Historisch Archief 1877-1940
9'juli '21. No. 2298
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
BIJ I>
-' m
ILLUSTRATIE VAN
MIDDEL!?«.'? - , '
EEUWSQHE HANDSCHRIFTEN
Sjechts in n tijdperk der kunstgeschie
denis kan men spreken van een directen
s-amenhang tusschen het Westen, waartoe ook
ons land behoort, en de kunst van het Oosten.
Het is de periode, die in Nederland volgde
op het einde der Romeinsche heerschappij
en die wordt afgesloten door het ontstaan
van een zelfstandige Middeïeeuwsche kunst. ,
Na het vertrek der Romeinen uit ons land
(omstreeks 400), verdween ook spoedig de
invloed jvan het Romeinsche handwerk,
De graven der Franken immers, uit den vol
genden tijd, bevatten slechts voorwerpen van
geheel anderen aard. Daarbij bespeurt men
geen decoratie met plastische vormen, maar
slechts motieven als vulling van het vlak.
Het meest kenmerkende motief is een vlecht
werk van banden. Afbeeldingen naar de natuur
ontbreken evenwel geheel.
Voorbeelden van deze kunst, die uitslui
tend versierend is, vindt men in alle landen,
waar tijdens de Qroote Volksverhuizing stam
men uit het Noorden kwamen, tot in Frankrijk,
Italië en Spanje. Bijzonder fraai zijn de voor
werpen in Zweden en Noorwegen. Men heeft
daarom wel eens van Germaansche kunst
gesproken. Maar dan vergat men toch, dat
er vór de Volksverhuizing bij de Germanen
geen spoor van eigen kunst is te ontdekken ?
en dat' voortbrengselen van de kunst der
Volksverhuizing ook voorkomen in Honga
rije en Zuid-Rusland, ja zelfs in Siberië en
Midden-Azië.
Blijkbaar is dus deze kunst door het trekken
der volken over een groot gebied verspreid en
men zal haar oorsprong het liefst zoeken bij
de nomaden in de steppen van Midden-Azië.
In het Westen is de kunst der Franken en in
het Oosten de kunst van den Islam haar
uitlooper.
Overziet men nu het gebied van versprei
ding dezer kunst van Siberië tot Gallië, dan
begrijpt men, hoe men terecht mag spreken
van een samenhang tusschen de kunst in het
Oosten en het Westen.
Ook bij de handschriften vinden wij dezen
samenhang terug. De oudste versierde hand
schriften in Gallië, ongeveer uit de 8ste eeuw,
vertoonen immers dezelfde motieven van
1. Sacramentarium uit Gellone.
2. Evangeliarium te Etschmiadzin.
versiering als de andere voortbrengselen der
kunst uit den tijd der Volksverhuizing.
Opmerkelijk zijn daarbij vooral de groote
beginletters, samengesteld uit viervoeters,
vogels of visschen, en dergelijke letters komen
niet alleen in Gallische maar ook in
Armenische handschriften voor. Hoe men deze
overeenkomst moet verklaren is nog niet
geheel opgehelderd. Maar wel is het duidelijk,
dat er reeds op de Westersche handschriften
der 8ste eeuw een invloed van het Oosten
is geweest. De verbinding tusschen het Oosten
en het Westen moet zijn tot stand gekomen
langs den weg, dien de Volksverhuizing heeft
genomen.
Als een voortzetting van de kunst in deze
oudste handschriften, en dus in zekeren zin als
een nationalen vorm vatt kunst, mag men be
schouwen de versierde letters uit het begin
van het Evangelie van Marcus : [sicut scriptum
est in] Isaia propheta, Bij deze letters bespeurt
men het vlechtwerk, waarvan wij spraken,
en de motieven, ontleend aan het lichaam
van dieren. Opmerkelijk zijn ook het gelaat
en de oogen in de letter A ; de bladeren daar
entegen bij de letter S zijn aan andere kunst
ontleend.
Een handschrift met den tekst der Evange
liën,een Evangeliarium, geschonken door Graaf
Dirk II van Holland en zijn gemalin
Hildegarde, aan de beroemde Abdij van Egmond,
is . thans in de Koninklijke Bibliotheek te
's Gravenhage. Het handschrift zelf is evenwel
niet uit den tijd der schenking, het midden
ongeveer der 10de eeuw, maar wellicht een
eeuw ouder. Van de oorspronkelijke deco
ratie, met letters geschilderd in bruin, geel
en rood, is slechts een bladzijde bewaavd.
Want graaf Dirk vond blijkbaar het hand
schrift niet rijk (genoeg. Hij liet daarom, de
oude versiering uitsnijden en vervangen door
bladen, met goud, zilver bonte kleuren en
figuren.
Bij een portret van den Evangelist
Markus merken wij daarbij een geheel
ander principe van decoratie op. De oudere
versiering bestaat uit enkele groote letters
boven de regels van den tekst. Oorspronkelijk
dienden dergelijke letters alleen om het begin
van een nieuwe af deeling aan te duiden en
n letter was daarvoor voldoende, maar hier
zijn er meerdere aangebracht ter bevrediging
van de primitieve behoefte aan rijker ver
siering. Bij het later ingevoegde gedeelte
is de decoratie van elke bladzijde opgevat
als een geheel, en daarin zijn ook de letters
van den tekst opgenomen. Bovendien staan
steeds twee versierde bladzijden tegenover
elkander, want blijkbaar wenschte men bij
het opslaan van het boek altijd f alleen tekst
f alleen decoratie te aanschouwen. Het best
geslaagd zijn de bladzijden zonder figuren.
Aan de kunst van het Noorden is het
zeer zeker niet ontleend. Veeleer moeten
wij denken aan een anderen vorm van kunsf',
waarvan wij den invloed reeds -kunnen her
kennen in de handschriften uit den tijd van
Karel den Grooten. .
Bij de handschriften in Gallië had immers
omstreeks het midden der 8ste eeuw een
verandering plaats. Het onduidelijke schrift
verbeterde en er ontstond een nieuw schrift,
het Carolingische, dat de humanisten in de
Renaissance nabootsten als classiek schrift
en aan ons overleverden als Latijnsche letters.
Bij de versiering verdwenen de eigenaardige
vormen der Noordelijke kunst en men volgde
veeleer oud-christelijke handschriften na,
soms zelfs uit de 4de of 5de eeuw.
Uit de buurt van Rheims kennen wij een
aantal handschriften, die blijkbaar den in
vloed van deze oude kunst vertoonen, onder
anderen : de copie van een antiek prentenboek
met sterrenbeelden te Leiden, een geïllus
treerde Terentius te Parijs, het beroemde
Psalterium te Utrecht, dat de eenigszins
vereenvoudigde navolging is van een zeer
uitvoerig verlucht Griekscrf Psalterium, een
aantal kerkelijke handschriften (waarvan er
een is bij de Paters Dominicanen te Nijmegen).
Aan eenl dergelijk handschrift is waarschijn
lijk ook de Evangelist in het Evangeliarium
van Egmond ontleend.
Andere handschriften vertoonen den in
vloed van Egyptische kunst. Dat bewijzen
ons de fragmenten van een Griekschen kroniek
op papyrus uit de 5de eeuw,- in Egypte ge
vonden. Als illustratie zijn" fff"Xlit handschrift
een aantal figuren geschilderd, naast en tus
schen den tekst, maar steeds zonder omlijsting.
Nu bezitten wij een Gallisch handschrift te
Parijs met de vertaling-van een dergelijken
kroniek in het Latijn (de; Barbarus van
Scaliger) uit de 7de eeuw. Mef dit handschrift
heeft men in elk opzicht getracht het
Grieksche voorbeeld na te bootsen en ook ruimte
voor de illustratie opengelaten, maar de figu
ren zelf heeft men niet geteekend.
Eigenaardiger nog, als bewijs voor de ver
binding tusschen Gallië en Egypte, is een
Sacramentarium van de 2de helft der 8ste
eeuw uit de Abdij van Gellone
(Saint-Guillumdu-Désert in Zuid-Frankrijk). In dit hand
schrift vindt men het portret van den Evan
gelist Johannes (afb. 1), als een Egyptischen
god, niet met het hoofd van een mensen, maar
met den kop van zijn symbool, den adelaar.
Vertoonen de beide laatstgenoemde hand
schriften den invloed van inheemsche Egyp
tische kunst, als navolging van een oud
christelijk, wellicht Alexandrijnsch, voorbeeld
mogen wij den Codex Egberti te Trier be
schouwen. Het is een geïllustreerd
Pericopenboek, vervaardigd in de Benedictijner Abdij
op Reichenau (in het Meer van Constanz)
voor Aartsbisschop Egbert van Trier, den
WNT Mij. ,
Weesperzijde 94, AMS1EKDAW.
Tel. Zuid 4271. Tel.-^dres Transport
VERHUIZINGEN, ook per gesloten
aut-verhuiswógens me»aanhangwagen.
Binnen een rayon van 80 Km. bt spaart
men Hotelkosten.
BEMANGERIJ en STOFFEERDERIJ
Machinale Stofreiniging.
Bewaarplaatsen voor li boedel s.
3. Johannes uit een Evangeliarium te Londen
zoon van onzen Graaf Dirk 11. Nog geheel in
antieken (trant staan daarin de afbeeldingen,
zeer eenvoudig omlijst, tusschen den tekst.
Ook een verbinding van Syrië met Gallië
kunnen wij met hulp der handschriften vast
stellen. Syrische miniaturen, of althans de
getrouwe copieën naar zulke miniaturen, uit
de 5de eeuw vinden wij in een Armenisch
handschrift te Etschmiadzin. Daar is Christus
nog als jongeling afgebeeld, evenals in de
oud-christelijke kunst, en eenb ladzijde ver
toont het symbool van de Christelijke Kerk,
voorgesteld door een klein gebouwtje gedekt
met een kruis (afb. 2). En ditzelfde gebouwtje
geheel op dezelfde manier geteekend, komt
voor in Gallische handschriften: in het
Evangeliarium voor Karel den Grooten ver
vaardigd door den monnik Godiscalc in de
jaren 781 tot 783 en in een handschrift van
S. Médard te Soissons uit den tijd van
Lodewijk den Vromen. Met deze handschriften
heeft men, zooals wij met volkomen zekerheid
mogen aannemen, een Syrisch voorbeeld na
gevolgd.
Op deze wijze bespeuren wij een tweeden
verbindingsweg, die de landen van het Oosten
met Gallië verbond langs de oude wegen van
den handel over de Middellandsche Zee,
van Egypte en Syrië over Ravenna en Milaan
of over Marseille.
De beide Gallische handschriften, die wij
zooeven vermeldden, behooren tot een groep,
gewoonlijk genoemd naar het handschrift van
Ada van Trier. Vervaardigd omstreeks het
jaar 800, vertoonen zij alle met hun geheele
decoratie zeer duidelijk den invloed van
Oostersche kunst. Hier is afgebeeld de Evan
gelist Johannes uit het handschrift van deze
groep te Londen (afb. 3), gezeten in een niet
geheel duidelijke architectonische omlijsting.
Met zijn rijke kleuren, goud en zilver, en den
purperen rand is dit een schildering van zeer
groote, maar wellicht wat barbaarsche pracht.
Even rijk van kleur en decoratie is de tegen
overstaande bladzijde met de beginwoorden
van het Evangelie. De andere bladzijden van
den tekst zijn met groote zorg, maar soberder
versierd.
Deze overdaad beteckent een groot onder
scheid met den eenvoud der geïllustreerde
handschriften uit de Oudheid, waarvan de
Codex Egberti voor ons het type vertoont.
Bij de antieke handschriften was de tekst
hoofdzaak en er is geen enkele poging gedaan
om daarmede de platen te componecren tot een
aesthetisch geheel. Bij de groep van het
handschrift van Ada heeft men daarentegen
getracht een kunstwerk van het boek zelf
te maken. Het was immers, als exemplaar
der Heilige Schrift, een voorwerp geworden
van vereering. Op die wijze verklaart men het
purperen perkament, de gouden en zilveren
letters, de bonte platen en ook den kostbaren
band met goud en edelsteenen, ivoor en
email, en wij zien thans in, dat men den oor
sprong van deze prachthandschriften heeft
te zoeken in het Oosten, in Syrië of
Mesopotamië. Reeds de Kerkvaders verkozen den
antieken eenvoud en predikten tegen den
osterschen overdaad, maar de behoefte aan
schittering en pracht was blijkbaar grooter
dan de invloed van hun woorden.
Het' handschrift te Londen, waaruit hier
een bladzijde is afgebeeld, is voorzeker een der
meestjindrukwekkende voorbeelden van
vroegMiddeleeuwsche verluchtingskunst, maar men
meent toch een zekere tegenstelling te be
speuren tusschen de motieven,, die worden
afgebeeld, en de vormen, waarin de schilder
zich uitdrukte. De kunstenaar stond blijkbaar
nog vreemd tegenover zijn werk en hij had
nog niet alles zoo in zich opgenomen, dat hij
kon voortbrengen in een eigen stijl. Daarbij
worden wij herinnerd aan de tegenstelling,
die wij boven opmerkten," tusschen figuren
en decoratie bij de bladen uit den tijd van
Graaf Dirk in het Evangeliarium van Egmond.
Geheel verdwenen is deze tegenstelling bij
handschriften als het Evangeliarium van
Otto III" te Munchen, vervaardigd (evenals
de Codex Egberti) te Reichenau. Daaruit
is hier afgebeeld het portret van Lucas (afb. 4).
Met een machtig gebaar ondersteunt de
Evangelist een wolkenmassa, waarin men zijn
symbool (het gevleugelde rund), Koning David,
profeten en engelen bespeurt. Stralen schieten
uit de wolken naar omlaag.
Men herkent nog enkele Syrische motieven,
die dit handschrift als een afstammeling van
de groep van het handschrift van Ada be
waart. Maar alles werkt thans samen tot een
geheel van decoratie en een werkelijke eenheid
van stijl. In de reproductie mist men een zeer
belangrijk element: de kleuren, het goud van
den achtergrond, de purperen omlijsting;
hier zijn alleen de lijnen en de tegenstelling
van licht en donker om een indruk te geven
van deze merkwaardige en overweldigende
schildering. Alle plastische vormen zijn onder
drukt ; sprekende lijnen en vlekken van kleur
zijn voldoende om de stemming uit te drukken,
die de kunstenaar wenschte mede te deelen.
Daarbij schiep hij een werk van waarlijk
Middeleeuwsche kunst.
A. W. B IJ V A N C K
4. Lucas uit het Evangeliarium van Otto III
[iHiimiHiniiiiHiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiMimiiiiiiiiiiiiimiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiMimiiit iiiiiiiiiiiiimimiHiiiiiiimimiii iiiiiiiinii ?iiiimiiiiiiiiiiimituuiiuimiitmiiiiiiiiiii HUI iititiiniiiii
iiliiuiiii in
iiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiii
, FBLIX TIMMERMANS, Anna-Marie, Am
sterdam, P. N. van Kampen en Zoon
(alweer : zonder jaar).
C. H. O. M. VAN WINNING, Johan de
Brune de Oude, een Zeeuwsche
Christenmoralist en humanist uit de zeventiende
eeuw, Groningen?Den Haag, J. B.
Wolters, 1921.
Het nieuwe boek van Timmermans is een
rasechte Vlaamsche Werther met al het zoet
gevooisde, het gemoedelijk onbekpokte, het
fantastisch aandoenlijke, het heroïsch
sentimenteele, dat het geval van nature meebrengt,
opgevroolijkt door den niet altijd fijnen, maar
toch steeds aantrekkelijken en pakkenden hu
mor van de Dolfijnen, waarbij de heer
Pir,roen nog weer eens zijn eigen
bastaardWerther-historietje heeft, dat ten slotte een
blij-eindig treurspel wordt.
Die notaris Pirroen is een nieuwe incarnatie
van de Pallieter-type; hij is de rnan van gees
telijke sterkte en ijzeren wil", hij is voor mij
de meest zuivere en gezonde, de krachtigst
geteekende figuur in het boek. In hem zit de
gistende drang om zijn impulsen vrij uit te
laten werken. Hij is veel ouder dan Pallieter,
maar hij behoudt a! het naief doorzettende,
het onverwoestbaar vertrouwen in zich zelf,
de schutterlijke bruuskheid ; hij blijft een fiere,
malsche scheut die leutig opstreeft naar de
zon.
Een der Dolfijnen, de schilder Livinus
Broederhert, is een tijdje naar Parijs geweest,
is er verarmoed en komt met een schoon
meideke, dat hij liefheeft, in het Brabantsche
stadje terug: En Pirroen hoorde vader
Broederhert Livinus had hem laten roepen,
gebroken door den nood met blikken stem
schelden: Bij mij komt ge nooit meer binnen,
nooit of nooit, 'k Steek geen geld meer in een
kladschilder, ge kunt met uw vuil
madammeken terug gaan van waar ge gekomen zijt!""
Dan komen ze bij mij!" riep Pirroen van
daarachter.
Seffens lag Livinus in de armen van den
notaris, en zij kusten elkaar lijk twee goede
broeders.
?iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii
J. S. MEUWSENjHofl., A'DAM-R'DAM-DEN HAAG
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
Kom", zei'Pirroen ; hij nam de hand
van 't meiske, liet zijn stok op de steenen klin
ken en ze begaven zich de stad in.
Livinus liet een blijde zucht en 't meisje
kuste Pirroen zijn dikke handen. Het hoopke
volk liep mee, spottend en treiterend, maar
Pirroen draaide zich om : Wie er nog een
voet verzet sla ik den kop in !" Dreigend toon
de hij van zijn stok de geitenhorenkruk. En
daar was geen mensen die zich nog verroerde ;
wat Pirroen zei, deed hij, dat wist alleman.
Ze gingen met drieën nevenseen door de
stad, zij zich telkens bukkend om hare
slodderende witte kous op te trekken, waarvan de
roode kruislinten waren losgegaan".
Ziet ge wel, dat is zuiver Pallieter. Maar de
eigenlijke kern van het bock, de treurige aan
doenlijke liefde van Anna-Marie groeit uit
andere elementen van Timmermans' gemoeds
staat; dat is alles welig opgeschoten uit de
zelfde romantische mysterie-landen, waar de
Schemeringen van den dood in grillige wen
dingen zich samenweefden, waar larmoyante
zuchten trilden door de wazige onzekerheid.
Het schiet daarboven uit, het is nobeler en
zuiverder geworden, maar of het ons volkomen
bevredigt, als natuurlijk en echt aandoet, zoo
eerlijk en zuiver als de eenige Werther?
Het is voor ons, Noord-Nederlanders, veel
moeilijker dan we denken, kunst in het zoo
naverwante Vlaamsen of Zuid-Afrikaansch
puur aan te voelen. We zullen ons zoo licht
door uiterlijkheden laten inpakken. Er is bij
de groote eenheid een zoo enorm, groot ver
schil in voelen en uitbeelden, en dat verschil
juist, dat voor Vlaming of Zuid-Afrikaan
iets heel gewoons kan zijn, treft ons als iets
bijzonders, iets frisch en aparts.
Ik kreeg onlangs een boekje in handen van
een Hollander, die in Zuid-Afrika blijkbaar
carrière als auteur wil maken. Er stonden
opstelletjes in, sommige in ons gewoon
Hollandsch, andere in het Zuid-Afrikaansch. De
eerste voelde ik onmiddellijk aan als iets wat
staat beneden het gemiddelde van onze
schoolmeesters-examenopstellen. Maar bij de
ZuidAfrikaansche kwam er toch een tikje charme
voor me in, een charme, die natuurlijk niet
bestaan kan voor den Zuid-Afrikaner, die
zuiver litterair voelt. Het van het onze af
wijkend woordgebruik, de nieuwe woordklank
gaf er voor mij (ten onrechte) toch nog iets
aan dat zich onwillekeurig aan mij opdrong als
naief en frisch.
Zoo moet het ons ook wel eens gaan met
werk van Vlamingen en we mogen het wel
voorzichtig naproeven, eer we het wagen ecu
oordeel te formuleeren. Ik kan me voorstellen,
dat Vlamingen, die hun kunst zuiver voelen,
nog wel eens lachen niet ons enthousiasme over
sommige Vlaamsche boeken. En omgekeerd
zal de Vlaming door dingen gepakt worden, die
ons wel eens ontgaan.
Neem het eerste het beste zinnetje uit zoo'n
Vlaamsch boek : een hommel die haar lijf
in het hart der bloemen sopte". Dat sopte treft
ons als iets nieuws en aardigs.,We krijgen den
indruk dat het zoo voor het eerst uit de geniale
pen van Timmermans gerold is ; wat vermoe
delijk ook wel zoo is. Maar wie geeft ons de
zekerheid dat het beeld niet door iedere
Vlaamsche grootmoeder of tante gebruikt
wordt, als ze tusschen de blommekes zit?
Ik wou alleen dit nog maar eens herhalen
dat wij, Hollanders, bij alle verwantschap toch
altijd wat onzeker staan tegenover Vlaamsch
werk ; de Vlaming zelf kan het slechts in zijn
waren, echten toon voelen.
Ik geloof dat ik dit alles zoo neerschrijf om
te ontkomen aan de kleine teleurstelling, die
dit nieuwe boek van Timmermans mij als
geheel geeft. Inderdaad ,ik geloof, dat
AnnaMarie voor den Vlaming schooner is dan voor
ons, vermoedelijk proeft hij in de stemming
die erin leeft, in heel het gemoedsleven van al
die menschen de fijne essence van zijn eigen
ziel.
Ik heb mij aan dit boek niet zoo met heel
mijn ziel en zinnen verwant kunnen voelen, als
aan veel ander Vlaamsch en Brabantsen werk.
En toch ook hier zijn zulke schitterende, prach
tige dingen ; het boek is zou vol humor en geest,
zoo vol rijk opborrelend, krachtig schoon leven;
er zijn zulke heerlijke natuurimpressies, zulk
een frissche, fiere, jonge beeldspraak. Ik zou
het zoo graag innig liefhebben in zijn geheel.
Maar als geheel voldoet het mij niet.
Dat komt misschien wel vooral, doordat wij
niet kunnen voelen den natuurlijken, van zelf
sprekenden drang in de liefde van de mooie,
zachte, gevoelige Anna-Marie voor een
Corenhemel, ten slotte ook nog voor Livinus, die te
veel schimmen blijven, grotesk-malotige typen,
klungelige, fraseerende kerels, die het goed
doen aan de biertafel in den Dolfijn als in het
eind de sentimentele stemming kornt. Telkens
komt in al haar nuchterheid de vraag weer op :
hoe is het mogelijk, dat een begaafd, ont
wikkeld meisje, dat opgroeide in een nee
iiiiniiiiiiiiiiliiiiiiiiiniii
TH.FRMEN-:-ö!EItfl
Hofleverancier - Amsterdam
KALVERSIRAAT *IB -:- WILLiMSPARIWEJI 9
TEL. NOS. 2040-1881 TEL. No. 1793 Zuid
IOUOF EN WARMP SCHOTELS
ander land, in geheel andere kringen, het op
eens zoo danig te pakken kan hebben in dit
milieu? De Vlaming zal de wondere affiniteit
der zielen, die blijft tusschen al het Vlaamsche
in oorsprong en aanleg,misschien beter voelen.
In de Werther is dat alles zoo veel zuiverder.
Wat staan daar de beide figuren krachtig in
harmonische gelijkwaardigheid tegenover el
kaar.
Op sommige plaatsen is Timmermans af
geweken van zijn oorspronkelijken tekst in de
Nieuwe Gids. Ik herinner me o.a. een aardig
avontuur van een der Dolfijnen met de meid
uit de herberg, dat in het boek ontbreekt.
Zou de banvloekwcrpcr dat dan toch op zijn
geweten hebben?
Er is wel geen krachtiger tegenstel
ling denkbaar dan tusschen den geest
van den jongen, struischen Vlaming, die
overal het leven in felle kleuren om zich heen
ziet opvlammen, droomend tegelijkertijd in
een zoeten weemoed om de, onvoldaanheid van
het leven, en het se k u re regen tje uit het
Zeeuwsche land der afzondering, het brave
17de-eeuwsche vaderke, dat gewichtig en wijs
zijn wel overwogen levenservaringen te boek
stelt. En toch is er misschien meer overeen
komst, dan men op het eerste gezicht vermoe
den zou, vooral in den vorm waarin beiden
zich uiten.
De basis van De Brunc's levenswijsheid is
uitgedrukt in : odsdienstigheyd en
rechtveerdigheyd zijn de twee as-punten, die de
groote Staet des wecrelds onderstutten en
staende houden ; zonder welcke, dat
oddelick gebouw t' eenemael in-storten en tot niet
vergaen zoude".
In zijn staatkundige beschouwingen passen
uitstekend die nog altijd ware en wijze woorden
uit zijn Emblemata : Wat is het volck, als
wind en wolck? Heer Alleman is een beest,
dat ick en weet niet, of duyzend hoofden of
gheen en heeft. Een beest, dat bot, dom,
onverstandigh, en onrcdelick is, als alle beesten
pleghen. T heeft niemand lief, dan die het
troetelt. 'T erkent zijn meester uyt de knecht
niet : jae zal dickwils zijn meester vernielen,
om de knechts wil. Loopt soo ras in 't water,
als op stal ; zoo ras 'm 't vier als in zijn nest.
Een decrlick dingh, als 't begint te razen.
Loopt met 't hooft tegen den muer, tot datter
door is, of daer voor blijft ligghen. Heeft de
ooghen zoo diep in de kop, dat het niet en ziet
wat ontrent hem is, maer alleen wat rn'ht vor-i
uyt is, langst de neuze : is zyn eyghen zelf in
't licht, en incest om zijn eyglien verderf uyt.
Als het dan zijn moed uyt-gheteert heeft,
en /.ijn eyglien stal aen brand ghesteken, dan
warmet zich by de kolen,valt in slaep, verkout
en verhongert en wert zou tam, dat ment een
touw om den hals werpt, en wegh leyt als een
lammeken''.
De Brune is devoot, verdraagzaam, voor
zichtig, toegerust met het weten .-yu /-.jr, ti.iii.
In ckv vr,;m. dien hij aan zijn wijsheid geeft,
is hij leuk-nuchter, puntig op het geestige af
soms. Als al zijn tijdgenooten ziet hij niet op
tegen het meest barre realisme. In zijn drang
om het meest abstracte zoo reëel mogelijk uit
te beelden komt hij tot uitingen, die voor ons
stuitend en zot zijn. Zoo uit het
Bancketwerck : Gelijck God voeten van wolle heeft,
zoo heeft hij oqck armen van ijzer: hy gaet
zoet en zacht in al zyn dcen, c-n als ce.;e
baann. rMghe moeder, presenteert hij ons de
borst, als wij tot hem krijten" Hij heeft
borsten van goedheyd, die hem steken, en
zeer doen, zoo hij die over ons niet uyt en stort,
en den tepel in de mond geeft. Laet ons niet
verzuymen, daer aen te lellen, en die zoete
onvervalschte melck tot een heylzaem voedsel,
in te trecken".
De calvinist De Brune is, ZO.M!S me,i
v.;iwacnten mag, tevens humanist en stoïcijn.
Houd maat in alles, schreef Roemer aan
Spieghel, dan boven mate moet ghy uw Lief
beminnen." Zoo wil ook De Brune de leer der
Stoa toepassen, alleen, hij heeft een andere
exceptie. In onze verhouding tot het godde
lijke en heilige mag de leer van maat houden
niet onvoorwaardelijk gelden.
Maar bovenal is hij humanist en man van
zijn tijd door zijn indringen in de menschelijke
psyche, in zijn gemoed, zijn hart, in de ont
dekking van den mensen door hem zelven, in
de uitbeelding van zijn eigen aparte persoon
lijkheid in zijn werk.
Wif- dai werk icest.ziet inderdaad een uiterst
merkwaardige persoonlijkheid voor zich ver
rijzen, zoowel in de ideeën als in de uitbeelding
ervan. Alle zonden en dwaasheden van den
mensen heeft hij doorgrond en aan de kaak
gesteld, heel het terrein van het werkend en
wroetend, biddend en fuivend menschheidje
om hem heen heeft hij overzien, op allerlei ge
bied frisch en pienter zijn waarheid verkon
digd, zijn banvloek uitgesproken, zijn ware
wegje gewezen.
Het is den te vroeg gestorven Van Winning
voortieffclijk gelukt in zijn na zijn dood ver
schenen proefschrift dien man uit zijn werk
naar voren te laten komen, ons de
Hollandsche menschheid van het begin der zeventiende
eeuw al weer beter te doen begrijpen. We mogen
Prof. de Vooys dankbaar zijn voor de ver
zorging van dit boek.
J. PRINSEN J.Lz.
Hotel Duin en Daal
Te midden eener schoone boschr. omgeving.