De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 30 juli pagina 12

30 juli 1921 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

"P DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 30 Juli '21. - No. 2301 DRYAS OCTOPETALA Zoonis we bij ons in den voorzomer gun stige duinhellingen over een oppervlakte van honderden vierkante meters bedekt vinden met de onvergelijkelijk mooie duinroosjes, zoo zien we in de Alpen van Juni tot September de steenige glooiingen bekleed met een niet minder mooie plant, de Dryas octopetala. We noemen haar ook wel kortweg Dryas, want het geslacht is in Europa maar door n soort vertegenwoordigd. Er is nog een Amerikaansch soort, de Dryas Drummondi, die heeft gele bloemen en wordt wel, doch veel te weinig, in rotstuintjes gekweekt. Trouwens, onze gewone Dryas, de witbloemige; zie ik ook veel te weinig op de Alpinums van mijn vrienden en kennissen. Het is de oude kwaal; ze laten veel te veel de vrije hand aan de leveranciers en vergeten wat ze zelf gezien en genoten hebben in de Alpen of in de Pyreneeën. Een beetje pedanterigheid in dezen zou niet schaden. Als ik mijn Alpinum ga aanleggen, neem ik in de eerste plaats de gewone veelvuldig voorkomende planten, die het landschap beheerschen, die wat mee te vertellen hebben in de lotgevallen van rots en ijs, van sneeuw en puin, van waterval en bergstorting en lawine: de heldenfiguren uit de flora. «* Daaronder neemt de Dryas een voorname plaats in. Het is wel vreemd, dat deze plant geen geschikten volksnaam heeft. De meest gebruikelijke lijkt silberwurz", ook vind ik hirschbrome, hirschWurz, frauenhaar en nog een paar andere namen die weinig be. teekenen. Eigenlijk mogen we Linnaeus wei dankbaar zijn voor den mooien naam van dryas, woudnymph en daarbij heeft hij dan in de eerste plaats gedacht aan de bladeren van onze plant, die wel een beetje op eikeblaren lijken. Maar deze woudnymph doolt meestal buiten het bosch. Ze heeft het liefst een open zonnige helling, zoo tusschen de vijftienhon derd en vijfentwintighonderd meter hoog, ofschoon ze ook wel veel en veel lager durft te komen en nog wel een paar honderd meter hooger ook. Het is een echte pionierplant, die zich graag vestigt op gruis van kalksteen of dolomiet en in den loop der jaren de naakte puinhellingen helpt bekleeden met een prach tig bloementapijt of zelfs met redelijk bosch. Eigenlijk is Dryas zelf een heester, maar het stammetje komt zelden hooger dan een deci meter. De takken, die meters lang kunnen worden strekken zich uit vlak langs den grond en vormen zoo een dicht matwerk over het puin. Kleinere zijtwijgen richten zich omhoog en dragen de bladeren.en de bloemen, dicht opeen. Oppervlakkig gezien lijken die bloemen wel wat op onze duinroosjes, ze zijn zoowat net zoo groot en hebben ook een dichten krans van meeldraden rondom de stampers. De bloemblaadjes en de kelk zijn echter heel anders, er zijn zes tot twaalf van die bloem blaadjes, meestal acht, vandaar de bijnaam octopetala. Ze gaan wijd open in de zon en trekken ? dezelfde bezoekers als onze roosjes : vooral zeer veel vliegen en ook hommels en. bijen. De vruchten worden heel mooi, elk ein digend in een lange fijne veer, zoodat het ge heel een prachtige pluimbol wordt een barbe de capucin" of greisenbart" zooals we die ook vinden bij sommige anemonen en nagel kruiden. Die gekuifde vruchten worden meege nomen door den wind, maar ook door de mormeldieren en kunnen dan terechtkomen op een geschikte groeiplaats. Ik verzuim nooit om op de puinhellingen naar kiemplantjes te zoeken. Verleden jaar in den natten zomer waren er genoeg en merkwaardig was het, hoe ze in zeer korten tijd hun wortels diep tusschen het gruis hadden geboord. De eerste blaadjes zijn aan beide zijden dicht behaard, als beschutting tegen verdroging, de latere blijven alleen aan de onderzijde zilverwit, hun bovenkant wordt zeer mooi donkergroen, soms met bruine aderen, een buitengewoon mooi blad, al is het dan ook wat klein. Een heel enkele maal vindt men een dryas, waarbij de bladeren altijd aan beide zijden dicht zilverachtig behaard zijn, dat is buitengewoon mooi. Deze variëteit groeit ? slechts op twee plaatsen en wel in Stiermar ken en in het Beneden Engadin, bij Scarl, net precies even buiten het Nationalpark. Zoo'n plant zou je nu wel zilverroosje" kunf$n noemen. Ik zal zien er zaden van te krij gen voor mijn alpinum.. Als de Dryas eenmaal goed is aangewortejd. dan kan hij honderd en meer jaar oud worden en een oppervlakte beslaan van eenige vier kante meters. Het stammetje zelf groeit uiterst langzaam, zelfs in vrij jonge planten heb je de jaarringen te zoeken met het ver grootglas ; tien of meer op n millimeter. Soms ligt de mat over een groot rotsblok heen, dan kun je hem gemakkelijk in zijn geheel oplichten. Meestal echter is binnen en kele jaren de plant veranderd in een plantenkolonie. De verdorde bladeren van lederen jaargang, het stof dat de wind, het slib dat het water aanbrengt vormen met elkander tusschen het vlechtwerk der twijgen een vruchtbaren teelgrond waarin allerlei zaden kun nen ontkiemen die anders op den kalen rotsgrond verloren zouden zijn gegaan. Daar ko men eerst grassen en zeggen, maar spoedig ook gipskruid en steenbreek, asters en zonneroosjes, duizendknop en gentiaan en de klei ne geurige Daphne of ook wel jeneverbes en kruipden en- zelfs de trotsche Arve. Zoo .heeft dan de woudnymph het woud doen ont staan. Bij het zaaien en planten van Dryas heeft men er rekening mee te houden, dat de plant een mykorrhiza heeft, d.w.z. dat zijn wortels omsponnen zijn met zwamdraadweefsel. Welke zwam dat precies moet zijn, weet ik niet. Maar als ge van uw Alpenre's of uit Noorwegen, Spitsbergen en Nova Zembla (want daar groeit Dryas ook) zaden meebrengt, neem dan meteen een bundeltje wortels of een kluitje aarde van de groeiplaats mee en zaai daarin. Ook mag de grond niet arm aan kalk zijn. Dikwijls valt het met die zwamwortels nog al mee, want er zijn altijd meer zwammen in den grond, dan ge wel zoudt denken. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat deze Dryas ook in ons land in het wild groei de. Dat was in den ijstijd en wie weet nog hoe lang daarna. In de onderste lagen van het r*. Een berghelling begroeid met Dryas octopetala en met verstrooide Arven. JAN KOP door ANTOON THIRY (Vervolg van pag. u) Is de oorlog gedaan, zooveel te beter! En is hem ni gedaan, 't kan ons ni schelen ! Vivan Ja' Kop !" lachte Scheel Machilke. 't Was waar, de oorlog was bijlange nog niet uit; hij begon nog maar pas ; en daar stond de winter een tweeden keer voor de deur en 't was een geloop en gedraaf naar den boer om toch maar iets in den kelder te krijgen. Maar veel kwam er niet; daar waren de beur zen al te licht om geworden, en de broekriem werd wat dichter toegegespt. Toen lachten de peekens en de Vader ook. Sint-Rochus zijn kelder zat goed vol: zooveel muikens waren er gewonnen en zoovee! was elkeen per dag alvast verzekerd. Daarbij waren er nog boonen en wortels, en de geiten gaven ook. Zoo gingen de wintersche dagen met hun sneeuw en hun donkerte en er heerschte een behagelijke rust in het Godshuis waar Jan Kop en de patatten waren. Totdat op een schoonen morgen, iets na Onze-Lieve-Vrouw-Lichtmis, er iets curieus aan den dag kwam. 't Was 's noenens aan tafel, na 't eten en de Vader had zoo juist 't gebed gezegd. Vader!" zei Jan Kop ,,'k Heb u in naam van ons allemaal iets te zeggen. Er worden van nze patatten uit den kelder weggehaald. Dat zijn nze patatten. Als da' zoo voort gaat worden de schotels weer te groot binnen eenigen tijd, precies lijk passeerde jaar. Maar 'k zeg u, da'zal zoo ni voortgaan. Ge weet het nu !" De Vader kreeg een kop lijk vuur. Wa patatten gehaald. Wie zegt er dat?" stotterde hij. Ik zeg u dat. Wat komt de meid van Pastoor Fliereman hier lederen avond halen in heuren kabas? Weete 't soms ni? Patatte komt ze halen. Onz' patatte!" toornde Jan Kop verder. En gij laat het toe !" De peekens keken ontzet op. Hun patatten ! Zelf gekweekt. Ze sprongen iccht, sloegen op tafel, vloekten, en begonnen door malkaar te schelden dat hooren en zien verging. De Vader kreeg geen woord gezegd. Hij trok er ten slotte uit, en in ne koUere liep hij de straat op recht naar Pastoor Fliereman, den geestelijken bestuurder en tevens kassier van 't Godshuis die achter 't Zwart-Zustershuis woonde. Geen kwartierke later of samen kwamen /e terug. Voor de hooge zwarte verschijning van den pastoor met den blauwen bril en den dikken buik, viel even het toornend' rumoer in de zaal en de peekens weken tot tegen de muren. Alleen Jan Kop bleef waar hij zat aan 't einde der lange groene tafel, waarop de tellooren en de koffiekommen dooreen stonden. Silence !" gebood de Pastoor. Wat is dat hier voor een spel. Wie heeft er hier te recla meeren?." Wij allemaal !" zei Jan Kop dadelijk. Onz' patatte worden weggehaald. De Vader mag dat niet permiteeren. Elk het zijne !" Onz' patatte? Zó? Wolden die wegge haald, mijne Vriend? En waar liggen mi' pa tatten, mijn vriend?" vroeg hij streng. In den kelder." Zó? In den kelder van 't Godshuis liggen uw patatten? 'k Dacht dat die van 't Gods huis waren? Sedert wanneer komen hier menschen die bezit hebben?.... En als ik het weten mag, wie komt uw patatten halen, mijne vriend?" Uw meissie komt ns patatten halen. lederen avond doet ze het. En goed te weten, Meneer Pastoor." Zoo? We?te gij dat zeker ! Wel, dan zullen we dat eens fijn onderzoeken,*mjjne vriend ! Ge hoort dan wel van ons nieuws." Daarmee trok hij op en de Vader onder danig achter hem aan. III En Jan Kop hoorde weldra van 't nieuws. 't Werd hem verboden zich nog langer met het huishouden te bemoeien en om het den Vader gemakkelijk te maken want men voorzag nu een oorlog in 't klein in Sinte-Rochus-Godshuis en er moest sito ingegrepen worden kwam er alle dagen een werkvrouw die Jan Kop verving. De Vader fungeerde als politie en hij werd ineens zeer streng. Verscheidene malen stonden de 17 peekens op 't punt zoo iets lijk een kleine revolutie te beginnen en er alles kort en klein te gaan slaan op den Vader zijn voutekamerken. Maar Jan Kop hield ze tegen, al was het dan met veel moeite, Geen kuren !" gebood hij. We krijgen hem klein. Patiëntie!" Ze lieten den Vader betijen, lieten hem hun eten verminderen en sakkeren en schelden zooveel hij wilde, verduldig bogen ze allemaal den rug en geen een die morde. Pastoor Fliereman kwam om den anderen dag kijken, inspecteerde eet- en slaapzaal en de kastjes waar de gelapte plun jes en de twee paar sokken geborgen waren en fjij hield op aHes een ijzeren vuist. 't Is oorlog, mijne vrienden," zei hij. | BEZOEKTf i DE KONINKLIJKE KWEEKERIJ f l MOERHEIM" l j - - TE DEDEMSVAART - - j l Te bezichtigen van | Zaterdags na 12 uur f f 8-12 en 1J-5J uur j en Zondags gesloten f tiiiiiiiiiiiittiiiiiiiiilitiiiiiiiiiniiii minimin HUM iiiiiiiiiiiiiniii DE RIJKSMIDDELEN Het overzicht van de opbrengst der Midde len over de maand Juni en de eerste zes maanden van 1921 geeft, oppervlakkig be schouwd, een zeer gunstig beeld van die opbrengst. Voor het eerste halfjaar van 1921 was zij nml. / 215,013,262.?of / 9,921,471. meer dan in de overeenkomstige maanden van 1920 en ? 13,807,762.?meer dan de helft van de raming voor het geheele jaar. Dat eene zoodanige uitkomst verkregen werd in een tijdperk van groote depressie, is niet anders dan gunstig te noemen. Be schouwt men de cijfers echter op den keper, dan wordt het beeld al minder fraai en blijkt, dat de algemeene depressie in zaken haar invloed reeds in sterke mate op de opbrengst der middelen heeft doen gevoelen. Het schijnbaar gunstig resultaat is nml. te danken aan de omstandigheid, dat enkele middelen, die in de eerste zes maanden van 1921 zeer ruim zijn binnengekomen, niet tot de rekening van het loopende jaar behooren, maar tot vroegere dienstjaren. Dit is meer bepaaldelijk het geval met de inkomsten belasting, die /15,113,918.?de dividend- en tantièmebeasting, die / 4,431,436.?en de vermogensbelasting, die ? 1,765,349.?meer opgebracht hebben dan in de overeenkomstige maanden van 1920. Voegt men daaraan toe,. dat de accijns op het ge<*istelleerd, dank zij de yerhooging dezer heffing, / 4,237,654.?meer ingebracht heeft, dan wijzen deze vier heffin gen alleen eene vermeerdering van ? 25,548,358.?aan, zoodat voor de overige 19 heffingen van den staat der middelen met eene gezamenlijke opbrengst van / 106,7404,21 niet alleen geen vooruitgang, maareen achter uitgang van / 15,626,887.?of ca. 13pCt. te miiHiHiiimiiiiiitii IIIIIIIIIIIIIIMIMII mi mi l iiimiiititiiiiiiiiiimiiiitii MUI nu mm m min mmni iimnii IIHII IHIIII Van koopen kan er nu geen kwestie meer zijn. We moeten sparen !" En ze voelden het dat het oorlog" was, en 't einde van de maand al, toen de man van de gasfabriek den meter kwam opnemen. Soeke Sik en Laponderke die de geiten waren gaan weg doen in 't beemdeke achter 't huis van Pastoor Fliereman, waren er precies op binnen gekomen en hadden het gehoord. 312 meter.... ai mij! dat 's zoo geen klein lier !" had de man met het busken en het boekske gezegd. Wa-blieft?.... 312?.... voor meer dan 90 frank?.... Da' kan ni ! Da kan ni !" had de Vader uitgeroepen. Jan Kop zei niets. Maar in zijn oogen was een lach. Pastoor Flierman kwam er bij, een gasfitter werd geroepen, en met een keers be wandelden ze alle pijpen en buizen op zoek naar een lek. Doch ze vonden niets. Spare ! Nog meer spare, Vader !" gebood de Pastoor. En geen drie dage later, top in den nacht werd het heele Godshuis opgebeld en opgeklopt door de Duitsche nachtwacht die vór de poort stonden te tieren. De Vader stak zijn slaapmuts door 't vensterken en vroeg bevend wat er was. Donnerwetter !.... Alle liechte waren an !.... Gab es dan gaas to viel?.... Morgen naar de kommandatur l Verstaan." De Vader stormde in zijn slip de trap af en waarachtig overal was er licht: in de poort,. in de eetzaal, in 't pomphuis,'t allen kanten dansten en suisden de gele waaiertjes gas,, alleen in de slaapzaal niet! En de peekens gebaarden alle 18 van niets en als men 't hun vertelde trokken ze een onnoozel gezicht en zegden: Zoo? daar wete wij niks van !" De Vrijdag daarop die was de eerste van de maand werd het een stuk plezieriger. Het was de gewoonte alsdan dat de pastoor deken, plechtig, onder een baldakijn, het H.. Sacrament ronddroeg aan de lammen en zieken die niet ter kerke konden komen om 't heilig brood te ontvangen De koster ging mee met bel en lantaarn, twee koorknapen met kruis en wierookvat en samen met twee, drie notabelen moesten de tien flinkste flambauwdragende peekens uit Sint-Rochus de eerewacht er om heen vormen. Jan Kop was na tuurlijk van 't getal. Psalmen-zingend en bel lend trok de kleine processie dien morgen op. Doch aan de Sint-Jans-brug was er een peeke dat plots bleef staan, op zij zwenkte en zich met een : Ik kan er niet meer tegen !" op de stoep van een huis neerliet, de flambauw tusschen de knieèen. DE STILLE ZUIDZEE Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck hopgveen kunnen de bladeren nog wel eens worden aangetroffen. Toen het klimaat mil der werd, kregen andere planten de overhand en onze Dryas is als het ware het terugtrek kende ijs op den voet gevolgd en zoo vinden we de plant als zoovele andere tegenwoordig alleen in verband met de Noordpool of in verband met de sneeuwbergen. JAC. P. T n i j ss E iiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiliiiiiiiii ilililllliiliilliiiiii iiiiniiiiiiiiiiiiii constateeren valt. Feitelijk is de toestand nog ongunstiger, wanneer men bedenkt, dat enkele der kleinere middelen (o.a. de bier accijns) eveneens tengevolge van accijnsverhooging belangrijk meer hebben opgeleverd en het successie-recht nog een betrekkelijk gunstig figuur maakt, omdat een groot deel daarvan nog gebaseerd is op de hoogere koer sen van een half jaar geleden, daar, zooals bekend, voor het indienen van de memories van successies zes maanden tijd gelaten wordt. Indien men dus iets verder dan de opper vlakte kijkt, is het vooruitzicht weinig be moedigend en is het niet te verwonderen, dat zooals een der bladen dezer dagen meldde bij het opmaken der begrooting voor 1922 op een niet onbelangrijk tekort moet gerekend worden. Bezien wij nu nader de heffingen, die tot nu toe nog aanmerkelijk meer hebben opgebracht, dan vinden wij, dat van de inkomstenbelas ting met een opbrengst van ruim / 60 millioen in de eerste zes maanden, slechts ? 1359. op rekening van den dienst 1921/22 ingeko men is, ruim ? 57 millioen op die van het dienstjaar 1920/21 en ca. drie millioen op die van 1919/20. Neemt men daarbij verder in aanmerking, dat de aanslagen in die be lasting voor een deel gebaseerd zijn op het inkomen van het voor afgaande jaar, dan volgt daaruit, dat de ruime opbrengst van dat middel in de afgeloopen zes maanden te danken is aan de hooge inkomsten van het voorspoedige jaar 1919. Hetzelfde is van toepassing op de vermogens belasting en hoogstvermoedelijk ook op de dividend- en tantième belasting, omtrent welke laatste eene specificatie over de ver schillende dienstjaren ontbreekt in den zoogenaamden staat van splitsing. Wat nu de vooruitzichten voor de onmid dellijke toekomst aangaat, zal de invloed van de depressie zich vermoedelijk reeds spoedig bij de vermogensbelasting doen gevoelen. Deze is toch voor 1921/22 gebaseerd op den stand van het vermogen pp l Mei 1921 en, zooals te dezer plaatse begin Mei j.l. becijferd is, moet bij de toenmalige zoozeer gedaalde koersen het in fondsen belegd vermogen op ca. 2 milliard lager geraamd worden dan het voorgaande jaar. Dit beteekent bij eene hef fing van l per mille ca. twee millioen, waarbij nog bijna evenveel gevoegd moet worden voor vermindering der opbrengst van de opcenten voor het leeningsfonds, verdedigings-belasting Ia en Ib. Bij de inkomstenbelasting en de dividend en tantièmebelasting zal het echter nog wel een jaartje aanhouden, alvorens de ongunstige invloed zich ten volle zal doen gevoelen, daar bij deze belastingen voor het dienstjaar 1921/22 mi: iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiii mi llllllllltllllllllllllllllH Liefdadige menschen omringden hem dade lijk, brachten hem een stoel en een glas water, terwijl het processietje verder toog, met een ?eerewachter minder. De deken hijgde onder zijn koorornaat en trok een bezorgd gezicht. En zie, aan de Gevangenpoort was 't numiner twee die met een 't Is me waarachtig te zwaar" de rangen verliet en tegen een muur .ging leunen om niet te vallen. En zoo ging het voort; aan eiken draai bijkans viel er een peeken af die zoogezegd met zijn flambauw niet verder kon. Bij den terugkeer, even vór de Hooge Brug viel ook Jan Kop half-flauw en 't was nog .alleen Soeke Sik die overschoot om met de notabelen een gering eerewachtje te vormen. 't Is niet te verwonderen !" kloeg hij achter af aan den deken en de heeren die hem nieuws gierig omringden en uithoorden. Zoo weinig als we krijgen. Se, dezen morgen, twee boterhammekes, dun lijk papier! En ons eigen .geplante patatten, waar ze zijn weten we niet, maar in ons telloor zien we ze niet!" En hij zette zich op een stoelke en begon dikke tranen te weenen. De heeren zeien iets in het fransch en de deken schudde ontstemd het hoofd. Voor den koster die bijkwam gingen ze weg. Veel werd er over gesproken. De men:schen vonden het schandalig. De Vader liet zijn eigen bijkans niet meer zien. Als de meid van Pastoor Fliereman op straat kwam, riepen ?de kinderen: Patatte ! Jan Kop zijn patatte !" Iedereen meende nu vast dat de peekens terug het hunne zouden krijgen. Doch die ?dat meenden kenden Pastoor Fliereman niet noch de onderdanigheid van den Vader. Ze hielden de ijzeren vuist er verder op en :zouden de peekens en dien sakkerschen schijnheiligaard van een Jan Kop wel klein krijgen. Totdat de Paaschweek kwam en Jan Kop van uit een onverwachten hoek zijn slag sloeg. Op Witten Donderdag, tijdens een der vele ?diensten in de groote kerk, als al de priesters uit de kleine stad samen met de kerkzangers en de choraaltjes, diep in de eiken gebeeld houwde choorzetels gedoken in latijnsche psalmen het Passie-verhaal bezingen, zou volgens het eeuwen-oud, plaatselijk gebruik ?de pastoor-deken weer eens de voeten wasschen van eenige menschen, ter herinnering aan Jezus' voetwassching. De traditie wilde dat men er Sinte-Rochus-peekens voor ge bruikte. Zooals ieder jaar zat de kerk vol nieuwsgie rige kinderen en oude kwezels om te kijken. De zes die hun beurt hadden werden op 't gestelde moment binnengebracht door den koster. Ze waren in hun zwarte goede kostuum, met een proper boordje aan en zuiver-geschoren kaken. Op lage stoeltjes namen ze plaats aan den voet van het altaar en de koster plaat ste voor elkeen een koperen, dikbuikig marmitje met warm water er in. Toen herbegon de zang. De deken kwam uit zijn choorzetel en knielde neer voor nummer een die was Scheel Machielke. De koster kwam naast hem staan met een handdoek en een spons. De gespschoenen werden uitgedaan, de radijsroode godshuis sokken afgestroopt en zie! daar vertoonde Machielke een koppel voeten, zoo zwart als een stoof, die hij traagzaam in 't water stak. Een onderdrukt gelach rees er t' allenkant en de zang begon te haperen. Ai mij ! wat voeten !" riepen de kinderen halfluid. De koster moest om zeep en een handschrobberken. De deken stroopte zijn mouwen op en begon den grooten kuisch. Hij hijgde ervan. Zijn hoofd zag rood als bloed en zijn rug ging op en neer. Tien minuten werkte hij eraan. Als hij opstond zag hij eruit alsof hij inweken niet geslapen had en tevoet vanScherpenheuvel kwam. Na even gerust te hebben begon hij aan nummer twee : Lappnderke. Wat zou da' na zijn?" riepen de kinderen nieuwsgierig. En als er eveneens twee zwarte voeten te zien kwamen, ging er luid een gelach op. De deken zuchtte, wreef het zweet van zijn voorhoofd en begon het tweede werk. Zoo kregen de vier anderen ook hun toer, lieten evenzwarte voeten zien, werden oot moedig door den deken bediend Meer dan een uur duurde de voetwassching dat jaar ! Als 't gedaan was wankelde de deken lijk dronken. Men moest hem steunen bij zijn gang ter sacristij IV Twee dagen, later vloog de Vader, wegens wanbeheer van 't Godshuis, buiten. Pastoor Fliereman verhuisde naar een dorpken ievers in de Kempen. Er kwam een nieuwe vader die sito Jan Kop in zijn vroeger ambt herstelde. Zoo is 't goed !" zei Jan Kop.. Laat ons-' opnieuw patatte planten. Couragie, mannen. 't Wordt wel goed!" Drie jaar is hij nog gebleven. Honger heb ben ze niet meer gekend. Toen was de oorlog gedaan. Nu kan ik gemist worden l" zei hij ver heugd. En den eersten winter van den vrede lei hij zich te bed en liet zich sterven

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl