De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 25 juni pagina 1

25 juni 1921 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zaterdag 25 Juni 1°. 1981 AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN KAMP Redacteuren: Prof. Dr. H. BRÜGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr, J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON « UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF l Prijs per No. f 0.25. Per half jaar 6.50 Abonn. loopen per jaar J | Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertenfiën f 0.75 per regel plus 20 cent disposifiekosfen De inhoud staat op pag. 11. EEN KWEEKSCHOOL VAN SPECIALITEITEN In de geestige toontelfantasie, die Mr. J. G. L. Nolst Trenitévoor de Utrechtsche lustiumfeesten heeft ge schreven en met de opvoering waarvan de Utrechtsche studenten revanche hebben genomen voor een vroeger echec op dit gebied komen de academische faculteiten er bekaaid af. Noch in den hemelschsn, noch in den aardschen wedkamp vermag n van de vijf wijsheid's prijs te verwer ven. De gouden appel valt ten deel aanLusorius, die het speeltuig van den volmaakten spot hanteeit. En het is maar een kale troost voor de facul teiten, dat zij toch elk een deel van deze glorie voor zich zelf mogen opeischen, daar immers de spotgeest bij zijne academische studiën blijkbaar m alle vijf tegelijk heeft gegrasduind. Heeft de auteur van het stuk in het oordeel, dat hij de Godin der Wijsheid doet strijken, een vingerwijzing willen geven, dat alleen een universeel aan gelegde geest de onvolmaaktheid van vakstudie proeft en er daarom den draak mee kan steken? Heeft hij k willen waarschuwen tegen de nog altijd toenemende zucht der wetenschap tot specialiseeien, tegen het kweeken van geleerden, die een beperkt .terrein van studie tot in de kleinste kleinigheden kennen, maar den blik nooit richten naar de aangrenzende gebieden, laat staan dat zij zouden trachten het geheele veld te overzien? Zója, dan moet men het betreuren dat de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die de eerste op voering van Het spel der faculteiten" bijwoonde, niet reeds een jaar geleden, toen het nieuwe academisch statuut nog slechts in concept voor hem lag, zijn voordeel heeft kunnen doen met de wijsheid van Lusorius. Want Zijne Excellentie de Visser moet gisteravond toch wel kippevel hebben gekregen, als het hem te binnen schoot, dat de studieregeling, die het nieuwe statuut voor de faculteit van letteren en wijsbegeerte heeft ont worpen, die faculteit voortaan tot een kweekschool van de meest rasechte specialiteiten zal maken. Van den aanvang af zullen de litteratoren, onder de nieuwe bedeeling, langs het smalle weggetje van de afgerasterde vakstudie loopen. Bij hunne komst aan de universiteit zullen de van toeten noch blazen we tende jongelui hebben uit te maken,,in welk onderdeeltje der faculteit zij wenschen te studeeren. Aan den drempel van hunne facul teit worden de aanstaande litteratoren verwelkomd door een wegwijzer met elf armen. Die armen dragen het opschrift: Klassieke-, Nederlandsche-, Romaansche-, Germaansche-, Slavische-, Semi tische-, Arische (ter verduidelijking" is er aan toegevoegd: Indo- Iraansche)-, Indonesische-, Chineesch-Japansche taal- en letterkunde, Geschiedenis, Kunstgeschiedenis en archaeologie. En om hen volkomen te verbijsteren, staan er naast dien wegwijzer nog twee andere. De eene daarvan is de wegwijzer der vereenigde faculteiten der rechtsge leerdheid en der letteren en wijsbegeer te" ; hij heeft twee armen, en de tweede arm weer twee onder-armen ; ik schenk mijn lezers de namen der opschiiften. De andere .wegwijzer voert naar de vereenigde faculteiten der wis- en natuurkunde en der letteren- en wijs begeerte" ; hij heeft twee armen; n daarvan, met het opschrift sociale aardrijkskunde," wijst naar een lich ting, die ook litteraturen kunnen in slaan. Naar vijftien verschillende kanten kan de jeugdige litterator zich op weg begeven. En hij moet dadelijk kiezen. Aan het einde van eiken weg wacht hem een afzonderlijk candidaats-examen. Verbindingswegen bestaan er bijna niet. Is hij zijn tocfit eenmaal begonnen, dan moet hij of vooruit, of op zijne schreden terugkeeren en een anderen weg inslaan. Zulk een keuze wordt geeischt van jongelui, die ik zeg niet: geen voor keur hebben voor een bepaalde rich ting van littefarische studie, maar die onmogelijk bekend kunnen zijn met wat er eigenlijk vastzit aan de univer sitaire studie van het vak hunner voor keur. Het is iets anders om te houden van Franscheof Duitsche of Engelsche litteratuur, en om te studeeren in Romaansche of Germaansche taal- en letterkunde. Wat dat laatste eigenlijk beteekent, merkt menigeen pas en dikwijls tot zijn schrik als hij zijne keus al gedaan heeft en niet, of moei lijk meer terug kan. In de meeste faculteiten is dit geluk kig ook anders. Voor de theologen is er maar n candidaats-examen; evenzoo voor de medici; insgelijks voor de juristen, althans voor de overgroote meerder heid daarvan; alleen voor de juristen, die Zuidafrikaansch- of NederlandschIndisch recht willen studeeren, en voor de Indologen bestaan' afzonderlijke candidaats-examens. De theologen, medici en de meeste juristen hebben dus een gelijken grond slag van studie ; tot aan het candidaatsexamen volgen zij denzelfden weg ; eerst daarna, bij hunne studie voor het doctoraal examen, kunnen zij gaan specialiseeren. Het is voortreffelijk, dat het nieuwe academisch statuut den weg tot vrijere studie heeft gebaand; maar vrijere studie, d.w.z. het doen van een keus uit verschillende vakken, is slechts mogelijk voor hen, die weten wat stu die is; de overgroote meerderheid der studenten kan zulk een keus eerst doen, als zij ten minste het candidaatsexamen achter den rug heeft. Maar in twee faculteiten moeten de jongelui reeds kiezen aan het begin hunner studie : in de wis- en natuur kundige en de litterarische. Het staat niet aan mij te beoordeelen, in hoeverre dit noodig is voor de eerste der twee genoemde faculteiten. Maar over de studie in de faculteit der letteren mag ik wel meespreken. En dan aarzel ik geen oogenblik, het nieuwe academisch statuut, voor zoo verre het de litteratoren noodzaakt, van meetaf te kiezen voor n bepaalde studierichting, verderfelijk te noemen. In de eerste plaats on\de reden, die ik reeds aangaf: verreweg de meesten kunnen nog niet kiezen. Eerst na eenige jaren studeeren zijn zij daartoe in staat. Hunne voorkeur wordt ook dik wijls bepaald door de qualiteiten van de professoren, met wie zij te doen krij gen. Maar dit is werkelijk niet de eenige reden. Voor de studenten in de lette ren wensch ik een gemeenschappelijk studieprogramma in de eerste jaren, niet alleen om hun de kennis bij te brengen, die zij behoeven voor het zich kunnen specialiseeren, maar ook om dat ik het voor alle litteratoren noodig acht, hunne studie breed en diep te fundeeren op de basis van inzicht in den samenhang der vakken van weten schap, die tot de litterarische facul teit behooren. Zij moeten philosophischen en encyclopaedischen grond onder de voeten voelen. Ik zal niet beweren, dat voor alle studenten in de letteren nzelfde candidaats-examen moest bestaan hoewel ik, als ik te kiezen had tusschen dat ne candidaats-examen en de elf, die er nu kunnen worden afgelegd in de litterarische faculteit, aan dat ne de voorkeur zou geven. Maar het heistel van den vroegeren toestand, voor zoover deze de regeling van de studie voor het candidaats-examen betreft, ware mij liever dan het volgen van den wég, die thans is voorgeschreven. Voor het treden in bizonderheden is het hier niet de plaats; maar om althans voor n concreet geval mijne bedoeling te verduidelijken: voor de studie van de Nederlandsche taal- en letterkunde, de geschiedenis en de kunstgeschiede nis zou, naar mijne meening, een ge meenschappelijk candidaats-examen het vroegere, met enkele wijzigingen de voorkeur verdienen boven de drie afzonderlijke examens, die thans zijn ingesteld. Dat candidaats-examen zou na twee jaren kunnen worden afgelegd ; voor de specialiseering van de studie, die den weg tot het doctoraal examen opent, zouden dan nog twee of drie jaren overblijven ; liever twee dan drie, want de duur der studie aan de uni versiteit moet niet te lang zijn, en de universiteit behoeft zich niet ten doel te stellen, geleerden kant en klaar af te leveren. De nieuwe regeling zal een geslacht van litteratoren kweeken, die, elk op het bizondere veld zijner studie, veel vakkennis zullen bezitten; maar hun gezichtskring zal beperkt zijn, in plaats van verruimd, en zij zullen nog minder voeling met elkaar houden dan thans reeds het geval is. Het academisch statuut, dat in de vorige week werd afgekondigd, beant woordt, ook voor zooverre het de din gen betreft, waarop ik hier de aandacht vestigde, aan de wenschen van de overgroote meerderheid van hen, wier advies daarover werd gevraagd. Mi nister de Visser is dus volkomen gedekt. Hij gaat met zijn tijd mee. En die tijd verlangt een steeds verder voortgezette specialisatie. Ik hoop vurig, dat men in die rich ting zal voortgaan. Hoe sneller, hoe liever. Want hoe eerder men het spe cialiteiten-stelsel heeft opgevoerd tot de volmaaktheid, die het in zijne soort kan bereiken, des te spoediger mag men, dunkt mij, verwachten, dat het aan zijn eigen voortreffelijkheid zal bezwijken. Ook hier geldt: du sublime au ridicule il n'y a qu'un pas. : KERNRAMP. itnnuinmnti DE TRAGIEK PER VERGETELHEID door STEFAN ZWEIQ (Alle rechten voorbehouden) Het is verleidelijk schoon en misschien zelfs waar, steeds weder van de edelste geesten deze idealistische bekentenis te lezen, dat iederen mensen, zoo goed als der geheele menschheid, een innige drang tot erkenning, tot omvatting der waarheid aangeboren is. Elke ervaring strekt het individu ter leèring, elk lijden brengt hem een schrede nader tot het weten en zoo verheft zich zijn leven uit de jeugdverwarringen tot steeds grooter klaarheid en begrijpen. Bezien van een waereld-historisch beschottwingspunt herbergt deze gedachte een buitengewoon grooten troost, want dit talent tot steeds klaarder erkenning belooft, uit de miljoenen gebeurtenissen oer eeuwen omhoog gerezen.een niet te stuiten verheffing der menschheid, een vreedzame vereeniging in den zin eener hoogste cultuur. Nu is ongetwijfeld deze drang naar waar heid, deze hartstocht tot erkenning, den mensen en de menschheid aangeboren, maar eveneens een hem geheimzinnig tegen werkend instinct dat met zijn zwaartekracht de verheffing in het oneindige stuit. En dat "is de onbewuste, en dikwijls ook bewuste wil van individuen, geheele volken en generaties, om de waarheid, tot welke zij zich zoo moeielijk hebben opgewerkt, weder met geweld te vergeten, de schrede, die haar nader tot de erkenning bracht, vrijwillig weder prijs te geven en terug te vluchten in den ouden, barbaarscher, maar tegelijkertijd ook warmer waan. Tegen onzen wil werkt in ieder van ons dit instinct, de waarheid uit den weg te gaan ??want de waarheid heeft een Medusahoofd, tegelijk schoon en afgrijselijk en van ieder gebeuren slechts het aangename, de sympathie ke trekken in onze herinnering te bewaren. Dit proces van eenzijdig bewaren en verval senen doet den mensch daarom zijn jeugd schoon en ieder volk zijn verleden grootsch schijnen en misschien is deze geweldige drang tot verheerlijking, veridealiseering des levens voor de meeste menschen noodzakelijk om de werkelijkheid van hun bestaan te kunnen dra gen. Hier vermengen zich traagheid der per soonlijke gevoelens en dieper, onbewust, on persoonlijk instinct tot zelfhandhaving, hier heersenen wetten, die met het diepste der iniiiiniiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiitiiiiiiiiitiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiuiiiiitiiiiiiiiitiiiiiitiiiiiiiiiiuiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii'iiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii DE MAIRE VAN NOGENT II Ze doen die dingen beter in Frankrijk. TJhey order this matter better in Franc e". Het oude, onsterfelijke citaat, waaraan ik het recht ontleen om voor de Franschen de vrijheid te vragen hun gang te gaan op hun eigen manier l Hoe is er Made Ion het lied van den oorlog geworden? Met het refrein Madeion, Madeion, Madeion! Ik geloof niet dat het woord patrie daar voorkomt. De Marseillaise heeft een somberen grootschen klank gehad en heeft daar nog van behouden, maar dit is een ondeugend vroolijk liedje dat aan den tijd van Béranger doet denken en waar een tikje van Musset over heen straalt. Het verhaalt van het oolijke herbergsmeisje, vlug als een vlinder en wakker als de prik kelende wijn dien zij schenkt: Nous en revons Ia nuit, nous y pensons Ie jour, Ce n'est que Madeion, mais pour nous, c'est [l'amour. en het refrein valt in : La Madeion, pour nous, n'est past sévère: Quand en lui prend la taille ou Ie meuton, Elle rit, c'est tout l'mal qu' ell' sait faire, Madeion, Madeion, Madelon. Een krijgszang! neen, het werd gezongen door de pas gemobiliseerden in de Augustusmaand van 1914, toen zij den krijgstocht vór zich zagen; het is het jolige afscheid bij de groote reis in den eersten morgenstond. Sioul, de jonge artillerist van het 12e, heeft het, met zijn stem als een klok, voorgezongen; hij dweepte er mee en zij hebben het hem nagedaan. Het sprak van de aantrekking voor den militair van het e wigwei bliche dat hij in den marketenster of haarsgelijke terug vindt : Ce n'est que Madelon, mais pour nous, c'est [l'amour. In de] Ecole Jules-Ferry van Fontenaysous-Bois, een stadje op geringen afstand van Nogent-sur-Marne, had het twaalfde regiment een van zijn depots. Dat is de bakermat geweest van het gezongen lied, al zijn er andere plaatsen die zich de eer niet willen laten ontgaan. Zoo waren er zeven steden in de Oudheid die elkander het recht betwistten de plek te zijn waar Homerus was geboren. Laat ons het volhouden: de omstreken van Fontenay-sous-Bois hebben het eerst het lied van Madelon weerklonken. Twee jaren zijn er voorbijgegaan sinds 1914, en dan heeft het leger aan het front vuur ge\ at, de tweede linies hebben Madelon aan hun hart genomen, de verveling der loopgraven heeft de herinnering aan het lied gestreeld, de verlofgangers hebben het mee genomen naar hun tehuis, op vermoeiende marsenen heeft het de krachten nieuw ge wekt, en eindelijk is het de blijde zang der victorie geworden, rondgaand tot over de grenzen, ja, tot aan de uiterste grenzen der wereld. Zoo heeft het in Frankrijk de harde kamp om het bestaante midden van verdriet, van wanhoop en van uitputting, gedurende jaren, begeleid met een ondeugende echo van verwachtingen en voorgevoelens bij het aanbreken van den dageraad der groote ge beurtenissen. De maire van Fontenay-sous-Bois heeft er in den beginne misschien alleen aan gedacht in zijn gemeente de herinnering te verleven digen aan de eerste tijden van den oorlog en aan "het samenzijn met het 12e regiment artillerie, maar dra heeft hij gevoeld hoe die dagen behoefte hadden aan de wijding door een symbool. Een Madelondag moest worden gevierd en in stand gehouden. Het zou niet langer een feestdag blijven voor het stadje en voor de stadjes in den omtrek, de geheele streek zou er aan deel nemen, ja, waarom zou geheel Frankrijk daarbij niet zijn vertegenwoordigd? Het plan werd gemaakt een marmeren gedenkplaat aan te brengen in den muur van de Ecole Jules-Ferry die als kazerne had gediend: La Madelon est partie d'ici pour faire Ie tour du monde." De rest van het feest sprak van zelf; de muziek- en sportverenigingen zouden daar voor zorgen, een redevoering bij de onthul ling zou worden gehouden in een omgang door de gemeente met een Madelon en haar madelonnettes aan het hoofd; de herberg" zou herleven en overal zou gelegenheid be staan om ten bate van een monument voor den oorlog [den wijn te drinken geschonken door aanvallige volgelingen van Madelon; ten slotte, diner, vuurwerk, bal en herhaalde vreugde bedrijven. Waarom zouden Foch en andere maar schalken en de minister van oorlog niet aan wezig zijn ? Het gold toch de eer van alle poilu's. Had men maar meer tijd gehad, men zou wel gedaan hebben gekregen, dat ook de President der Republiek verscheen. Een uitnoodiging werd gestuurd aan den Koning van Btlgië De maire van Nogent-sur-Marne, mijn vriend Pierre Champion, mocht dien Zondag 29 Mei niet ontbreken op de receptie, ge geven door zijn ambtgenoot van Fontenaysous-Bois; hij nam mij mede nat.r de op winding en het vlaggenvertoon van de na burige stad. Boy-scouts, athleten in hun sportcostuum en orpheonisten hadden zich opgesteld en zetten de laan af naar het raadhuis. Men volgde den burgemeester naar de groote raadzaal; daar zou de begroeting plaats hebben. De autoriteiten schaarden zich op een estrade om de tafel met het groene kleed. Foch en de maarschalken waren niet ver schenen, ook den minister van Oorlog en nog meerderen die men had verwacht, vond men niet onder de gasten. Het was toch een imposante vergadering: het zwartgerokte civiel vooraan, zooals dat in Frankrijk be hoort, de gedelegeerde militairen, in hun stramme uniform met ordeteekenen versierd, krachtig en kranig ; de gesjerpte gemeente raadsleden vriendelijk en gewichtig. Een volg zaam publiek, in eerbiedigen kring, maakte zich gereed aandachtig in de ceremonies te deelen. Daarachter, verscholen aan het eind der zaal, stond een tafel met ververschingen. De maire hield een kleine welkomstrede en eerde de opgekomenen, hij las een brief voor uit naam van den koning van België aan den gemeenteraad geschreven, en hij had ge daan. . maar neen, zijn taak was niet afgeloopen. De regeering die het heil van Frankrijk ter harte ging, had een aanschrijving gezonden om de geboorte van een achtste kind in elk Fransch gezin met bijzondere plechtigheid te gedenken. Hoe kon men beter aan zulk een voorschrift ter vermeerdering der bevolking voldoen dan door moeder en kind te eeren op een nationalen feestdag, op den dag van Madelon? Een wenk van den maire, en een bleek vrouwtje in 't zwart met een heel klein rustig kindje in de armen, stond op en verscheen voor den areepagus der dignitarissen. Een burgemeesters-gelukwensch werd uitgesproken voor de moeder en haar achtste kleine. Een discreet ratelend applaus van de zaal brak de felicitatie af. Een couvert was in de officieele handen: ,.Wij reiken u hierbij de regeeringsgift over, gezien de tijdsomstandig heden heeft de gemeente besloten uit eigen middelen de gaaf te verdubbelen." Nieuw applaudissement volgde. En een burger, die onbekend wil blijven, heeft er een gelijke contributie bijgevoegd." Herhaald applaus. Het schamele moedertje, stamelend iets van dank, wilde zich verwijderen. O, dat te ere, uitgeteerde menschje in het sobere, sombere kleed, met het kindje rustend in de armen! De maarschalken van Frankrijk waren er niet, noch de minister van oorlog, noch de president der republiek; maar hier was de toekomst van Frankrijk, nietig tegen over het stralende heden, zooals alles wat pas is geboren, toch met de belofte van grootheid in zijn nietigheid. De maire hield het heengaande vrouwtje tegen. Wij willen drinken op de gezond heid," zeide hij, en op den voorspoed van het kindje." Hij ging voor naar de gereed staande tafel aan de overzijde van de zaal; allen volgden hem. Wij hebben het onverwachte van het feest genoten," merkte mijn vriend de maire van Nogent op, zullen wij het programma van het feest nu maar niet zichzelf laten afwikkelen?" Wij gingen dan samen naar Parijs. In de buurt gelegen van den Jardin du Luxembourgisde RuedeMichelet, waar Pierce Champion zijn stadswoning heeft, haar naam verschuldigd aan de legende die wil dat de beroemde historieschrijver in den tuin van het Luxemburg-paleis zijn over denkingen hield. Het apartement van den maire van Nogent, vol van middeleeuwsche en moderne relieken, om ze zoo te noemen, heeft door zijn vensters dus een heerlijk uitzicht in het groen van het park. Maar wilt ge ruimer uitkijk hebben," zei mij Pierre, ga dan mee naar het platte dak, dat onze tuin is, en naar het nog hooger uitbouwsel daar opgericht." Wij klommen omhoog en hadden het ver gezicht over Parijs en zijn omstreken. De lucht stond droef. Er was, door gemis van licht, een leegte in de expansie. Ja, daar is iets weg," zoo beantwoordde mijn vriend een opmerking die ik maakte over de sym boliek van het visioen op dat moment. Een heel geslacht is door den oorlog van ons genomen, de jeugd van' het twintigste tot het dertigste of vijf-en-dertigste jaar; en ge weet het wie de jeugd verwijdert uit het leven, die laat de lente uit de jaargetijden weg." Dan sprekend over den tijd die hem ter harte ging, de 15e eeuw, de eeuw van Jeanne d'Arc, herinnerde hij aan den nood dien n IIIMIIIIIIIIIimilllllllimillllllllllllllMIIIIMIIIItllllllllllHltllllllllllllllllllllllll Frankrijk toen had doorgemaakt. Want het was niet alleen een politieke ontreddering waaraan het land leed, maar ook een moreele door de groote kerkscheuring van die tijden. Geen vastheid meer in het geloof, de kerk verscheurd! Maar uit de verdeeldheid zou een diepere overtuiging, een profetisch voorgevoel ont spruiten. Wij, immers onze gedachten en ons werk, de gedachte en het werk van mijn vriend [en de mijne, waren dikwijls samen gegaan, stelden ons voor hoe in die donkere dagen voor het Frankrijk van het begin der 15e eeuw Gerson, de beroemde Kanselier der Universiteit, in zijn pogen tot herstel der eenheid van de kerk, tot het besef was ge komen van een Christengemeenschap levend tot in het hart van den nietigste buiten de zichtbare kerk en haar zich noemend hoofd om. Daarom, zoo heeft Gerson met nadruk yeiklaard, wanneer geen keizer wordt ge vonden om een concilie bijeen te roepen tot redding van de eenheid der kerk, laat dan een vorst, een heer, een gemeente de stem verheffen, ja, zoo er niemand anders is, dan heeft het schamelste vrouwtje het recht de kerkvergadering bijeen te roepen. Heeft dam niet in den tijd van het groote wereldleed een schamele maagd het heil aan de mensch heid gebracht? Zoo héft ook thans het nietigste vrouwtje haar recht. Toen waren wij menschen een oogenblik gedachtig aan het tengere vrouwtje van de raadzaal in haar zwarte kleed met haar kindje op den arm, maar Pierre Champion riep uit: Is er in het woord van Gerson ook niet een voorgevoel en een voorspelling van de komst van Jeanne d'Arc? O, als ge 't hadt gehoord, zooals ik het gehoord heb van een van mijn manschappen op een dag van teleurstelling, van vermoeienis en van vertwijfeling: God zou ons dit leed niet aandoen, wanneer Hij op 't eind niet een vergoeding voor ons had!" dan zoudt ge hebben gevoeld hoe na bij het uiterste leed het geloof ligt aan redding. Het geloof be lichaamd in de verschijning van het nietige hoerenmeisje, Jeanne d'Arc! Maar denk niet dat ik op de boeren neerzie. Vergeet ook Madelon niet, waagde ik het te zeggen, toen een glimp van een zonnestraal de lucht verhelderde. W. G. C. B Y VAN c K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl