De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 16 juli pagina 2

16 juli 1921 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

2 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 16 Juli '21. Np. 2299 f 7A9 ^ 711 * 713 II TBIPLE SEC. COHBIEB l«portépar8CHIIITZItCo..ütrfloht Grand Hotel Funckler * HAARLEM RESTAURANT DB TOUT Ier ORDRB KUMSTHAHDIL JACK HIEKERt r/A CM Gou f il A Co. 28 25a Lang»Hovtttr.'t-Snnnhag* KESTERVERKEH VM DE f79 EEUWSCHE, HAAGSCHE EM FRAHSCHE SCHOOL VERMOUTH Dl TORI HO la qualltelt. f 1.60 perflesch. WIJHHANDEL DE BARBANSON Amttal 51 lol Hotel de la Piix Prachtige ligging a/4 oever v/h meer. ?? M? .;.? '??,:? v.- w v, v Nieuwe Eigenaars. "?" J. Sr«HWttlMfcfln AJDAM-R'DAM-DEN HAAG DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND HotelDumenDaal'^rr Te midden eener schoone boschr. omgeving. HET HOLMND-INSTJTUUT TE FRANKFORT A/D MAIN Het is'nog niet zoo heel lang geleden, dat in breede duitsche kringen de gangbare op vatting van het begrip Hollander die was van den min of meer gedegenereerden Germaan, die als deftige mijnheer voor z'n plezier tulpen plantte en slapende rijk werd van de schatten, die Java en Sumatra wel zoo goed waren in zijn schoot te werpen. Langzamer hand echter kwam er een kentering en in de laatste 25 jaren voor den oorlog verschenen er in Duitschland verschillende geschriften over het Nederlandsche volk, de ligging en de beteekenis van zijn land. Maar ook deze publicaties hielden een volslagen miskenning in van het werkelijke karakter van het Hol landsche volk en zijnen staat. Zij stelden ons voor als een natie, die krachtens afkomst, taal, zeden en levenswijze duitsch was, betoogden, dat-hètvöor- het keizerrijk, zoowel als voor de lage landen aan de zee slechts nuttig en voordeelig kon zijn, wanneer beide zoo spoedig mogelijk vereenigd werden en den Haag hoofdstad werd van een duitschen bondsstaat. Zij ontkenden het bestaan van onze typisch-1 holtandschdPkultimr, die minstens even ver van, de duitsche; afstaat als b.v. de Scandina vische erf ngéfsche beschaving van déze verwijderd zijn. Het treurige feit moet hier worden vermeld, dat eriHollanders geweest zijn, die in dit koor van waanzinnige imperi alisten 'meebrulden en meebralden op onze z.g. Kleinstaaterei." Gelukkig is alles heel anders geworden. De gedachte," dat wij op Duitschland, Duitsch land op ons aangewezen is, breekt zich baan. Men geeft er zich in Duitschland tegenwoordig alom rekenschap van, dat Holland een factor van beteekenis is in het economische leven van West-Europa. Men wil kennis nemen van wat er in dat kleine land gebeurt, nu het inzicht levendig geworden is, dat een Klejnstaat" een Grossmacht" zijn kan en nu het gevoelen algemeen doordringt, dat de Hollander drager is van een eigen beschaving met een geheel ander karakter dan de duitsche kuituur. Waar zoo de zaken staan, wordt het voor ons tijd handelend in te grijpen; wij zelf moeten hier de duitschers voorlichten, het is Holland's plicht, deze belangstelling in den goeden zin des woords, die niets beangstigends meer heeft, in de juiste banen te leiden. De man, die dat heeft begrepen, is Prof.Dr. M. J. van der Meer, docent voor nederlandsche taal en letterkunde en germanistiek aan de Universiteit te Frankfort aan den Main en aan de Hessische Universiteit te Giessen. Het is voor mij zulk een verblijdend ver schijnsel, dat bij de oprichting van het Holland-Instituut" te Frankfort aan den Main de leiding in handen was van dezen echten hollander, die echter het duitsche volk door een jarenlang verblijf in Duitsch land door en door kent en het, om z'n goede eigenschappen, liefheeft. Ik zette reeds uiteen, door welke ge dachten de hollandsch-duitsche toenadering moet worden beheerscht; zij dekken in groote trekken de meening van den heer van der Meer. Juist omdat naar zijn meening alleen ëéri vnj Sèn- zelfstandig Holland gelukkig kanaijn en tot,steeds grootiren bloei geraken, is- hij tot zijne inzichten gekomen. Maar hij voelt hoe daarnaast goede nabuurschap tot de ons omringende landen geboden is, om duizenderlei redenen. En terwijl anderen, tot zijn verheugenis, dit werk in Frankrijk, Engeland,ZwedenÉen Spanje opnamen, wenscht IIIMHIIIIHIIIIIIIUIII VERKNOEIDE VAKKEN Met belangstelling heb ik het artikel van Prof. Kernkamp over de verknoeide vakken gelezen en met eenige spanning afgewacht of er ook iemand zou komen die het eens voor het teekenonderwijs opnam. Maar tot nog toe ontdekte ik niets van dien aard, en daaruit mag ik wel de conclusie trekken, dat niet velen een blijvenden goeden indruk meege nomen hebben van het onderwijs, dat zij in dit vak genoten hebben. Daarover verwon der ik mij niets, wanneer ik zie, dat zelfs thans nog voor het meerendeel het teekenonderwijs aan H. B. S. en andere inrich tingen bestaat in het stom nateekenen van blokken, figuur-platen en z.g. stillevens". Aan gymnasia wordt reeds hier en daar teekenonderwijs ingevoerd. Zal het op de oude wijze voortgaan ? Zal men de zoo hoogst belangrijke aesthetische ontwikkeling weer achter stellen bij het verkrijgen van wat teeken vaardigheid? Is er dan intusschen niets veranderd? Gelukkig wél! Onder ons, jongere leerkrachten bij het teekenonderwijs, zijn er te vinden, die be grepen hebben, dat het onmogelijk is om onbegaafde leerlingen in de weinige uren, die voor het teekenonderwijs beschikbaar zijn gesteld, eenigszins voldoende kunst zinnig te leeren teekenen. Maar wat wél mogelijk is: in die weinige uren kan aan alle leerlingen een aesthetisch begrip worden bij gebracht, waaraan zij hun geheele leven een niet genoeg te waardeeren steun kunnen hebben. Vooropgesteld dient te worden, dat de leeraar zelf inderdaad een kunstge voelige moet zijn; daaraan ontbreekt het maar al te vaak. De teekenleeraar heeft een klas leerlingen vór zich, die op een leeftijd zijn, waarop de kinderziel bijzonder vatbaar is voor fijne indrukken. En het is mijn per soonlijke ervaring, dat kinderen, die elk teekentalent ten eenenmale missen, en nooit een behoorlijken kegel of kruik hebben geteekend, ten slotte na onderwijs, waarbij de leeraar individueel te werk gaat (en dat moét een leeraar in een kunstvak doen !) en scherp toeziet waar de aesthetische gevoelens van het kind sluimeren, zélf en geheel zonder hulp, een ' zeer voldoende vlakversiering kunnen ontwerpen en zich een goed oordeel weten te vormen over producten van kunst en kunstnijverheid. Leiding te geven aan den zin voor het schoone, dien geen kind mist, is in de eerste plaats de roeping van den teekenleeraar. Nuttige hulpmiddelen zijn daarbij de blokken, kegels, platen, voorwerpen. Maar het teekenen van die dingen mag nooit hoofdzaak, doel worden. Doel moet zijn : het ontwikkelen van het gevoel voor vorm, lijn en kleur ; het zelfstandig ontwerpen van harmonische versieringen ; het zelfstandig beoordeelen van kunst-producten. Dat heeft voor iederen mensch groote, blijvende waarde. De enkelen, die teekenaars en schilders zullen worden, vindt men zelden op de middelbare scholen ; hun kan men daar onmogelijk voldoende onderricht geven. Teekenonderwijs zonder kunstgeschiedenis lessen is dan ook half werk. En zelfs met kunstgeschiedenislessen komt men er nog niet. Aanschouwings-onderwijs is noodzakelijk. Jaarlijks trek ik met mijn leerlingen naar den Haag of Amsterdam, en bezoek musea met oude en moderne kunst; zie met hen oude en moderne gebouwen; bezoek een inrichting voor Binnenhuiskunst, als bijv. van Corn. van der Sluijs. Ja zelfs winkels, waar mooie en leelijke en monsteiachtige dingen naast elkaar zijn te zien. Ik geef een kopjesles", waartoe alle leerlingen kopjes en schotels meebrengen en gezamenlijk on derwerpen we de voorwerpen aan critiek; een vazen-les ; een les in sieraden, enz. Naast dit alles, laat ik de kinderen styleeren naar bloemen en insecten, en al gauw ontdekt men, dat elk kind een eigen stijl, een eigen voorliefde heeft, die met succes ontwikkeld kan worden. En als zij tenslotte voor het rapport-cijfer een eigen ontwerp, geheel zonder hulp moeten maken, ben ik meermalen versteld over het resultaat. Ja, ze zitten te zwoegen en spannen zich geweldig in om zoo goed mogelijk voor den dag te komen ; maar zij hebben zonder uitzondering plezier in 't werk, en de 10 als belooning geef ik soms met gelukkig gemoed. Maar ik word onbescheiden en praat over mijn eigen methode, terwijl ik algemeen wilde blijven. Ik zou mijn collega's willen toeroepen : houdt uw vak levend ; wek de belangstelling van de leerlingen ; ga indivi dueel te werk en verval nooit in het urenlange doen nateekenen van steeds ingewikkelde ruimtefiguren e.d., want dat doodt de liefde voor het teekenvak! Wanneer ingezien wordt dat het teeken onderwijs er is, om menschen te vor men, die Ie. van beeldende i kunst moeten kunnen genieten, en 2e. voorzoover zij aanleg hebben, ook zelf iets moeten kunnen voortbrengen, en men daarbij zijn onderwijs frisch en levend weet te houden (maar dat hangt van den leeraar af; de leerlingen zijn goed en wachten slechts op de gevoelige hand, die de snaren in trilling brengt!); dan zal hél gauw de tijd voorbij zijn, dat het teekenonderwijs onder de verwaarloosde vakken behoort. Het aantal beschikbaar gestelde uren is voor het boven ontwikkelde doel voldoende ; en het ligt aan de \eerkrachten zélf, indien men, ouder geworden, niet met vreugde terugdenkt aan de uren, gesleten in het lokaal van de teekenjuffrouw of teeken leeraar ; dat lokaal met zijn gezellige inrich ting ; met a! de mooie voorwerpen rondom uitgestald in kasten en op planken; met de mooie reproducties aan de wanden Was dat maar zoo ! Want aan de inrichting YUAAOTi SI-FA-KO S IQ ARE M ' ? *__?**? .j Hut voof»a«M«t0 lllllltlllllllllHllllltlHUIIIIIIIIIIIHll hij in Duitschland iets tot stand te brengen. De grondgedachte bij de oprichting van het Holland-Instituut" was, dat men elkaar moet kennen, om te geraken tot wederzijdsche waardeering en hoogachting. De duitscher moet even zoo goed hollandsch leeren als wij duitsch. Hij moet weten hoe magistraal onze schilderkunst en dichtkunst zijn, hoe hoog onze wetenschap staat, hoe Holland handel drijft, hoe het z'n landbouw en visscherij uitoefent, en ook, hoe onze staatslieden het aanleggen, om zonder gepantserde vuist iets te bereiken in de internationale politiek. Frankfort nu heeft reeds groote' stappen gedaan op dezen weg der toenadering. De universiteit heeft sinds jaren een leerstoel voor ned. taal en letterkunde. D^TSJi. Metz, de secretaris van de Nederlartdwjj^ Kamer van Koophandel aldaar, onderricht aan dezelfde hoogeschool nederlandsche staathuishoudkunde, terwijl ook het holjahdsch als leervak aan de ge meentelijke handelsscholen voorbereid wordt. Wijzen wij er verderpp, dat ook het naburige Giessen de heeren van der Meer en Metz als docenten aan zijne universiteit heeft, dat Frankfort een groofe hollandsche kolonie, een bloeiende Nederlandsche Kamer vanKoophandel heeft, dat ten slotte het ethnologisch Museum belangrijke.verzamelingen uit Ned.Indië bezit n datin het Staedelsche Institut" onze Hollandsche schilderschool uitstekend is vertegenwoordigd. De hier aanwezige nederlanders, onder leiding van Prof. van der Meer, hebben deze gunstige konjunktuur weten te benutten en men heeft een Holland-Insti tuut" opgericht, dat volgens artikel 2 zijner statuten ten doel heeft: de wetenschappelijke studie van Neder land en zijne koloniën te bevorderen, en belangstellenden de mogelijkheid te bieden zich over alle zaken, die dit gebied betreffen, zakelijk te ortënteeren. Verder stelt de vereeniging zich ten doel elk streven te onder steunen, dat gericht is op bevordering der kennis van hollandsche beschaving bij de duitschers en die der duitsche beschaving bij de hollanders" Artikel 3 luidt dan : Het Instituut zal niet alleen voor stu deerenden der universiteit toegankelijk zijn, maar ook voor het groote publiek; verder zal men rekening houden met de eisenen van verkeer, handel en industrie, terwijl alle maatregelen zullen worden genomen en al iniriiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiii Koninklijke Meubelliansporl-Maaiscnappij GRUYTER&Co Internationale Verhuizingen datgene aangeschaft, wat het doel der vereeniging kan bevorderen." Zooals u ziet, een uitgebreid programma, welks verwezenlijking aan de bestuurderen zeer hooge eisenen zal stellen. Over'déope ning waarbij o.a. oud-minister Pleyte en Dr. de Hartogh het woord voer den, hebben de hollandsche bladen reeds uitvoerige berichten gebracht; zij hebben meegedeeld, dat de eerste mannen van Frank fort op elk gebied zich voor het Instituut interesseeren, zoowel particulieren als officieele personen. Geldelijke en moreele steun gewerd het bestuur reeds van verschillende zijden ; echter liet, op zeer enkele uitzonde ringen na, het hollandsche vaderland met hulp op zich wachten. Zeker, Nederland in den Vreemde" en ook het Algemeen Neder landsen Verbond" kwamen te hulp, maar men had hier in Frankfort zoowel van officieele als van particuliere zijde krachtige onder steuning verwacht. Hoe jammer, dat deze uitblijft. Het betreft fhier groote dingen; alleen met groote middelen is wat te bereiken. Wat tot nog toe in het bezit van het Insti tuut kwam, is absoluut onvoldoende. Twee mooie zalen van de Frankforter hoogeschool werden door den senaat, onder medewerking van het curatorium,ter beschik king gesteld. Zij prijken met het opschrift Holland-Institut". Maar deze zalen moeten worden gemeubileerd, daarin moét een biblio theek van hollandsche werken en van werken over Holland worden ondergebracht. Aan de wanden dienen reproducties onzer groote mees ters in de schilderkunst te hangen, op de lees tafel behooren hollandsche couranten en tijd schriften te liggen. Bovendien zullen er spre kers uitgenoodigd moeten worden, die het duitsche publiek over Holland in Europa en onder de keerkringen zullen voorlichten en tegemoet komen aan den drang naar kennis' van nederlandsche toestanden. Dat alles kost natuurlijk veel geld. Duitschers en hollanders hier in Frankfurt vereenigden zich en gaven naar mate hunner krachten tijd, geld en kennis aan het Instituut, maar het zal alles niet voldoende zijn, om dat te verrichten wat men zich voorstelt: een breed opgezet, echt hollandsch werk. Landgenooten, uit het Holland-Instituuf'kan een inrichting groeien, die voor Holland zoowel als voor Duitsch land van verstrekkende beteekenis kan zijn, maar alleen onder voorwaarde, dat gij ons helpt. Ons helpt met de schenking van een abonnement op een groot hollandsch blad (van welke richting dan pok !) of tijdschrift, van boeken voor onze bibliotheek, van geld ook. Bovendien is er voor hen, die meenen, dat een Holland-Instituut" er zoo moet uit zien, dat het Holland's goeden smaak waardig is, een prachtige gelegenheid mee te helpen ! Niet als koudwater-douche op uw geest drift, maar uit hollandsch-nuchtere overwe gingen, vermeld ik dat het lidmaatschap verkregen kan worden door een jaarlijksche bijdrage van tenminste ? 2.50, dat men be gunstiger wordt door een jaarlijksche bijdrage van tenminste / 15-. terwijl een lid den Stiftertitel" kan verwerven door het schenken van tenminste ? 150.- ineens. Deze sommen kunnen gestort worden op het konto van het Holland-Institut" bij de bankiers Gebr. Bethmann, Frankfort a/d Main. Andere schenkingen komen terecht wanneer ze worden' geadresseerd : aan het. Holland-Instituut van de Universi teit te Frankfort a/d Main, Mertonstrasse 17?21. JANSTEINEBACH -\ Frankfort aan den Main. llltlllllllllllniillllltlMilllllllllll der lokalen valt k nog heel wat te verbe teren. Wellicht zullen de nieuw in te rich ten lokalen aan de gymnasia een voorbeeld ter navolging worden ! Deventer, Juli 1921. CLASCA OZINGA DRANK, SPEL, BIOSCOOP Aanschouwelijk moest het zijn. Daar is het mee begonnen. Enkel woorden konden bij onderwijs, bij leering in het algemeen, niet dan vage, onzuivere voorstellingen wekken in den geest van lezer of leerling. Afbeelding moest gelegenheid bieden tot aanschouwing, tot vergelijken van de werkelijkheid met het in den geest gevormde beeld. Aldus kon de voorstelling zich zuiver en diep in den geest prenten. Maar zooals 't helaas al te vaak gaat bij het verwerkelijken van goede vór-denkbeelden, ging het hier opnieuw. Wat, met mate en te juister plaatse en tijd toegepast, nuttig, geestontwikkelend kon werken, sloeg door overdaad om in zijn tegendeel.werd nutteloos, geestafstompend. We kregen sinds 'n paar tientallen jaren een overstelping, een oyerstrooming, een zondvloed van aanschouwelijk heid. Geesteloos prentmisbruik is een volks ondeugd geworden, met spel- en drankmis bruik gelijk te stellen. De illustratie-weekbladen met hun eindeloozen prentjesstroom zijn het bederf in eerste instantie geweest van het in zijn kern zoo vruchtbaar pedagogisch beginsel, het nuttig effect der aanschouwelijkheid. Door hun overdrijving, hun doelloos(het winstmaakdoel der uitgevers blijve hier buiten rekening) prikkelende overdaad zijn die schier - enkel - poppetjes - en- prentjes-uitgaven uit volks-pedagogisch oogpunt tot armzalige, nuttelooze publicaties verworden. In Noord-Scharwoude heeft een zware schuurbrand gewoed. Enkele dagen later ? dat heet actualiteit twee weken zou te laat zijn een fotografie van de verkoolde muren. Wat ter wereld zoo'n Noord-Scharwouder puinhoop den kijkers speciaals te vertellen kan hebben, zal wel eeuwig duister blijven. Vervult de bode van het gemeentehuis te Lutjebroek 25 jaren zijn betrekking. ??zijn feest is niet af, indien de wereld zijn plichtbeseffende facie niet te bekijken kreeg. En dit zijn relatief nog onschuldige onbe nulligheden. Maar in dit gelddorstig exploiteeren der hedendaagsche kiekjes-en.prentjesdrift, van dien onnoozelen veelverspreiden lust in emotioneerend gekittel, gaat menige exploitant ongepast ver. Konden wij niet voor korten tijd in een der illustratie-week bladen, een van misdrijf verdachte vrouw, alvorens de rechter had gesproken, met de ruwste qualificatics zien ten prooi werpen aan de verachting en den haat van het sensatielustig publiek? Maar zulk een prentjesweekblads vonnis is pakkender dan het rechterlijke,* begeerlijker te kennen. omdat het versierd is met de foto van den gevel van het huis en met een foto van de kamer, waarin de gruwelijke misdaad plaats had, met bovendien een speciaal kruisje bij de juiste plek in de kamer (dit is van het hoogste belang) en met een foto van de kleeding en de allerlaatste houding van het slachtoffer. De tekst bij de prentjes is uiteraard iets negligeables, is doorgaans reportage van zeer slap allooi. Inderdaad, waartoe beter? 't Is immers boven alles om het prentje te doen. En dit prentjes kijken, verlokkend in onze dolle haast (het maakt zelfvoorstelling lekker overbodig) verwordt op den langen duur tot iets zoo leegs, hols, inhoudloos en futloos, dat een eenigszins ontwikkeld mensch zich ten slotte schaamt zoo iets waardeloos in handen te hebben. De leegheid, de holheid der illustratieweekbladen-prentjeskijkerij in het kwadraat, dat is de holheid, de leegheid van den bioscoop. Over den Schund oftewel prikkelbioscoop spreek ik niet. Die is (hier kan geen meeningsverschil zijn) met een kwaadaardige besmet telijke ziekte op n lijn te stellen. Wordt ginds het lichaam geïnfecteerd, hier het hoogere: gemoed en geest. En het is nog de vraag, welk gif het diepste invreet en het verst vertakt is in zijn verdervende gevolgen. Wat de prikkelbioscoop met zijn grove inbeeldbrenging van ruwe harstochten in jonge gemoederen aan teeders, heiligs, moois vervuilt en vernielt, dat is niet te benaderen, dat is verbijsterend, maakt wee en toornig bij het overdenken. Maar ook wat men den fatsoenlijken bios coop noemt, is als volksontspanning, door zijn redeloozen, eindeloozen, overstelpenden prentjesvloed, uit niets dan gelddorst in de wereld geschopt, een debetfactor in 's volks welzijn ; evenals spel en drank een bron van bekommering voor ieder, wien het wel der maatschappij, en in 't bizonder van het kind, ter harte gaat. Op de neiging tot traagheid, die in geen onzer ontbreekt, speculeert de bioscoop. Dit is zijn zedelijk vonnis. Hij streelt wat slap en zwak in ons is. Hij vraagt steeds meer en bevredigt nooit. Laat eeuwig leeg, moet dus altijd sterker prikkels scheppen. Schoonheid in bioscoopwerk is geprostitu eerde schoonheid. Rust, onontbeerlijk voor goed waarnemen, aandachtig aanschouwen is er onbekend, wijl rust nadeelig is voor de winst van den bioscoopondernemer. Geheel dit stel klaargemaakte bewegingen, gansch die geënsceneerde draaierij is niets dan 'n soort Ramschgeschaft, schijngoedkoop ver koopartikel. Geldverdienen is des draaimans eenig doel, verkoopkans vormt zijn mo reel en artistiek geweten. Schoonheid, die per ongeluk in bioscoopwerk is verdwaald geraakt, wordt door het bioscoopkapitaal onteerd. Draaien, draaien, draaien is immers het consigne, hoe sneller in het uur, hoe hooger dividend. Geen rem van aesthetischen of artistieken aard kan bij cinemavertooningen worden geduld, omdat het ongebreideld doel van het film- en bios coopkapitaal is: winst maken 1). Daarom is TWEE LEDIGE STOELEN. 'Weer een levenlooze zetel In den Amsterdamschen Raad; Weer een wijze van den Amstel Die het Princenhof verlaat. Eerst ging Had-je", nu den Hertog, Morgen gaat er weer een heen. Als het nu maar even meeloopt, Zit de Vlugt er dood-alleen. Alles gaat dan heel wat vlugger En goedkooper in zijn werk ; Amsterdam wordt in zijn brandkast Wel weer voor-historisch sterk Maar die leuke Raadsverslagen Zijn we in de kranten kwijt, En we missen ruzie-grapjes, Humor en hilariteit. Twee zoo veel besproken mannen Gingen van hun hoogen post. Wat een geld aan inkt en drukwerk Heeft dat tweetal niet gekost l Schuimende vergaderingen, Kelen werden schor gebruld, Vele politieke staarten Hebben van plezier gekruld. En het einde van den heibel" In het algemeen belang? Had-je" zit weer in de bajes" En den Hertog in den zang. Amsterdam is toch in alles Maar het arme proefkonijn : Zeker gaat men er probeeren Hoe men zonder Raad kan zijn. Twee verlaten zetels zwijgen Bij het uren-lang gepraat; Zeker zijn het niet de domsten In den Amsterdamschen Raad. J. H. SPEEN HOFF UNIE BANK voor NEDERLAND n KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: '8-GRAVENHAGE, TILBURG, LEEUWARDEN, OISTERWIJK, DDEWHOUT, LOCHEM en BOBCULO. Agentschappen in IndiS: BATAVIA, SOERABATA, SEMARANG, BANDOENG, HEDAN en WELTEVREDEN. de smakelooze haast, waarmee minuut op mi nuut het eene beeld het andere wordt inge draaid, iets onontkoombaars. Daarom is het publiek-minachtend irri teerend jagen in den bioscoop iets onvermijdelijks. Daarom is onrust er iets essentieels. Alles trilt, alles beeft, alles vliegt, kittelt en prikkelt een nerveus publiek en maakt het nog nerveuser. Daar is nog een bijkomstige onaangename factor. De toeschouwer blijft zich voortdurend onderbewust, met iets mechanisch te doen te hebben, met een dood element, iets, waarin, op 't oogenblik der voorstelling, elke levens sprank totaal afwezig is. Dit stempelt het heele gedoente tot iets interieurs. Hiervan daan na afloop in den toeschouwer altijd dat onvoldaan gevoel, iets of je heimelijk bij den neus bent genomen. Wie ons volksleven van nabij gadeslaat, kan constateeren, hoe dit prentmisbruik, die woekering, diep in dit leven is ingevreten en zich steeds dieper invreet. Met z'n straatre clame, vol helle felle kleuren en grove af beeldingen van grove sensaties, dag aan dag, is de bioscoopprikkel voor de massa, de kinderen bovenal, iets noodlottigs geworden. Velen raken verslaafd aan het week en slap ge noegen, dat hen traag maakt en zedelijk-zwak. Het nooit-aflatend gevoel van onvoldaanheid leidt altijd weer tot roekeloozer geldverspillen. En die prentverslaafdheid bij kinderen is voor menig ouder een bron van diepe bezorgdheid. Bestaat er voor dit kwaad een remedie? Afdoend neen. Maar het is wellicht te remmen. Allerbest door inzichtverheldering bij ouders en opvoeders.Dan zullen zij het jonge geslacht, zoolang maar eenigszins mogelijk, buiten al wat bioscoop is houden. Voorts dient de mogelijkheid onderzocht om dagvoorstellingen kortweg te verbieden (subsidiair, de stad te rantsoeneeren met bios coop- als met dranklokalen). De dag dient immers of tot productieve nuttige bezigheid of tot ontwikkeling, lichamelijk en geestelijk. Dus, bij dag, voor niet-werkenden, parken, sportterreinen, studielokalen en leeszalen open, maar geen gelegenheid (of geen onbeperkte gelegenheid) tot het verslappend rolprentmisbruik. Ten slotte schijnt ook dit een geschikte rem: een zeer hooge belasting op de avondvoor stellingen, waarvan, eenigszins naar Nporsch model, de opbrengst strekke om muziekuit voeringen en toneelvoorstellingen van goede kunst onder goede leiding voor lage prijzen in steeds ruimer aantal en voor steeds ruimer kring mogelijk te maken. A. B. D A v ; D s 1) Het makkelijk succes maakt de onkosten van grove advertenties mogelijk, wat de dag bladen op hun beurt weer zacht stemt in het plaatsen van cinemanieuws binnen het 're dactioneel gedeelte. Welk nieuws nog heviger op het publiek werkt dan de advertentie. En aldus, den cirkelgang besluitend, de kosten der reclame met uiterst milde rente vergoedt.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl