De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 30 juli pagina 2

30 juli 1921 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 30 Juli '21. - No. 2301 i **! LÜf M 1 IDE COALITIE^BEHOUDEN . Tetkenlng 'talrijke militairen, die buiten hun eigenlijken vakkring bekend waren. Dat moet voor een deel stellig worden toegeschreven aan het _ jtat FaJjjujL nooit is vastgeroest in de Ha'agsche biiréaux, maar veelal bij den troep heeft gediend. Daardoor kwam hij in aan raking met een veel grootere wereld dan de enge Haagsche en kreeg hij bovendien overal relatië'n, die ook voor zijn verder leven van belang waren. Hij leerde land en volk kennen als weinigen. Ook in Amsterdam had hij Wortel geschoten lang voordat hij er stellingkommandant werd; wij herinneren aan zijn burgemeesterschap van Oud-Holland, bij ge legenheid van de tentoonstelling in Amster dam van 1895. Met den hem eigenen zwier en met karakteristieke oud-Hollandsche oubollige opgewektheid wist hij toen histo risch en actueel tegelijk te zijn. Dat was wel juist iets voor hem en het geeft ook wel eenigszins de maat aan van zijn kunnen. Historisch was hij aangelegd zooals betrekkelijk weinig militairen. Wat daarbij vooral treft, was dat hij ook het moeilijke, dikwijls langwijlige en pok soms teleurstellende bronnen-onderzoek niet schroomde. Waar hij ook in garnizoen lag, hij wist den weg naar en spoedig ook in het archief te vinden. Nog meer, toen hij het gemeente-archief van Naarden in vrij verwarden toestand aantrof, liet hij zich tot archivaris benoemen; in die qualiteit heeft hij uitnemend werk verricht. Toch was bei eigenlijke archiefwerk zijn zaak niet; hij had ook te veel temperament om zich tot inventariseeren te bepalen. Hij zag in de oude documenten 's lands historie herleven en kwam zoo tot uitbeelding van het historische verleden zelf. Merkwaardig genoeg deed hij dat op twee manieren. Want hij had een dubbelganger, die F. A. Buis heette en dien hij het woord liet, wanneer hij zich niet al te strak wilde binden aan de historische documenten. Dan schreef hij zijn historische romans, waarin hij historische episodes uit onze vaderlandsche geschiedenis gaf, steeds ook weer na zorgvuldig onderzoek miiiiiiiiiMMiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiii KREKELZANG VOLKS-VERHUIZING Naar het Oosten, landgenooien, Met uw spofgoedkoopen kroon, Door die leutige valuta Is het leven er zoo schoon. Aan den arbeid, aan 't eten. Op naar Weenen en Tirol. Naar de Alpen, Nederlanders En eens breeduit aan den rol. Uit het Westen komen fuivers Voor pleizier en kronennood. Uit het Oosten komen Russen Vluchtend voor den hongerdood. Daar slapt Hein de orgeldraaier Deftig in de eerste klas, Met een hoopje markensclieintjes, Buiten in zijn overjas. In de Mit-Europa-wagen Gaat hij aan een vol diner, En hij neemt de tafelbloemen En de tandenstokers mee. Op een kelner, die hem diende, Heeft hij niet zoo veel gelet Aan een tobbenden professor Gaf hij zijn gebruikt servet. In het vreemde land gekomen, Gaat hij morsig aan den zwier. Arme weduwen en: weezen Kijken vreemd naar zijn plezier. Zieke, afgezwakte kindren Zien zijn vette smullerij; Daar ze zich voor alles schamen Gaan ze zwijgende voorbij. Naar het Oosten, naar het Zuiden, Trekt naar Weenen en Tirol, Voor de groote kronen-schoonmaak Eens gedegen aan den rol. J. H. SPEENHOFF UNIE BANK voor NEDERLAND en KOLONIE* AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: 's-GRAYENHAGE, TILBURG, LEEUWARDEN, OISTEBWIJK. UDENHOUT, LOCHEM en BORCÜLO. Agentschappen in Indië: BATAYIA, SOERABAYA, SEMA BANG. BANDOENG»MEDAN ex WELTEVREDEN. iiiiunimimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiMi iiHiiitiniiiit ntt iiiiiiiiiiimiiif i ,,Nou net kijken of er niks gebeurd is!" VRAAGTi SI-FA-KO s ia AR f. H Sorlemork der documenten. Gaarne leefde hij zoo het leven van het voorgeslacht met inzicht en aanvoelen mede. Bij voorkeur bewoog hij zich onder de hoogere kringen onder de oude Republiek'; het hof der Oranjes had voor hem weinig geheimen. Maar niet steeds had F. A. Buis het woord in zaken van historie. Ook Fabius had daarin allerlei te zeggen; over allerlei onder werpen heeft hij geschreven en het zijne gezegd. Goed werk heeft hij ook hier gedaan, al heeft hij zijn gaven wel eens overschat. Zijn laatste groote werk is een boek over den s.adhouder-koning, dat stellig niet geeft wat men in dezen tijd van zulk een onder werp en zulk een persoon mag verwachten; juist van Fabius had men meer uitbeelding van het historisch verleden verwacht. Men zou kunnen zeggen, dat hij te veel letter kundige was om een goed historicus te zijn en te veel historicus om romans te schrijven. Of misschien is het beter te zeggen, dat Fabius en F. A. Buis ten slotte te veel ge scheiden leefden om tot een hoogere eenheid te komen. Dat is allerminst een aanmerking, laat staan een verwijt. Want wie zal zeggen, hoe ook hij heeft geworsteld met het ideaal. Wat van Fabius kan worden gezegd, is toch altijd de eeretitel van den man: hij heeft met de gaven, die hem waren geschonken, gewoekerd; hij heeft gewerkt, zoolang het voor hem dag was. En hij laat de herinnering na van een goed, waarachtig en trouw man. H. BRUGMANS iiimiiiiiiiiiiniiii iiiiiimiimi i iiiiiimiiiiiiiiii iiiiiiniiiii iiiiiiiiii DE ONDERAARDSCHE WORSTELING EEN BUISTERE GESCHIEDENIS door HERMAN SALOMONSON Met teekeningen voor de Amsterdammer" van Is. van Mens.) Kijk die jonge z'nThare is nat weze l" ' Kom je met je hoofd van onder de pomp vandaan?" Met deze uitroepen werd de heer Kees Bruin begroet door Marie, zijn aanstaande vrouw en door mevrouw de Ruiter, hare moeder. ' De beide dames zaten in de eetzaal van een der grootste Brusselsche hotels aan haar ont bijt. Ssst," antwoordde Kees, terwijl hij snel om. zich heen keek, wat motte de mensche wel denke van jelie as je hier geen-eens je fatsoen ken beware " Onderwijl was hij gaan zitten en riep, daar bij met een mes tegen het bord van zijne aan staande schoonmoeder tikkend, luid en her haaldelijk a#nneme." Tien minuten later was het geheele gezel schap aan het ontbijt verzameld ; daar waren behalve Mevr. de Ruiter, die een frissche, nog jong uitziende vrouw was, Marie, hare negen tienjarige dochter* en haar aanstaande Kees, agent Van buitenlandsche huizen, de heer de Ruiter zelf, een zware man met een rood ge zicht en vingers die puilden ter weerszijden van een huwelijks- en eenige andere ringen, en ten slotte Fientje Leef lang. Tientje Leeflang was een bleek, mager meisje, de vriendin van Marie en als zoodanig meegevraagd op de Belgische reis van de familie de Ruiter. Nou' vroeg haar haar gastheer, reeds voor de zestiende maal sinds ze onderweg waren, nou Fien, ken je het nogal met onsuithou'e?" Fientje bloosde toen ze- voor de zestiende maal antwoordde dat ze het best met de familie kon uithouden, en dronk haastig van haar thee, waarbij ze deftig met haar gekroon de pink manoeuvreerde. Ja Fien", viel Kees in, da's nou de weelde, meid! Je ken wel merke waarde cente zitte.'.!" Fientje zweeg, ze vond het opeens maar half plezierig dat ze d'r hadden meegevraagd ; armoei hoorde nou eenmaal niet bij cente, en ze keek een beetje beteuterd van haar zelfgemaakte japonnetje naar het witflanellen mantelpak dat om den boezem van Mevrouw de Ruiter spande. ,?Mense", zoo sprak haar echtgenoot, het geheele. thans ruimschoots aan brood, thee en eieren verzadigde gezelschap (rookvleesch en koek hadden zij tot hunne verontwaardiging niet van den bediende kunnen krijgen) toe, mense, dat zal me een fijn dagje worden." Marie, in de verteedering die dit vooruit zicht aanstonds bij haar teweeg bracht, wilde een arm om Kees' schouder leggen, maar trtik dien haastig terug : Geneer je niet hartje", lachte haar verloof de, zich den mond afvegend, we hebbe d'r net zoo goed voor betaald om hier te zitte as een ander, wat jij Hein?" Kees noemde zijn aanstaanden schoo/ivader Hein ; hun vriendschap dateerde nog van de cafétafel in de Roode Leeuw", waar ze hun oorlogszaken begonnen waren. "" '" iwiiiillllll 11111 in mi i, mini iiiiiiiniii iiiu n Minimin Net of ik niet gezien heb hoe jelie gemeen zate te loeren naar die sjanteuses, en hun hadde 'm allebei om toen me thuiskwamen" riep ze driftig. Kees hitste haar, sissend aan, maar Hein zat op een rare manier te kijken naar Claes en zijn vrouw, die thans het gesprek op gieche lenden toon voortzetten. Hij trok zenuwachtig aan zijn sigaar, tel kens als zijn vrouw in een proestlachje uit schoot, en het beviel hem niks dat Claes haar telkens met z'n linker-elleboog aanstootte. Alleen Fientje keek uit in het groene landschap waardoor de weg slingerde Zou'e dat nou berge zijn?" dacht ze bij zichzelf, maar ze dorst het niet te vragen, om niet andermaal zulke uitbundige lachsal vo's uit te lokken. Marie en Kees hadden zich verzoend en zaten hand in hand 1(6 fluisteren ; Hein had iiimiiiiiiiiiiii smoest die vent alleenig Belgisch?.... beet op zijn sigaar Wat motie de menschcn wel denke' Het was Zondag. De familie de Ruiter was door den heer Claes, een Belgischen zakenvriend, uitgenoodigd tot een automobieltocht door de Ardennen. Ik ken zien", zei mevrouw, terwijl ze een helgroene sluier steviger om haar kapsel knoopte, ik ken zien dat Fien geen auto's gewend is Meid, wat zal jij verwaaid weze aan het diner...." He je niks as dat matelo'tje?" informeerde Marie, en tojd, goedig, een sluier aan. Juist kwam de kelner den heer Claes aan dienen. Smoest die vent alleenig Belgisch?" vroeg Marie angstig. Maar de heer Claes was al binnengekomen en groette met een joviaal gebaar de aanwezigen, waarna hij werd voorgesteld. Toen Fientje met een hoogroode kleur: besjoer mesjeu!" had gestameld, stelde de gastheer het gezelschap gerust met de mededeeling dat ze Hollandsen tegen hem konden praten. Des te beter", vond mevrouw de Ruiter, van dat geparlevink hebbe we niet terug," en aldus werd, in de beste stemming, de tocht aanvaard. Het was een frissche zomermorgen ; de auto snelde, bestuurd door den heer Claes, voort, en daarboven wapperden de twee groene hoofd doeken van Marie en haar moeder, en de roode dito die Fientje om haar matelot had gespeld, en daar tusschen door woeien de blauwe rookwolkjes uit de sigaren der drie heeren weg. Mevrouw de Ruiter zat voorop naast den gastheer, daarachter de beide heeren en de meisjes achterin. Claes scheen onuitputtelijk te zijn in grap pen, en telkens draaide Mevrouw de Ruiter, hoogrood en gierend zich om naar haar ge zelschap om te verklaren dat hij een gare druif", een reuzen-engerd", dan wel een schuine diender" was, bij elk van welke be weringen de heer Claes de vrije hand afwerend en verontschuldigend boven het hoofd zwaai de en allen de hoofden naar voren staken om den laatsten snedigen zet te vernemen. Fientje was stil, ze keek naar de breede nekken van Hein, Klaas en Mevrouw de Ruiter en dacht aan niets anders dan de heerlijkheid van zoo maar zonder zorgen in een automobiel door de wereld te rijden. Hadde we geen boierlianmie moeten meenemen.... ?" vroeg ze opeens, aarzelend, aan Marie, en deze,in de gierende lachstcmming, bracht de vraag verder, en ontlokte een stort vloed van commentaar aan het uitgelaten gezelschap. Men informeerde naar Fien's karebics en of de haring niet lekte, en of de melk niet zuur schudde en of ze wel aan harde eieren gedacht had en een paling.... en tenslotte zette Kees een krachtig We gane naar Zandvoort" in, dat tenminste de aandacht af leidde van Fientje's picnic ; hoe had ze ook zoo iets kunnen vragen! Je ken toch wel nagaan, meid, dat we zou'e gaan déjeneeren !" zette Marie uiteen, weet je, burgermenschen nemen d'r boterhamme mee, net as een werkman z'n prakkie, maar d'as immers niks gedaan as je met de auto uit bent!" En Kees, die het gesprek achter zich gehoord had, draaide zich om, om met een knipoogje tegen Fien te zeggen : Trek d'r je niks van an, Fien je bent maar niet zoo een-twee-zes in de grootheid opgenome !", hetgeen een twist tusschen Marie en haar verloofde ontketende, die zoover ging, dat het meisje hem en haar vader ver wijten begon te doen over hun gedrag van den vorigen avond. een nieuwe /SJgaar aangestoken. Hij rookte met groote' trekken, en zijn vleezige hand lag nu, kordaat, op het portier naast hem.' ?)?'? Zoo werd de lange weg, die Brussel en de Ardennen verbindt, onder zang en kortswijl afgelegd. Kees zette telkens een nieuw lied in; beurtelings gingen zijn meisje, de heer Claes en Mevrouw de Ruiter nooit verloren", of schreeuwde men eenstemmig niet te kunnen leven zonder onze Fien of wederom zonder den heer Claes. Gedurende een halte raakte Fientje tot aller vreugde met haar sluier in het prikkel draad vast en nmaal, bij een cafe'tje waar allen een glas bier dronken, ging Mevrouw de Ruiter zelfs in gillende overmoed op den knie van den heer Claes zitten, die haar verjaagde door haar speelsch den rook van zijn sigaar in het gezicht te blazen. Kees was de ziel van het gezelschap ; hij liet geen gelegenheid voorbij gaan om er vreugde en jolijt uit te slaan; een bokje aan den weg gaf hem aanleiding om te zingen dat zijn vader twee bokjes zonder staart had, hij maakte zonderlinge gebaren tegen passeerende boerenvrouwen, en beweerde bij elk cafédat hij een kinderachtigen smaak in zijn kiezen had. Aan de lunch trachtte men Fientje dronken te maken, door te zeggen dat de wijn zoo onschuldig als limonade was, maar ze weerde flauw-lachend af, en ook Hein was stil, on heilspellend stil bijna. Hij had zijn zeilpet met glimmende klep achter op zijn hoofd geschoven en zei geen woord, in tegenstelling met zijne echtgenoote en den heer Claes, die luider, dik en vuurrood, van de eene gierbui in de andere vielen. In den vroegen namiddag zou men de grot van Han bezichtigen. Men moest het laatste eind te voet gaan, en hossend, gearmd twee aan twee, werd de weg naar de druip steengrot'afgelegd. Dat wiljzeggen, Mevrouw de Ruiter, haar dochter, Kees en de heer Claes hosten ; Hein en Fientje Leeflang liepen achteraan.'l De laatste had zich weten los te rukken aan sprong op zijn knie.... de grepen van Kees en de eerste was grimmi ger dan te voren. Nou gane me de keldertrap af, riep Kees, toen de ingang bereikt was, Fien, laoser niet over de bierflessies....", maar toen het dag licht verdwenen was, en de kille, vreemd be schenen ruimte hen omsloot, werden ze toch wel stil, en alleen Kees waagde de grap dat d'r zeker in lang niet was schoongemaakt. W?Hoe kan 't bestaan !" fluisterde Fientje Leeflang Wat een ruimtes,!" Ze streek met de handen langs den natten druipsteen en zuchtte telkens dat 't zonde was en een groot wonder. Marie en Kees liepen nu zwijgend, gearmd; Hein had den arm van zijn vrouw genomen, krachtiger dan noodig was, en keek naar niets anders dan Claes' rug, die vreemdbeschenen door de electrische lampen, voor hen uit scheen te dansen. In de groofe zaal zaten ze om een tafeltje en probeerden de echo. Kees riep, grappig, naar boven dat ze de dakgoot moesten soldeeren, want dat het lekte, en maakte om beurten de dames be vreesd door in het donker te blaffen als een hond en ze daarbij in de beenen te knijpen. En al deze attenties waren wel noodig om Hein's gramschap te bezweren.... want hij was een bom as die daarnet niet gezien had dat die vuile Bels z'n vrouw in d'r nek zat te kietelen. Hij had zich vast voorgenomen straks uit z'n oogen te kijken, en bij het opstaan liet hij het expres zógebeuren dat ze met elkaar achter hem kwamen te loopen. Z'n handen jeukten hern ! Zoo'n vuile patser, om een heele fatsoendelijke familie in een druipsteen grot te lokken, alleenig om het an te kenne legge met een getrouwde vrouw en moeder. Want dat het heele bezoek aan die malle kelder geen ander doel had dan dat, stond nu bij hem vast. Wat gonge hem die druipsteene en die vleermuizennesten anders an.... wat most ie met die flauwigheid ais je fatsoendelijk net zoo as ieder ander in een cafékon gaan zitten, of in een bioscope met den Zondag middag? Wat had die Bels anders voor reden ze in dat natuitgcslagen hol te lokken....? Maar hij zou hem in de gaten houden.... dat had hij zich vast voorgenomen, en dat deed hij ook. De tocht werd voortgezet. Het Alhambra", kondigde de gids aan, en werkelijk door een galerij van witte zuilen en fijn-geweven draperie... viel het licht; grillige schaduwen waren er op de van vocht glinsterende wanden, en de droppels water flonkerden als kleine lichtjes ... .Ach...." zuchtte Fientje in bewonde ring. Maar op datzelfde oogenblik verscheurde een schrille kreet de stilte.... Jezus", riep Marie, da's moe.... ze is in de afgrond gegleeë.... !" Maar een tweede geluid, thans meer klin kend als het brullen van een woedend beest, overklonk de echo van het eerste, en tegelijk klonken doffe slagen van om een hoek. Het gegil van Mevrouw de Ruiter klonk thans smeekend en klagelijk boven het gebrul uit. Allen snelden terug, en om den hoek; daar, onder eene fantastische druipsteendraperie en tusschen twee hooge zuilen, deed zich een vreemd schouwspel voor. Hein, in hemdsmouwen, had den heer Claes achterover en ter aarde geworpen in het duistere slik; zittend op diens buik sloeg hij hem met zijn vleezige knuisten in het volle gezicht. De kletsen weerklonken door de onderaardsche ruimte, begeleid door gevloek van den aangevallene, en de kreten van Mevrouw de Ruiter die hem trachtte téoverreden. Hein's jas hing over een rotsblok. Smeerlap", brulde hij, ik zal je leeren om fatsoenlijke vrouwen in kelders te halen vuile Bels, daar heb je van mij net zooveel druipsteen as je lust, daar daar." Laat hem los, Hein !" riep Mevrouw de Ruiter het was niks as een aardigheid ! Waarachtig Hein...." Maar Hein sloeg door: ik zal jou es een Amsterdamsche aardigheid geven, vuile druipsteendief, kelderrat!" riep hij. Kees, geholpen door den gids en eenige mede toeristen, slaagde er tenslotte in Hein te over weldigen en naar het Alhambra te sleepen. Claes, geassisteerd door Marie, zat op een steen en bette zijn oog met een zakdoek, gedrenkt in kalkwater. Fientje zat bevend te wachten. Die kreten, weerkaatst door de steenen wanden, klonken nog in haar ooren, en de griezelige verlichting maakte daarbij op haar door wijn en nieuwe indrukken vermoeid hoofdje een koortsachtigen indruk. Het was een droeve groep die tenslotte het bootje besteeg dat hen naar den uitgang en terug naar het aardoppervlak zou voeren. Men lette op het flauwe daglicht dat straks zichtbaar zal worden" zeide de gids. Het was stikdonker; de riemen plasten in het onzichtbare water en dat geluid mengde zich met de onderdrukte snikken der drie vrouwen... Toen, bij den hoek, scheen, vaag, het verre blauwe licht van den dag. Het sterkte allengskens aan tot een diffusen schijn in de natte wanden en over het stalen watervlak. De riemen kletsten regelmatig voort en tegen de breede kiel klotste het water.... Tusschen de druipsteen, die u boven u ziet, hangen de vleermuizen", zeide de gids. .. des nachts trekken ze op roof uit...." Van achter uit de schuit, waar Hein zat, klonk een dof gevloek, en Marie's u snikken smoorden in een zoen van Kees. Fientje staarde met wijde open oogcn het aansterkend licht tegemoet, en bij den hoek, waar plotseling scherp zich teekende de silhouette van den grotuitgang tegeneen groenzonnig landschap, riepen ze allen: hè..." De boot plaste voort, thans over het lichtglanzende water; Claes hield een zakdoek voor zijn oog ; zijn rug was vol gele modder. ... .?As je nou toch uit bent om te geniete ...." stamelde Marie. Kees drukte haar hand ; mevrouw de Rui ter huilde zachtjes.... Fientje's verbaasde oogen staarden naar het licht.... en de boot bracht -hen allen, zacht-klotsend het water tegen zijn breede kiel, terug het aardsche tranendal en zijne menschelijke verdriete lijkheden tegemoet....

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl