De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 9 juli pagina 7

9 juli 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

9'juli '21. No. 2298 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJ I> -' m ILLUSTRATIE VAN MIDDEL!?«.'? - , ' EEUWSQHE HANDSCHRIFTEN Sjechts in n tijdperk der kunstgeschie denis kan men spreken van een directen s-amenhang tusschen het Westen, waartoe ook ons land behoort, en de kunst van het Oosten. Het is de periode, die in Nederland volgde op het einde der Romeinsche heerschappij en die wordt afgesloten door het ontstaan van een zelfstandige Middeïeeuwsche kunst. , Na het vertrek der Romeinen uit ons land (omstreeks 400), verdween ook spoedig de invloed jvan het Romeinsche handwerk, De graven der Franken immers, uit den vol genden tijd, bevatten slechts voorwerpen van geheel anderen aard. Daarbij bespeurt men geen decoratie met plastische vormen, maar slechts motieven als vulling van het vlak. Het meest kenmerkende motief is een vlecht werk van banden. Afbeeldingen naar de natuur ontbreken evenwel geheel. Voorbeelden van deze kunst, die uitslui tend versierend is, vindt men in alle landen, waar tijdens de Qroote Volksverhuizing stam men uit het Noorden kwamen, tot in Frankrijk, Italië en Spanje. Bijzonder fraai zijn de voor werpen in Zweden en Noorwegen. Men heeft daarom wel eens van Germaansche kunst gesproken. Maar dan vergat men toch, dat er vór de Volksverhuizing bij de Germanen geen spoor van eigen kunst is te ontdekken ? en dat' voortbrengselen van de kunst der Volksverhuizing ook voorkomen in Honga rije en Zuid-Rusland, ja zelfs in Siberië en Midden-Azië. Blijkbaar is dus deze kunst door het trekken der volken over een groot gebied verspreid en men zal haar oorsprong het liefst zoeken bij de nomaden in de steppen van Midden-Azië. In het Westen is de kunst der Franken en in het Oosten de kunst van den Islam haar uitlooper. Overziet men nu het gebied van versprei ding dezer kunst van Siberië tot Gallië, dan begrijpt men, hoe men terecht mag spreken van een samenhang tusschen de kunst in het Oosten en het Westen. Ook bij de handschriften vinden wij dezen samenhang terug. De oudste versierde hand schriften in Gallië, ongeveer uit de 8ste eeuw, vertoonen immers dezelfde motieven van 1. Sacramentarium uit Gellone. 2. Evangeliarium te Etschmiadzin. versiering als de andere voortbrengselen der kunst uit den tijd der Volksverhuizing. Opmerkelijk zijn daarbij vooral de groote beginletters, samengesteld uit viervoeters, vogels of visschen, en dergelijke letters komen niet alleen in Gallische maar ook in Armenische handschriften voor. Hoe men deze overeenkomst moet verklaren is nog niet geheel opgehelderd. Maar wel is het duidelijk, dat er reeds op de Westersche handschriften der 8ste eeuw een invloed van het Oosten is geweest. De verbinding tusschen het Oosten en het Westen moet zijn tot stand gekomen langs den weg, dien de Volksverhuizing heeft genomen. Als een voortzetting van de kunst in deze oudste handschriften, en dus in zekeren zin als een nationalen vorm vatt kunst, mag men be schouwen de versierde letters uit het begin van het Evangelie van Marcus : [sicut scriptum est in] Isaia propheta, Bij deze letters bespeurt men het vlechtwerk, waarvan wij spraken, en de motieven, ontleend aan het lichaam van dieren. Opmerkelijk zijn ook het gelaat en de oogen in de letter A ; de bladeren daar entegen bij de letter S zijn aan andere kunst ontleend. Een handschrift met den tekst der Evange liën,een Evangeliarium, geschonken door Graaf Dirk II van Holland en zijn gemalin Hildegarde, aan de beroemde Abdij van Egmond, is . thans in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage. Het handschrift zelf is evenwel niet uit den tijd der schenking, het midden ongeveer der 10de eeuw, maar wellicht een eeuw ouder. Van de oorspronkelijke deco ratie, met letters geschilderd in bruin, geel en rood, is slechts een bladzijde bewaavd. Want graaf Dirk vond blijkbaar het hand schrift niet rijk (genoeg. Hij liet daarom, de oude versiering uitsnijden en vervangen door bladen, met goud, zilver bonte kleuren en figuren. Bij een portret van den Evangelist Markus merken wij daarbij een geheel ander principe van decoratie op. De oudere versiering bestaat uit enkele groote letters boven de regels van den tekst. Oorspronkelijk dienden dergelijke letters alleen om het begin van een nieuwe af deeling aan te duiden en n letter was daarvoor voldoende, maar hier zijn er meerdere aangebracht ter bevrediging van de primitieve behoefte aan rijker ver siering. Bij het later ingevoegde gedeelte is de decoratie van elke bladzijde opgevat als een geheel, en daarin zijn ook de letters van den tekst opgenomen. Bovendien staan steeds twee versierde bladzijden tegenover elkander, want blijkbaar wenschte men bij het opslaan van het boek altijd f alleen tekst f alleen decoratie te aanschouwen. Het best geslaagd zijn de bladzijden zonder figuren. Aan de kunst van het Noorden is het zeer zeker niet ontleend. Veeleer moeten wij denken aan een anderen vorm van kunsf', waarvan wij den invloed reeds -kunnen her kennen in de handschriften uit den tijd van Karel den Grooten. . Bij de handschriften in Gallië had immers omstreeks het midden der 8ste eeuw een verandering plaats. Het onduidelijke schrift verbeterde en er ontstond een nieuw schrift, het Carolingische, dat de humanisten in de Renaissance nabootsten als classiek schrift en aan ons overleverden als Latijnsche letters. Bij de versiering verdwenen de eigenaardige vormen der Noordelijke kunst en men volgde veeleer oud-christelijke handschriften na, soms zelfs uit de 4de of 5de eeuw. Uit de buurt van Rheims kennen wij een aantal handschriften, die blijkbaar den in vloed van deze oude kunst vertoonen, onder anderen : de copie van een antiek prentenboek met sterrenbeelden te Leiden, een geïllus treerde Terentius te Parijs, het beroemde Psalterium te Utrecht, dat de eenigszins vereenvoudigde navolging is van een zeer uitvoerig verlucht Griekscrf Psalterium, een aantal kerkelijke handschriften (waarvan er een is bij de Paters Dominicanen te Nijmegen). Aan eenl dergelijk handschrift is waarschijn lijk ook de Evangelist in het Evangeliarium van Egmond ontleend. Andere handschriften vertoonen den in vloed van Egyptische kunst. Dat bewijzen ons de fragmenten van een Griekschen kroniek op papyrus uit de 5de eeuw,- in Egypte ge vonden. Als illustratie zijn" fff"Xlit handschrift een aantal figuren geschilderd, naast en tus schen den tekst, maar steeds zonder omlijsting. Nu bezitten wij een Gallisch handschrift te Parijs met de vertaling-van een dergelijken kroniek in het Latijn (de; Barbarus van Scaliger) uit de 7de eeuw. Mef dit handschrift heeft men in elk opzicht getracht het Grieksche voorbeeld na te bootsen en ook ruimte voor de illustratie opengelaten, maar de figu ren zelf heeft men niet geteekend. Eigenaardiger nog, als bewijs voor de ver binding tusschen Gallië en Egypte, is een Sacramentarium van de 2de helft der 8ste eeuw uit de Abdij van Gellone (Saint-Guillumdu-Désert in Zuid-Frankrijk). In dit hand schrift vindt men het portret van den Evan gelist Johannes (afb. 1), als een Egyptischen god, niet met het hoofd van een mensen, maar met den kop van zijn symbool, den adelaar. Vertoonen de beide laatstgenoemde hand schriften den invloed van inheemsche Egyp tische kunst, als navolging van een oud christelijk, wellicht Alexandrijnsch, voorbeeld mogen wij den Codex Egberti te Trier be schouwen. Het is een geïllustreerd Pericopenboek, vervaardigd in de Benedictijner Abdij op Reichenau (in het Meer van Constanz) voor Aartsbisschop Egbert van Trier, den WNT Mij. , Weesperzijde 94, AMS1EKDAW. Tel. Zuid 4271. Tel.-^dres Transport VERHUIZINGEN, ook per gesloten aut-verhuiswógens me»aanhangwagen. Binnen een rayon van 80 Km. bt spaart men Hotelkosten. BEMANGERIJ en STOFFEERDERIJ Machinale Stofreiniging. Bewaarplaatsen voor li boedel s. 3. Johannes uit een Evangeliarium te Londen zoon van onzen Graaf Dirk 11. Nog geheel in antieken (trant staan daarin de afbeeldingen, zeer eenvoudig omlijst, tusschen den tekst. Ook een verbinding van Syrië met Gallië kunnen wij met hulp der handschriften vast stellen. Syrische miniaturen, of althans de getrouwe copieën naar zulke miniaturen, uit de 5de eeuw vinden wij in een Armenisch handschrift te Etschmiadzin. Daar is Christus nog als jongeling afgebeeld, evenals in de oud-christelijke kunst, en eenb ladzijde ver toont het symbool van de Christelijke Kerk, voorgesteld door een klein gebouwtje gedekt met een kruis (afb. 2). En ditzelfde gebouwtje geheel op dezelfde manier geteekend, komt voor in Gallische handschriften: in het Evangeliarium voor Karel den Grooten ver vaardigd door den monnik Godiscalc in de jaren 781 tot 783 en in een handschrift van S. Médard te Soissons uit den tijd van Lodewijk den Vromen. Met deze handschriften heeft men, zooals wij met volkomen zekerheid mogen aannemen, een Syrisch voorbeeld na gevolgd. Op deze wijze bespeuren wij een tweeden verbindingsweg, die de landen van het Oosten met Gallië verbond langs de oude wegen van den handel over de Middellandsche Zee, van Egypte en Syrië over Ravenna en Milaan of over Marseille. De beide Gallische handschriften, die wij zooeven vermeldden, behooren tot een groep, gewoonlijk genoemd naar het handschrift van Ada van Trier. Vervaardigd omstreeks het jaar 800, vertoonen zij alle met hun geheele decoratie zeer duidelijk den invloed van Oostersche kunst. Hier is afgebeeld de Evan gelist Johannes uit het handschrift van deze groep te Londen (afb. 3), gezeten in een niet geheel duidelijke architectonische omlijsting. Met zijn rijke kleuren, goud en zilver, en den purperen rand is dit een schildering van zeer groote, maar wellicht wat barbaarsche pracht. Even rijk van kleur en decoratie is de tegen overstaande bladzijde met de beginwoorden van het Evangelie. De andere bladzijden van den tekst zijn met groote zorg, maar soberder versierd. Deze overdaad beteckent een groot onder scheid met den eenvoud der geïllustreerde handschriften uit de Oudheid, waarvan de Codex Egberti voor ons het type vertoont. Bij de antieke handschriften was de tekst hoofdzaak en er is geen enkele poging gedaan om daarmede de platen te componecren tot een aesthetisch geheel. Bij de groep van het handschrift van Ada heeft men daarentegen getracht een kunstwerk van het boek zelf te maken. Het was immers, als exemplaar der Heilige Schrift, een voorwerp geworden van vereering. Op die wijze verklaart men het purperen perkament, de gouden en zilveren letters, de bonte platen en ook den kostbaren band met goud en edelsteenen, ivoor en email, en wij zien thans in, dat men den oor sprong van deze prachthandschriften heeft te zoeken in het Oosten, in Syrië of Mesopotamië. Reeds de Kerkvaders verkozen den antieken eenvoud en predikten tegen den osterschen overdaad, maar de behoefte aan schittering en pracht was blijkbaar grooter dan de invloed van hun woorden. Het' handschrift te Londen, waaruit hier een bladzijde is afgebeeld, is voorzeker een der meestjindrukwekkende voorbeelden van vroegMiddeleeuwsche verluchtingskunst, maar men meent toch een zekere tegenstelling te be speuren tusschen de motieven,, die worden afgebeeld, en de vormen, waarin de schilder zich uitdrukte. De kunstenaar stond blijkbaar nog vreemd tegenover zijn werk en hij had nog niet alles zoo in zich opgenomen, dat hij kon voortbrengen in een eigen stijl. Daarbij worden wij herinnerd aan de tegenstelling, die wij boven opmerkten," tusschen figuren en decoratie bij de bladen uit den tijd van Graaf Dirk in het Evangeliarium van Egmond. Geheel verdwenen is deze tegenstelling bij handschriften als het Evangeliarium van Otto III" te Munchen, vervaardigd (evenals de Codex Egberti) te Reichenau. Daaruit is hier afgebeeld het portret van Lucas (afb. 4). Met een machtig gebaar ondersteunt de Evangelist een wolkenmassa, waarin men zijn symbool (het gevleugelde rund), Koning David, profeten en engelen bespeurt. Stralen schieten uit de wolken naar omlaag. Men herkent nog enkele Syrische motieven, die dit handschrift als een afstammeling van de groep van het handschrift van Ada be waart. Maar alles werkt thans samen tot een geheel van decoratie en een werkelijke eenheid van stijl. In de reproductie mist men een zeer belangrijk element: de kleuren, het goud van den achtergrond, de purperen omlijsting; hier zijn alleen de lijnen en de tegenstelling van licht en donker om een indruk te geven van deze merkwaardige en overweldigende schildering. Alle plastische vormen zijn onder drukt ; sprekende lijnen en vlekken van kleur zijn voldoende om de stemming uit te drukken, die de kunstenaar wenschte mede te deelen. Daarbij schiep hij een werk van waarlijk Middeleeuwsche kunst. A. W. B IJ V A N C K 4. Lucas uit het Evangeliarium van Otto III [iHiimiHiniiiiHiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiMimiiiiiiiiiiiiimiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiMimiiit iiiiiiiiiiiiimimiHiiiiiiimimiii iiiiiiiinii ?iiiimiiiiiiiiiiimituuiiuimiitmiiiiiiiiiii HUI iititiiniiiii iiliiuiiii in iiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiii , FBLIX TIMMERMANS, Anna-Marie, Am sterdam, P. N. van Kampen en Zoon (alweer : zonder jaar). C. H. O. M. VAN WINNING, Johan de Brune de Oude, een Zeeuwsche Christenmoralist en humanist uit de zeventiende eeuw, Groningen?Den Haag, J. B. Wolters, 1921. Het nieuwe boek van Timmermans is een rasechte Vlaamsche Werther met al het zoet gevooisde, het gemoedelijk onbekpokte, het fantastisch aandoenlijke, het heroïsch sentimenteele, dat het geval van nature meebrengt, opgevroolijkt door den niet altijd fijnen, maar toch steeds aantrekkelijken en pakkenden hu mor van de Dolfijnen, waarbij de heer Pir,roen nog weer eens zijn eigen bastaardWerther-historietje heeft, dat ten slotte een blij-eindig treurspel wordt. Die notaris Pirroen is een nieuwe incarnatie van de Pallieter-type; hij is de rnan van gees telijke sterkte en ijzeren wil", hij is voor mij de meest zuivere en gezonde, de krachtigst geteekende figuur in het boek. In hem zit de gistende drang om zijn impulsen vrij uit te laten werken. Hij is veel ouder dan Pallieter, maar hij behoudt a! het naief doorzettende, het onverwoestbaar vertrouwen in zich zelf, de schutterlijke bruuskheid ; hij blijft een fiere, malsche scheut die leutig opstreeft naar de zon. Een der Dolfijnen, de schilder Livinus Broederhert, is een tijdje naar Parijs geweest, is er verarmoed en komt met een schoon meideke, dat hij liefheeft, in het Brabantsche stadje terug: En Pirroen hoorde vader Broederhert Livinus had hem laten roepen, gebroken door den nood met blikken stem schelden: Bij mij komt ge nooit meer binnen, nooit of nooit, 'k Steek geen geld meer in een kladschilder, ge kunt met uw vuil madammeken terug gaan van waar ge gekomen zijt!"" Dan komen ze bij mij!" riep Pirroen van daarachter. Seffens lag Livinus in de armen van den notaris, en zij kusten elkaar lijk twee goede broeders. ?iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii J. S. MEUWSENjHofl., A'DAM-R'DAM-DEN HAAG DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND Kom", zei'Pirroen ; hij nam de hand van 't meiske, liet zijn stok op de steenen klin ken en ze begaven zich de stad in. Livinus liet een blijde zucht en 't meisje kuste Pirroen zijn dikke handen. Het hoopke volk liep mee, spottend en treiterend, maar Pirroen draaide zich om : Wie er nog een voet verzet sla ik den kop in !" Dreigend toon de hij van zijn stok de geitenhorenkruk. En daar was geen mensen die zich nog verroerde ; wat Pirroen zei, deed hij, dat wist alleman. Ze gingen met drieën nevenseen door de stad, zij zich telkens bukkend om hare slodderende witte kous op te trekken, waarvan de roode kruislinten waren losgegaan". Ziet ge wel, dat is zuiver Pallieter. Maar de eigenlijke kern van het bock, de treurige aan doenlijke liefde van Anna-Marie groeit uit andere elementen van Timmermans' gemoeds staat; dat is alles welig opgeschoten uit de zelfde romantische mysterie-landen, waar de Schemeringen van den dood in grillige wen dingen zich samenweefden, waar larmoyante zuchten trilden door de wazige onzekerheid. Het schiet daarboven uit, het is nobeler en zuiverder geworden, maar of het ons volkomen bevredigt, als natuurlijk en echt aandoet, zoo eerlijk en zuiver als de eenige Werther? Het is voor ons, Noord-Nederlanders, veel moeilijker dan we denken, kunst in het zoo naverwante Vlaamsen of Zuid-Afrikaansch puur aan te voelen. We zullen ons zoo licht door uiterlijkheden laten inpakken. Er is bij de groote eenheid een zoo enorm, groot ver schil in voelen en uitbeelden, en dat verschil juist, dat voor Vlaming of Zuid-Afrikaan iets heel gewoons kan zijn, treft ons als iets bijzonders, iets frisch en aparts. Ik kreeg onlangs een boekje in handen van een Hollander, die in Zuid-Afrika blijkbaar carrière als auteur wil maken. Er stonden opstelletjes in, sommige in ons gewoon Hollandsch, andere in het Zuid-Afrikaansch. De eerste voelde ik onmiddellijk aan als iets wat staat beneden het gemiddelde van onze schoolmeesters-examenopstellen. Maar bij de ZuidAfrikaansche kwam er toch een tikje charme voor me in, een charme, die natuurlijk niet bestaan kan voor den Zuid-Afrikaner, die zuiver litterair voelt. Het van het onze af wijkend woordgebruik, de nieuwe woordklank gaf er voor mij (ten onrechte) toch nog iets aan dat zich onwillekeurig aan mij opdrong als naief en frisch. Zoo moet het ons ook wel eens gaan met werk van Vlamingen en we mogen het wel voorzichtig naproeven, eer we het wagen ecu oordeel te formuleeren. Ik kan me voorstellen, dat Vlamingen, die hun kunst zuiver voelen, nog wel eens lachen niet ons enthousiasme over sommige Vlaamsche boeken. En omgekeerd zal de Vlaming door dingen gepakt worden, die ons wel eens ontgaan. Neem het eerste het beste zinnetje uit zoo'n Vlaamsch boek : een hommel die haar lijf in het hart der bloemen sopte". Dat sopte treft ons als iets nieuws en aardigs.,We krijgen den indruk dat het zoo voor het eerst uit de geniale pen van Timmermans gerold is ; wat vermoe delijk ook wel zoo is. Maar wie geeft ons de zekerheid dat het beeld niet door iedere Vlaamsche grootmoeder of tante gebruikt wordt, als ze tusschen de blommekes zit? Ik wou alleen dit nog maar eens herhalen dat wij, Hollanders, bij alle verwantschap toch altijd wat onzeker staan tegenover Vlaamsch werk ; de Vlaming zelf kan het slechts in zijn waren, echten toon voelen. Ik geloof dat ik dit alles zoo neerschrijf om te ontkomen aan de kleine teleurstelling, die dit nieuwe boek van Timmermans mij als geheel geeft. Inderdaad ,ik geloof, dat AnnaMarie voor den Vlaming schooner is dan voor ons, vermoedelijk proeft hij in de stemming die erin leeft, in heel het gemoedsleven van al die menschen de fijne essence van zijn eigen ziel. Ik heb mij aan dit boek niet zoo met heel mijn ziel en zinnen verwant kunnen voelen, als aan veel ander Vlaamsch en Brabantsen werk. En toch ook hier zijn zulke schitterende, prach tige dingen ; het boek is zou vol humor en geest, zoo vol rijk opborrelend, krachtig schoon leven; er zijn zulke heerlijke natuurimpressies, zulk een frissche, fiere, jonge beeldspraak. Ik zou het zoo graag innig liefhebben in zijn geheel. Maar als geheel voldoet het mij niet. Dat komt misschien wel vooral, doordat wij niet kunnen voelen den natuurlijken, van zelf sprekenden drang in de liefde van de mooie, zachte, gevoelige Anna-Marie voor een Corenhemel, ten slotte ook nog voor Livinus, die te veel schimmen blijven, grotesk-malotige typen, klungelige, fraseerende kerels, die het goed doen aan de biertafel in den Dolfijn als in het eind de sentimentele stemming kornt. Telkens komt in al haar nuchterheid de vraag weer op : hoe is het mogelijk, dat een begaafd, ont wikkeld meisje, dat opgroeide in een nee iiiiniiiiiiiiiiliiiiiiiiiniii TH.FRMEN-:-ö!EItfl Hofleverancier - Amsterdam KALVERSIRAAT *IB -:- WILLiMSPARIWEJI 9 TEL. NOS. 2040-1881 TEL. No. 1793 Zuid IOUOF EN WARMP SCHOTELS ander land, in geheel andere kringen, het op eens zoo danig te pakken kan hebben in dit milieu? De Vlaming zal de wondere affiniteit der zielen, die blijft tusschen al het Vlaamsche in oorsprong en aanleg,misschien beter voelen. In de Werther is dat alles zoo veel zuiverder. Wat staan daar de beide figuren krachtig in harmonische gelijkwaardigheid tegenover el kaar. Op sommige plaatsen is Timmermans af geweken van zijn oorspronkelijken tekst in de Nieuwe Gids. Ik herinner me o.a. een aardig avontuur van een der Dolfijnen met de meid uit de herberg, dat in het boek ontbreekt. Zou de banvloekwcrpcr dat dan toch op zijn geweten hebben? Er is wel geen krachtiger tegenstel ling denkbaar dan tusschen den geest van den jongen, struischen Vlaming, die overal het leven in felle kleuren om zich heen ziet opvlammen, droomend tegelijkertijd in een zoeten weemoed om de, onvoldaanheid van het leven, en het se k u re regen tje uit het Zeeuwsche land der afzondering, het brave 17de-eeuwsche vaderke, dat gewichtig en wijs zijn wel overwogen levenservaringen te boek stelt. En toch is er misschien meer overeen komst, dan men op het eerste gezicht vermoe den zou, vooral in den vorm waarin beiden zich uiten. De basis van De Brunc's levenswijsheid is uitgedrukt in : odsdienstigheyd en rechtveerdigheyd zijn de twee as-punten, die de groote Staet des wecrelds onderstutten en staende houden ; zonder welcke, dat oddelick gebouw t' eenemael in-storten en tot niet vergaen zoude". In zijn staatkundige beschouwingen passen uitstekend die nog altijd ware en wijze woorden uit zijn Emblemata : Wat is het volck, als wind en wolck? Heer Alleman is een beest, dat ick en weet niet, of duyzend hoofden of gheen en heeft. Een beest, dat bot, dom, onverstandigh, en onrcdelick is, als alle beesten pleghen. T heeft niemand lief, dan die het troetelt. 'T erkent zijn meester uyt de knecht niet : jae zal dickwils zijn meester vernielen, om de knechts wil. Loopt soo ras in 't water, als op stal ; zoo ras 'm 't vier als in zijn nest. Een decrlick dingh, als 't begint te razen. Loopt met 't hooft tegen den muer, tot datter door is, of daer voor blijft ligghen. Heeft de ooghen zoo diep in de kop, dat het niet en ziet wat ontrent hem is, maer alleen wat rn'ht vor-i uyt is, langst de neuze : is zyn eyghen zelf in 't licht, en incest om zijn eyglien verderf uyt. Als het dan zijn moed uyt-gheteert heeft, en /.ijn eyglien stal aen brand ghesteken, dan warmet zich by de kolen,valt in slaep, verkout en verhongert en wert zou tam, dat ment een touw om den hals werpt, en wegh leyt als een lammeken''. De Brune is devoot, verdraagzaam, voor zichtig, toegerust met het weten .-yu /-.jr, ti.iii. In ckv vr,;m. dien hij aan zijn wijsheid geeft, is hij leuk-nuchter, puntig op het geestige af soms. Als al zijn tijdgenooten ziet hij niet op tegen het meest barre realisme. In zijn drang om het meest abstracte zoo reëel mogelijk uit te beelden komt hij tot uitingen, die voor ons stuitend en zot zijn. Zoo uit het Bancketwerck : Gelijck God voeten van wolle heeft, zoo heeft hij oqck armen van ijzer: hy gaet zoet en zacht in al zyn dcen, c-n als ce.;e baann. rMghe moeder, presenteert hij ons de borst, als wij tot hem krijten" Hij heeft borsten van goedheyd, die hem steken, en zeer doen, zoo hij die over ons niet uyt en stort, en den tepel in de mond geeft. Laet ons niet verzuymen, daer aen te lellen, en die zoete onvervalschte melck tot een heylzaem voedsel, in te trecken". De calvinist De Brune is, ZO.M!S me,i v.;iwacnten mag, tevens humanist en stoïcijn. Houd maat in alles, schreef Roemer aan Spieghel, dan boven mate moet ghy uw Lief beminnen." Zoo wil ook De Brune de leer der Stoa toepassen, alleen, hij heeft een andere exceptie. In onze verhouding tot het godde lijke en heilige mag de leer van maat houden niet onvoorwaardelijk gelden. Maar bovenal is hij humanist en man van zijn tijd door zijn indringen in de menschelijke psyche, in zijn gemoed, zijn hart, in de ont dekking van den mensen door hem zelven, in de uitbeelding van zijn eigen aparte persoon lijkheid in zijn werk. Wif- dai werk icest.ziet inderdaad een uiterst merkwaardige persoonlijkheid voor zich ver rijzen, zoowel in de ideeën als in de uitbeelding ervan. Alle zonden en dwaasheden van den mensen heeft hij doorgrond en aan de kaak gesteld, heel het terrein van het werkend en wroetend, biddend en fuivend menschheidje om hem heen heeft hij overzien, op allerlei ge bied frisch en pienter zijn waarheid verkon digd, zijn banvloek uitgesproken, zijn ware wegje gewezen. Het is den te vroeg gestorven Van Winning voortieffclijk gelukt in zijn na zijn dood ver schenen proefschrift dien man uit zijn werk naar voren te laten komen, ons de Hollandsche menschheid van het begin der zeventiende eeuw al weer beter te doen begrijpen. We mogen Prof. de Vooys dankbaar zijn voor de ver zorging van dit boek. J. PRINSEN J.Lz. Hotel Duin en Daal Te midden eener schoone boschr. omgeving.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl