De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 6 augustus pagina 8

6 augustus 1921 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

l' i ^r DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 6 Aug. '21. - No. 2302 Theater Zonnetij, Craailoo Laren, Granida" van P. C. HOOFT -.Leiding ? Eugène Gilhuys &*iag jammer zijn, maar te verwonderen Is heitÜjèt flat zop weinige menschen den moed hebben om p Ie gaan naar Craailoo. Voor AiS6terdf*yners schijnt de plaats vrijwel onüereüfbaar: f zeulen met de Gooische stopmstrant n dan nog alleen maar heen, of vanaf het station Bussum een stoere drie kwartier tippelen, 't lijkt geen pretje. Ander zijds als de zon mooi en niet al te mooi schtjnt, och, dan gaat zoo'n tochtje toch nog we( en iaat mij dit dadelijk zeggen de mofeite wordt wel eenigszins beloond. En waar blijven de dames met de korte haren en de hebren met de lange haren uit Laren, die altijd den mond zoo vol hebben over Kunst?(Zetter, vergeet niet de hoofdletter van het woord Kunst). Waarom peddelen zij niet eens naar Craailoo ?Wantzondernujuistreclatnete willen ntjaken van gaat dit zien, gaat dit zien" ejr Avordt nu niet zoo iets heel geweldig ge boden r- > zou deze voorstelling" toch eene openbaring kunnen wezen voor hen, die toorre^lspeelkunst verwarren met een onnatuur lijk' of en dat is al even erg een naturaUst/sch gedoe, zooals wij dit maar al te vaak zien. Deze, voor het grootste deel, jonge spelers mogen, ook voor een deel, technisch nog wat zwakjes zijn, hun streven is in elk geval puur en' wat zij bereiken is respectabel en sy4ipatiek. ' Aten kent z'n Hooft op z'n duimpje evenals r'ri Vondel en z'n andere klassieken", maar ik wif de intrige van het herdersspel Granida" noi even in herinnering brengen. Daifilo is eed herder en Granida eene koningsdochter. Oftchoon het spel begint met een minnekoozerijijje tusschen Daifilo en het herderinnetje Dorilea zij maakt het hem niet te makkelijk 'toch wordt hij, wanneer Granida om eene tedge water komt, door eene schromelijke verliefdheid en een verliefden schroom voor naar, zijiie meesteresse, bevange'n. Min vrien detijk krijgt Dorilea de bons en wij zijn een beetje verbaasd over de tolérance van den zêventienden eeuwschen dichter, het ver gaat hem desalniettemin niet slecht. Granida bemint ook hem, maar zij is nu eenmaal be stemd voor heeren van grooteren staat en er zijn twee pretendenten : Tisiphernes en Ostiobas. De laatste is een snoever, de eerste een edelaardig man, zooals uit het verdere verloop van het verhaal zal blijken. Ofschoon de brave koning had gewild dat zij redelijk de zaak zouden beslechten hij zou dan wel uitmaken wie het meest waardig was zijne dochter te huwen werpt Ostrobas Tisiphernes den handschoen toe. Duifilo wil voor hem vechten zijn gelaat is door een helm bedekt en hij verslaat Ostrobas. Granida is dermate ingenohien met Daifilo-dat'zij zijn' herdersstaat wil ffeelen, liever dan met Tisiphernes te trouwen en de beide gelieven nemen de voedster in vertrouwen, die den koning een zonderling verhaal opdischt: Diana heeft Granida mee naar den hemel genomen. De geest van Ostro bas vermaant nu echter zijn' dienaar Artabanus zijn' dood te wreken en deze overvalt met zijne mannen het paar, terwijl zij juist hand aan hand staan. Tisiphernes ontzet hen, maar Artabanus openbaart hem nu dat ook hij bedrogen is. Tisiphernes, ontroerd door zulk .eene liefde, Granida en Daifilo willen zich opofferen voor elkaar: Ieder geeft zich zelf de schuld doet een goed woordje bij den koning, die in het huwelijk toestemt. Gilhuys heeft en dit heet ik hem niet tot grief niet geringe coupures in de tekst.aan gebracht, maar toch de intrige intact gelaten. Hij heeft eenige aardige vondsten : Hij laat een fauntje om een boschgodinnetje dansen en bij haar eerste opkomst draaft Dorilea aan met een geii:bokje, dat zij frissche bla ren geeft. Zóworden wij al dadelijk in de stemming van dit herdersspel gebracht. Artabartus krijgt iets zeer krijgshaftigs door het komen aandraven uit het laantje voor de tri bune op een mooi rijpaard, dat snuivend, vlak vór het publiek ophoudt. (Jack Hamel blijkt een goed ruiter.) Dit wat dg uiterlijke regie iiitiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin iiiiiniiuf uu i n" "ui CARUSO f ENRICO CARUSO Uit Napels komt, gedateerd op 2 Augustus, het bericht van het plotseling overlijden van den wereldberoemden Enrico Caruso. Benige maanden geleden hoorde men van ongevallen, hem bij zijn opera-werk te New York overkomen : een getroffen-woreen door een neervallend stuk decor, een uitglijden op het tooneel, waai bij hij een spier verrekte, Kort daarop kwamen ernstig-verontrustcnde berichten omtrent een hevige pleuris, een keelbloeding. Begin Juli kon hij zich inschepen naar zijn geboorteland ; te Sorrento zocht hij rust en algeheel herstel. Hij werd er echter opnieuw hard-ziek; ditmaal was het een verraderlijke buikvlies-ontsteking, waardoor hij werd overvallen. Men bracht hem naar Napels, in de hoop, hem nog te kunnen betreft. Innerlijk was alles op eenvoud bere kend. Hetgeen te prijzen is. Daaraan zit een fout vast: Hier en daar was de zegging wat vlak, vooral van Gilhuys, die Daifio was, het rhythme kwam ons niet altijd tot-het gehoor en de Dorilea van Liesje van Windt was wet naïef, maar hare schelmschheid was een beetje gespeeld: wat modern boudeerend. Maar zuiver was hun beider spel. Goed was Gilhuys' donkere stem en stemming in wee moedige liefde voor Granida. En ook heel goed zijn schroom bij Granida's eerste opkwnst. Voor Granida speelde eene debutante, wier tooneelnaam Sonia Reclair is. Haar spel bracht eene belofte. Hier en daar wat zwakjes: geen tooneelroutine hetgeen op zich zelf verkwikkend wezen kan , maar zij liet ons Granida toch wel zien. Enkele oogenblikken was haar spel zelfs zeer mooi: Zóhare teedere zegging dat zij Daifilo boven de prinsen ver kiest ik bedoel de monoloog en haar uitjube'ende blijdschap als zij daarna Daifilo ziet komen. Tisiphernes was Marcel van Gestel. Zeggen deed hij niet kwaad en mooi was wel zijn wan hoop, toen hij hoorde dat Granida voor hem verloren was': Daar leydt mijn throon in d'asch" enz, maar zijn mimiek is heel vlak: n en al masker. Zógaf hij niet het minste tegenspel als Ostrobas hem hoont. Deze (Cor Hermus) gaf juist zulk mooi, stil spel. Hij is een kachtjgei acteur dan de tot nu toe genoemde spelers en ook zijn zeggen was goed en nu eens niet vlak, maar vol kleur. Er zijn zoo enkele spelers in den lande, die niet ge noeg gewaardeerd worden naar buiten: Tot hen hoort ook Cor Hermus.(De twee andere zijn Pine Belder en Mien Schmidt Crans.) Sterk en zeer karakteristiek spe^ gaf ook Hetty Beek a's de voedster. Haar manier van loopen : slof slof en de burgerlijke" manier van haar zeggen, haar oolijk den koning in de maling nemen, was kostelijk. Goed en hoogst beschaafd speelde Yard van Staelduynen den goedigen koning en Jack Hamel's Artabanus een kleine rol werd ook goed geheeld. Eene onopgesmukte, en als zoodanig, ver kwikkende opvoering! EDMOND VISSER Huize l. ZOMEUUIK BDSSIHK VEILING FREDER1K MULLER Oude teekeningen Collection K Een gewichtige en goed uitgevoerde catalogus, waarvan n deel uitsluitend met reproducties, leidde deze veilingln. Niet zonder reden. Een dergelijke verzameling teekenin gen van Nederladsche en Duitsche meesters van omtrent 1500 behoort tot de groote zeldzaamheden. Bij de toeschrijving der bladen was gebruik gemaakt van de aanteekeningen van Dr. Max Friedlaender, die deze Parijsche collectie goed kende. Ook naar wat Mr. N. Beets over enkele voorkomende meesters met name over den Meester P. C. bijgenaamd Kunst, den zoon van Cornelis Engelbertsz uit Leiden had geschreven, werd verwezen. De verzanelaar had, met niet genoeg te waardeeren begrip zijn belangstelling tot de omlijsting der bladen uitgebreid. Het is mogelijk dat zijne passton dücadre" zooals de catalogus zegt, hem daarbij te hulp was gekomen. In elk geval had hij goed gedaan. De bestorven kleur en de discrete soms zeer kunstige versiering der lijsten verhoog de het aanzien der wel eens verbleekte, als modellen voor houtsnijwerk fijn gearceerde teekeningen. Een hedendaagsche omlijsting,die deze uit-den-tijdsche had moeten vervangen, zou wel op imitatie uitgedraaid zijn. Bij een beschouwing der vele aan moderne oogen en gevoelens vreemde kunstuitingen, trof het mij hoe ver soms de portretten, de figuurlijke voorstellingen uit die dagen voor uit waren. Men behoeft daarbij nog niet te denken aan een met brio geteekend, aan Hans Burgkmaier toegeschreven jon gensportret waarvan vooral de behandeling van het haar en van de kleeding moderne allures vertoonden. Ook een klein veel strak ker geteekend jongensportretje door AmbroRestaurant a la carte ~anch, Afternoon-tea, Diners oASonpers Dagelijks muziek door het Huls-orkest ?MHOIHMIManlIMIlaMMMHMIHIUHlallaUMHIMM^^^W MMMMHMM* sius Holbein (studie voor een schilderij uit Bazel) dat met zijn zuivere, sobere lijnen de karakteristiek van het wat droomerige, oude-mannetjes-achtige model zoo prachtig. uitdrukte (hoe voortreffelijk was hier de behandeling van het haar) liet voor onze verwende oogen niets te wenschen. In zijn eenvoudigen ernst was het een der meest verheffende uitingen, van deze, aan religieuse expressies uit den aard der zaak rijke, verza meling. Nog eene overweging kon men aan de bezichtiging dezer teekeningen vast knoopen : dat, naarmate het keerpunt 1500 verder van het ontstaan verwijderd lag, de -vroegere naïeve aandacht en simpele nabootsingszucht, het ambachtsmatige ook dezer kunst voor een meer sierlijke gemaniereerdheid gingen plaats maken en een grovere gemakke lijkheid de bedachtzame en behoedzame zorgvuldigheid van eerst verdrong. Men be hoefde daartoe slechts een toch verdienstelijke teekening als dat huwelijksfeest door een Nederlandsche meester van omstreeks 1520 het maakte eerder een lateren indruk (No. 137), te vergelijken met het in-gratieuse fijn'geestige titelblaadje voor den roman de la rose, ook Nederlandsch werk van enkele tientallen jaren vragen. Hoeveel houding", hoeveel nobele bevalligheid scheen in dien korten tijd verloren gegaan. Weinig teekenin gen trouwens konden in delicaatheid van opvatting met het blaadje voor den roman de la rose wedijveren. Moest ik er aanwijzen dan zou ik denken aan het in haar aanvallige houding zoo prachtig weergegeven vrouwtje met een wapenschild van Diirer (No. 24); aan de gelijktijdige Zuidduitsche teekening naar een annunciatie uit een altaar van Rogier van der Weyden (No 91); aan de ook al aan-een Zuidduitschen meester toege schreven ceintuurstudies voor een gekruisigden Christus (No. 92 en 94). En in het algemeen bevatte deze verza meling naast veel voortreffelijks ook wel iets wat niet de groote hand verraadde, die men verwacht had. Des te dankbaarder de taak van den collectionneur die het betere had te scheiden van het goede. H. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIII. Middeleeuwsche amoureuze liedekens* Gekozen en bewerkt door ARNOLD VAN LOTTUM. Blaricum z.j. Uitg. Mij. De Waelburgh". _0nder het literair-mooie, dat we uit de middeleeuwen over hebben, is het lied, het wereldlijke zoowel als het geestelijke, zeker het minste niet. Bovendien behooren de lie deren tot het weinige, waarin een betrekke lijke oorspronkelijkheid op te merken is. Wij ontkennen niet dat in de middeleeuwen de begrippen vertaald" en oorspronkelijk" anders opgevat moeten worden dan tegen woordig. Bij volken in de kindsheid zijn de grenzen der bewustheid van nationaliteit en ras vager, het begrip van saamhoorigheid is grooter; daarbij komt voor de middeleeu wen de eenheid van het Christen-ideaal, dat meer de harten vervulde, dan de bewuste drang tot persoonlijk uiten. Maar waar de individualiteit er is, daar schittert zij in het lied, in de lyriek; vandaar het betrekkelijk oorspronkelijke, ook waar we naar den vorm met een vertaling te doen hebben. Tot nog toe zijn de middelnederlandsche werken voor het overgroote deel uitgegeven IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIItllllllllltlllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllflIIIII-lllllllll opereeren. Hij was daarvoor evenwel reeds te zwak.... Met Caruso is een der allergrootste opera zangers heengegaan, die de wereld ooit gekend heeft. Italië, de bakermat van het Bel Canto," heeft betrekkelijk weinig tenoren van de eerste grootte opgeleverd. Van Caruso's voorgangers verdienen slechts te worden vermeld : Masini, de eerste lyrische tenor van zijn tijd, bekend vooral ook door zijne triomfen te Weenen, en Tamagno, Verdi's eerste Othello. De roem van een Bonci, tijdgenoot van Caruso, verbleekte tegenover den ongekenden luister, dien de laatste aan zijn naam wist te verbinden. Enrico Caruso werd den 25sten Februari 1873 te Napels geboren. Hij werd opgeleid door Ouglielmo Vergine, en begon zijn loop baan bij kleine, reizende opera-gezelschappen. Met zijn optreden in 1899 te Milaan als Boris in Giordano's ,,Fedora" vestigde hij voorgoed de algemeene aandacht op zich. In 1902 volgden schitterende successen te Londen, en met een Amerikaansche tournee in 1904 legde hij den grondslag voor zijne wereld-reputatie. Hij wisselde zijn hoofd verblijf in Amerika met Europeesche kunstleizen af, en zijne honoraria waren nóg phenomenaler dan zijn stem. Ik heb Caruso nooit gehoord, en moot dus, allereerst voor wat zijne techniek betreft, geheel afgaan op wat ik door anderen mede gedeeld vind. Hij was technisch natiititlijk vór allesadem-virtuoos. ,,Ik zing met mijn nek," nlacht hij te zeggen, daardoor vermoedelijk op drastische wijze do aandacht willende vestigen op het belang van het hoog naar achteren doen opdringen van den adem. Over de weekheid, de volheid en den glans van zijn hoogste tonen waren (!e recensenten nimmer uitgepraat; zijn legato", in 't bij Hoe Caruso zingt. zonder in dalende toonreeksen, voldeed niet ' aan de eischen der strengste scholing, maar was niettemin van verbluffend effect. met een wetenschappelijk doel. Niet alle. Ruusbroec heeft zijn erkende plaats in de wereld-literatuur, als mysticus; onze oude spelen worden niet geheel van het moderne toorieel geweerd. Toch is het, als ver schijnsel, verblijdend dat de heer Van Lottum zijn bundeltje samenstelde, uitslui tend mét een aesthetisch doel. Al zou ik niet durven beweren dat hij volkomen slaagde in zijn poging om het werk zijner keuze voor den .modernen leek genietbaar ter maken. De ?bewerker heeft n.l. opdat iedereen ze zou verstaan, de teksten gemoderniseerd, ze hier en daar wat gewijzigd. Hij deed het voorzichtig «n met liefde, maar toch doordat hij eens deels het middeleeuwsch karakter der liederen zooveel mogelijk wilde bewaren, en aan den anderen kant duidelijk zijn voor zijn lezers, verkreeg hij een geheel, dat hier en daar tweeslachtig aandoet. Men vergelijke. Ik zal het bekende liedje «p den dood van Egidius aanhalen ; eerst het origineel: Egidius waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn ; Du eoors die doot, du liets mi 't leven. Dat was gheselschap goet ende fijn. Het sceen teen moeste ghestorven sijn. Nu bestu in defl troon verheven Claerre dan der zonnen scijn ; Alle vruecht es di ghegheven. Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn, Du coors die dpot, du liets mi 't leven, Nu bidt vor mi, ie moet noch sneven l) Ende in de weerelt liden pijn : Verware 2) mijn stede di beneven Ie moet noch zinghen een liedekijn ; Nochtan moet emmer ghestorven sijn. Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn ; Du coors die doot, du liets mi 't leven. Hiernaast legge men de bewerking van den heer Van Lottum : Egidius, o waar gebleven? Mij dorst naar U, gezelle mijn, gij koost den dood, mij liet Gij 't leven dat was gezelschap goed en fijn ; het scheen : d'een moest gestorven zijn ! Nu zijt Gij in den troon verheven, klaarder dan der zonne schijn, alle vreugd is U gegeven. Egidius, o waar gebleven? mij dorst naar U, gezelle mijn, gij koost den dood, mij liet Gij 't leven. Nu bid voor mij, ik moet nog sneven, en in de wereld lijden pijn : bewaar mijn plaatsje u beneven, ik moet nog zingen een liedekijn nochtans eens zal gestorven zijn. Egidius, o waar gebleven? mij dorst naar U, gezelle mijn Gij koost den dood, mij liet Gij 't leven. De fijne weemoedige stemming van het middeleeuwsche versje heeft de bewerker maar ten deele kunnen behouden. De aanhef: Egidius, o waar gebleven?" doet met de weglating van het hulpwerkwoord geforceerd aan. Mijn voornaamste bezwaar tegen deze bewerking is evenwel, dat de beide grootste moeilijkheden" zijn blijven staan, t. w. het woord sneven in de tegenwoordig niet meer voorkomende beteekenis, en de constructie van den regel, nochtan moet emmer ghe storven sijn". Bovendien is de overzetting nochtans eens zal gestorven zijn" alles be halve dichterlijk. Deze duistere plaatsen klop pen niet met het voorwoord, waarin de heer Van L. vertelt, dat hij het een en ander wijzigde wijl anders de leek door vele onduidelijk heden gehinderd zou zijn." De ruimte ontbreekt mij, om meer plaatsen aan te halen ; de lezer, die de moeite wil nemen, deze liederen te lezen naast de origineelen 3), zal er gemakkelijk meer vinden, waarop bovenstaande opmerkingen van toe passing zijn. Met al mijn waardeering voor het werk van den heer van Lottum vraag ik mij af: had hij niet beter de liederen in den oorspronkelijken tekst kunnen geven, met enkele noten ter opheldering voor hen, die het middelnederlandsch niet machtig zijn? In het Voorwoord wordt meegedeeld, dat de heer Joan Collette bereid gevonden werd enkele der liederen te illustreeren. Ik geloof, dat hot in het belang van de uitgave geweest zou zijn als de illustrator zich minder bereidwillig. hadjgetoon4«-^HERMAN MIDDENDORP 1) sneven = rampzalig worden. 2) verwaren = bewaren, zorgdragen voor. 3) Tekst naar de uitgave van de Maat schappij der Vlaamsche Bibliophilen : Oudvlaemsche Liederen en andere Gedichten der XlVe en XVe eeuwen. . MHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllttlllllllllllHllltllllllllllllllltlllllllllllftlllllll Een nieuwe vriendschap Een nieuwe vriendschap en een nieuwe wereld. Een nieuwe vriendschap, Vriend, en een nieuw [lied. Ik zweer u bij den wijn, die vór ons perelt : Mijn hart en mijn zang verlaten u niet". Lach niet. Zeg niet: dat heeft uw Lied [gezworen, Elk nieuwen vriend bij eiken nieuwen wijn" Ik weet het als gij 't weet. Maar u behooren Zal mijn hart en mijn lied vol vreugde en pijn. Vraag niet naar wat ik vroeger heb gesproken. Niet naar mijn daden en niet naar mijn leer. Een belofte, die morgen wordt verbroken, Is die vandaag niet vleientl-vol en teer? Ik heb uw naam gevraagd:- Nazem Beydoen. Als vruchten rijpen in het rijk seizoen, Uit wind en water naar levens geheim, Zóvindt mijn lied voor uwen naam een rijm. Wat leven is, heeft geen woord uitgesproken. Geen lied kan zeggen, wat liederen zijn. De druiven rijpten en zij zijn gebroken. Wij drinken lied en leven in den wijn. Nazem. Uwnaambeteeken t::,,Orde-scheppen". Hij schept orde van 't Lied in de Eeuwigheid. Ik zeg Nazem". Hoor maat en rijm zich [ reppen Als vogels vlug, tot hunnen dienst bereid. Orde van 't Lied in de Eeuwigheid. Uw naam Nazem Beydoen, was eeuwig reeds verkoren Om met het Hollandsch woord seizoen" te [saam De volle maten van mijn Lied te schoren. Langs hoeveel wegen gingen uw geslachten ? Langs hoeveel wegen is mijn lot gegaan Tot in dezen gelukkigsten der nachten De uonkere wijnglazen tusschen ons staan. Langs hoeveel wegen gingen alle woorden, Die ik heden verzamel in mijn lied? Al wat ik in zoovele talen hoorde Is schoon als uw naam, Nazem Beydoen, niet. En als ik vraag naar uwe blijde jeugd, Naar uw driften hartstochtelijk en teer, Op ieder woord van u klinkt, vol van vreugd, Een rijm in rrijne Hollandsche taal weer. Geboren zijt ge te Alexanderette. Een knaap waart gij met knapen te Beiroe t h Geen edelsmid kan steenen schooner zetten Dan mijn lied het uw steden-namen doet. Uw vader? Koopman. Eene zee bloeit open, Door mijn lied ruischt de zeewind en de zee. Ik zie de schepen stoomen en zij loopen Met winst voor uw vader van ree tot. ree. Uw .huis? Niet ver van Akko bij een meer In zoele warmte van een duinendal. De woorden van mijn lied worden zoo teel Als een meer in een klaren avondval. Spreek van uw leven. En mijn lied geleidt het. Zwijg. En mijn lied rust van zijn volle vreugd. Mijn hart was moede. Maar uw lach verblijdt [het. En in uw jeugd gedenk ik al mijn jeugd. Een nieuwe vriendschap: heel een nieuwe [wereld. Een nieuwe vriendschap, Vriend, en een nieuw [lied. Ik zweer u bij den wijn, die voor u perelt: Licht als dit viel n van mijn liederen niet". En houdt mijn leven niet wat heeft gesproken. Hedenavond dit harten-teeder lied, Een belofte, die morgen wordt verbroken, Was die heden eene belofte niet? JACOB ISRAËL DE HAAN IMIIIIIIIMIllllMMIMIIIIIIIIIIIMIIIIItlilllliilMlililMiiiiiti iiiiiiiu iiii:iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini Caruso met dochter en vrouw aan boord 'van het schip, dat hem enkele maanden geleden^naar Europa bracht f s»Richard Strauss, Componist van Salome, Elektra en Rosenkavalier Teekening von N. P. P. /fostenato ton calmo Dolcissimo Espressivo; Rubando ! ;isle Doloroso Agitato .' traziato l'urioso Zijn algemeen kunstenaarschap werd hoogelijk geroemd. Hij was een meester in de moeilijke kunst der overgangen. Wat hij gewichtigs te doen hij was een waarlijk knap acteur ! of te zingen had, drong hij ?* nooit den hoorder op. Hij liet het alles, als 't ware : eigener beweging komen, en werken met eigen kracht. Zijn opkomen, zijn afgaan, zijn verschijnen op den voorgrond, zijn zich-invoegen in het tooneel-beeld en zijn zich-losmaken daaruit, gelijk ook 7ijn «ver gaan van den gemiddelden spreektoon in den zang naar de praal der hooge ligging, zijn ontwikkeling der van welluidendheid vervulde, heerlijk-aanzwellende cantilene uit de ingetogenheid van liet recitatief, dat alles lokte steeds den uitbundigsten lof uit. Zijn zingen en scteeren was steeds: het kunstwerk dienen. Een stormen van applaus ontketenende Stimmprotz" was hij niet. Met di, gevolg, dat hij herhaaldelijk ongeschoolde hoorders bepaald teleurstelde. Vooral in de werken van een Puccini was hij boven alle beschrijving schitterend. Ook heeft eens zijn Nemorino" in Donizetti'o Liefdedrank" de geheele Berlijnsche critiek tot gloeiende dithyramben vervoerd. Caruso was ook een vaardig caricaturist; een paar amusante staaltjes van dit eigen aardig talent van den diepbetreiirden grooten zanger vindt de lezer bij dit artikel gcrepr.duceeid. 11. J. u K N HE R T u Zelf caricatuiir van Caruso

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl