Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
9 Juli '21. No. 2298
GEBROKEN SPIEGEL
Tukening voor de Amsterdammer" van Jordaan
Ruys: Spiegeltje, spiegeltje aan den wand !"
«IIIHIIIIHIIIIIIIIII Illlllllllll Illl
Illllllllllltlllllllllllllilllllllllllll
DE BETEEKENIS VANDE CRISIS
AAN HET DEPARTEMENT
VAN OORLOG
de samenkoppeling van haar algepeen
betei^*aan dat van minister" Pop, heeft.de;
regeering een eigenaardigen toestand
ge-schapen. ' .< . ?""" ?;?
In ;de persberichten zijn reeds een drietal;
mogelijkheden naar voren gebracht n.l. het
optreden van een nieuwen minister van Oorlog,
een langdurig interimaat van minister
Ruysen hetaanbiijven van minister Pop. Geschiedt
het eerste dan is een andere koers denkbaar,
omdat de bezwaren tegen de dienstplichtwet
eigenlijk niet overwegend waren, doch zich
voornamelijk richt tegen de
reservetroejiniiinliiiilllillttHilliliiiiftlllillllliliiiilllllllllliilliiiililiiimlllllllllllllll
BRIEF UIT JAPAN
Iets over Spreekwoorden
Men kent een volk aan zijn spreekwoorden.
Als een Hollander zegt: De vlag dekt de
lading," dan moet ik onwillekeurig denken aan
<Je oude zeeschuimers, die we waren en waar
schijnlijk (denk aan den oorlog 1914-1920)
nog zijn, anders was dat spreekwoord wel
verdwenen.
Wij zeggen : Men noemt geen koe bont of
er is een vlekje aan" en werken daarmee de
kwaadsprekerij in de hand. Wie eens steelt
is altijd een dief," zegt een christen. De
Buddhist zegt echter: Wie eens steelt, is niet
altijd een dief." Buddha laattijd en gelegenheid
tot verbetering. Christus ook; alleen zijn
volgelingen niet.
Jigoku no sata mo kane shidai!
Geld kan geen pijnen der hel verzachten.
Hun behoeften zijn weinige en geld is bij
hen nog niet alles, heeft ook nog niet die
macht, welke het bij ons schijnt te bezitten ;
immers geld dat stom is, maakt recht wat
krom is."
Als de Engelschen over het leven en de
nietigheid ervan spreken, zeggen ze : Life
is a blank".
De Franschen meenen : Lavie est amère
et les femmes sont chères.
De Duitscher zegt: Das Leben ist Sorg
und viel Arbeit".
Wij zeggen : Het leven is een
schouwtooneel".
De Oosterling zegt: Dit leven is als de
morgendauw van het werkelijke leven."
De Japanner is geduldig, hoe anders zou
hij aan het spreekwoord komen : Wie zeven
maal valt, moet 8 maal opstaan"?
Het: après nous Ie déluge", wordt bij
den Japanner: Ik leef mijn leven eenmaal
en ten bate van die op mij volgen."
Wie zal zeggen of de vingers die de monden
der Buddhabeelden sluiten, niet een uitvloei
sel zijn van het spreekwoord : De mond is
de poorte van veel slechts."
Wat echter 'direct tegen zou spreken, het
spreekwoord dat zegt: De deur voor iemands
mond is niet te sluiten."
Spreekwoorden, zegt men, zijn volksfilo
sofie. Wat dart van zoo diepe filosofie als
deze: .
Makera wa Kachi.
Verslagen zijn is overwinnen.
Hoe waarachtig filosofisch moet een volk
zijn, dat tot zoo'n inzicht komt.
Om te leeren schijn en wezen te onderschei
den, zegt het: Wandel op het schoone gras,
de slang jaagt ge op."
Hoe schoon en frisch en jong het gras mag
zijn, eens dat ge erin wandelt, zult ge de slang
zien.. ? ?
En dan weer over het leven : Het leven is
als een brandende kaars in den wind."
Schooner en eenvoudiger symbool is toch
moeilijk te vinden.
pen en tegen het feit, dat deze troepen niet
in grooter verband en te kort zouden, oefenen'
Met een gewijzigd artikel 27, waarover straks
nader, kan een andere minister van oorlog
de dienstplichtwet, verder behandelen.
Een langdurig interimaat van minister
. .Suys be.teéken,t een regeering der departe
mentsambtenaren, Waardoor o.a. de mili
taire pensioenwetten, e oplossing van het
zoo- ingewikkelde personeelvraagstuk en de
dienstplichtwet toch zeker niet kunnen wor
den afgehandeld, omdat het den ad-interim
minister meestal ontbreekt aan gefundeerde
overtuiging en de vereischte belangstelling.
Met opzet spreken we niet van deskundigheid,
omdat in deze verpolitiekte I Ie kamer de
parlementaire kennis en de slagvaardigheid
belangrijker factoren zijn dan de
deskun
MEUBELBEWARINO?N TRANSPORT MIJ.
AMSrXKOAM
waM.AA.UAm ^umm
digheid.
Een derde mogelijkheid, die we aanstonds
verwerpen, omdat we ons niet kunnen voor
stellen, dat een hoogstaand opperofficier zich
tot zulk transigeeren met zijn uitgesproken
overtuiging zou laten vinden, is het aanblij
ven van minister Pop.
Ten slofte wees men ons van deskundige zijde
op de mogelijkheid, déwet en de organisatie
te laten liggen, tot na de verkiezingen en een
commissie te doen benoemen, die een geheel
samenstel van bepalingen zou ontwerpen om
het iegervraagstuk tot oplossing te brengen.
Een denkbeeld, dat we reeds in 1919 naar
voren hebben gebracht, doch dat we thans
moeilijk uitvoerbaar. achten, omdat dan de
defensiezaken een strijdpunt bij de verkie
zingen zouden vormen, waarvoor vele poli
tieke partijen rfarièfrjê? zullen danken.
Intusschen zou een minister van oorlog in
het jaar vór de verkiezingen de handen vol
hebben aan de pensioenwetten, de regeling
van de positie van het beroepspersoneel, van
de vooroefeningen en van de opleiding en
verdere oefening van het verlofspersoneel.
Indien hij tevoren vaststelde, dat de nieuwe
organisatie eerst in 1926 in werking trad,
zou hij 5 jaar tijd gunnen voor opheffing van
kleine garnizoenen, regeling van de positie,
behoorlijke afvloeiing van overcompleet per
soneel naar de vooroefeningen en naar de
cursussen voor verlofspersoneel ter vervan
ging van den verplichten diensttijd.
Rest de beste oplossing n.l. een minister
van oorlog, die op de hoogte is van de stroo
mingen in ons leger, die kans heeft gezien
uit de schijnbaar uiteenloopende meeningen der
deskundigen de algemeene wenschen op te
maken en die voldoende tact heeft om te
voren de politieke stroomingen te peilen ten
einde de goede koers te varen, nadat hij zijn
bestek heeft opgemaakt. Hoe de koers naar
onze meening zou moeten zijn, willen we hier
onder nog in 't kort uiteenzetten.
Het amendement de MontéVerloren op
art. 27 der wet om de reservetroepen te doen
verdwijnen, kon wel niet voldoende stemmen
verwerven, doch het geheele artikel werd ten
slotte verworpen. Om aan dit artikel een
meerderheid te kunnen verschaffen, zal men
aan den wensch der anti-revolutionairen en
christelijk-historischen tegemoet dienen te
komen en zal dus het verschil tusschen kern
troepen en reservetroepen moeten verdwijnen.
Ter verduidelijking diene, dat de minister 14000
man van elke richting 6 maanden wilde
oefenen en 8000 man slechts 4 maanden, in de
hoop deze mannen nog te kunnen oefenen
nadat het leger reeds gemobiliseerd was. Met
de gebeurtenissen van België voor oogen
meenden, alle deskundigen dat hiervan geen
sprake kon J zijn.""'1'"-1 S
Zeer nadrukkelijk en met kracht van
argumenten heeft o.a. de Voorzitter der R.K.
Officieren vereeniging in een lezing voor
krijgswetenschap aan de hand van de gege
vens van de eerste oorlogsdagen den toestand
van het Belgische leger uiteengezet en er op
gewezen, dat Nederland buiten den oorlog
was gebleven door de spoedige en vlotte
mobilisatie van een voor die dagen vrij sterk
en paraat leger, hoewel er ook aan de uit
rusting artillerie ontbrak.
Nu een regeling te gaan uitvaardigen, waar
door deze voordeelen teloor zouden gaan,
heeft alle deskundigen tegenover den minis
ter gebracht. Hieraan is nog toe te voegen, dat
door het instituut van den Vrijwilligen
Landstorm militaire vooroefeningen in den
lande zijn georganiseerd, waardoor aanstaande
dienstplichtigen een verkorting van hun
eersten oefeningstijd met 4 maanden kunnen
verwerven.
Waar de eerste oefeningstijd der reserve
troepen slechts 4 maanden zou bedragen en
de minister voornemens was daarvoor in de
eerste plaats de voorgeoefenden te bestemmen,
was uitgemaakt, dat deze voorgeoefenden
dus niet in het organiek verband in de ka
zerne zouden oefenen.
Dit nu verklaart de voorliefde der katholie
ken voor deze wet, omdat zij, tegen het
eenstertimig advies der katholieke deskundigen,
liever de menschen in het geheel niet in den
troep zien opnemen.
Hoe de Vrijheidsbonders in deze de zijde van
de katholieken hebben gekozen in ons een
raadsel, terwijl niet ontkend kan worden, dat
bij velen in het leger de sympathie voor dien
Bond aanmerkelijk is bekoeld.
Teneinde verwerping van het artikel te
voorkomen, was tevoren overleg gepleegd om
te komen tot een eersten oefeningstijd van 5
maanden voor allen. Terecht werd er evenwel
op gewezen dat voor het getal 5 geen enkele
plausibele reden was, doch dat dit alleen een
concessie was aan de tegenstanders van 6
maanden voor allen, zooals logisch zou zijn
geweest. Een tusschenweg werd nog aange
geven door de eerste vervolgoefening aan den
eersten oefeningstijd aansluitend te doen
dienen, waardoor de eerste oefen tijd 5 maanden
zou zijn, doch de praktijk nog de beschikking
zou geven over 20 dagen. Dit werd noodig ge
oordeeld, omdat anders de voorgeoefenden
slechts een maand in grooter verband zouden
oefenen, hetgeen te weinig is, rekenende op
het verlies van 4 Zondagen, 4 Zaterdagmid
dagen, den dag van opkomst en dien van ver
trek, dagen van verplaatsing van troepen.enz.
Wij houden een eersten oefeningstijd van
5 maanden allerminst voor een goede oplos
sing, indien niet aan verschillende voorwaar
den wortit voldaan.
In de eerste plaats is noodig oefening in de
organieke verbanden, zoo noodig bij toerbeurt
voor de compagnieën van hetzelfde bataljon.
Voorts is een ongestoorde oefenperiode een
onontkoombare eisch. Met het gering aan
tal militaire werkers is dit volstrekt niet ver
zekerd.
Voldoende beroepspersoneel moet een vlot
te en weinig ingewikkelde mobilisatie ver
zekeren, terwijl voor het beroepspersoneel, dat
niet voor een troep benoodigd zou zijn een
zeer drukke werkkring te vinden is: Ie bij de
militaire vooroefeningen, 2e bij de opleiding
en het herhalingsonderricht aan ruim 5000
verlofsofficieren. Wordt dit behoorlijk in
verband met elkaar geregeld, dan is uit beide
regelingen geldelijk voordeel te trekken en is
dus de bezuiniging te verkrijgen, waarnaar
men streeft. Wanneer ten slotte een behoor
lijke verzorging van artillerie en munitie tot
stand komt, kan Nederland weer met eenig
vertrouwen de toekomst tegemoet gaan.
De degelijkheid van de regeling en de deug
delijkheid van de militaire vooroefeningen kan
zeer veel vergoeden van hetgeen men aan
eersten oefeningstijd gaat inboeten.
Een andere wijze van denken en werken is
dan evenwel in vele kringen dringend noodig
en evenzeer het zich aanpassen aan andere
toestanden, en het zich losmaken van begrip
pen, die tot nu toe als standaardbegrippen
werden aangemerkt. Nieuw zijn de denkbeel
den niet, die aan de te nemen maatregelen ten
grondslag behooren te liggen, zij zijn alleen
voor velen nog wat vreemd.
W. J. M. LINDEN
Kleine kinderen leert men : Waarom zoudt
ge dankbaarheid verwachten? Bewijs ze,
maar verwacht ze niet", en dit illustreert een
spreekwoord : Zelfs het schoothondje kan
zijn meester wel eens bijten."
Verder zegt de Japanner : Verwacht toch
niet dat alles je gelukken zal". Een aap
valt nog wel eens uit den boom." en Sterven
zelfs doctoren niet aan cholera?"
Een beleefd volk zijn ze, maar ook daarin
trachten ze maat te houden.
Rei mo sugereba shizurei to naru.
Overbeleefdheid wordt onbeleefdheid.
Denk niet dat dit ver gezochte spreekwoor
den zijn. Ik zou er u honderd meer kunnen
geven, die geregeld gebruikt worden.
Het is in Japan grootmoeders taak, den kin
deren die makkelijke wijsheid bij te brengen.
Als ze nog heel klein zijn en grootmoeder de
vracht op haar rug nog niet voelt, begint ze
hun al zacht voor te neuriën : In no kol
In no ko !" Kindje van den Hemel! Dat is de
Japansche lullaby, het wiegenlied, en groot
moeders rug is de wieg.
Niet van het schaap met de vier witte
voetjes, maar van den hemel, waaruit hij zoo
pas gekomen is, van het zalig Nirwana, van
het Niet-zijn, zingt ze : In no ko, in no ko !"
en als dan het kind op haar rug bijna slaapt,
vindt ze een ander woord, dat zacht en be
dwelmend klinkt: Higo, higo." Dat woord
kan een Japanner nooit vergeten. Dat woord
heeft hij als kind alleen in de zaligste
oogenblikken, vlak voor den slaap gehoord : higo,
higo, higo !"
Pas veel en veel later leert hij dan den
diepen zin hiervan : Higo d.i. een toestand
van zonder zonden zijn, waaruit hij
gekomen is en waartoe hij terug kan gaan,
als hij een goed leven lijdt.
En dan, op een anderen dag, als ze samen
bij een van de vele tempels zijn, wiegt ze
zijn bewondering, met een zacht zingend : Na
mü, na mü, na mü" en voor zichzelf voleindigt
ze het gebed : namüAmida Butsu" (heil u,
o Buddha.) Het kind is bij de eerste klanken
gebleven en stottert: Na mü, na mü, na mü"
Dan luidt grootmoeder de groote bel, om
Buddha te zeggen, dat ze er is en ze stelt Hem
haar kleinzoon voor, die op haar rug plechtig
meebuigt of ze maakt den band los en be
vrijdt hem even en laat hem over haar ge
vouwen handen buigen.
't Is goed, vroeg te leeren buigen, want:
hoe zal iemand leeren rechtstaan, die niet
buigen kan." Is het iets ouder, dan zal groot
moeder het kind vragen : Maar maar
de Groote daar voor ons, waarom is hij in de
wereld gekomen?" Het antwoord blijft ze
schuldig, dat moet het kind langzaam zelf
vinden. Zij herhaalt de vraag, telkens weer,
tot het kind nieuwsgierig wordt, en later, als
het lezen en schrijven leert, overal naar
een antwoord zoekt.
Overal, in alles, voelt het kind immers den
vriendelijken geest van Buddha.
Als de dag komt, waarop hij vragen zal,
waarom tegenover de Butsudana (Buddha
altaar) een Kanu dana (Shinto altaar) staart,
zal het een van de schoonste lessen in verdraag
zaamheid krijgen. Dan zal een oudere zeggen :
We moeten slechte ieeringen weren, maar we
mogen geen oud geloof ontkennen." Als het
kind leergierig is en boeken vraagt, zal de
vader op een goeden dag een wijs, oud man
meebrengen, die het kind zal vertellen van den
rozenkrans van het leven. Hoe iedere kraal een
menschenleven uitbeeldt, waaraan een ander
vooraf ging en waarop weer een ander volgt.
Als het kind dan vraagt, wat zijn leven is, dan
zal de wijze zeggen, dat niemand dat weet.
Ieder leven is voor Buddha als elk ander
leven, ieder menschenhart op zich zelf een
wereld in het klein voor den mensen, maar
voor Buddha is het niets meer dan het leven
van een bloem of van een mier.
Veel meer nog zal de wijze hem vertellen
en als deze weg is, zal vader, met een oud
spreekwoord, twee woorden bepalen.
Eén uur of een feest met een wijze, is meer
dan geleerdheid uit tien boeken."
Overal en altijd weer komt het leven tot
het kind in oude spreekwijzen, die waarheid
aan wijsheid huwen.
Als moeder hem meeneemt om in April in
Yenopark de bloesems te gaan zien, zal ze
hem den blauwen hemel wijzen en hem zeggen :
het net van den hemel spreidt zijn mazen ver
uit, geen kan er aan ontsnappen." En als het
dan begint te denken en op een gegeven
oogenblik vraagt: Maar wat i's dan dat Leven?"
dan zal hij hooren, dat het leven is, een toestand
van nog-niet-zijn-in-den-plechtigsten-staat"
Zonsopgangsfeesten, bloemen, maan en
sneeuw zien, zijn feesten die hem leeren,
dat de Godheid zich in alles openbaart.
Eerbied voor alles, leert men hem, door de
leer der zielsverhuizing. Waarom zou hij
vlinders vangen, torren plagen, er kunnen in
al deze toch tijdelijke zielen huizen?
Een late vlinder bij ons, een voorbestemd
dier om gekweld te worden is in Japan be
schermd door het bijgeloof, dat juist in dit
diertje een ziel huist, die den weg naar den
hemel is kwijt geraakt.
Hij leert van alles de reden. Dat hij zitten
moet op den grond. Wat anders is het, dan
een imitatie van de manier, waarop Buddha
zat onder den boom Bö", den boom der wijs
heid?
Men leert hem den weg, den rechten, door
het Leven, den Bu Shi do. En men zegt hem
dat hij dezen weg niet alleen gaat, maar dat
hij omringd is van zielen die met hem gaan.
Als hij vraagt wat toch eigenlijk de tori"
beteekent, de poorten, om en voor de Shinto
tempels, dan hoort hij, dat dit een rustplaats
is voor de hanen die de goden het verschijnen
der Zongodin moeten melden en ook voor
Bingachó, den hemelvogel, die van tijd tot tijd
zelf de ziel van een gerechtige afhaalt om
hem den weg naar Nirwana te wijzen.
Op dertien Juli zijn het de overal ontsto
ken vuren, die heni vragen doen stellen :
Waarom die vuren en waarom staan alle
huizen wijd open?"
Een oudere zal dan uitleggen, dat dit de
dag is, waarop de geesten der afgestorvenen
graag op aarde weerkeeren. De vuren moeten
hem den weg wijzen en het huis is open,
opdat geen vergeefs zou komen.
Twee dagen later, op den Bon-no-matsuri,
het feest der lantaarns, nemen de ouderen
hem mee, naar de zee, naar een rivier of naar
een vijver.
Daar zal hij kleine scheepjes zien, elk met
een miniatuur lantaarntje. Als een der zijnen
vroeg of laat in 't water een graf gevonden
heeft, zullen de zijnen ook een scheepje
loslaten.
Om de zielen voor te lichten van die in
't water stierven." Plechtig en stil zal alles
rondom zijn, een ernstige vereeniging met
de zielen van die voorgingen.
Dan zal ook de dag komen van offeren en
bidden voor hen, die zonder nabestaanden
stierven en het kind zal leeren aan anderen
denken.
Of op een warmen zomeravond als in
Japan heel het leven naar de straat overge
bracht is, zal moeder of grootmoeder, zonder
een woord, iets aanwijzen, iets, dat is als een
bal van zilverwit licht en dat langzaam stijgt
in de met warmte geladen lucht, langzaam,
langzaam, tot het eindelijk verdwijnt.
Als de bal weg is, zal moeder zachtjes zeg
gen : Hito Dama." Maar pas veel later leert
het kind, hoe dat een arme ziel is die niet tot
rust kan komen.
Alles in zijn kinderleven heeft een
religieusen achtergrond en zijn religie weer is
op het nauwst met zijn familieherinneringen
verbonden.
Geen cathechisatie, geen urenlange pree
ken. Wat hij leert, leert hij van die
hem liefhebben en die hij vereert. Zijn Goden
zijn goede Goden, die leeren dat iedere daad
in de gevolgen, straf of belooning voor den
dader draagt.
Zeker, zijn Goden leeren hem, dat dit leven
slechts is de morgen van een ander leven,
maar blij en vroolijk mag die morgen zijn.
Geen van zijn Goden is afgunstig. Nergens
verbiedt Buddha het eeren van andere Goden
naast Hem. Waarom?'tGaatnietomBuddha's
ijdelheidsstreeling. Het gaat om den mensch,
door het Goede tot het Nirwana te voeren.
Allen die daartoe bijdragen zijn goede Goden.
Ik moet nu denken aan een ander Japansch
spreekwoord : Zie naar het Leven der Vol
gelingen en beoordeel daarnaar het geloof !"
Overal onder zijn volk ziet het kind aanhanke
lijkheid en goede trouw. Al vroeg leert hij
zijn aandacht concentreeren op de verheven
heid op 't voorhoofd van Buddha, bron der
allerpuurste wijsheid, waarnaar ook hij eens
zal mogen streven, als vele, vele levens voor
bij zullen zijn gegaan.
Nooit zal hij het westersche spreekwoord :
Hoort naar mijn woorden, maar ziet niet
naar mijn daden" begrijpen. En evenmin
,EVEN SLIKKEN'
Groenendaal moet uit de bajes,
Maar hij is nog lang niet vrij;
In den Haag: gebroken beenen
En een dienders-vechtpartij.
Dempsey heeft de sterkste knuisten,
Carpentier kreeg op zijn kop;
Brand op de Prins Hendrikkade,
Djambi wordt een olie-strop;
Negentien verdwenen schepen,
Ingepikt of weggebracht;
Zuurbier heeft geen trek in stemmen,
Troelstra zucht en Wijnkoop lacht;
Ierland blijft nog lustig branden,
Engeland is blut-gestaakt,
En ons oude Ministerie,
Is weer splinter-nieuw gemaakt.
Nog even slikken!"
Groenendaal is uit de bajes,- f
En zijn honger is voorbij;
In den Haag: een bloemen-corso,
Aan het Hof een danspartij;
Dempsey kreeg de meeste duiten,
Carpentier geneest zijn kop;
Polis, brand, Prins Hendrikkade,
Djambi-waarden loopen op;
Negentien gevonden schepen,
Naar den slooper toe gebracht;
Zuurbier is een reuze-stemmer,
En de burgemeester lacht;
Ierland laat Valera blusschen,
Engeland wordt dood-gestaakt,
En ons nieuwe Ministerie,
Is weer non-actief gemaakt.
Goede lieden van de Groene"
Laat ons rustig verder gaan,
Hoogstens na een dag of zeven
Gaat 't weer van voor af aan.
J. H. SPEENHOFF
iniiuiim iiiiiiniiiiiiiii
UNIE BANK
voor
NEDERLAND en KOLONIËN
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
's-GRAYENHAGÉ, TILBURG,
LEEUWARDEN, OISTERWIJK,
UDENHOUT, LOCHEM en BORGULO.
Agentschappen in Indië:
BATAVIA, SOERABAYA,
SEMARANG, BANDOENG, MEDAN en
WELTEYREDEN.
intimi iiiiiiiiiiiiiiu minimi iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiii
zal hij begrijpen, waarom wij nooit Jezus zul
len kunnen evenaren. Waarom niet? Als dat
niet kan, wat is dan het doel van al die moei
zame levens?
Hij begrijpt niet onze domme
aan-denletter-houderij, onze manier van wetten
alleen uiterlijk volgen, wetten van n eeuw
oud. Zijn wetten kwamen uit het Oude China
en hebben den toets der tijden doorstaan.
Die zijn gegroeid uit de wijsheid van strenge
en milde geleerden, zijn wetten zijn eer
biedwaardig, als de ouden van dagen.
Een van zijn spreuken is : De wijze is
groot, maar kent geen trots, de onwijze is
tro'tsch, maar kent geen grootheid."
Dit doet hem veel dingen van den trotschen
Westerling verdragen, die anderen, die zijn
wijsheid niet hebben, lijden moeten.
Hij neemt van den Westerling wat voor
's lands welvaart noodig kan zijn, maar die
hooggeprezen assimilatie blijft aan de opper
vlakte, innerlijk blijft hij zichzelf en zijn
wijzen getrouw.
Ik zou zoo door kunnen gaan tot in het
oneindige. Wat men hoort, waar men
heenziet, alles is onopzettelijk leerrijk.
Het blijf daar af", wat onze Westersche
kinderen zoo enerveert, bestaat hier niet,
omdat er niets is om af te blijven, daar het
huisraad tot een minimum gereduceerd is.
Toch leert het kind voorzichtigheid en waak
zaamheid. Vooral van dit laatste, hij weet het,
hangt zooveel af.
Weet hij niet van den grooten geest van
Japan, die rust op de visch Namadzü, die
heel Japan (dus ook den geest van Japan)
draagt? Die groote geest houdt nacht en dag
het scherp, tweeledig zwaard gereed, dat Na
madzümoet beletten zijn enormen staart te
bewegen. Slaapt Japans beschermgeest even
in, dan profiteert het monster er dadelijk van
en probeert zijn last af te schudden.
Dan beeft de aarde van Japan, dan woedt
de jishin (aardbeving), dan lijden arme steden
en menschen door n seconde onachtzaamheid.
Dergelijke legenden, geen zure raadgevingen,
zijn leermeesters van het Japansche kind.
Het stukje van den hemel, dat ieder kind met
de geboorte meekrijgt, gaat voor hen niet
verloren. Het wordt onderhouden en zoo mo
gelijk vergroot, door het doorloopend contact
dat hij met die vór hem heengingen, on
derhoudt.
Uit velerlei, ook uit spreekwoorden kent
men een volk. Bij ons dekt de vlag de lading''.
De Japanner zegt: Hoe prachtig ook de
vlag, eens moet het schip gelost worden en
dan komt de lading aan het licht."
Voor ditmaal genoeg. East is East and West
is West. Maar we hebben geen reden en geen
recht, dit met een soort meerderheidsgevoel
van een ongemengd ras als de Japanners te
zeggen.
Ik meen ongemengd, d.i. niet met
Europeesch bloed gemengd, op enkele ongunstige
excepties na.
ELLEN FOREST