De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 30 juli pagina 1

30 juli 1921 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

G JXC JS?-ECr Zaterdag 30 Juli A°. lltól D E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN KAMP Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL, Dr. G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF \ Prijs per No. .0.25. Per half jaar t 6 50. Abonn. loopen per jaar Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: 1; Het derde deel van Bismarck's Oedanken und Erinnerungen, dooY Prof. Dr. G. W. Kernkamp; Tijdgenooten: Victor Hugo III, door Dr. W. O. C. Byvanck; A. N. J. Fabius t, door Prof. Dr. H. Brug mans; 2. De coalitie behouden, teekening van Jordaan; Krekelzang, door J. H. Speenhoff; Een onderaardsche worsteling, door .H. Salomonson, met teekeningen van Is. van Mens. 3. Spreekzaal: Drank, Spel, Bioscoop, door T. W.; Het Lied van Schijn en Weezen, door Dr. Fred. van Eeden. §. Voor Vrouwen: Ons Zomernummer, door Elis. M. Rogge; Babbeltje, door Yvonne de Tessan; Zomèrgenoegens: plaat met zomertoiletjes van B. Midderigh?Bokhorst; Ons Zomerkookboek; Het Offer, door Minca Verster?Bosch Reitz. 7. Zomerkermis, door Felix Timmermans, met teekeningen van Oeorge van Raemdonck. 9. Bartha's zomer, door Jhr. E. van Lidth de Jeude, met houtsneden van Daan de Vries. 10. Prijs vraag : een 29 fouten teekening: Zonsonder gang aan Holland's strand, teekening van Is. van Mens; Het-Duivelskind, door F. de Sinclair, met teekeningen van Is. van Mens. 11. Het huweljk van Baron von Munchhausen Jr., door Jhr. Jan Feith, met teeke ningen van Chris Kras Czn; Jan Kop, door Antoon Thiry. 12. Uit de Natuur: Dryas Octopetala, door Jac. P. Thijsse; Financien en Economie: De Rijksmiddelen, door J. D. Santilhano; De Stille Zuidzee, teekening van Oeorge van Raemdonck. 14. Uit het Kladschrift va n Jantje; Chari varia en Buitenl. humor, door Charivarius; Over zangwed strijden en wat er mee samenhangt, door H. J. den Hertog; Centr. Theater, door T. 15. De Groene gaat baden, teekening van Joh. Braakensiek; Onze Puzzle: Sam Loyd, door A. B. Bijvoegsel: Japan en de ontwapening, teekening van Joh. Braakensiek.. HET DERDE DEEL VAN BIS MARCK'S GEDANKEN UND ERINNERUNGEN I Toen. ruim een half jaar geleden, de' Nieuwe Rott. Courant drie hoofd stukken publiceerde uit het derde deel van Bismarck's Oedanken und Erinnerungen," heb ik te dezer plaatse enkele van mijne indrukken bij de lectuur ervan medegedeeld (in het nummer van 5 Febr. 11.). Ik schreef toen, dat het hoofdstuk. getiteld Mijn ontslag", weinig nieuws bevatte voor hen, die eenigermate ver trouwd zijn met de omvangrijke lite ratuur over Bismarck in zijne verhou ding tot Keizer Wilhelm II, en ik uitte het vermoeden, dat ook door de volledige publicatie van Bismarck's derde deel niet veel meer zou kunnen worden toegevoegd aan hetgeen wij reeds weten over de redenen, waarom de kanselier zijn ontslag heeft moeten nemen. . Over dat onderwerp was immers reeds zooveel uitgelekt, zoowel nog bij Bismarck's leven als na zijn dood, en geschiedschrijvers en journalisten, die tot den kring van zijne vereerders ..of zijne werktuigen behoorden, en aan zijne mededeelingen hunne gegevens ontleenden, hadden reeds zoo dikwijls erover geschreven, dat het vet wel van den ketel moest zijn geschept. Wat ik toen alleen kon veronder stellen, is zekerheid geworden nu ik den volledigen tekst van het derde deel heb gelezen. Niet in de Duitsche uitgave: die bestaat wel, maar mag niet in den handel worden gebracht, daar het pro ces tusschen de uitgevers en den ver tegenwoordiger van den gewezen Kei zer door de eersten is verloren. Maar in de Engelsche vertaling, die bij Hodder and Stoughton, te Londen, verscheen (zonder jaartal), onder den titel: New chapters of Bismarck's autobiography." Het boek mist een inleiding; uit den titel blijkt nog niet dadelijk, dat men hier met het derde deel der Gedanken und Erinnerungen te doen heeft; vermoedelijk.moest om juridische rede nen de titel, dien het boek eigenlijk behoorde te hebben, door den zooeven genoemden worden vervangen. Maar aan de echtheid van het boek valt niet te twijfelen. Ook de titels der hoofdstukken : Prins Wilhelm," De groothertog van Baden," Boetticher," Herrfurth", De kroonraad van 24 Januari 1890," Het keizerlijk besluit van 4 Februari 1890," Ver anderingen," Mijn ontslag," Graaf Caprivi," Keizer Wilhelm II," Het verdrag over Helgoland en Zanzibar," Het handelsverdrag met Oostenrijk," komen overeen niet die, welke door in dit opzicht bevoegde personen als de opschriften der hoofdstukken van Bismarck's derde deel zijn genoemd. Aan het boek zijn drie aanhangsels toegevoegd : een brief van Kroonprins Friedrich Wilhelm aan Bismarck van 17 Aug. 1881 (over een perscampagne om Baden tot een koninkrijk te ver heffen) ; de notulen van den Pruisischen ministerraad van 17 Maart 1890 (over de redenen, waarom Bismarck ontslag vraagt: gemis aan vertrouwen bij den Keizer, en aan samenwerking bij de meesten zijner ambtgenooten); een brief van von Bissing, aide-de-camp van Keizer Wilhelm, van 22 Juni 1888 (waarbij de Keizer den wensch uitspreekt, dat Bi?marck een démenti zal geven aan wat sommige Berlijnsche couranten hebben verkondigd, n.l. dat er wrijving bestaat tusschen den Keizer en den Kanselier, omdat de eer ste, onder den invloed der hofcamarilla, bij beslissingen over de buitenlandsche politiek het oor zou leenen aan Waldersee, den chef van den generalen staf). Het eerste van deze aanhangsels is van weinig belang; het tweede en het derde zijn merkwaardig. Door de notulen van den minister raad zij zijn later uit het officieele register verwijderd, zooals Bismarck in het achtste hoofdstuk medeaeelt leert men de houding kennen, en van sommige ministers mag men zeggen : de geveinsde houding, die zij aannamen, toen Bismarck hun zijn voornemen mededeelde om ontslag te vragen. Uit den brief van von Bissing blijkt, dat reeds onmiddellijk na de troons bestijging van Wilhelm geruchten lie pen over een minder goede verstand houding tusschen Keizer en Kanselier, en dat de reden daarvan gezocht werd in verschil van meenihg over de buitenlandsche poü'iek, met name over de gedragflijn, die Duitrchland tegen over Rusland moest volgen. De Keizer laat door zijn aide-decamp aan Bismarck weten, dat hij aan Waldersee geen onrechtmatigen in vloed op de buitenlandsche politiek vergunt. Daarbij zal hij echter den nadruk willen hebben gelegd op het woord onrechtmatig." Immers, uit een brief, dien hij een maand tevoren aan Bismarck had geschreven, toen hij nog kroonprins was men vindt dezen bnef in het tiende hoofdstuk blijkt, dat hij het den plicht van den genera len staf acht om b.v. de leiders der buitenlandsche politiek opmerkzaam. te maken op een uit militair oogpunt gunstige gelegenheid tot oorlog." Zulk een gunstige gelegenheid" gunstig n.l. voor Duitschland en Oos tenrijk om aan Rusland den oorlog te verklaren had zich naar de mee ning van kroonprins Wilhelm voorge daan in den herfst van het vorige ;aar. Hij uitte die meening in kantteekeningen reeds als kroonprins was Wilhelm daar vlug mee bij een rap port uit Weenen ; die kantteekeningen haalden hem een vriendelijke terecht wijzing op den hals van Bismarck, die er zich bezorgd over maakte, dat de kroonprins zijne voorzichtige en vrede lievende politiek afkeurde; op deze reprimande nu antwoordt Wilh°lm m den zooeven bedoejdetvfcrief. Reeds aanstonds toen Wilhelm zich met de buitenlandsche politiek kon bemoeien, als kroonprins, tijdens de kortstondige rcgeering van zijn doodzieken vader, bestond er tusschen Bismarck en hem dus verschil van meening over het onderwerp, dat later een der redenen zou worden van de definitieve breuk tusschen Keizer en Kanselier: de verhouding tot Rusland. Uit hetgeen Bismarck in het tiende hoofdstuk schrijft, blijkt dat hij, on danks de ontkentenis van Wilhelm, van meening is dat reeds in 1888 Wal dersee, de cïief van den generalen staf, grooter invloed uitoefende op de denk beelden van Wilhelm ten opzichte van de buitenlandsche politiek dan hem toekwam en dan gewenccht was. Eveneens geeft hij daar te kennen, dat Waldersee een oorlog met Rusland toen voor waarschijnlijk hield en deze mee ning bij Wilhelm ingang had doen vinden. HmwtuwtiiiiiiiittttMiiimmtiiiiiiimiiiiiiiiiiittiitiiiiuiitiiiiiiiuiiiuiiiiiiiiiiUitiiiitiiiiiiiiw^ TjyDGENGQTEN VICTOR HUGO Hl. Een nieuw geslacht kondigde zich aan in de jaren dat het gezin der Hugo's zich schikte in de bekrompen woning boven het atelier van den schrijnwerker. De Odes et Ballades waarmee de dichter zich een plaats in de dichterwcreld verwierf, mochten nog geen hemelstormeud of hartenoverweldigend boek zijn ; en als de voorrede van 1822 erkende : La poésie c'est tout ce qu'il y a d'intimc en tout", dan hield de poëzie zich nog bescheiden. Maar toen de derde uitgaaf der Odes in 't licht kwam, heette het vooraf : ,,// est admirable de voir quiïs pas de géant l'art fait et fait faire. Une forte cole s'élëve, une génération forte croit dans l'ombre pour elle." Daar hebt ge den voortgang van 1822 tot 1827 en '28. Ja, reuzenschreden maakt de kunst, en het is niet maar een enkele dichter, die zijn stem verheft, neen een school komt op, een gewijd bataillon treedt aan en gaat voorop, het menschengeslacht, thans groeiend in stilte, zal volgen. Kijkt men uit den verren afstand van onze dagen op dien tijd terug, dan liggen voor ons oog al die menschen van het verleden f rustig naast elkander als een vrij wel ononderscheiden massa, f zij staan ordelijk geschikt ieder aan het hoofd van zijn eigen werken, in onze boekerij ; zij bijten elkander niet, zooals de uitdrukking luidt: boeken doen dat niet, ten minste niet meer, wanneer zij vijftig jaar oud zijn. Hoe anders wordt dat wanneer de verbeel ding den heengeganen tijd doet opleven. Luister eens naar dat woord van school: het onderstelt een schoolhoofd; en wie zal niet hebben getracht aanvoerder te zijn, wie zal den ander zijn plaats hebben gegund vór de troep of vooraan in 't gelid? Wat onder Napoleon is gebeurd, blijft in het eerste deel der 19e eeuw versch in het geheugen liggen ; ook op het gebied der letterkunde is een keizerrol te vervullen en de plaatsen van maarschalken zijn open. Ik moei me nu niet met den Keizertijd zelf, met Chateaubriand, de Staël en de overigen, maar denk alleen aan de menschen, die om streeks 1800 werden geboren, hocvele van die namen klinken nu nog als een klok die luid roept tot de wereld door de ruimte heen. Hoe moet het leven in hen hebben geklopt als zij er nog in werkelijkheid waren of begon nen te zijn. Naast Lamartine en Victor Hugo, waren het Alfred de Vigny, Balzac, Stendhal, Alexander Dumas Sainte Beuve, Barbier, Deschamps, Alfred de Musset niet te ver geten, die wel de jongste was van allen, maar toch in de salons van '28, achttienjarig, al van zich deed hooren met zijn verzen en zijn kleine komedies, niet te vergeten ook al de mindere dichters die zich voor groote geniën hielden. Dat alles talentvol, zijn weg zoekend in de lyriek, op het theater, in den roman, in het epos, elkander verdringend en opdringend, geraakt, wanneer men niet de eer kreeg waarop men aanspraak meende te hebben, dan zich belangeloos gewend, of jaloersch, of enthousi ast niemand geheel zeker van den dag van morgen, allen hopend op roem. Vermeerder die gretige massa met de na men der kunstenaars, der acteurs, der journa listen en van zoovee! anderen, die in en op de grenzen wonen van het literarisch gebied en gevoel de geestelijke spanning die er heerschte in een centrum als Parijs. Dit is de schaduwkant zelfs van een le vendig boek als de levensbeschrijving van Victor Hugo door Madame Duclaux, dat men het leven er te veel in vindt beschouwd als de avonturen van een enkel persoon. De grondstemrning van den tijd die de hande lingen hoogt en kleurt, mist men er soms te veel in. Mijn opmerkingen willen hier en daar dat gebrek eenigszins bijwerken. Men heeft niet aan een leven en aan het leven, wanneer men het te vlak neemt. Maar ondertusschen moet Sainte Beuve wachten wiens aanstaande verschijning reeds was gemeld. Het waren niet alleen een paar vriendelijke woorden van den criticus over de gedichten in de Odes et Ballades aan Mevrouw Adèle Hugo gewijd, die de aandacht van den dichter hadden getrokken, hij herkende ook, met den juisten blik van een literarisch veldheer, in het artikel van den Globe een fijn en scherp verstand met een soepele gaaf van uitdruk king. Toen, op den dag na het vergecfsche bezoek van Victor Hugo aan Saint Beuve, de komst van den criticus in het huis van den dichter werd gemeld, begroette hem een welkomst en een vertrouwelijkheid op den noudigen afstand zooals Hugo met zijn Spaansche grande-manieren die wist te geven. Sainte Beuve viel tegen. Hij was niet alleen leelijk, maar er lag iets tertigstootends in zijn groezelig gezicht met den dunnen rossigen haardos en de bewegelijke oogjes, rusteloos nieuwsgierig heen en weer kijkend. Zoo linksch verlegen waren zijn manieren, zoo moeilijk kon hij zijn houding vinden ! Dan, na eenigen tijd, kwam hij wat beter voor den dag, toen het gesprek begon te vlotten. Hij voelde voor poëzie, hij kende haar, dat moest men dadelijk bemerken, misschien was hij zelf ook dichter. Victor Hugo ging over zijn verzen spreken ; hoe aandachtig hoorde de criticus van den Globe alsof hij hem zijn geheimen wou af luisteren, hoe ging hij overal op in en wist hij dadelijk voorbeelden bij te brengen ! Men beloofde elkander veel te zullen zien en veel aan elkander te zullen hebben. Toen de diQhter kort daarna een eenigszins ruimer kwartier opzocht met tuin en uitzicht op bootnen, verhuisde Sainte Beuve in zijn buurt en het werd bijna een dagelijksche omgang. De criticus leed ook aan de ziekte van den In n opzicht vertoont het derde deel der Gedanken und Erinnerungen een treffende gelijkenis met de twee vroeger verschenen deelen: het is eigenlijk meer een reeks van tafreelen, dan een boek. Er loopt geen vaste draad door. De auteur kan zich ver oorloven, den bouw van het boek te verwaarloozen en niet naar litteraire volmaaktheid te streven, omdat wat hij vertelt altijd de aandacht verdient, en omdat hij zoo goed vertelt. Zooal? men weet, zijn de Geaanken und Erinnerungen niet?aus einem Gusz" tot stand gekomen. Zijn helpers bij dit werk kostte het dikwijls de grootste moeite, hem te bewegen het voort te zetten ; de karige mededeelingen, die hij zich liet ontlokken, werden dan door hen verder uitgewerkt en geredi geerd ; vooral in het tweede deel, dat het laatst voltooid werd, is dit vaak te bemerken. Het derde deel was het eerst af; Bismarck is zijne gedenkschriften be gonnen met het verhaal van zijn ont slag; voor het te boek zetten daarvan had hij geen aansporing noodig; dit deel zal dan ook wel geheel zijn eigen werk zijn. Daaruit volgt, dat men het gebrek aan samenhang, dat de Gedanken und Erinnerungen in hun geheel kenmerkt, niet alleen op rekening van zijne mede werkers mag stellen. Want ook het derde deel rammelt. Op het eerste hoofdstuk, over Wilhelm als kroon prins, volgen er drie, die los naast elkaar hangen, en alleen dit gemeen hebben, dat zij handelen over personen, die mee hebben gewerkt tot Bismarck's val: den groothertog van Baden en de Pruisische ministers Boetticher en Herr furth. De vier hoofdstukken, die daarna komen, bevatten het verhaal van de gebeurtenissen, die Bismarck noopten ontslag te vragen, maar zelfs hier mist men een streng logische of zelfs maar een streng chronologische volgorde. Dan wordt Caprivi beschreven en afge maakt. Het volgende hoofdstuk, het meest opzienwekkende en malicieuse van het heele boek, schetst het karak ter van Keizer Wilhelm ; hoe boeiend de lectuur ervan ook moge wezen, het is feitelijk een hors d'oeuvre. Tot besluit krijgt men dan nog twee hoofd stukjes met kritiek over den nieuwen koers in de buitenlandsche politiek, die na Bismarck's aftreden werd inge slagen. Uit historisch oogpunt bezien, zijn de vier hoofdstukken over het ontslag en de voorgeschiedenis daarvan het belangrijkst. Toch brengen zij, in haofdzaak, geen verandering in de opvatting, die men zich daarover reed; gevormd had voordat het derde deel verscheen. Incompatibilitéd'humeur tussenin Keizer en Kanselier; verlangen van den n om zelf de leiding in handen te nemen, van den ander om die te be houden ; verschil van meening over de binnenlandsche politiek; Wilhelm wil de sociaaldemocratie tegemoet komen, meent de kloof tusschen kapi taal en arbeid te kunnen overbruggen ; Bismarck maakt zich niet de minste illusie daarover en wil volharden bij het stelsel van uitzonderingswetten ; ver schil van meening ook over de buiten landsche politiek; toenemende verwijde ring totdat, onder den invloed van den slechten uitslag der Rijksdagsverkie zingen, de Keizer een oogenblik weer steun schijnt te zoeken bij Bismarck: dan de plotselinge breuk: het bezoek van Windthorst bij Bismarck, zonder dat deze den Keizer daarvan tevoren had verwittigd ; de weigering van Bis marck om mede te werken tot intrek king van den kabinetsorder, waarbij den Pruisischen ministers werd ge last den Minister-President mededeeling te doen van belangrijke nieuwe voorstellen, die zij tot den Koning wilden richten; het niet aan den Keizer voorleggen van berichten van den Duitschen consul te Kiev over militaire maatregelen in Rusland deze dingen gaven den Keizer aanlei ding, van Bismarck te eisenen, dat hij zijn ontslag indiende. Zoo heeft men tot nog toe den gang van zaken beschreven, en zoo beschrijft hem ook Bismarcx. Nieuwe motieven voor zijn ontslag noemt hij niet; evenmin worden tot dusverre onbekende personen ten tooneele gevoerd, die tegen hem hebben geïntrigeerd. Maar al wordt ! et verlangen naar sensationeele onthullingen teleur ge steld, wij hooren nu eindelijk Bismarck zelf spreken over de gebeurtenissen van 1890. Al kenden wij de toedracht daarvan reeds in groote lijnen, wij vernemen uit zijn boek nog menige nieuwe bizonderheid ; soms ook mist men bij hem een of anderen trek, die aan het tot dusver gangbare verhaal iets markants gaf; hot een en het ander zullen wij in een volgend artikel met voorbeelden staven. KERNRAMP HnHiiintiiiiiiiMiiii A. N. J. FABIUS f ? ? Met generaal Fabius is een man heenge gaan, die in zeer ruimen kring werd gewaar deerd. Hij behoorde tot die niet zoo heel tijd die men wereldweemoed noemt: hij verlangde oneindig, en hij zag zich van alle kanten beperkt, beperkt door zijn persoon, die niet aantrok, beperkt door zijn armoede die hem verhinderde de vleugels uitteslaan, beperkt door zijn nederigheid, die geen nederig heid maar eerder een zonde was, beperkt ook door de plaag van zijn zinnelijkheid, een prikkel van begeerte en geen voldoening. Hij had geen uitweg dan het werk en zijn verstandige verbeelding. Hij was ommuurd. Een van zijn weinige uitzichten was Victor Hugo en zijn gezin. Aan den dichter erkende Sainte Beuve ook : hij had verzen gemaakt; hij gaf ze den nieu wen vriend te lezen. Het was geen poëzie van ruimte, het was een dichtsel van het kleine, van het gewone, van de verveling en het gaf een aandoening van bitterheid. De aandoening leefde er toch in. Victor Hugo gevoelde haar ; edelmoedig, want hij was grootsch edelmoedig, be groette hij Sainte Beuve als Kameraad, hij wou hem bijna zijn gelijke noemen. Spaar zaam met zijn lof was de dichter niet. Hij spreekt Sainte Beuve aan : Tel, o jeune géant, qui t'acrois tous lts jours, Tel ton génie ardent loin des routes tracées Entrainant dans son cours des mondes de pensees. Toujours marche et grandit toujours. Victor Hugo had in dat jaar 1827 bij zich zelf ondervonden wat hij had uitgesproken over de komst van een krachtig geslacht. Zijn genie had zich vernieuwd. De vorm van zijn gedichten werd losser en meer gevarieerd, de woorden kregen een schitterend coloriet, de zinnen teekenden zich af met een scherp relief. Zijn voorstelling dwong de aandacht haar te volgen, evenals hij de taal dwong alles te zeggen. Zijn macht groeide. Hij wilde direct in aanraking zijn met het publiek.; het moest niet blijven bij het maken van romans, wier onderwerp een grooteren kring van lezers zou boeien dan het zijn verzen konden doen, neen, hij wilde zich laten hooren van het theater, waar de stem van zijn helden dadelijk in een groote verzameling van menschen weerklonk. Hij zocht uit de engte van het stille verblijf de ruimte van de wereld. En het zou een nieuw drama zijn, Shakespeare wilde hij op zijde streven, Corneille en Molière vereenigen en de verbeelding van de hoorders prikkelen door opvolging en af wisseling van het tragisch en komische. Hij durfde het aan voor een Fransch publiek, gewend aan maat houden. In zijn eerste drama, Cromwell, nam hij ruimte, alsof hij er een geheele beschaving in wou omvamen. Het was te groot van omvang om op te kunnen worden gevoerd. Hij had Sainte Beuve genoodigd om de voor lezing van het stuk in het salon van zijfl schoonvader bij te wonen. De criticus be wonderde, maar voor den dichter schreef hij zijn verstandige, diep indringende aan merkingen ; hij waarschuwde Victor Hugo voor zijn talent, nu het te wijd zijn zeilen spande. De dichter hoorde, maar als een die zeker was van zijn zaak. Hij vei beterde niet, hij schreef nieuwe drama's, Marton de Lorme, Hernam. Zij werden eerst in zijn salon door hem zelf voorgedragen, voor een uitgelezen kring van beroemde namen. Immers zoo deden de anderen Alfred de Vigny, Alexandre Dumas eveneens, het spande de aandacht van de literarische wereld nog voordat de stukken aan het theater werden toevertrouwd. Men zou die bijeenkomsten, die voorberei ding van het succes, willen schetsen. Hier blijft mij alleen plaats voor een waarschuwing van Sainte Beuve aan den dichter : De ver gelijking met Napoleon komt mij in den zin", schrijft hem de zorgzame vriend. Gij .zoekt naar een Austerlitz, en misschien zal Hernani uw Austerlitz wezen, maar daarna? Welk werk zult gij achterlaten, niemand zal u kunnen opvolgen, evenals Napoleon geen opvolger heeft gehad. Gij zotidt in den tijd van Dan te hebben moeten leven. Onze tijd is te klein voor uw reusachtig talent". Ziet men de aanblik van die menschen en waar zij heen willen? De spanning van den tijd ! W. G. C. B ij v A N c K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl