De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 27 augustus pagina 8

27 augustus 1921 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

?Jt.l "IWTT 'fr*""" >i D'E AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 2t Aug. '21. - Nö. 330$ inl. Vöorzjjde Japansche Kroonprinspenning Achterzijde HET GOED REGHT DER VADERLANDSCHE PENDING-KUNST Er worden d«n patsten tijd, meer dan vroe' ger, medaille's; geslagen ter herdenking van Bepaalde gebeurtenissen in den lande. .', . ; .Oofcis er door net ontslag van den stern/ peisnijder aan 's Rtjks Munt eenig stof opge' w«aid;en, ietwat meet-,belangstelling gewekt 't voor deaen tak. van toegepaste kunst. .: ",'- Hoezeer zou dit alles toe te juichen zijn "-t / -*oo, wat thans,,'. gemaakt wordt uitblonk , 3«'" door nobele geda-chfte «n schbonen vorm en '? ? Jweze^r ook zou dit onze vaderlandsche . *' penning-kunst ten goede komen ! y< och;..; hét 'tegendeel is waar, " ' Elk woord ter omschrijving yafi de burgerzlnlooze onnoozelheid eener medaille agen door <fe <Êttelrnetaalbedrijyen af d. Kdh. Begeer téUtrecht in opdracht van de * Netl. Vereeniging ,?,Ons Leger"" ter gelegen heid van den op 15 Juni gehouden ridderdag - fletf *UHtairéWillemsorde te Rotterdam" is overbodig, want dit volmaakt geestelooze voortbrengsel veroordeelt zich zelf. Het is , waarlijk niet pleizierig onpleizierige dingen te -moeten neerschrijven over dingen, die mooi ' moeten heeten maar schuw-leelijk zijn. Doch opkomende voor het goed recht der vader- landsche penningkunst en het bestaansrecht der Nederlandsche beeldhouwers (wij hebben Stfi. f Er * er meer kranige werkers onder dan men wel denkt) is het plicht dergelijke wanstaltigheden te brandmerken. Er is in deze Willemsrordemedaille niets dat ook maar in het minst het eenvoudige decoratieve begrip verraadt, noodig en onmisbaar voor het tot standkomen van wat tot het wezen-van een goeden penning behoort; de wijze, waarop de belettering in het ronde vlak is gecomponeerd, om van het lettertype niet eens te spreken, doet denken aan de in den handel verkrijgbare gegoten ijzeren bordjes met VERBODEN TOEGANG. Was op zulk een penning artikel 461 van het wetboek van strafrecht ook maar van toepassing ! Niet minder leelijk is de penning ter gelegenheid van het bezoek van den Japanechen Kroonprins aan Holland door de kon. Begeer geslagen. De gedenkpenning is ver vaardigd," aldus deelen de makers mede, met <le bedoeling dat Nederlandsche firma's deze with compliments"" aan hun Japansche relatie's zullen zenden, ten einde Japan te ge tuigen van onze ingenomenheid met het hooge bezoek." Welnu, er zou niets tegen zijn, zelfs niet tegen het opdoen van bestellingen voor medaille's door een drietal reizigers in dit han dels-artikel" waarbij de kunst de lading dekt, maar dat wij in Holland opgescheept worden met het ordinaire goed dat een buitenlandsch kunstenaar van den zooveelsten rang voor bovengemelde firma ontwergt, terwijl onze ?l l Ni! Restaurant la carte ..??ch,Aftoriiooi-toa,Diaors MSoipan Dagelijks Muziek door bot Hals-orkoot Hollandsche kunstenaren niets te doen heb ben, ziet dat is waarlijk een betreurenswaar dig feit. Ik denk dat Prins Hiro Hito zichzelf niet zou herkennen in dit kopje van een Indisch Hooger Burgerscholier en zeker zou hem ont gaan, dat die mijnheer op de keerzijde der medaille in kamerjapon (of priesterkleed) met het wonderlijke zij-zwaard dat een Japanner nooit aldus draagt, zijn land moet symboliseeren, zoo min als wij zelf in dit alles Holland terug kunnen vinden. Mij dunkt dat onze vrienden in Japan dezen onbegeerlijken Begeer-penning wel liever with com pliments" zullen terugzenden dan vriendelijk aanvaarden, maar met dit al lijden onze vaderlandsche beeldhouwers gebrek. Dit mocht niet zijn.! OTTC v A'ik TUSSENBROEK MÉLAENIS Voorzijde Ridderdagpenning Achte;zijde Hagenaars herinneren zich' natuurlijk den jongen Italiaan Massimo Spiritini, die een aantal jaren. in de residentie woonde. Hij was verbonden aan de Italiaansche legatie, gaf onderwijs in zijn moedertaal en liet ook nu en dan op letterkundig gebied van zich hoorên: o.a. gaf hij een klein bundeltje Canti populari fiamminghi uit, waarvan een herdruk wordt aangekondigd,en schreef hij een eenakter, die, in het Hollandsch vertaald, in de Dieren tuinzaal werd opgevoerd. Lang vór den oorlog keerde hij naar zijn vaderland terug en dat hij daar de literatuur en de poëzie niet ontrouw werd, bleek meer malen : het laatst uit de onlangs van hem te Padua verschenen vier tooneelstukken. Van het vierde, getiteld La Bisbetica domata, een vrije bewerking in verzen van Shakespeare's Tam ing of the Shrew, zegt een Italiaansch cri ticus, dat een componist er rijkelijk stof in zou vinden voor een vivace e fluida commedia musicale" en hij herinnert er aan dat Spiritini vroeger reeds een libretto schreef voor Riccardo Zandonai, n.l. dat van de opera Meienis, ' die, met aanmerkelijk succes opgevoerd in het Costanzi-theater te' Rome en het Dal V er metheater te Milaan, den naam van dien com ponist vestigde. Meienis ! Mijn gedachten deden een geduchten sprong naar achteren. Meienis, lees Mélaenis, dat was het mooie warme gedicht van Louis Bouilhet*; Niet lang geleden ver luidde, dat men hem Ie Rouaan, waar hij stierf, zou herdenken tegelijk met Gustave Flaubert die daar in DecenM}%1821 geboren werd (een beetje vór Bo^ilhetjRis). Iedereen heeft van Flaubert gehoord^ erg van Madame Bovary. iKm den dichter Bouilhet en zijn werk onkundig zijn, zonder dat het daarom noodig is zijn pretensies op tetterküridige "vorming op te geven. Voor ons is met den naam van Bouilhet de herionerine aan onzen Gottfried Mann verbotHJHrpSfteze was, na vier jaren (1874-78) aan détoenmalige Koninklijke Muziekschool onder Nicolai te hebben gestudeerd, nog een pops naar Parijs gegaan en had daar Bouilhet's gedichten leéren kennen. Het inderdaad zeer schoone, aan kleur'en afwisseling rijke M laenis bracht hem in verrukking en zijn droom was een Fransche opera te componeeren, waar van het libretto op Mélaenis was gebouwd. Nu waren er in ons land wel Franschen, ja zelfs Nederlanders, die hem zulk een libretto hadden kunnen verschaffen; het lag echter voor de hand dat daarmee nog niets bereikt ZDU zijn. Bouilhet was in 1869 gestorven en volgens de Frarïsche wet op het auteursrecht moesten dus zijn erfgenamen hun toestemming geven; trouwens zonder die toestemming zou de Fransche Opera van Den Haag, waaraan Mann het eerst dacht en; die aangesloten was bij de Sociétédes auteurs et compositeurs francais," tot geen Mélaenis-opvo&ing zijn overgegaan. Op Manu's verzoek wendde ik mij tot Calmann Lévy te Parijs, uitgever van Bouilhets gedichten, en droeg hem zijn wensch voor. Het bescheid Was dat de erfgenamen van Bouilhet geen bezwaar hadden dat Mélaenis op de planken zou komen, mits de componist kon waarborgen dat zijn werk in een der gesubsidieerde schouwburgen van Parijs zou worden yertoond.Dat antwoord sloeg aan alle verwachtingen van Mann den bodem in, want hoe kon een jong, te Parijs onbekend vreemdeling dien Waarborg geven ! Ja, mis schien moyennant" tienduizende en tienduizende francs .Het was een harde slag voor Mann, die al zijn zinnen hierop gezet had en het is geen overdrijving te zeggen dat hij deze teleurstel ling nimmer geheel is te boven gekomen. Wel zat hij niet bij de pakken neer, want hij was vol vuur en eerzuchtig; hij componeerde dan ook vlijtig en kon gaandeweg menig succes boeken met zijn liederen, klavierstukken, kamermuziek, ouvertures, ook als orkest directeur, maar hij kon de schoone Mélaenis niet vergeten. Hij troostte zich op de wijze van kinderen, wien men een krentenbrood laat zien met verbod het op te eten, die er toch niet van af kunnen blijven en nu eens een rozijn, dan weer een stukje sucade er uit halen. Hij com poneerde een ouverture Mélaenis, een marche," balletmuziek, later nog een driestemmig vrouwenkoor. Er -was nog eens sprake van een Hollandsche Mélaenis, maar ook hiervan kwam niets en Mann's droom bleef onverwezenlijkt. Zijn vrouwenkoor Massenet had het kunnen teekenen is gebleven ; het wordt nog altijd in onze concertzalen gaarne gehoord en blijft getuigen voor het CARICATUREN v j VAN TJJDGENOQTEN, I Teekenlng voor de Amsterdammer" van E. P. Daarentegen- kan*m het bestaan van CADILLAC Hit Meestirsiiik dar Aotolechniei Importeur: K. LANDEWEER, UTRECHT Julius Röntgen iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiit lïiHiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim UTEN10K t FOtMEI | Dm Bug ?:? Niijgenspirk II SPEC IALITEIT: Vorhuizingen onder Garantie Borgplaaiten nor lnbo»d*ls IIIIIIMIIIIIIIIIIItMIIIIIIillHIIIHIIII IIIIMHIMIIIIIIMIHIIIIIIHIIIHMIlnillllM beminnelijke, aan de Franschen verwant talent van den componist. Vloeide misschien Fransch bloed door zijn aderen? Zeker is het dat hij verschilde van zijn tijdgenooten en onmiddellijke voorgangers onder onze toondichters (uit de periode vór Diepenbrock en Wagenaar), die sterk onder Duitschen in vloed stonden. A. Voormolen beschouwde hem als een verdwaald boschviooltje tusschen de paardebloemen (?) in onzen muzikalen moes tuin." Ik wil thans niet nader hierop ingaan, maar voel wel wat voor deze karakteristiek. Jammer dat Mann, die den vorm moeite loos beheerschte, al te vlot produceerde. Wat hij schreef klonk goed, was altijd vloei end en klaar, maar miste vaak diepte. Te groote gemakkelijkheid kan den kunste naar tot scha'de zijn. Is dat zelfs bij genieën als Handel, Mozart en Mendelssohn niet weieens merkbaar? . ... DR. J.D [MHJMIIIIIIIIflItHlIultlllllllllllltllllimtll IIHHIHrilllllllllllll * OPENLUCHTSPELEN TE f BERGEN ginder auspicieën van den Egmond. v schen Kunstkring, 49Or, ,deSpelers vanStadenLande '?' (leider Anton Verheyen) Donderdag, des middags : r . Adam in Ballingschap", door Joost f i ? v. d. < Vondel. 4 -Aller treurspelen treurspel". De Christelijke opvatting: dór den zondeval tot de genade. in* het Bijbelverhaal leent zich tot drama'?tt&ring, die voor een groot deel Kindeling is: de worsteling in den mensch rasschen het goede en het booze, gesymboliteerd'in hei gehoorzamen aan God's bevel n het toegeven aan de verlokkingen des Puivels. Adam en Eva zijn beiden gevallen. de slang in Eva heeft haar en Adam ver teld, maar de verzoening is. De vrouw zegt fóf den Man : Schep moed: ik blijve uw troost, in 't nijpen van den rouwe, Gelijk voorheen in weelde en 't opperste . geluk, n zal u nimmermeer bezwijken in den diuk." Samen zullen zij Gods toorn en Gods straf dragen. Het grootsche gegeven van het drama, de schoone verzen, het moeilijke Vonaelsche- rhytme, het kleuiige van taal en van karakteriseering der dramatis personae, die menschen, engelen en duivelen zijn, stelt de zwaarste eisenen aan de speleis. En geen gerinee eer is het voor Verheyen, dat hij, na de schitterende Adam"-opvoeringen van Royaards, ons toch nop iets nieuws en iets anders wist te brengen. Men begri.ipe mij: ik zeg niet iets beters, maar iets anders. Hét was zoo'n prachtige trouvaille van Royaards, die Lucifer was, op te komen met Asmodee en Belial. Hij spreekt immers met zijn Helleraad.. Hij stut zijne handen OD hunne hoofden. Verheyen-Lucifer komt op met Asmodee alleen. Mooi en kleurig is hij gekleed: niet in het conventioneele roode gewaad des Duivels, maar in het geel met blauw, en een naar zwart neigend opperkleed. Met krachtige stem zet hij in en krachtig en fel blijft zijn spel. Zijn plastiek: de breede gebaren, de ver uitslaande armen, is in overeenstemming met den stijl van het stuk. Asmodee (Joh. Broedelet) is gekleed m vleermuis-gewaad. Hij zwaait met de mouwen van tijd tot tijd, hetgeen bijdraagt tot de typeering van dezen onder-duivel. Zijn kop is grimmig, maar met toch iets van humor er te. S'oms balt hij in haat de vuist voor God en de menschen, die hij wel krijgen zal. Misschien was als wij scherp kijken dit vuistgebaar iets te kort en zonder hartgtocht. In elk geval gaf hij een zeer persoon rijke, zér kleurige opvatting van de rol. p Die derde helsche «eest was Belial. Zeer verfthiïlend werden de drie duivelen geheeld. Sarah Heyblom speelde -Belial ook geheel eigen. Belial is de schildknaap en.... een verleidelijke schalk, Oolrjk en loos was Sarah Heyblom, lenig, spiedend, dicht spelend op Asmodee mi t wien zij gemeene zaak maakt. Zoet-vleiend als de slang, die Eva tot den appel noodt.JZij ilspeelt die rol uit. Als zij b.v. tot Eva zegt;: Zoo nestien minzame ooievaren Rondom u, in geboomte enlucht." dan trekt zij het ene been evenop om het ooievaarsgedoe te beelden. Zóbegeleidde het gebaar voortdurend de woorden. Daan van Ollefen Jr. heeft een mooie welluidende stem en gaf Gabriël en tevens Uriel. In deze laatste rol treft ons, behalve de stem, nog het mooie, statige gebaar: het vlammende zwaard omhoog, waarmee hij Adam en Eva uit den hof van Eden wijst. De reien werden matig goed (dus k matig slecht) gezegd. En nu de hoofdpersonen: Adam en Eva. Adam werd gespeeld door Adolphe Daymard, een acteur, die nog slechts n jaar aan het tooneel is. Hij is een leerling van Verheyen en, hoewel voorspellingen moeilijk zijn, durf ik toch wel te zeggen dat ons tooneel een zeer talentvol acteur rijker is geworden. Zijne nog veel betere Lanceloet"-vertolking waarover straks bevestigden mij in dit oordeel en wanneer v. d. Lugt?Melsert, bij wien hij in het komende seizoen ver bonden is, hem niet op den achtergrond houdt, dan zal dit n v. d. Lugt n Daymard ten goede komen. Nu was niet alles in zijn Adam-yertolking goed. In de eerste plaats was hij mij te weinig lyrisch en ook soms niet teeder genoeg, b.v. in de verzen, als hij tot Eva zegt: Wat's eenzaamheid bij 't lief genieten Van uwe tegenwoordigheid! Mijn hulp, indien ge van mij scheidt, Zou 't leven mij dan niet verdrieten?" Maar reeds de volgende regel: Mijn zuster, dochter of mijn bruid" was veel beter. Dramatisch, dus in de laatste bedrijven, was hij zeer . krachtig en ontroerend. Ofschoon Ellen Russe als Eva .goede oogenblikken had, kon haar creatie als geheel mij niet bekoren. Het moet moeilijk zijn voor Daymard met zoo'n tegenspeelster volle kracht te geven. Zij was niet rhytmisch, deze Eva, en over het geheel koud. Haai voornaamste fout was, dat zij niet zangerig zei, maar koel con stateerde, 't Was alles zoo gedeci deerd: een juffrouw, met wie niet te spotten valt. Vroeger, in Valkenburg, heb ik haar veel beter zien spelen. Misschien was zij in de eerste voorstellingen van Adam' mindei vermoeid en speelt zij, thans vermoeid, wat mat. Donderdag, des avonds: Lanseloet ende Sanderijn", een abel spel. Dit was de mooiste voor stelling van de drie, die ik van de spelers van Stad en Lande" heb gezien, en misschien de meest merk waardige van de vele voorstellingen, die ik van dit stuk heb aanschouwd. Deze opvoering was prachtig! En hoe moeilijk voor de spelers om in een zoo geheel anderen stijl dan die van den zelfden middag te spelen. Zeer eigenaardig en mooi was Sarah Heyblom's opvattin g van San- ? derijn. Zij speelde deze .rol drama tisch en dat deden hare voorgang lllltllHlllllllllllllllllllimilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllltmilllHIIIIIIIIIIIHIIIII sters eigenlijk flooit.-'eih- Is het geheel juist om b.v. de«'gang(den loop)in overeen stemmine te doen- afK met'den gang der woorden. Al dadelijk haar aanschrijdén in het smettelooze wfttéiklèed deed" het. In het gesprek mét' Lah^loet, waarin zij elke, door hem trouwens niet gewilde, slechte be doeling verre van zich wijst, was zij net een schuw, wit vogeltje, dat zijn kopje onder de veeren steekt. Hare gebaren zijn klein, fijn, aanminnig en ontroerend. Als Lanceloet's booze moeder haar in de val lokt door te zeggen, dat haar zoon stervensziek is en haar bijzijn verlangt, gaat zij arge loos. Ook deze argeloosheid werd door Sarah Heyblom sterk geheeld. En haar wanhoop na het booze gebeuren. Zij is verdwaald. Nu haar dwalende blik. Dit was een subliem moment: Haar feitelijk verdwalen ging parallel met een psychisch dwalen. Zij voelt zich verloren, in twee beteekenissen, en zij drukt dit in haar kijken uit. De Ridder komt. Zij is niet verrukt hem te zien de andere speelsters waren altijd zoo'n bsetje a prima vista verliefd , maar schuchter en te zeer vernederd door wat zij vroeger door een man had ondergaan. Door zijne eerbie digheid wint hij langzaam haar vertrouwen en mooi is haar biecht, wanneer hij haar vraagt te trouwen, de biecht in den vorm van die schoone gelijkenis: op een boom is een valk neergestreken en heeft er n bloempje, van den vollen boom slechts n bloempje, afgenomen. Als later de trouwe dienaar van Lanceloet tot haar komt om te,vragen hem te volgen naar zijn heer dan is Sanderijn nu des ANTON VERHEYEN als ^Elckerlyc" Riddess vrouw. En hoog-waardig, geheel in tegenstelling met haar vroegeren staat van vernedering, is nu Sarah Heyblom's spel Dit was de hooge slotvrouwe. En als Reinout haar vraagt hem een bewijs te geven voor zijn heer dat hij haar gesproken heeft, zegt zij weer de parabel van den valk, maar nu op een geheel anderen toon. Adolph Daymard's spel als Lanceloet .was eveneens prachtig. Elk gebaar van Sarah Heyblom werd door hem met een gebaar beantwoord en elk gebaar van hem door haar. Elke teedere nuance in het ziele gebeuren van Lanceloet bracht Daymard tot uiting in houding, gebaar en woord. Hij zag er prachtig uit in zijn oranje onderkleed en grijs bovenkleed, dat met zwart was opgeborduurd. Een goeden smaak voor kleuren heeft Verheyen, die zelf de Ridder was met prachtig blauw opperkleed, dat hij later om den schouder van Sanderiin slaat. Verheyen's creatie was uit .i stuk: de forsche jager, flink, kloek, ridderlijk. Hoe geheel anders was zijn warande huedere"?hij doubleerde in dit stuk , die van groote vis comica" en zeer smeuig was. Daan van Ollefen Jr. zei heel mooi-de proloog en vertolkte zeer goed Reinout, den dienaar, weemoedig en trouw. Dat hij ons de schitterende creatie van Royaards van destijds (bij de Zomer spelers") niet kon doen vergeten, mogen wij hem niet aanrekenen. De moeder van Henny Deutz was voldoende. Iets beter van regie zou de stervensscène van Lanceloet kunnen zijn: op dit openluchttooneel deed het gaan zitten op het bankje van steenen en dan bezwijken een klein beetje onnoozel aan. Maar dit is een opmerking van onder geschikt belang. V r ij d a g, des middags: Den Spyeghel der Salicheyt van Elckerlyc Hoe dat elckerlyc mensche wert ghedaecht Code rekeninghe te doen." Verheyen pleegt dit stuk te spelen tegen een achtergrond, die een triptiek vormt. Die stelt dan voor in het midden de hemelpoort en twee zijpoor ten. Daarvór een boom en een put, die het graf beduidt, waarin Elckerlijc daalt. Door omstandigheden was de triptiek in Brussel blijven staan en nu was het decor, behalve de boschjes, links, rechts en achter een kuil met daarnaast een zandheuveltje, waarin een schop was gestoken. Jammer, want tegen den aard van dit primi tieve en symbolische stuk deed dit wat reëel aan. Elckerlyc is ieder mensch, die plotseling te midden van zijn genoegens door den Dood op od's bevel kan worden gehaald. Smeeken baat niet en ofschoon zijn Gheselscap" hem trouw had gezworen, als het beslissende oogenblik daar is wijkt het van hem evenals Maghe en Neve", ,,'t Goet," dat h:m altijd had verleid en verlokt, Kennisse" ten deele ook, en Cracht", Schoonheyt", Vroeschap" en de Vijf Sinnen" eveneens. Slechts de Onecht" blijft Elcker lyc bij tot in het graf, nadat hij, door haar en Kennisse aangespoord, zich tot Biechte" had gewend en zich in het kleed der boete had gehuld en penitentie heeft gedaan. Het opkomen van. Verheyen als Elckerlyc was lang niet zoo joyeus als dat van Royaards indertijd. Die gaf den joligen lust en het leven, coquetteerend met eeii f raaien wandelstaf en langzaam, langzaam zag men hem versterven tot hij in den put nederdaalde. Dit drama tische effect vermocht Verheyen niet te geven, maar gestileerd was n zijn spel n zijn regie. Mooi was de kleuren-combinatie en de groepeering van de verschillende symboliseerende personages. Elk gebaar was be studeerd en op zijne wijze af. Duecht" komt b.v. zwak en uitgeteerd op. Elckerlyc houdt de hand achter haar op een kleinen afstand als om haar te stutten. Vroom en pieus werj dit stuk gespeeld. Katholiek. Daan van Ollefen Jr. gaf een indrukwekkenden Doot" in het paaische gewaad. Als ik het mij goed herinner sloeg de Dood bij de Zomerspelers" zijn gewaad om Elckerlyc heen, vórdat deze ten grave daalt. In elk geval zou dit een mooi effekt geven. Dit effect liet Ver heyen voorbij gaan. Gheselscap" werd door Joh. Broedelet als een gezelligen kerel, als een iet-wat dikken lolligerd gespeeld. Dat was wel aardig en het deed het wel. Evenals bij de Zomer spelers" waren Maghe" en Neve" (Adolphe Daymard en Annie Brunet de Rochebrune) een coquet gezelschap. Destijds zagen wij 't Goet" (Verheyen speelde dit bij de Zomer spelers onder regie van Royaards en Verkade) op een draagbaar als een uitgemergelden gierigaard. Later onder regie van Verkade was het een dikzak. t Goet" door Daan v. Ollefen Jr. neigde meer naar de laatste op vatting. Bovendien had hij een gemeen gezicht": rooden baard en rood haar, wat niet onaardig bedacht is, maar te zeer ge markeerd in den stijl van dit primitieve stuk. Duecht" van Ellen Russe was zeer teer en zeer mooi. Heel, heel veel beter dan haar Eva in de Adam"-voorstelling. Zózag ook Sarah Heijblom in haar wit onder- en blauw bovenkleed als Kennisse" er devoot uit en zij zei devoot. Het openlucht-tooneel kan tegenwerken, maar soms medeweiken ook. Zoo was het een aardig toeval dat wanneer Elckerlyc zegt: In den naem des vaders ende des soens mede, Des heilighen geests inde drievuldichede" bij de woorden des heilighe geests" een witte duif door de lucht zweefde. Ten slotte onze eindindruk: drie zeer mooie, zeer goed gespeelde opvoeringen, waarvoor de Spelers van Stad en Lande" en de Egmondsche Kunstkring", die het initiatief daartoe nam, nze welgemeende hulde! E D M O N D V I S S E l niiiiiiiiiiii IIIIIIIIIIIIIIIIIMII urn ,,,,,, IIIMIIIIIIIIIII Hotel Duin en Daal Te midden eener schcone boschr. omgeving.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl