Historisch Archief 1877-1940
G JXC JS?-ECr
Zaterdag 30 Juli
A°. lltól
D E AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN KAMP
Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL, Dr. G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
\ Prijs per No. .0.25. Per half jaar t 6 50. Abonn. loopen per jaar
Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
INHOUD: 1; Het derde deel van Bismarck's
Oedanken und Erinnerungen, dooY Prof. Dr.
G. W. Kernkamp; Tijdgenooten: Victor
Hugo III, door Dr. W. O. C. Byvanck;
A. N. J. Fabius t, door Prof. Dr. H. Brug
mans; 2. De coalitie behouden, teekening
van Jordaan; Krekelzang, door J. H.
Speenhoff; Een onderaardsche worsteling,
door .H. Salomonson, met teekeningen van
Is. van Mens. 3. Spreekzaal: Drank, Spel,
Bioscoop, door T. W.; Het Lied van Schijn
en Weezen, door Dr. Fred. van Eeden.
§. Voor Vrouwen: Ons Zomernummer, door
Elis. M. Rogge; Babbeltje, door Yvonne de
Tessan; Zomèrgenoegens: plaat met
zomertoiletjes van B. Midderigh?Bokhorst; Ons
Zomerkookboek; Het Offer, door Minca
Verster?Bosch Reitz. 7. Zomerkermis,
door Felix Timmermans, met teekeningen
van Oeorge van Raemdonck. 9. Bartha's
zomer, door Jhr. E. van Lidth de Jeude, met
houtsneden van Daan de Vries. 10. Prijs
vraag : een 29 fouten teekening: Zonsonder
gang aan Holland's strand, teekening van
Is. van Mens; Het-Duivelskind, door F. de
Sinclair, met teekeningen van Is. van Mens.
11. Het huweljk van Baron von
Munchhausen Jr., door Jhr. Jan Feith, met teeke
ningen van Chris Kras Czn; Jan Kop, door
Antoon Thiry. 12. Uit de Natuur: Dryas
Octopetala, door Jac. P. Thijsse; Financien
en Economie: De Rijksmiddelen, door J. D.
Santilhano; De Stille Zuidzee, teekening van
Oeorge van Raemdonck. 14. Uit het
Kladschrift va n Jantje; Chari varia en Buitenl.
humor, door Charivarius; Over zangwed
strijden en wat er mee samenhangt, door
H. J. den Hertog; Centr. Theater, door T.
15. De Groene gaat baden, teekening van
Joh. Braakensiek; Onze Puzzle: Sam Loyd,
door A. B.
Bijvoegsel: Japan en de ontwapening,
teekening van Joh. Braakensiek..
HET DERDE DEEL VAN BIS
MARCK'S GEDANKEN UND
ERINNERUNGEN
I
Toen. ruim een half jaar geleden, de'
Nieuwe Rott. Courant drie hoofd
stukken publiceerde uit het derde
deel van Bismarck's Oedanken und
Erinnerungen," heb ik te dezer plaatse
enkele van mijne indrukken bij de
lectuur ervan medegedeeld (in het
nummer van 5 Febr. 11.).
Ik schreef toen, dat het hoofdstuk.
getiteld Mijn ontslag", weinig nieuws
bevatte voor hen, die eenigermate ver
trouwd zijn met de omvangrijke lite
ratuur over Bismarck in zijne verhou
ding tot Keizer Wilhelm II, en ik
uitte het vermoeden, dat ook door de
volledige publicatie van Bismarck's
derde deel niet veel meer zou kunnen
worden toegevoegd aan hetgeen wij
reeds weten over de redenen, waarom
de kanselier zijn ontslag heeft moeten
nemen.
. Over dat onderwerp was immers
reeds zooveel uitgelekt, zoowel nog bij
Bismarck's leven als na zijn dood,
en geschiedschrijvers en journalisten,
die tot den kring van zijne vereerders
..of zijne werktuigen behoorden, en aan
zijne mededeelingen hunne gegevens
ontleenden, hadden reeds zoo dikwijls
erover geschreven, dat het vet wel
van den ketel moest zijn geschept.
Wat ik toen alleen kon veronder
stellen, is zekerheid geworden nu ik
den volledigen tekst van het derde
deel heb gelezen.
Niet in de Duitsche uitgave: die
bestaat wel, maar mag niet in den
handel worden gebracht, daar het pro
ces tusschen de uitgevers en den ver
tegenwoordiger van den gewezen Kei
zer door de eersten is verloren.
Maar in de Engelsche vertaling, die
bij Hodder and Stoughton, te Londen,
verscheen (zonder jaartal), onder den
titel: New chapters of Bismarck's
autobiography."
Het boek mist een inleiding; uit
den titel blijkt nog niet dadelijk, dat men
hier met het derde deel der Gedanken
und Erinnerungen te doen heeft;
vermoedelijk.moest om juridische rede
nen de titel, dien het boek eigenlijk
behoorde te hebben, door den zooeven
genoemden worden vervangen.
Maar aan de echtheid van het boek
valt niet te twijfelen. Ook de titels
der hoofdstukken : Prins Wilhelm,"
De groothertog van Baden,"
Boetticher," Herrfurth", De kroonraad
van 24 Januari 1890," Het keizerlijk
besluit van 4 Februari 1890," Ver
anderingen," Mijn ontslag," Graaf
Caprivi," Keizer Wilhelm II," Het
verdrag over Helgoland en Zanzibar,"
Het handelsverdrag met Oostenrijk,"
komen overeen niet die, welke door
in dit opzicht bevoegde personen als
de opschriften der hoofdstukken van
Bismarck's derde deel zijn genoemd.
Aan het boek zijn drie aanhangsels
toegevoegd : een brief van Kroonprins
Friedrich Wilhelm aan Bismarck van
17 Aug. 1881 (over een perscampagne
om Baden tot een koninkrijk te ver
heffen) ; de notulen van den Pruisischen
ministerraad van 17 Maart 1890 (over
de redenen, waarom Bismarck ontslag
vraagt: gemis aan vertrouwen bij den
Keizer, en aan samenwerking bij de
meesten zijner ambtgenooten); een
brief van von Bissing, aide-de-camp
van Keizer Wilhelm, van 22 Juni
1888 (waarbij de Keizer den wensch
uitspreekt, dat Bi?marck een démenti
zal geven aan wat sommige Berlijnsche
couranten hebben verkondigd, n.l.
dat er wrijving bestaat tusschen den
Keizer en den Kanselier, omdat de eer
ste, onder den invloed der hofcamarilla,
bij beslissingen over de buitenlandsche
politiek het oor zou leenen aan
Waldersee, den chef van den generalen staf).
Het eerste van deze aanhangsels is
van weinig belang; het tweede en het
derde zijn merkwaardig.
Door de notulen van den minister
raad zij zijn later uit het officieele
register verwijderd, zooals Bismarck
in het achtste hoofdstuk medeaeelt
leert men de houding kennen, en van
sommige ministers mag men zeggen :
de geveinsde houding, die zij aannamen,
toen Bismarck hun zijn voornemen
mededeelde om ontslag te vragen.
Uit den brief van von Bissing blijkt,
dat reeds onmiddellijk na de troons
bestijging van Wilhelm geruchten lie
pen over een minder goede verstand
houding tusschen Keizer en Kanselier,
en dat de reden daarvan gezocht werd
in verschil van meenihg over de
buitenlandsche poü'iek, met name over
de gedragflijn, die Duitrchland tegen
over Rusland moest volgen.
De Keizer laat door zijn
aide-decamp aan Bismarck weten, dat hij aan
Waldersee geen onrechtmatigen in
vloed op de buitenlandsche politiek
vergunt. Daarbij zal hij echter den
nadruk willen hebben gelegd op het
woord onrechtmatig." Immers, uit
een brief, dien hij een maand tevoren
aan Bismarck had geschreven, toen hij
nog kroonprins was men vindt dezen
bnef in het tiende hoofdstuk blijkt,
dat hij het den plicht van den genera
len staf acht om b.v. de leiders der
buitenlandsche politiek opmerkzaam.
te maken op een uit militair oogpunt
gunstige gelegenheid tot oorlog."
Zulk een gunstige gelegenheid"
gunstig n.l. voor Duitschland en Oos
tenrijk om aan Rusland den oorlog
te verklaren had zich naar de mee
ning van kroonprins Wilhelm voorge
daan in den herfst van het vorige ;aar.
Hij uitte die meening in
kantteekeningen reeds als kroonprins was
Wilhelm daar vlug mee bij een rap
port uit Weenen ; die kantteekeningen
haalden hem een vriendelijke terecht
wijzing op den hals van Bismarck, die
er zich bezorgd over maakte, dat de
kroonprins zijne voorzichtige en vrede
lievende politiek afkeurde; op deze
reprimande nu antwoordt Wilh°lm
m den zooeven bedoejdetvfcrief.
Reeds aanstonds toen Wilhelm zich
met de buitenlandsche politiek kon
bemoeien, als kroonprins, tijdens de
kortstondige rcgeering van zijn
doodzieken vader, bestond er tusschen
Bismarck en hem dus verschil van
meening over het onderwerp, dat
later een der redenen zou worden van
de definitieve breuk tusschen Keizer
en Kanselier: de verhouding tot Rusland.
Uit hetgeen Bismarck in het tiende
hoofdstuk schrijft, blijkt dat hij, on
danks de ontkentenis van Wilhelm,
van meening is dat reeds in 1888 Wal
dersee, de cïief van den generalen staf,
grooter invloed uitoefende op de denk
beelden van Wilhelm ten opzichte van
de buitenlandsche politiek dan hem
toekwam en dan gewenccht was.
Eveneens geeft hij daar te kennen, dat
Waldersee een oorlog met Rusland toen
voor waarschijnlijk hield en deze mee
ning bij Wilhelm ingang had doen vinden.
HmwtuwtiiiiiiiittttMiiimmtiiiiiiimiiiiiiiiiiittiitiiiiuiitiiiiiiiuiiiuiiiiiiiiiiUitiiiitiiiiiiiiw^
TjyDGENGQTEN
VICTOR HUGO
Hl.
Een nieuw geslacht kondigde zich aan in
de jaren dat het gezin der Hugo's zich schikte
in de bekrompen woning boven het atelier
van den schrijnwerker.
De Odes et Ballades waarmee de dichter zich
een plaats in de dichterwcreld verwierf,
mochten nog geen hemelstormeud of
hartenoverweldigend boek zijn ; en als de voorrede
van 1822 erkende : La poésie c'est tout ce
qu'il y a d'intimc en tout", dan hield de poëzie
zich nog bescheiden. Maar toen de derde
uitgaaf der Odes in 't licht kwam, heette het
vooraf : ,,// est admirable de voir quiïs pas de
géant l'art fait et fait faire. Une forte cole
s'élëve, une génération forte croit dans l'ombre
pour elle."
Daar hebt ge den voortgang van 1822 tot
1827 en '28.
Ja, reuzenschreden maakt de kunst, en
het is niet maar een enkele dichter, die zijn
stem verheft, neen een school komt op, een
gewijd bataillon treedt aan en gaat voorop,
het menschengeslacht, thans groeiend in
stilte, zal volgen.
Kijkt men uit den verren afstand van onze
dagen op dien tijd terug, dan liggen voor ons
oog al die menschen van het verleden f
rustig naast elkander als een vrij wel
ononderscheiden massa, f zij staan ordelijk geschikt
ieder aan het hoofd van zijn eigen werken,
in onze boekerij ; zij bijten elkander niet,
zooals de uitdrukking luidt: boeken doen
dat niet, ten minste niet meer, wanneer zij
vijftig jaar oud zijn.
Hoe anders wordt dat wanneer de verbeel
ding den heengeganen tijd doet opleven.
Luister eens naar dat woord van school:
het onderstelt een schoolhoofd; en wie zal
niet hebben getracht aanvoerder te zijn, wie
zal den ander zijn plaats hebben gegund vór
de troep of vooraan in 't gelid?
Wat onder Napoleon is gebeurd, blijft
in het eerste deel der 19e eeuw versch in
het geheugen liggen ; ook op het gebied der
letterkunde is een keizerrol te vervullen en
de plaatsen van maarschalken zijn open.
Ik moei me nu niet met den Keizertijd zelf,
met Chateaubriand, de Staël en de overigen,
maar denk alleen aan de menschen, die om
streeks 1800 werden geboren, hocvele van
die namen klinken nu nog als een klok die
luid roept tot de wereld door de ruimte heen.
Hoe moet het leven in hen hebben geklopt
als zij er nog in werkelijkheid waren of begon
nen te zijn.
Naast Lamartine en Victor Hugo, waren
het Alfred de Vigny, Balzac, Stendhal,
Alexander Dumas Sainte Beuve, Barbier,
Deschamps, Alfred de Musset niet te ver
geten, die wel de jongste was van allen,
maar toch in de salons van '28, achttienjarig,
al van zich deed hooren met zijn verzen en
zijn kleine komedies, niet te vergeten ook
al de mindere dichters die zich voor groote
geniën hielden.
Dat alles talentvol, zijn weg zoekend in de
lyriek, op het theater, in den roman, in het
epos, elkander verdringend en opdringend,
geraakt, wanneer men niet de eer kreeg waarop
men aanspraak meende te hebben, dan zich
belangeloos gewend, of jaloersch, of enthousi
ast niemand geheel zeker van den dag
van morgen, allen hopend op roem.
Vermeerder die gretige massa met de na
men der kunstenaars, der acteurs, der journa
listen en van zoovee! anderen, die in en op
de grenzen wonen van het literarisch gebied
en gevoel de geestelijke spanning die er
heerschte in een centrum als Parijs.
Dit is de schaduwkant zelfs van een le
vendig boek als de levensbeschrijving van
Victor Hugo door Madame Duclaux, dat men
het leven er te veel in vindt beschouwd als
de avonturen van een enkel persoon. De
grondstemrning van den tijd die de hande
lingen hoogt en kleurt, mist men er soms
te veel in. Mijn opmerkingen willen hier en
daar dat gebrek eenigszins bijwerken.
Men heeft niet aan een leven en aan het
leven, wanneer men het te vlak neemt.
Maar ondertusschen moet Sainte Beuve
wachten wiens aanstaande verschijning reeds
was gemeld.
Het waren niet alleen een paar vriendelijke
woorden van den criticus over de gedichten
in de Odes et Ballades aan Mevrouw Adèle
Hugo gewijd, die de aandacht van den dichter
hadden getrokken, hij herkende ook, met den
juisten blik van een literarisch veldheer,
in het artikel van den Globe een fijn en scherp
verstand met een soepele gaaf van uitdruk
king. Toen, op den dag na het vergecfsche
bezoek van Victor Hugo aan Saint Beuve,
de komst van den criticus in het huis van den
dichter werd gemeld, begroette hem een
welkomst en een vertrouwelijkheid op den
noudigen afstand zooals Hugo met zijn
Spaansche grande-manieren die wist te geven.
Sainte Beuve viel tegen.
Hij was niet alleen leelijk, maar er lag iets
tertigstootends in zijn groezelig gezicht met
den dunnen rossigen haardos en de bewegelijke
oogjes, rusteloos nieuwsgierig heen en weer
kijkend. Zoo linksch verlegen waren zijn
manieren, zoo moeilijk kon hij zijn houding
vinden ! Dan, na eenigen tijd, kwam hij wat
beter voor den dag, toen het gesprek begon
te vlotten. Hij voelde voor poëzie, hij kende
haar, dat moest men dadelijk bemerken,
misschien was hij zelf ook dichter.
Victor Hugo ging over zijn verzen spreken ;
hoe aandachtig hoorde de criticus van den
Globe alsof hij hem zijn geheimen wou af
luisteren, hoe ging hij overal op in en wist hij
dadelijk voorbeelden bij te brengen ! Men
beloofde elkander veel te zullen zien en veel
aan elkander te zullen hebben. Toen de diQhter
kort daarna een eenigszins ruimer kwartier
opzocht met tuin en uitzicht op bootnen,
verhuisde Sainte Beuve in zijn buurt en het
werd bijna een dagelijksche omgang.
De criticus leed ook aan de ziekte van den
In n opzicht vertoont het derde
deel der Gedanken und Erinnerungen
een treffende gelijkenis met de twee
vroeger verschenen deelen: het is
eigenlijk meer een reeks van tafreelen,
dan een boek. Er loopt geen vaste
draad door. De auteur kan zich ver
oorloven, den bouw van het boek te
verwaarloozen en niet naar litteraire
volmaaktheid te streven, omdat wat
hij vertelt altijd de aandacht verdient,
en omdat hij zoo goed vertelt.
Zooal? men weet, zijn de Geaanken
und Erinnerungen niet?aus einem Gusz"
tot stand gekomen. Zijn helpers bij dit
werk kostte het dikwijls de grootste
moeite, hem te bewegen het voort te
zetten ; de karige mededeelingen, die
hij zich liet ontlokken, werden dan
door hen verder uitgewerkt en geredi
geerd ; vooral in het tweede deel, dat
het laatst voltooid werd, is dit vaak te
bemerken.
Het derde deel was het eerst af;
Bismarck is zijne gedenkschriften be
gonnen met het verhaal van zijn ont
slag; voor het te boek zetten daarvan
had hij geen aansporing noodig; dit
deel zal dan ook wel geheel zijn eigen
werk zijn.
Daaruit volgt, dat men het gebrek
aan samenhang, dat de Gedanken und
Erinnerungen in hun geheel kenmerkt,
niet alleen op rekening van zijne mede
werkers mag stellen. Want ook het
derde deel rammelt. Op het eerste
hoofdstuk, over Wilhelm als kroon
prins, volgen er drie, die los naast elkaar
hangen, en alleen dit gemeen hebben,
dat zij handelen over personen, die mee
hebben gewerkt tot Bismarck's val:
den groothertog van Baden en de
Pruisische ministers Boetticher en Herr
furth. De vier hoofdstukken, die daarna
komen, bevatten het verhaal van de
gebeurtenissen, die Bismarck noopten
ontslag te vragen, maar zelfs hier mist
men een streng logische of zelfs maar
een streng chronologische volgorde.
Dan wordt Caprivi beschreven en afge
maakt. Het volgende hoofdstuk, het
meest opzienwekkende en malicieuse
van het heele boek, schetst het karak
ter van Keizer Wilhelm ; hoe boeiend
de lectuur ervan ook moge wezen,
het is feitelijk een hors d'oeuvre. Tot
besluit krijgt men dan nog twee hoofd
stukjes met kritiek over den nieuwen
koers in de buitenlandsche politiek,
die na Bismarck's aftreden werd inge
slagen.
Uit historisch oogpunt bezien, zijn
de vier hoofdstukken over het ontslag
en de voorgeschiedenis daarvan het
belangrijkst. Toch brengen zij, in
haofdzaak, geen verandering in de opvatting,
die men zich daarover reed; gevormd
had voordat het derde deel verscheen.
Incompatibilitéd'humeur tussenin
Keizer en Kanselier; verlangen van den
n om zelf de leiding in handen te
nemen, van den ander om die te be
houden ; verschil van meening over
de binnenlandsche politiek; Wilhelm
wil de sociaaldemocratie tegemoet
komen, meent de kloof tusschen kapi
taal en arbeid te kunnen overbruggen ;
Bismarck maakt zich niet de minste
illusie daarover en wil volharden bij het
stelsel van uitzonderingswetten ; ver
schil van meening ook over de buiten
landsche politiek; toenemende verwijde
ring totdat, onder den invloed van den
slechten uitslag der Rijksdagsverkie
zingen, de Keizer een oogenblik weer
steun schijnt te zoeken bij Bismarck:
dan de plotselinge breuk: het bezoek
van Windthorst bij Bismarck, zonder
dat deze den Keizer daarvan tevoren
had verwittigd ; de weigering van Bis
marck om mede te werken tot intrek
king van den kabinetsorder, waarbij
den Pruisischen ministers werd ge
last den Minister-President
mededeeling te doen van belangrijke nieuwe
voorstellen, die zij tot den Koning
wilden richten; het niet aan den
Keizer voorleggen van berichten van
den Duitschen consul te Kiev over
militaire maatregelen in Rusland
deze dingen gaven den Keizer aanlei
ding, van Bismarck te eisenen, dat hij
zijn ontslag indiende.
Zoo heeft men tot nog toe den gang
van zaken beschreven, en zoo beschrijft
hem ook Bismarcx. Nieuwe motieven
voor zijn ontslag noemt hij niet;
evenmin worden tot dusverre onbekende
personen ten tooneele gevoerd, die
tegen hem hebben geïntrigeerd.
Maar al wordt ! et verlangen naar
sensationeele onthullingen teleur ge
steld, wij hooren nu eindelijk Bismarck
zelf spreken over de gebeurtenissen van
1890.
Al kenden wij de toedracht daarvan
reeds in groote lijnen, wij vernemen
uit zijn boek nog menige nieuwe
bizonderheid ; soms ook mist men bij hem
een of anderen trek, die aan het tot
dusver gangbare verhaal iets markants
gaf; hot een en het ander zullen wij in
een volgend artikel met voorbeelden
staven. KERNRAMP
HnHiiintiiiiiiiMiiii
A. N. J. FABIUS f
? ?
Met generaal Fabius is een man heenge
gaan, die in zeer ruimen kring werd gewaar
deerd. Hij behoorde tot die niet zoo heel
tijd die men wereldweemoed noemt: hij
verlangde oneindig, en hij zag zich van alle
kanten beperkt, beperkt door zijn persoon,
die niet aantrok, beperkt door zijn armoede
die hem verhinderde de vleugels uitteslaan,
beperkt door zijn nederigheid, die geen nederig
heid maar eerder een zonde was, beperkt
ook door de plaag van zijn zinnelijkheid,
een prikkel van begeerte en geen voldoening.
Hij had geen uitweg dan het werk en zijn
verstandige verbeelding. Hij was ommuurd.
Een van zijn weinige uitzichten was Victor
Hugo en zijn gezin.
Aan den dichter erkende Sainte Beuve ook :
hij had verzen gemaakt; hij gaf ze den nieu
wen vriend te lezen.
Het was geen poëzie van ruimte, het was
een dichtsel van het kleine, van het gewone,
van de verveling en het gaf een aandoening
van bitterheid. De aandoening leefde er toch in.
Victor Hugo gevoelde haar ; edelmoedig,
want hij was grootsch edelmoedig, be
groette hij Sainte Beuve als Kameraad, hij
wou hem bijna zijn gelijke noemen. Spaar
zaam met zijn lof was de dichter niet.
Hij spreekt Sainte Beuve aan :
Tel, o jeune géant, qui t'acrois tous lts jours,
Tel ton génie ardent loin des routes tracées
Entrainant dans son cours des mondes de
pensees.
Toujours marche et grandit toujours.
Victor Hugo had in dat jaar 1827 bij zich
zelf ondervonden wat hij had uitgesproken
over de komst van een krachtig geslacht.
Zijn genie had zich vernieuwd. De vorm van
zijn gedichten werd losser en meer gevarieerd,
de woorden kregen een schitterend coloriet,
de zinnen teekenden zich af met een scherp
relief. Zijn voorstelling dwong de aandacht
haar te volgen, evenals hij de taal dwong
alles te zeggen. Zijn macht groeide.
Hij wilde direct in aanraking zijn met het
publiek.; het moest niet blijven bij het maken
van romans, wier onderwerp een grooteren
kring van lezers zou boeien dan het zijn verzen
konden doen, neen, hij wilde zich laten hooren
van het theater, waar de stem van zijn helden
dadelijk in een groote verzameling van
menschen weerklonk.
Hij zocht uit de engte van het stille verblijf
de ruimte van de wereld.
En het zou een nieuw drama zijn,
Shakespeare wilde hij op zijde streven, Corneille en
Molière vereenigen en de verbeelding van de
hoorders prikkelen door opvolging en af
wisseling van het tragisch en komische.
Hij durfde het aan voor een Fransch publiek,
gewend aan maat houden.
In zijn eerste drama, Cromwell, nam hij
ruimte, alsof hij er een geheele beschaving
in wou omvamen. Het was te groot van
omvang om op te kunnen worden gevoerd.
Hij had Sainte Beuve genoodigd om de voor
lezing van het stuk in het salon van zijfl
schoonvader bij te wonen. De criticus be
wonderde, maar voor den dichter schreef
hij zijn verstandige, diep indringende aan
merkingen ; hij waarschuwde Victor Hugo
voor zijn talent, nu het te wijd zijn zeilen
spande.
De dichter hoorde, maar als een die zeker
was van zijn zaak. Hij vei beterde niet, hij
schreef nieuwe drama's, Marton de Lorme,
Hernam. Zij werden eerst in zijn salon door
hem zelf voorgedragen, voor een uitgelezen
kring van beroemde namen. Immers zoo
deden de anderen Alfred de Vigny, Alexandre
Dumas eveneens, het spande de aandacht
van de literarische wereld nog voordat de
stukken aan het theater werden toevertrouwd.
Men zou die bijeenkomsten, die voorberei
ding van het succes, willen schetsen. Hier
blijft mij alleen plaats voor een waarschuwing
van Sainte Beuve aan den dichter : De ver
gelijking met Napoleon komt mij in den zin",
schrijft hem de zorgzame vriend. Gij .zoekt
naar een Austerlitz, en misschien zal Hernani
uw Austerlitz wezen, maar daarna? Welk
werk zult gij achterlaten, niemand zal u
kunnen opvolgen, evenals Napoleon geen
opvolger heeft gehad. Gij zotidt in den tijd van
Dan te hebben moeten leven. Onze tijd is
te klein voor uw reusachtig talent".
Ziet men de aanblik van die menschen en
waar zij heen willen? De spanning van den
tijd ! W. G. C. B ij v A N c K