetendheid, en het ne oog dat onder de groote zwarte doctorshoed uit kijkt, zegt met een schalksche lonk dat het wel zoo'n vaart niet loopen zal, en dat hij, doctor Piepje, precies weet hoe dit ontstaan is en hoe het af zal loopen. Vermoedelijk is de liefde wel in 't spel. Natuurlijk altijd poppenliefde. Hoe raar, hoe onweezenlijk is het geval, tot dat vreemde poppenbedje, dit in 't ijle schijnt te hangen. Maar welk een geest en welk een meester schap van schildering. En welke gezonde, zware forsche kleuren, het donkere olijfgroen en de zwarte lakschoenen en omhoog 'ie teere Lizzy Ansingh, Diagnose. kleurtjes van het verfijnde patientje in de rare poppen wieg. Diagnose" is misschien het best geslaagde van Lizzy Ansingh's schilderijen. Het is een prachtig voorbeeld van, in meesterlijk schil derwerk, menscheiijke, gecstvollc expressie te geeven aan schepselen van haar fantasie. Ook Het Kroegje" is een fraai werk. Daar zijn oolijke, wufte en waereldsche pop pen beczig zich aan likeur te goed te doen, in een kostuum en een omgeeving die doet denken aan den tijd van Cornclis Troost, aan Betje Wolf en Aagje Deken. Maar tecvens heeft dat kroegje, met al zijn aardige détails en zijn fijne kleuren iets griezeligs, iets droomachtigs - en dat is wat mij nu juist zoo interesseert. Hetzelfde griezelige vinden wij terug hij den pop-podragalijder. Het felle, woedende oog van den martelaar heeft iets zoo angstwekkends, dat het ver buiten de onschuldige poppenwaereld valt. Het is Jan Heysse, De drie Wijzen. griezelig wat clc Engelschen noemen uncanny". Ik sprak van demonisch". De poppen van Lizzy Ansingh. hooren niet tot een goed hartige, onschuldige, kindcrwacreld, ze behooren tot een droomwaereld, een spookwaercld, waar het niet met zuivere dingen toegaat. Diagnose is in dat opzicht nog niet het sterkste voorbeeld, maar wat ik bedoel ligt er toch zoo^duidclijk aan 't licht dat ik een reproductie er van als illustratie van mijn gevoelens gebruiken kan. Maar liet kroegje is nog sterker in dat opzicht. De blik waarmee een van de likeur-drinkende fijne, poppendames het arme vrouwtje na-staart, dat zielig wegstrompclt, die buk is voor mij zoo scherp demonisch, zoo duivelsch, zal ik maar ronduit zeggen, dal het mij een rilling langs den rug deed gaan. Kn daarbij hoort de miserabele figuur va n den d ronken l a p, d en lij de r aan l). T., die in de linkerhock van hel kroegje zich stilletjes staat te bedrinken. En er is eigenlijk geen schilderij van Lizzy Ansingh, zelfs niet onder haar portretten waar dat griezelige, dat spookachtige geheel ontbreekt. Om dat speciale wat ik onder demonisch versta, nader te doen gevoelen en door con trast te bepalen, heb ik onze redactie gevraagd, nog een ander schilderij te reproduceeren, dat in sterke mate mijn aandacht trok op de arti-expositie. 'Het is het stuk getiteld de drie Wijzen, van den schilder Heysse. Ik ver zoek den leezer die twee hier weergegeeven schilderijen eens aandachtig te vergelijken. De kleur, die ik niet kon weergeeven, ver sterkt het contrast. In de drie Wijzen ont breekt geheel dat demonische,griezelige, spook achtige van Lizzy Ansinghs werk. Het is ecven zuiver, onschuldig, nopen en licht, als Diagnose wonderlijk, en laat ik zeggen, haast verraderlijk en gevaarlijk is. Welke fijne zuivere lijnen, welk een fraaie, harmonische1 compositie, hoe goedhartig en zachtzinnig de voorstelling. Ja l het is niet grootsch, niet machtig, niet diep mystiek. Maar het is goed en vrecdevol. De madonna is een modern vrouwtje, ernstig gelukkig met haar schat, de drie Wijzen zijn goede, eerbiedige, beminnelijke vrienden, de jongste donkere, vol wijding en aan dachtig voor het kind, de ouderen met expressie van gemoedelijke zeekcrhcid. Men zal aan Toorop denken, maar daarop wil ik nu juist wijzen, dat in deeze fijne com positie, met de lichte, teedere tinten, geheel ontbreekt het demonische, dat bij Toorop wel aanweezig is, en b.v. sterk spreekt uit zijn oud werk ,,dc Rodeurs", dat ik jaren lang in mijn bezit heb gehad, en ook in zijn vroome werk van later tijd niet ontbreekt. De madonna van Heysse is een gewoon jong vrouwtje, duidelijk een lief model. Maar dit is ook het eigene van Rafaê'l's madonna's. Ook die zijn meestal gewoone, lieve vrouw tjes, reëel en concreet, zonder mystieke diepte. Blijkbaar modellen uit Rafaël's omgeeving. En het model van Heysse is vol gratie, echt bevallig, liefelijk van lijn. Langen tijd kan ik het bezien. En het kind dat is nog iets meer. Het kind heeft een expressie, die ik geïnspirccrii zou willen noemen. De oogjes zijn licht, wonderfijn van kleur, en lichtend, alsof het kind staart in een helle waereld vol licht. Hier is geen dcmonie, maar wat ik zou willen noemen eudémonie", een goed veilig licht waaroover de Booze geen macht heeft. Veel meer kan ik er niet van zeggen. Ik zal mij hier niet begeevcn in bespiegeling. Mijn bedoeling was alleen démonie en eudémonie te leeren onderscheiden. Mijn bedoeling is bereikt als men het woord demonisch" nu iets beeter gaat verstaan, als een sterke en schrikkelijke weezenlijkheid. Het spreekt van zelf dat het eene mij liever is, dan het andere. Het demonische wekt angst en zelfs afkeer, die zeer goed samen kan gaan met bewondering. Ik bewonder het werk van Lizzy Ansingh zér. Zij is ook een groote kunstenares maar ik ben bang voor haar demonische weezen, dat zich zoo sterk, en zelfs vervaarlijk voordoet, ook in haar pcrtretten. Terwijl het werk van Heysse mij bevrccdigt en zachtzinnig ontroert. Ik aarzel n ie t om hèt fraaie s t uk van Heysse een der beste werken van de geheele tentoonstelling te noemen, het is door zijn zuivere, gracelüke compositie, door z.iin sterke moderne expressie een meesterstukje en ik moet mij verbazen dat het geheel onopgemerkt scheen te blijven. De werken, die de jury bekroond heeft konden er, naar mijn persoonlijk gevoel, niet bij halen. F R u n E u l K VAN EEDEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl