De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 25 juni pagina 7

25 juni 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

;28 Juni '21. No. 2296 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND STADSSCHOON Het handhaven van deTschponheid eener stad is niet een platonische liefde bij ons, maar een altijd waaksene, immer harts tochtelijke begeerte. Het is daarom dat ik met alle kracht in mij op moet komen tegen mogelijke schennis daarvan, en Jdat ik opkom tegen fde nu mogelij ke schennis van een stad als Veere. Ik heb hierover zeker recht tot spreken ; ik ken Veere, de plaats mijner genegenheid, als weinigen. Het is een stad, die niet groot is, maar waar zooals ik schreef de Stilte nog thuis is (en deze Stilte Is een te zeldzame gast geworden) en waar de Natuur u tegenkomt tot op den drempel van UW huis. Deze Stilte en deze Innigheid, deze gemeenzaamheid van de natuur en de men schen kunnen worden geschonden. Het rijk heeft op bepaalde voorwaarden de "vliegloodsen der marine en de werkplaatsen daarvan afgestaan aan Fokkers' maatschappij. Het gevolg daarvan is: een intocht van de werk lieden dezer maatschappij in Veere, een plotselinge vergrooting van het aantal in woners. Zich hiertegen te verzetten is onjuist; we staan voor een feit. Maar daarom wordt dit artikel ook niet geschreven; ik schrijf het ter handhavfng van het Schoon, dat te- ? genwoordig, en met recht, een zaak der over heid is geworden ; we bezitten, en we betalen tegenwoordig voor een Minister van Schoone Kunsten etc. Het is dus niet tegen die vergroo ting der inwoners, dat ik schrijf, maar tegen mogelijke gevolgen. Deze gevolgen kunnen zijn : lp. het bouwen van woningen; 2o. het bouwen van een nieuwe fabriek voor Fokker; 3o. de gelegenheid aangrijpen (het is tref fend hoe gaarne die gelegenheid wordt ge zocht!) tot het vernietigen van bepaalde schoonheden. De schoonheid van een stad als Veere, bekend overal, bestaat uit haar architectuur, haar boomensier, haar open vlakten, pleinen. en weiden tusschen de huizen en straten. Door den nieuwen toestand, die optreedt, zullen de bestaande huizen (ten minste tot voor zoover ik zie) geen schade ondervin den aan zichzelve.Maar er zullen nieuwe huizen worden gebouwd, en dat kan den bestaanden indirect schaêdoen. Deze nieuwe huizen kunnen worden gebouwd op een wei, toebehoorende aan de gemeente. Deze wei vormt op het oogenblik een schoonen overgang van af den dijk bij den Campveerschen toren naar het stadje. Zij is omgeven door boomen die voor iedereen, gevoelig voor stadsschoon ?en niet enkel uit op duiten, een der sieraden van Veere zijn, en zelfs een der profielen be palen, zelden geëvenaard. Deze wei is in de handen, zooals ik zei, der gemeente, en er schijnt neiging te bestaan ze te laten bebou wen. Zoo er geen andere plaats te vinden is, is tegen het bebouwen van deze vlakte niets definitiefs aan te voeren. Maar twee voor waarden moeten dan hier»en overal eklers, vervuld worden. Het huizen-complex, dat nieuw gezet wordt, moet met de uiterste zorg door een architect als de Bazel of Granpr Molière (die houdt van Stilte) ontworpen wor den. Zij zuilen het stadsschoon niet schennen. Een tweede voorwaarde, die vervuld moet worden, is, dat hier geen moord op boomen wordt gepleegd. Deze boomen zijn gezond, en een schoonheid vol leven ; er is dus alles voor ze te behouden, en de mogelijke nieuwe iiitimiliiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiniimmimMiiii DE RICHTING VAN DEN HEDENDAAGSCHEN FRANSCHEN ROMAN Als men tegenwoordig veel Fransche kun stenaars en critici hun oordeel hoort uitspreken over den roman, dan bemerkt men, dat deze kunstsoort in de laatste jaren wel zér in de waardeering is gedaald. En niet in Frankrijk allén, ook in Holland kan men hier en daar eenzelfde hoewel minder bewuste, hoewel vager uitgesproken, minachting aantreffen. De tijd lijkt voorbij, dat de litteratuur liefhebber genoot van de nauwkeurige en zoogenaamd objectieve weergave van het leven, dat hij het belangrijk vond lange en fijne beschrijvingen te lezen van het dagelijksche gebeuren en preciese ontledingen van simpele gevoelens en dat hij de buiten sporige stijlzorg bewonderde, waarmee het kleine leven werd uitgebeeld. Wat vroegen wij aan den roman sedert Mme Bovary, dus sedert 1856? Wij vroegen hem ons te laten zien : menschen, bijzondere of gewone, het deed er niet toe maar sedert Zola toch misschien liever nog gewone dan bijzondere als wij ze maar voelden leven, als wij ze maar zagen bewegen in hun milieu, als zij ons maar geen les wilden geven, als zij ons maar niet tot voorbeeld wilden strekken. Wij vroe gen aan den roman, kunst: plastiek, analyse, stijl en daarnaast aanvaardden wij zonder heftige sociale bewogenheid den kijk, dien hij 'ons op het leven gaf. Toch hebben de groote Fransche roman schrijvers uit de tweede helft van de 19e eeuw eigenlijk iets anders willen geven dan allén : l'art pour l'art. Het werk van Flaubert is een lange klacht over het machtelöoze van elk menschelijk trachten en een zoeken naar innerlijken vrede. Zola laat de meer uiter lijke ellenden van het leven zien, tracht de noodzakelijkheid van sociale hervormingen aan te toonen en steeds meer is Zola in de richting van den roman met een strekking gegaan. Daudet wil zooveel mogelijk geluk geven aan zooveel mogelijk menschen, hij wil n in zijn leven n in zijn werk zijn : marchand de bonheur". Ook de Goncourts geven aan ver schillende van hun romans een wijde moreele beteekenis. Maar de maatschappelijke be doelingen van het werk dezer schrijvers lagen verborgen onder hun opzettelijke, wij zouden nu geneigd zijn te zeggen, onder hun kunstmatige objectiviteit. Men moest zoeken naar die bedoelingen, men vond ze niet als men den auteur niet kende ook uit ander, persoonlijker werk : kritieken, brieven, journa listiek, interviews. En die verborgen diepe zin is door weinigen begrepen en door weinigen nagevolgd. Hoe moeilijk"' is het bijvoorBeeld om achter de werkelijke bedoeling van een boek als Madame Bovary te komen; hoe zeer heeft mep er zich in vergist en huizen /zói£groepéeren, dat ze ook met het bestaarfdé-schoon een nieuwe schoonheid vormen. Want schoonheid is een iets, dat steeds betaalt. Er zijn achterlijken of versuften, die dat nog niet schijnen te weten. Het wordt dan tijd hun dat aan het verstand te brengen ; alle bezoek aan Veere van vreemdelingen en landgenooten is om dat bestaand schoon, en alles wat de vreemdelingen en die landgenoo ten in Veere uitgeven, is de nooit ophoudende, altijd weerkeerende rente van dat Schoon. Een juist handelend stadsbestuur heeft dat in te zien, anders.schaadt het de stad, en is ongeschikt voor het bestuur van die stad. En er zijn gelukkig tegenwoordig middelen om daartegen te protesteeren: het Ministerie van Schoone Kunsten bestaat. Saamvattend is dus te schrijven, dat, lo. zoo er geen andere plaats voor huizen is dan juist die gemeentewei, het stadsbestuur moet zorgen, dat die nieuwe groep van huizen gebouwd wordt door een goeden architect, en dat het of Fokker of zichzelf die verplichting moet opleggen, en 2o. dat de boomen, schoon deel van het stadsprofiel, behouden moeten blijven. Een ander mogelijk gevolg is van dezen in tocht van Fokker: het bouwen van een nieuwe fabriek voor hem. Dit is een tweede bedreiging, van het stadsschoon ten eerste. Zoo'n bak beest van een gebouw kan het heele aanzicht der plaats vernielen door zijn vormen. Een dwingende eisch is dus, dat deze fabriek, zoo ver mogelijk (en dat is in Veere niet vele minuten) van de stad geplaatst wordt, en dat zij een goed bouwwerk zij, werk dus van een goeden architect. Te hopen is ten tweede, dat deze fabriek door elektriciteit wordt gedreven (er ligt een kabel naar het vliegkamp) en dat de Veerensche lucht bevrijd blijft, zooals zij altijd dat was, van den ouderwetschen zwar ten, alles vergrauwenden smook. Wordt aan al deze eischen voldaan, en is er voor de woningen inderdaad geen andere plaats, dan zullen we ons verder bij het on vermijdelijke hebben neer te leggen. Eén ding wénsch ik nog met nadruk te constateeren. Dit artikel beteekent geen afkeer van het vliegtuig noch van de vervaardiging daar van. Deze nic-uwe vogel, het vliegtuig, is een lenig ding in de lucht, en een onvermoed groote overwinning van den menschelijken geest ??maar er is daarom geen enkle reden, dat het zonder noodzaak door zijn fabrikage een bestaand schoon zou vernielen, een schoon, dat onophoudelijk niet alleen den hartstochtelijken eerbied der kunstenaars heeft (en zij alleen zijn in deze gerechtigd tot spreken) maar een schoon, dat, gezien van den ekonomischen kant, een altijd-rentedragend iets is voor de stad, waar het zich bevindt. PLASSCHAERT IIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIII Illllllllllll iiiiiimiiiiiiiiiiii PROF. DR. P. J. BLOK, Willem de Eerste Prins van Oranje, 2e deel. Nederl. Hist. Bibliotheek, Amst. 1920. Geïl lustreerd onder leiding van Mr. N. Beets. Het jaar 1572, waarmee Prof. Blok het eerste deel van zijn biografie van de Prins van Oranje sloot, is inderdaad een keerpunt in het leven van Willem I. Hij heeft dan als 't ware zijn jeugd achter zich en, innerlik tot volle wasdom gekomen, zal hij de strijd aanbinden met de menigte, zoals ieder, die waarachtig een persoon is, eens tegenouer de massa komt te staan, om daaraan onder te gaan of die te beheersen. Hij heeft tevens in dat jaar zijn gevechtsterrein gevonden: in zijn worsteling zal hij steunen pp het onwrik baar vertrouwen, dat Holland en Zeeland in hem stellen. Is niet deze strijd uit de laatste twintig jaren van zijn leven minstens zo belangrijk als die van de daaraan vooraf gaande twaalf? Alleen het wordt nu een trage die in de volle zin van het woord, want bij een persoon als de prins was slagen uitgesloten. Hij moest schipbreuk lijden. Zijn idealen waren te hoog en te ver zijn tijd vooruit, te edel om ook maar een enigszins grote partij voor zich te winnen, en hijzelf een te nobele geest om zich over te geven aan de hartstochten der massa als een demagoog, die meer geleid wordt dan dat hij leidt. Des te merkwaardiger, dat hij toch jaren heeft gekend van een zo onbeperkt vertrouwen, een uitbundig zich uitende aanhankelikheid bij alle kringen der bevolking, in alle gewesten van ons land. De groten van het Zuiden vrezen hem en durven slechts in het geheim hem tegen te werken, wanneer zij hopen, dat de zaken zich niet zullen ontwikkelen zooals de Prins aangeeft. Het landvolk loopt uit om hem te begroeten op zijn tocht naar Brussel of zijn reis door NoordHolland : hun nog ongerepte intuitie deed hen beseffen, dat in hem een edeler geest werkte, die in oprechtheid hun noden voelde, ook al was hij van de hoogste adel en uiterlik vaak in de traditie van zijn stand geboeid. Welk een teleurstelling moest hij ondervinden, als na zulke triomfen toch zijn idealen wor den gesmaad, toch zijn pogingen niet worden begrepen, toch al zijn trachten geen doel bereikt! Hij had willen verzoenen en verenigen en nog voor 't einde van zijn leven waren de gewesten uiteengevallen: uit de patria communis", dat hij zich had gedroomd en dat een oogenblik misschien pok geleefd heeft bij velen, waren twee staten gevormd, die onverzoenlik tot in lengte van dagen tegen over elkaar zouden staan. Gewetensvrijheid naast godsdienstvrijheid had hij steeds voor gestaan en met de religievrede, die ieder gunde op zijn wijze zalig te worden, had hij de strijd tussen Calvinisten en Katholieken willen beëindigen. Zij is nergens ingevoerd en heeft hem slechts meer vijanden bezorgd. Tenslotte moest hij, na jaren van strijd voor zijn idealen, zich terugtrekken binnen Holland en Zeeland, die hem geenszins om die idealen zo grote steun gaven, maar in hem de enige zagen, die hun eigen belangen kon en wilde voorstaan, die dat met aanleg en volharding zou doen en die tevens hun innerlike verdeeld heid kon bestrijden. Node hadden zij hem laten gaan naar het Zuiden, waar de Prins met hart en ziel heen terugverlangde, omdat hij daar het groter vaderland zou vinden en als edel man geleefd had; zij waren het-niet eens met zijn fransgezinde politiek, die alleen in het Zuiden, met zijn vele gematigde Katho lieken kon worden begrepen. Hijzelf was onte vreden over de Unie van Utrecht, die Zuid en Noord zou scheiden en waarbij de verschil lende secten niet gelijk werden behandeld. En toch, hij heeft 't Zuiden moeten prijsgeven, heeft slechts met de grootste moeite en feite lik zonder enig resultaat Anjou kunnen doen erkennen als landsheer en heeft zich ten slotte juist aan 't hoofd van de Unie van 't Noorden moeten stellèH Zo is zijn levenseinde niet anders dan ha*dc strijd en bittere ontgocheling geweest, doordat zijn idealen te hooggesteld waren. Dat hij toch tot aan zijn tragiese dood een leider is gebleven, dankt hij niet aan zijn denkbeelden, maar aan zijn karakter.: zijn talent om met mensen van zo verschillende richting om te gaan, ze tot elkander te brengen, de scherpste kanten van de strijd weg te nemen, de invloed die hij op elk door zijn ware adeldom wist uit te oefenen. Nooit blijkt dat treffender dan in WIE LAAG VALT ZAL VERHEVEN WORDEN Teekenlnt voor de Amsterdammer" van Oeorge van Raemdonclt ,,Eeni:e uren nadat de behandeling van de dienst plichtwet geëindigd was met de nederlaag van het kabinet, heeft Prins Hiro Hito minister Ruys het grootkruis geschonken van de orde van de Rijzende Zon." (Courantenbericht) iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiMiiiiiiiiMiiiiiiiii OILITcO 1577 te Gent, waar hij de felste volksleiders, die 't Calvinisme voorstaan en 't papisme willen uitroeien, tot rede brengt, hun 't zwijgen oplegt, of zelfs beweegt de stad te verlaten. Geen die tegenover hem durft optreden, zelfs niet in 't geheim ! Of ook, als hij op zijn reis door Noord-Holland zelfs nog tijd vindt om huiselike twisten bij te leggen bij de eenvoudige burgerlieden, die langs zijn weg wonen. Het zijn dan de grote jaren van de Prins. In alle Nederlanden is hij dan feitelik als souverein erkend, die de gehate Spanjaarden met succes bestrijdt, de muitende soldaten verdrijft, een volksregering zal instellen. Geen instructie wordt hem gegeven, geen titel verleend, maar als de edelen hem Matthias ter zijde hebben gesteld om zelf machtig te worden, woont de Prins met een gevolg van 100 personen op 't kasteel van Antwerpen en de keizerlike aarts hertog samen met de Staten-Generaal in St. Michaiel. Hij is.de ongekroonde koning der Nederlanden ! Enkele jaren later: hij woont in 't eenvoudige Prinsenhof te Delft, regeert nog slechts over enkele gewesten en als hem de titel van souverein zal worden op gedragen, geschiedt dit onder zulke voor waarden, dat van macht eigenlik geen sprake had kunnen zijn ! Hij had een oogenblik allen verzoend en de uitersten beheerst, hij heeft de strijd moeten voortzetten, waar hij die was begonnen: in 't-Noorden temidden van een kleine groep van volstrekt onverzoenliken ! Het tweede en laatste deel van Prof. Bloks boek behandelt in bizonderheden deze stij ging en daling in 't leven van de Prins en leert ons veel omtrent zijn particulier leven en politieke bemoeiingen. Het is de voltooiing van het eerste volledige en zuiver wetenschappelike Nederlandse werk over de Prins en ver dient ook daarom onze waardering. De Leidse hoogleraar heeft hiermee wel een omvangrijke levenstaak ten einde gebracht. H. A. E N N o v. GELDER iMiiimiitiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiniiiiiiMii iiiiiiiimiiHiiMiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiii, liiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiuniiiiiiiiiiii iiitiiiii iiiiiiiiiiiiiittiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiit hoe zeer vergist men er zich nog steeds in. Wel is nagevolgd n in Frankrijk n hier wat het realisme dezer schrijvers voor uiterlijks had: hun doel om zoo volledig mogelijk het alledaagsche leven weer te geven. Die navolgers, die zich vastklampten aan de drie voorwaar den door Zola gesteld aan den modernen roman: gewone menschen, gewone gebeur tenissen, objectiviteit van den kunstenaar, zij schrijven nog steeds, maar de jonge letter kundige belangstelling heeft zich van hen afgewend. Naast den realistischen en den naturalistischen roman, begon zich, nog tijdens het leven van Zola, in Frankrijk de ontledende roman te ontwikkelen, die door de allengs verschijnende zeer vele psychologische schrijvers gebruikt werd om allerlei gevoelens en gevoelsschakeeringen tot in de verste diepte te analy seeren. Zoo zijn de meeste romans van de laatste 40 jaar gegrond niet op Zola's theo rieën allén : de noodzakelijkheid van een zeer nauwkeurige ontleding werd daaraan toegevoegd. Bij de beste van de psychologen ging de roman echter al spoedig een zeer speciale richting in. Bourget komt reeds vroeg tot de overtuiging, dat het al te systematische objectieve en kille uitrafelen der gevoelens nutteloos en schadelijk is. 'De kunstenaar heeft ook als mensch zijn moreele" en sociale en religieuse meeningeix, laat hij ze dan uit spreken in zijn werk. En Bourget gaat de zijne neerleggen in zijn boeken : hij gaat schrijven romans met een strekking, romans, die een religieuse of moreele of sociale idee willen verbreiden en hij breekt met de ob jectiviteit. Het is ook juist de analyse, die een veel belangrijker kunstenaar dan Bourget, die Barrès van de analyse afbrengt. Wat vindt hij op den grond van die eindelooze uitrafelingen van zijn eigen zielsleven? ,,Le néant du moi." Hij gaat zien de belangrijkheid van de gemeenschap, hij gaat zich deel voelen van een geheel, van zijn land, van zijn volk en van het geheele verleden daarvan. Niet in de ontleding, niet in de overpeinzing is het geluk, het geluk is in het handelen, in het medestrijden in het leven. De laatste jaren voor den oorlog behoort Barrès met dien anderen en ouderen fijnen psycholoog Anatole France, tot de door de jeugd meest bewonderde schrijvers. Maar men bewondert niet vooral hun romans als romans, als uitbeelding van het leven. Men waardeert France en Barrès niet zooals men vroeger vooral de uiterlijke zijde van de kunst van Flaubert en van Zola had gewaardeerd. Hoe weinig romans zijn ook eigenlijk die boeken van France. De genegenheid van de lezers ging vooral naar de persoonlijke ideeën van den schrijver, die er zoo schoon in werden uitgesproken : meeningen over de menschen en hun velerlei kleinheid en meeningen, die wezen naar een schoonere toekomst, naar een toekomst van wereldvrede en van onderlinge menschenliefde. En wat de jeugd, wat een andere jeugd in Barrès bewonderde waren wér zijn meeningen vooral, zijn zoo fraai geschreven meeningen, die in een andere richting leidden dan de ideeën van France en die wilden aanwakkeren, liefde voor het eigen Fransche land, voor het eigen Fransche volk, in voor diens schoone tradities. En de jonge schrijver, die voor den oorlog een kring van geestverwanten om zich heen wist te verzamelen : Charles Péguy, de stich ter van de ,,Cahiers de la Quinzaine", schreef gén romans. Het waren de ideeën, die hij uitsprak in zijn op zoo buitengewone wijze gestileerd proza, zijn felle vechten tegen wat hij schadelijk vond voor zijn land, zijn heftige liefde voor dat land, die men bewonderend aanhoorde. Wanneer men nu jonge Fransche critici leest en wanneer men met ze spreekt kan men ze de meening hooren verkondigen, dat de roman op de wijze als Flaubert dien schreef, heeft uitgediend. Men kan ze met eenig mede lijden hooren praten over de stijlzorg van Flaubert,van Goncourt. De roman is immers niet een belangrijk genoeg genre voor een zoo heftige inspanning. De beste romans zijn geschreven eenvoudig weg, zonder dat telkens weer opnieuw stileeren : die van Stendhal bijvoor beeld of die van Dostojewsky. En verder : de ons omgevende werkelijkheid hebben we zoo langzamerhand wel leeren kennen; al zestig jaar lang heeft men ons die laten zien en na de afgrijselijke werkelijkheid der laatste jaren wenscht men haar niet altijd weer te ontmoeten in de boeken, die men leest. Het is alsof de meening van Vigny voor onzen tijd weer waar is geworden, van Vigny, die schreef: Si la paleur de votre vrai nous poursuit dans l'art, nous fermerons ensemble ie théatre et Ie livre pour ne pas Ie rencontrer deux fois." Maar toch is hier dit verschil: voor den romantikus was de realiteit vooral plat, banaal en grauw?voor onzen tijd is zij van een zoo grootsche wreedheid en tegelijk zoo vol beangstigende beloften, dat de kunstenaar wel telkens gaarne herademing zoekt in onderwerpen, die hem ver van het hem omringende gebeuren voeren. De verbeelding, die door Zola in den ban was gedaan, krijgt weer al haar vrijheid. Gaarne brengt de schrijver ons naar verre landen en andere zeden: een hernieuwde zin voor reisbeschrijvingen ontstaat (Jcrömc en Jean Tharaud, Louis Bert rand). Hut is alsof ik/u ver afgelegen onderwerpen meer clan andere een schoonen en verzorgden stijl vragen en waard zijn. Ue verbeelding gaal in velerlei richtingen. Zoo is in de laatste jaren herhaal delijk gewezen op den hernieuwden smaak voor het avontuurlijk verhaal. On rcvient peut-utre a l'anciennu idee du plaire". zei AndréBeaunier in de bespreking, die hij in de Revue des deux mondcs van l Juni 1919 gaf van Baucr en Pierre Benoit. ,,Un crivain qui ne se propose que de nous amuser, quel ami!" Het is echter onjuist, dat AndréBeaunier deze neiging naar lichte avontuurlijkheid wil uitstrekken over de geheele litteratuur. Want de Fransche litteratuur van heden is als die van voor den oorlog vol ideeën. Zij heeft zich in dezelfde richting ontwikkeld, waarin zij reeds voor den oorlog ging : meer dan ooit wil zij een hulp zijn, wil zij trachten de men schen te bevrijden uit de moeilijkheden waartusschen zij gekamd zitten. Veel schrijvers en dat zijn zij, die gaan in de richting die voor den oorlog reeds door Barrès aangewezen werd willen zoeken het geluk voor het Fransche land en het Fransche volk, andere, en dat zijn zij, die gaan in de reeds vroeger door Anatole France aangewezen richting, willen geluk voor de geheele, voor de gezamenlijke menschheid. Maar om dit hooge doel te be reiken is de roman minder geschikt. Het zal in andere proza en het zal in verzen zijn, dat de litteraire kunst vooral zal kunnen zeggen, wat zij te zeggen heeft en jonge schrijvers zullen met geestdrift wijzen naar het luister rijke proza van Chateaubriand en naar verzen als de Stances van Morcas. Nu kan de roman wel meehelpen ter bereiking van het schoone doel, maar dan zal hij niet meer alleen de realistische en analyseerende weergave van het wer kelijke leven moeten zijn. Hij zal anders moeten worden. Het is alsof hij moet wor den opgeheven door een strekking van vaderlandslievende!!, van socialen, van algemeen menschelijken aard, een strekking, die als het ware zijn reden van bestaan uit maakt. De roman wordt op deze wijze minder een verhaal dan een stuk proza waarin de schrijver zijn meerlingen verdedigt. Aan objectiviteit denkt hij niet meer. Hij kan niet meer de moeite nemen zijn anti- en sympa thieën te verstoppen. Hij wil het niet en hij mag het niet. Een zoekende menschheid, die een onzekere toekomst tegemoet gaat, roept om zijn hulp en vraagt hem haar woordvoerder te zijn. Geen kunstenaar, zegt Duhamel in het artikel, dat hij in Le Mercurc de France" van 15 December UH9 schreef, mag zijn plicht van mensch aan zijn plicht van kunstenaar opofferen. Pierre Hamp roept schande over den letter kundige, die niets is dan dat. Hij verontschul digt zich als hij in 1917 nog een bundel voor den oorlog geschreven, gewone vertellingen publiceert. Qu'imporU'iit nos misérables pelils livres sur les bals du Monsieur et de la Dame dans mie hununitèqui nc sait pas encore par quel chemin passera sou Destin." Zoo zien wij menig schrijver van heden de oude meening van Hugo weer opnemen en ontwikkelen: de meening, dat de kunstenaar een sociale roeping te vervullen heeft, dat hij een leider der menschheid heeft te zijn, dat hij naar den [vooruitgang heeft te voeren. Ook in Holland, waar de roman de laatste 40 jaar sterk Fransche invloeden heeft onder gaan, is een kentering merkbaar. Wij Hollan ders staan echter tegenover de werkelijkheid wel heel anders dan de Franschen. In onze omgeving is weinig leed geleden. Wij hebben geen verwoeste velden en verwoeste steden; wij hebben geen verminkten, geen dooden en zoek geraakten. In onze kamers klinken nog de stemmen van onze vaders, van onze mannen en van onze zoons. Minder direkt, minder hevig dan de Fransche voelt de Hollandsche kunstenaar den drang om zijn volk of om de menschheid te hulp te komen. Minder dan de Fransche romanschrijver ziet de Hollandsche een nieuwe taak, die op hem te wachten staat. Maar toch is de storm van den oorlog niet ongemerkt langs onze grenzen en langs onze romankunst gewaaid, toch is er ook bij ons verandering waar te nemen, niet zoozeer waar het de romans-zelve, dan wel waar het de roman-waardeering betreft. In 1919 werd door Louis Couperus de meening uitgesproken, dat de roman, zooals wij dien kennen sedert 1856, zijn tijd heeft gehad. Robbers verdedigde daarop het oude genre. De ervaring schijnt ook hier in Holland wél Couperus en niet Robbers gelijk te geven. In een tijdschrift van jonge schrijvers als Het Getij kan men een afkeer waarnemen van den liefdesgeschiedenis-roman en wanneer men met de beste spreekt onder de jonge lezers kan men opmerken, dat zij weinig aandacht schenken aan de vele op de oude wijze geschreven romans, die maar voortgaan te verschijnen: over ontevreden of onbegrepen of ontgoochelde vrouwen en over overspelige vrouwen en mannen vooral. Hun belangstelling gaat naar verzen en naar moraliseerend of wijsgeerig of verbeeldingrijk proza. Maar wij zeiden het reeds in Holland slaat men minder bewust dan in Frankrijk een bepaalde richting in. Zoo schijnt het dat de roman, wiens doel het is echte" en ware" en levende" menschen te scheppen, op het oogenblik grootendeels heeft afgedaan. In Frankrijk zien wij ontstaan een tweeledige behoefte, de behoefte, die vooral na den oorlog zich sterk blijkt te ontwikkelen : aan een naar alle richtingen uitgaande verbeelding, dus aan een dichterlijken en fantastischen en verre landen beschrijvenden roman, die vooral wil zijn een schoone verpoozing, en daarnaast de behoefte aan een roman, die waardig tracht deel te nemen aan den zwaren strijd, die gestreden wortlt om te komen tot een fraaiere werkelijkheid, lot een werkelijkheid van zuiverder toestanden en van gelukkiger men schen. W. MARKUS?Po EI. s

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl