De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 23 juli pagina 8

23 juli 1921 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 Juli '21. - No. 23CO DE KOPEREN PtOERT. TeeMentnt voor tfe Amsterdammer" van George van RaemamtM Huize 1. ZOMERDIIK BflSSIIIK HIIHHItmillMUIIMHUMHI ««tl milllllllll IIIII'IMMIIIIIIIMIIIIIIIIMIÏIIIIIIIMHIIIIIIIII OILIFJ tiiiiiiiniiiiiiii tt*tllllltf**lll(l**t**l«Mllttlll SCHILDERKUNST-KRONIEK TER EERE VAN SUZE ROBERTSON ; NAAR AANLEIDING VAN DE TENTOONSTELLING IN PULCHRI STUDIO. Dat een tentoonstelling als deze moet ge houden worden, blameert de Bataven, zoo trotsch op hun inzicht en hun kennis der schil derkunst. Het bewijst, dat wij de groote waar'deri der schilderkunst moeilijk verstaan, en moeilijk zooals, past waardeeren. Want Suze Robertson is, wanneer we naar grootheid met al onzen hartstocht turen en staren, een onzer grootste schilderessen, en deze tentoonstelling wordt gehouden met het zuiver doel, een aantal werken te verkoopen, die a\ lang ver kocht waren, zoo de Bataven deze schilderes niet in den steek hadden gelaten. En waarom lieten de Bataven, dat verstandig, geldsparend, geldbang deel van onze bevolking, deze Suze Robertson in de kou"? Suze Robertson is hun te ruig, en te groot, te tragisch. Zij rriaakt geen zoet of oppervlakkig spe! van de schilderkunst; haar werken zijn de bekentenis van een karakter, dat niet kan dienen tot vermaak, of tot gewonen sier der muren. Haar ernst verdraagt geen oppervlak kigheid, en de Bataven, die beste burgers, verdragen geen ernst. En zij hebben zoolang deze ernst, en deze grootheid van hun land miskend, dat de schilderes, moedeloos, ge stremd werd in haar werk, en dat tot haar geruststelling, dat er nog anderen dan Bataven in ons land wonen, een aantal eerbiedigen zich vereenigd hebben, om haar te laten zien, dat zij erkend en gekend is door d'anderen, van wie ten slotte de roem moet komen, en zal komen.... II. Het spreekt van zelf, dat rnighcid en tra gisch wezen niet uitgedrukt worden door een vlug, vlot spel van kleuren, en vormen. De kleur van Suze Robertson is zwaar ; ik heb vroeger eens geschreven, dat het lijkt of de klonters grond aan dit werk hangen, kluiten zwaarte van een diepe, niet vreugde-volle aarde. En ge zoudt de Bataafsche traagheid tegenover deze kunst begrijpen, zoo deze etn onwaarheid bracht, of een te persoonlijk in zicht. Geen van deze twee dingen is waar; de Aarde, onze aarde, is traag inderdaad van droefenis. De schilderkunst van Suze Robert son is traag van deze droefenis. Haar figuren zijn daarvan traag ; traag zijn de vrouwen, wijd-uit zittend aan de tafel met het dage lijksche eten, traag zit het kind neer bij een verzameling zwaar koper; traag zijn bovenal haar tragische slapenden. Deze slapenden zijn een bizonderheid van Suze Robertson. Zij slapen op een haar eigen wijs : afgekeerd van de moeiten van het leven, en vermoeid van dat Leven. Ge vindt bij Suze Robertson een verhevenheid van den Slaap, die geen ander in Holland nog heeft gegeven ; haar slaap is een vefwant van het steryen.... De figuren van Suze Robertson, groot geDe Papc (Cor Tepe) iimitiiimiiiiiti mitiimimii OVER ZANGWEDSTRIJDEN EN WAT ER MEE SAMENHANGT l. Het zangwedstrijd-wezen heeft vele tegen standers. Tot de felste reken ik hen, die, zonder er rond voor uit te komen, van m:ening zijn, dat de beoefening van den zang, ook van den koor zang, gereserveerd moet blijven voor de be roepsmusici. Hoogstens zijn zij bereid, ook eenige weinige ontwikkelde dilettanten met geschoolde stemmen als medewerkenden toe te laten. Wie er overigens belangstellen in de muziek, speciaal in den zang, zij mogen toeluisteren, zij mogen genieten, zij mogen, al luisterend en genietend, hun muzikalen smaak ontwikkelen. Ziedaar de rol, toebedeeld aan, zeggen wij kortheidshalve : het volk". Ik kan mij met deze opvatting zeker niet vereenigen. Natuurlijk ben ik er sterk vór, door ensembles als bovenbedoeld onder eersterangs-leiding voor het volk" uitvoeringen te doen geven van het alleredelste, in vroeger en later tijd voor koor in 't bijzonder : koor a cappella geschreven, maar daarnaast wil ik het volk" zelf ook laten zingen. Goed", hoor ik zeggen en hier is een vertegenwoordiger van een tweede groep onder de tegenstanders van de zangwedstrijden aan het woord goed, laat men in volkskringen maar zangvereenigingen oprichten, maar houd ze vooral verre van de concoursen, want dat gedoe op concoursen heeft niets met kunst" gemeen". Ik heb een sterk vermoeden, dat wie er zoo praten tevens van oordeel zijn, dat wat er op uitvoeringen van volkszangvereenigingen te hooren valt evenmin iets met kunst" te ma ken heeft. En ik vind, dat wie in zijn hoog hartigheid tegen dergelijk bedenkelijk generaseeren niet opziet, zich maar liever motst aansluiten bij hen, die van een beoefenen van den zang in volkskringen eenvoudig niet willen weten. Alles komt aan op de leiding. Het is algemeen bekend, dat er, niet alleen op het platteland, maar ook in de groote steden, volkskoren zijn, die afschuwelijk zin gen. Minder bekend, doch niet minder waar is, dat er op verschillende plaatsen in ons land door vereenigingen, die haar leden recruteeren uit de z.g. béter-gesitueerden, koor-uitvoerin gen worden gegeven, dikwijls nog wel onder medewerking van klein orkest, die artistiek op zeer laag peil staan. In al dergelijke geval len, beweer ik, zijn de directeuren, zoo niet de uitsluitend-schuldigen, dan toch in ieder geval de hoofd-schuldigen. Zij zijn hopeloos de minderen van hunne collega's, onder wie er zijn, die men op plaat sen, waar men geenerlei artistieke cultuur verwachten mag, uiterst merkwaardige en buitengewoon-verbiijdende resultaten ziet be reiken. Men herinnert zich Wognum, waar Willem Saai de leiding had. Ik heb niet be hoord tot hen, die het Wogmimsche koor pre zen met voorbijzien van zijn niet weinige te kortkomingen, doch wél heb ik mij steeds har telijk verheugd betoond over zoo hél veel in Wognum's prestaties, dat waarlijk artistiek mocht heeten. En ik geloof, dat er geen of geen noemenswaardige overdrijving heeft ge legen in de hulde, aan het wezen en het kunnen van wijlen Willem Saai door de Wognummers gebracht bij hun besluit, om de vereeniging op te heffen, nu hij er niet meer was, om ze te leiden, met zijn liefde, mei /.i j n geduld, met zijn gelukkigen aanleg, met zijn niet omvang rijke, maar degelijke kennis, met zijn op ervaring berustende bekwaamheid. Wil men voorbeelden uit later tijd, uit het heden? Welnu, het is, gelijk men begrijpt, niet mijn plan, in deze beschouwingen vereenigiiu Restaurant a la carte *.unch,Afternoon-tea, Diners en Soupers Dagelijks muziek door het Huls-orkest modelleerd, zwaar gemerkt door moeiten, doen geen subtiele of spitse, of geestige din gen ; ze zijn niet doorvlamd van het intellect, of glanzende van den geest; ze zijn van hei gevoel de dagelijksche, eeuwige, getuigen, en van den nooddruft. Het Binnenhuis van Suze Robertson, waarin haar figuren staan, of zit ten, heeft geen détail, geen kleine of zoete of edele bizonderheid, die het localiseert tot een tijd of tot een land, de Binnenkamer, het Interieur van deze schilderes, is de kleine, zwaarkleurige ruirhte, «aar het barre en moeielijke daagsche doen zich beweegt en zich bergt. De binnenkamer van Suze Robertson, met altijd vrouwen alleen er in, en eigentlijk nooit mannen, is het eenzame wonen van een slaven de en van een zwoegende. Zoo zijn ook, de kleine tuinen voor de kleine huizen, zoo soms het landschap met een dier, geconcentreerde eenzaamheden. Het buiten"Jicht van Suze Robertson is donker, als haar licht binnen. Het stilleven van de schilderes vertoont dezelfde weerspiegeling van dit zwaar innerlijk. Suze Robertson is de grootste stillevensschilderes, die we op dit oogenblik bezitten ; de anderen lijken lucht en haast leeg tegenover haar. De vruchten liggen bij haar op de schotels, en op de witte lakens, als waren zij zware sla penden III. DE TENTOONSTELLING. Van wat ik boven karakteriseerde vindt ge hier. Ge vindt er de groote" stillevens, zooals de appels op het wit (7), het groene bord met de citroenen (5), de luchter gedane uren (4). Oe vindt er haar Spinsters (41) met het groote licht in het kleine vertrek, en dat kleine schil derij met een enkel rood van een halsdoek, en met al de bruinen waar een spinster een Norne lijkt, e vindt er de groot-flonkende aard appelschilster (blauwen en rooden) en de kleine,, die treft door rustiger kleur (22, 26). Ge vindt er den joiigenskop (10), die de deftig heid heeft van een werkelijk-romantischen schilder ; ge ziet er de slapenden, geschilderd (58 etc.) en de slapenden, geteekend in zwart en wit, in die teekeningen van Suze Robertson die naar mijn inzicht (immer verwonderd, ? over de stupiditeit der Bataven) zoo groot, zoo innig zijn, zoo eenvoudig. Ge vindt hier haar Naakt, en haar tragisch-gegeven meisje zit tend bij het uitgestalde koper. Ge erkent ook Hier, dat Suze Robertson de groote monotonie bezit der groote, durende gevoelens. P L A S S C H A E R T iiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiniiii immuun min i OPENLUCHTSPELEN Onder feiding vair-.fftorfes Gilhuvs en Coen Hissink. Een abel spel Van Lanseloet van Denemerken hoe hi wert minnende ene joncfrou, die met synder moeder dien de" gevolgd door: Een genoucheliche Clute van Nu noch". (Met teekeningen van Is. van Mens) In Wiesbaden heb! ik het tooneelgezelschap Le vieux Colombier" uit Parijs gezien. De leider van dit superieure troepje artisten is Jacques Copeau en zijn principe is : geen ,,Nu noch". De ghebuere (Coen Hissink) Nu noch". D'wijf (M. van Westerhoven) Lanseloet (Ch. Oilhuys) decors, maar door zuivere zegging zózeer de illusie brengen dat de phantasie der toe schouwers aanvult wat bewust ontbreekt. Dit streven heeft hij volkomen bereikt en als eene lichtende ster aan den donkeren hemel van de hedendaagsche tooneelspeelkunst zul len mij de twee voorstellingen, daar gezien, in de herinnering blijven. Ook bij openluchtspelen geen decors, geen andere decors dan door de natuur gevormd, decors, die slechts aangevuld kunnen worden door b.v. een reeks potten met chrysanthea, die, om zoo te zeggen, het vuurroode voetlicht vormen, zooals dit h;er het geval was. Het terrein : de tuin in het Kalfje" leent zich wel min of meer tot dit spel. Een boom met eene bank aan den rechter kant, welke rechter kant 't landgoed vór 't kasteel van Lanseloet voorstelt. Links de waranda" van den Rid der. Beide deelen zijn door een raar struikje gescheiden. Op den achtergrond een soort van laantje.Dat vormt den weg, die de dwalende Sanderijn voert naar de waranda", waar zij den Ridder ontmoet. Lanseloet ende Sanderijn" is een mooi oudHollandsch, primitief spel. Vroeger hebben Royaards en Verkade te zamen het gebracht (?de Zomerspelers"), later Vcrkade alleen. Beide opvoeringen waren stijlvol. Dit kon jammer genoeg van deze opvoering, die bovendien niet behoorlijk voorbereid was de beurtelings van rechts naar links wandelende souffleuse, die tevens proloogzegster was, had geen sinecure, niet worden gezegd. De op komst van Lanseloet (Charles ilhuys) niet de roode roos in de hand was wel joyeus, maar het tempo was te snel hij kende zijn rol en o, zoo uiterlijk en koud en weinig doorleefd. Dor en intellectualistisch zonder zwier en zonder verve. Het verlangen naar Sanderijn door- / beefde noch zijn lichaam noch zijne «tem, waarmee hij toch in andere rollen zoo veel kan doen Gilhuys heeft een mooi lyrisch geluid. Alleen zijn verdriet, toen hij Sandcrijn'stlood vernam, beeldde hij wel goed uit. Demoeder, het felle wijf, dat Lanseloef tot de slechte daad verleidt: Sanderijn, nadat deze hem terwille was geweest, smadelijke woorden toe te voegen, en die Sanderijn in de val lokt, werd door me vrouwMarie v. Westerhoven?het is niet prettig deze dingen te moeten zeggen als eene komische Alte" gespeeld. Niets van boosaardigheid, niets van het, door het stuk, aangewezen karakter stak in hare creatie. Ook Marie Sasbach, voor wier vibreerende stem ik een penchant heb, gaf niet wat er te geven was. Sanderijn's teerheid, Sanderijn's over gave was niet geaccentueerd. Goed alleen was zij na haar val: wanhoop en fierheid gaf zij wel. De ridder van Tepe ik hoop nog veel van dezen jongen acteur, dien ik goed eind examen tooneelschool heb zien doen was burgerlijk. Zouden typerollen niet meer in zijne lijn liggen? Hij zei leelijk en het was geen ridder en geen jager. Zijne liefdesbetuigingen waren zonder gratie. Coen Hissink was Lanseloet'sdienaarReinout. Hij kwam mummelend op en ging mummelend af. Hij wilde daardoor een ouden man typeeren. Soit. Maar in het nastukje hetzelfde gemummel. Zówerd het een leelijke truc. In elk geval benaderde Hissink de stijl van het stuk. Hij was een oude dienaar, die het goed meende en hij gaf de kleine scala van gewaarwordingen, die hij uitbeelden moest, goed weer. Maar hoe zonderling was zijn uiterlijk en ook even het gebaar. Met de kap over het hoofd was hij op en d'op Shylock. Alle lof alleen voor het uitstekende, zeer humoristische karakterspel van Daan v. Ollefen's warande huldere". Het nastukje Nu noch", een dingske dat ruig moet worden gespeeld, werd schandelijk verknoeid. Het deed niets. Het was niet ko miek, zelfs niet bas-komiek. Alleen Daan v. Ollefen bracht er iets van te recht. De oorzaak was doodeenvoudig dat de rollen niet gekend waren. En dat acteurs hunne rollen leeren, dat mag men toch wel eischen. Mochten zij met de verzekering komen dat zij ze wel kenden, dan moeten zij eene andere souffleuse nemen. Ik heb het stukje vrijwel twee maal gehoord. Alles en alles : 'n onvoldoend voorbereide voorstelling van beide stukjes. Laat ons hopen dat, wanneer dit nummer is verschenen, er zeer hard nagestudeerd is, dat de opvatting is herzien en dat de rollen zijn geleerd. En dat het dan eene mooie opvoering wezen zal, daarva i ben ik zeker. De namen Coen Hissink en Charles Gilhuys, die destijds als mede leiders van het Groote Tooneel" toonden dat zij veel kunnen, staan mij er borg voor. En wanneer dat het geval zal zijn, dan raad ik alle lezers naar het Kalfje" te gaan, want dan zullen zij een middag of een avond mooie oud-Hollandsche kunst genieten. E D M o N D VISSER Proloogzcgster. Lanseloet (Mevr. Hamel) ,,Nu noch". De man (Daan van Ollefen) J. S. MEUWSEN,Hofl., A'DAM-R'DAM-DEN HAAG DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND iiiiimmHiiiiiiiitimiitiiiiiiiiiiiiiimmiimiiiiimitiiiiiiiiiiimiii IIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIMIIMII gen en directeuren bij name te noemen, maar ik acht het geoorloofd ten aanzien van het punt, dat ik op 't oogenblik nader bespreek, een uitzondering te maken. Ik meen dan in dit verband te mogen wijzen op de Gemengde Zangvereeniging Crescendo" te Noord-Scharwoude (directeur :'Willem Hespe, van Amster dam), en daarnaast, naar aanleiding van nog jongere ervaringen, op de Gemengde Zangver eeniging Concordia" te Westzaan (directeur P. van de Rovaart, mede van Amsterdam). Ziedaar een paar plattelandskoren, die in hun gelukkigste oogenblikken tot het een en ander in staat blijken, dat met kunst" wel degelijk iets te maken heeft. Nu vindt men te Noord-Scharwoude en te Westzaan, gelijk in 't algemeen ten plattenlande, een toewijding onder de zangers en zangeressen, die in de groote stad met haar veelsoortige afleiding allicht niet in dezelfde mate wordt aangetroffen. Maar ook hier leeft toch in volkskringen de lust tot zingen sterk genoeg, en de bestrijding van het dialect valt er niet zwaarder dan in het plattelands-milieu, terwijl de gelegenheid om vee! en goede muziek te hooren, die de groote stad volop biedt, de beoefening van den zang tot niet te onder schatten steun strekt. Zoodat er ook in de groote stad genoeg zou te bereiken vallen, bij de beoordeeling waarvan een zuiver-artistieke maatstaf vrijelijk zou mogen worden aangelegd, wilde het ongeluk niet, dat er belangrijk meer zangvereenigingen zijn, dan bekwame leiders. Er zijn vee! te veel zangvereenigingen, en dat moge voo.al ook bedacht worden door hen, die, overigens in hoofdzaak zeker niet ten onrechte, er aanmerking op maken, dat velt' dagbladen de uitvoeringen der volks-zangvereenigingeii negeeren, terwijl ze wel veel ruimte over hebben voor verslagen van goede on slechte en den mensen onwaardige sport niet alleen, maar uok voor recensies yaïi uiterst dubicusc prestaties van zooveelste-rangs-musici uit het buitenland. lir zijn vee! te veel zangvereenigingen ! Stel u vcor, dat het mogelijk was, haar aantal in een stad als Amsterdam sterk te reduceeren, doch zó, dat het totaal der aantallen zangers en zangeressen slechts met, laat ons zeggen : een 25 pCt. verminderen zou. Welk een winst voor het klankgehalte der koren ! Hoe aan merkelijk verhoogd de kans op bezetting, in iedere vereeniging, van de verschillende koorgroepen in ideale verhouding ! Welk een ver betering ook voor de financiëele basis van het bestaan der vereenigingen ! Hoe schoon allerlei vooruitzichten : model-uitvoeringen van be langrijke werken, a cappella als regel, maar soms ook met begeleiding van orkest (waarvan de kosten nu niet op te brengen zijn), stedelijke festivals, indrukwekkend optreden op con coursen, aanzienlijk verhoogde reputatie van het volks-zangkoor als factor in het muziek leven der steden ! ledere vereeniging zou een eerste kracht als leider bezitten. Terwijl nu ik heb het reeds opgemerkt het aantal der koren dat der voor hun taak volkomen berekende directeuren verre te boven gaat. Op het voor de ware Kunst en voor de gewenschte ontwikkeling des volks funeste ver schijnsel van het slecht zingen van vereenigin gen," uitsluitend of althans in hoofdzaak als gevolg van de onbekwaamheid der leiders, vestigen de wedstrijden, mér nog dan de ge wone uitvoeringen, de aandacht. Op de vereenigingsuitvoering, in tegenstelling met het concours, ontbreekt alle gelegenheid tot ver gelijken ; ook is het publiek er eenzijdig samen gesteld en mist men er het weloverwogen en als onherroepelijk uitgesproken oordeel eener door toonkunstenaars van naam gevormde jury. Ernstig werkende en niet van aanleg ontbloote jonge dirigenten behoeven voor de wed strijden niet bang te zijn. Al laat het succes zich eenigen tijd wachten, al maken ze een enkele maal zelfs jammerlijk fiasco, het totaal van hun ernst, hun ijver en hun, zij 't ook elementaire begaafdheid zal nimmer onopgemeikt blijven. En zelfs, al leiden de omstandig heden of reglementaire voorschriften ertoe, dat ze op het concours slechts enkele hunner mededingers aan 't werk zien, wat schoone gelegenheid ook reeds dan, om zoowel van de minderen als van de meerderen het een of ander te leeren. Vooral waar, gelijk regel is, alle deelnemers beginnen met n en hetzelfde, n.l. het z.g. verplichte koor uit te voeren, het zelfde stuk, dat ook den toeluisterenden con current in de voorafgegane weken voort durend heeft beziggehouden. Kwaad is de wedstrijd en dat moet hij ook zijn ! , kwaad is de wedstrijd voor de beun hazen, die men evengoed onder de beroeps,,musici" als onder de dilettanten aantreft, de vaak even arroganten als onbekwamen, die dikwijls een aantal ernstig-willendc en de muziek met heel hun hart en ziel toegedane argefooze menschjes op diep-bedroevende wijze tot de risée maken van gansch een concourspubliek. Met dezulken te signaleeren, meer op den man af, met meer onbarmhartigheid dan, naar ik meen te weten, tot dusver het gebruik is, zouden de jury's stellig een goed werk doen. Men zou in dergelijke gevallen echter op nader te regelen manier uit te spreken collectieve oordeelen moeten verlangen, en gén min of meer onbeheerschte uitvallen van eenlingen. Ziehier een gewichtig nieuw punt van over leg tusschen jury's en wedstrijd-besturen, als ook tusschen de musici, die va;ik in jury's zit ting hebben, onderling. (Wordt vervolgd). H. J. DUN H U K T O U

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl