Historisch Archief 1877-1940
'17 Sept. '21. No. 2308
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VDÖR N-EDERLAND^
Hetj Gooi, Gooischelheide.
HET GOOI
Het Gooi!
Is ooit n plekje in het land, bij vogels
vam zoo diverse pluimage, bekend en geliefd
jgeweest als het Gooi ?
En om zógeheel verschillende redenen,
?dat men meenen mocht, dat dit eens vrijwel
eenzame stukje hei en bosch het hoofd
zoukurnien bieden aan de niets ontziende vulga
risatie van ajles, wat in handen van het
algemeen terecht komt.
Men zou er over kunnen gaan redetwisten
<of een soortgelijke ondergang niet een nieuwe
? -dageraad beteekent; of niet alleen het gezicht
<op een dergelijke ontwikkeling verschilt, naar
mate men in de toekomst of in het verleden
ziet, of, naar rato men van beide een grooter
of een minder groot deel in zijn leven te zien
heeft gekregen. Maar zeker is het, dat in een
dergelijken overgang n tijdperk ligt, waarin
noch de toekomst, noch het verleden vrede
«Bet het bestaande kunnen hebben. En in
«dit overgangstijdperk bevindt zich het Gooi.
Op het oogenblik kan men het Gooi
apprecieeren, als de tuinstad in wording van
Amsterdam, of voorloopig nog als den
buitentuin van Amsterdam; als een soort proefveld
van modern streven naar buitenleven, versche
lucht en gezondheid, soms nog eigenaardig
en primitief uitgedrukt in de naarste
forensenvillatjes of buiten-optrekjes, waar men mét
de pluche stoelen, uit de stad ook de
buurtdistinctie meenam. Men kan er een streven
naar buiten-huisarchitectuur ontdekken, een
streven, dat soms nog iets verder gaat dan
?alleen de wensch het aanzien des eigenaars
.te versterken door den naam van den archi
tect op z'n huis te hebben, en er zijn lof
waardige pogingen gedaan om tot verbroe
dering van huis en landschap in het natuur
tafereel te geraken. Maar im groszen ganzen
is dit alles nog erg overvleugeld door den
geest van een tijd, welke even aan den
tegenwoordigen voorafging, een tijd, waarin men
landschap en huizen nog niet tot elkaar zocht
te brengen en er veel bedorven is, wat een
harmonisch voelender nageslacht niet meer
herstellen kan.
Trouwens als proefveld heeft het Gooi al
meer dienst gedaan. Mede dank zij de vroegere
eenzaamheid, zoo curieus gepaard met de
ligging haast onder den rook van Hollands
? «enige groote stad, Amsterdam, heeft de
schoone bosch- en heidestreek al heel wat
? merkwaardige uitingen van 's menschen
wonderlijke zucht naar een harmonischer
leven zien ontstaan en weer zien verdwijnen.
De stille charme en de zeer gave d
tail:schoonheid, wat de natuur betreft, welke
'i Gooi eens bezat, lokte menig hoogge
stemde ziel naar deze van het wereldsche
gewemel zoo afgelegen streek, waar de
betrekkelijke nabijheid van de rijkdommen
der stad, als musea en muziek-zalen, niemand
dwong, zich te ontrieven van geestelijk
voedsel; meerdere zielen voegden zich bij die
eene, wijl: Es ist nich gut, dasz der
Mensch allein sei", en zoo werd de
kern gelegd van een
geestelijk-elitewereldje, levend temidden der onóriN
gonnen en gave Gooische
natuurliêfelijkheid, welks zeer bijzondere en
teere charme ons menig waar kunst
werk in kleur en taal heeft bezorgd.
Echter ook vele croütes"!
Dit nu moet den Goden een doorn
in het oog zijn geweest. Ze wilden
het schoon behouden blijven zien
voor de in aantal toch weinige kunstenaren,
wien het gegeven was geweest dit waarachtig
schoone te puren, uit het hun gebodene: de
na hen gekomenen sloegen zij met blindheid.
Nu is het merkwaardige in dit tijdperk
van het Gooische kunstenaarsleven dat nie
mand dat blijkbaar bemerkte, noch zag, dat
wét men maakte alleen maar de botte her
haling van eens waardevolle motieven waren,
waaruit echter de goddelijke vonk verdwenen
was. Men zond ze eenvoudig naar een ander
land, waar eveneens die goddelijke vonk
ontbrak, ontvloden op een oogenblik, waarop
men daar op electrodynamische wijze die
vonk had getracht wetenschappelijk te
determineeren. Dat was voor deze kunstenaars
zonder vonk, dan ook een ongedachte
uitko'mst, 'n soort 2x2 = 5, waarvan ze zelf,
als ze voor den spiegel, in de klassieke houding
in hun nachthemd stonden, wel vaak de
uitkomst niet begrepen!
Maar laat ik niet afdwalen.
Het Gooi bleef ons Nederlandsch Barbizon,
n een plekje van 's lands dierbaren grond;
waar de vrijheidszin van de elite-kern be
smettelijk werkte op andere
import, minder consciën
tieus, minder stijlvol;
nakomers, die de stijve degelijk
heid onzer van koopmans
geest niet geheel vrij te
pleiten natie hier aan hunne,
de schoenen-vervangende
sandalen lapten, en in dit
landschap van stille en
"bestorven rust, paradijs-mo
tieven laschten.
Wat k niet opging....
* *
En, zooals een
intellectueele groep zich vermeide
in het buitenleven, en wat
er van gemaakt werd, te
Laren en Blaricum, welke
dorpsnamen nog lang een
bijzonderen -klank zullen
behouden in de rij der Gooi
sche gemeenten, als niets
meer daaraan herinneren
zal dan de pomp van Mauve,
en wellicht de naam van
pension Luitjes, zoo spoel
de de Amsterdamsche spes
patriae de voeten in het
Zuiderzeewater van het
Het Gooi. Buiïge dag in het Waterlandj[van Loosdrecht.
Het Gooi. Naarden, Het fraai Stadhuis.
strand te Muiderberg en te Valkeveen af,
en verrezen op de hoogten van Trompenberg
en Zwaluwenberg, de Hoogt' van het Kruis
en aan den rand van het Spaanderswoud de
kleine en groote woningen van Amsterdam
sche forensen, reeds eerder genoemd, en
zetten 'er de verovering van het Gooi door
den stedeling voort. Het is van dat nieuwe
Gooi meestentijds, dat J. D. C. van Dokkurn
verhaalt in het, in de serie Ons mooie Neder
land", (onder redactie van tien bekenden
amant-de-coeur van ons HöTlandsch schoon :
D. J. van der Ven,) door J. M. Meulenhoff uit
gegeven werkje Het Gooi", en dat de verdien
ste heeft de mooie plekjes, welke overbleven,
goed te belichten. De heer van Dokkum
neemt het ook zoo nauw niet met de eigenlijke
grenzen, want hij verhaalt in z'n laatste
hoofdstuk tevens over Nederhorst-den-Berg
en Nigtevecht, over Ankeveen en Weesp
incluis!
Toch is dit werkje voor den bezoeker van
het Gooi 'n prettige handleiding voor de dingen
die hij er zal zien en waarbij hij door de be
schouwing van veel wat geweest is het huidige
Het Gooi Brink te Laren.
niet zal betreuren. In dit opzicht is
dit boekje een soort compromis
tusschen het verleden en het heden, 't
Is niet wijzend naar een nieuwe toe
komst, het licht niet vór in de wijze,
waarop men uit het verstoorde ver
leden een nieuw en in zich zelf k
weer gaaf heden zou kunnen bouwen,
het geeft niet den modernen wande
laar de aanwijzingen die hem deze
nieuwe richting zouden kunnen zien ont
luiken, tusschen veel wat thans nog puin en
ruïne van het verleden lijkt, het leidt hem alleen
langs vele paadjes en wegen, waar de natuur
bij oogenblikken nog ongerept den toerist
omringt; het diept uit den faillieten boedel
de nog gave stukken op, verhaalt wat ge
schiedenis van wat sindsdien verdwenen is
of veranderd, vermeidt zich in de beschou
wing van het behoudene, en etaleert in zijne
hoofdstukken het op vele wandelingen en
fietstochten verzamelde.
En dat is nog heel wat!
De heer van Dokkum heeft al de fietspaden,
zoo vol energie door Gooi en Eemland"
aangelegd, afgefietst, en hij volgt nauwkeurig
hun net door het oude en nieuwe Gooi! Hij
verhaalt van de zandheuvels achter Laren,
van de Witte Bergen", van 't Bluk",
lederen Gooischen toerist welbekend, van van
Moerkerken's: Ondergang van het dorp",
dat ik schandelijk genoeg nog niet las, en de
geschiedenis van Laren, van hoe het onder
ging, of opkwam, wie zal 't zeggen ?,
van het land van Mauve; hij kout over oude
geschiedenissen en oude
f buitens, hij kout over monu
menten en citeert oude
en nieuwe vaerzen, doolt
langs het Valkeveensche
strand en de Ankeveensche
plassen, door het bosch van
Bredius en de Vuursche,
over den Tafelberg en den
Laarderberg, de heide bij
Hilversum en bij Huizen.
En nu zal het wel aan
mij liggen, maar ik mis in
dit boekje n ding, dat
er misschien strikt genomen
niet eens in behoort, waar
het louter 'n gids wellicht
wenscht te wezen. En dat
is de geest van reizen en
trekken, die al die
saamgebrachte histories, die
beschrijvingen, die
mededeelingen van ondoen nieuw
in de Gooistreek, die ver
halen van Erfgooiers en
Gooiers van onzen tijd,
van Huizers en Larenaars,
van Blaricumsche vergees
telijkten en Hilversumsche
O.-W., van Hamdorffsche
Fox^Trotts, en Naardensche kerkconcerten,
erg tot m'n spijt, niet bezielt! Het zwerven
om het zwerven door bosch en veld, langs oud
en nieuw, langs strand en hei, over heuvels
en langs de meren, dat is de Pushing Power
die tot al deze ontdekkingen aanleiding gaf,
waardoor deze ontdekkingen pas van waarde
worden voor den toerist. Het Gooi, de streek
van bosch en duin, die zich tusschen de groene
weidetapijten en de zilverige plassen als een
lommerrijke oase uitstrekt, z'n lage
kreupelbosschen vooruitschuivend tot het
Zuiderzeestrand, waar het water van de binnenzee
sopt langs den wat afgerafelden zelfkant,
en de dorpen schuilen in het groen van hun
Brinken, het Gooi is mér dan een interes
sant document, mér dan een curieuse ver
zamelplaats van merkwaardige menschen,
boomen, planten, dieren en
grondgesteldheden, het is een kostelijk kleinood, een keur
van fijne innigheid biedend, picturaal, en de
bakermat van vél, wat in het Kunst-en
Ontwikkelingsleven van ons land een degelijke
plaats inneemt, of wel eens innemen zal.
Ik wensch hem nog een ding toe: dat hij,
inplaats van zooals op eenige plaatsen in het
boek, zich per gedachtenvliegmachine" te
verplaatsen, nog eens in een echt" vliegtuig
boven het door hem beschreven land zal
planeeren. Dan zal hij overzien, welk een
breede strook van boschrijk groen het bevat,
hoe de witte zandverstuivingen als een koele
branding zich kuiven tusschen de zachte
glooiingen der gemarmerde heide- en zand
gronden. Hoe de wijde zee, reikend tot de
oneindige verte van lucht en watervloeiing,
zacht rimpelend z'n waterplooien in de bocht
drijft van de Gooische kust, en de waterplassen
aan gene zijde als spiegelend-zilver in de
avondzon zijn. Hoe Bussum schuil gaat onder
het groene dek der dreven en lanen, hoe Naar
den als een verloren en verroeste ridderorde z'n
stervorm afdrukt tusschen de vlakke weiden
en Weesp bijna een Hollandsch Rothenburg
lijkt. En hoe heel het Gooi daar ligt als een
groote buitenplaats, op den uitlooper van een
heuvelland tusschen de polders en de water
schappen er omheen!....
Is dit wellicht de eenige visie, welke we
in de naaste toekomst te waardeeren zullen
weten? Die uit de lucht?
TOM SCHILPEROORT
iitiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiitiHiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiimiiiiiiiiiii
TH.FRMENvll.VI«OED
Hofleverancier - Amsterdam
ULYERSTRAAT 216 -:- WILLEMSPARKWE6 9
TEL. NOS. 2040-1881 TEL No. 1793 Zuid
KOUDE EN WARME SCHOTELS
uiiiiiiiliiliiliiiiilliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini
N. V. COMOEDIA: De Herbergierster,
door Carlo Goldoni.
Het opmerkelijke in onzen, voor het uiterlijke
nogal rommeligen tooneelstaat vind ik, dat
er tot dusver van de zoogenaamde jongeren"
nog niet n is opgestaan, die daadwerkelijk
eens wat anders wil. Elk seizoen verrijkt
ons met een of meer nieuwe gezelschappen,
zonder dat wij daarbij eenige kabbeling van
het getij waarnemen, en zonder dat wij in deze
afgescheidenen een groep mogen begroeten,
geboren uit een meer bepaald en collectief
beleden ideaal, waarvan ons duidelijk blijkt :
deze kunstenaars konden niet anders doen
dan zich afwenden van ai het bestaande
om zelf te toonen wat tooneelkunst, van alle
smetten vrij, naar de moderne opvattingen
vermag. Evenals de oudere gezelschappen,
leggen ons de jongeren omtrent de bondsdagen
een keurcollectie van classieke hoofdschotels,
entrees en entremets voor, en wanneer enkele
dezer werken inderdaad worden opgevoerd,
dan treft, bij rechtmatige verheuging omdat
goede voorbeelden klaarblijkelijk school maak
ten, de gelijksoortigheid van streven en
gewin. Nu reken ik mij geenszins tot de
nieuw-lichters en geloof ook wat het tooneel
betreft in zijn onmiskenbaren, stillen,
geleidelijken groei. De groote ommezwaai is
volbracht en misschien is het slechts natuurlijk
dat we hier voor het oogenblik geen schokken
beleven, oud en jong rustig voortschrijden op
den gebaanden weg. Maar merkwaardig als
verschijnsel vind ik het toch, dat wij er zoo
vrij van blijven, dat hier in de jongste gele
deren zoo weinig woelt en gist, dat men in
ons land aan geen enkel, al of niet geslaagd
voorbeeld kan toonen wat de tooneeljeugd
elders bestreeft en bestrijdt, en bijv. een
wachtwoord als expressionisme", dat ook
in de tooneelkunst al van vór den oorlog
dateert, voor ons een verre klank bleef.
Een groot gezelschap, waaronder vele jonge
krachten bespeelde den geheelen vorigen
winter de arena zonder den nood tot deugd te
maken en van deze speciale ruimte
cenigermate artistiek partij te trekken ; het over
vloedig zomerspel leefde grootendeels van
nabootsing en herhaling; van de jongere
regisseurs, die eens met een stuk uitkwamen,
onderscheidde zich nog niemand als persoon
lijkheid, en het onofficieel tooneel, dat zich
naast den gevestigden schouwburg opwerpt,
toont geen andere behoeften te hebben dan
juist te doen wat buurman doet. Zoo blijft
ons veel bespaard en gaat ons ook een en
ander voorbij, dat in andere landen doorwerkt,
overwonnen en weer verworpen zal worden,
maar in de toekomst toch wellicht van iets
meer dan vluchtigen invloed geweest zal
blijken te zijn. «Ook in verband met de dra
matische litteratuur. Sedert Strindberg, de
eerste, onbewuste expressionist, met alle
vormen brak, Wedekind dezen meester in
ongebondenheid naar de kroon stak en
Georg Kaiser, om een der voornaamsten vati
onzen tijd te noemen, de ziele-explosie a la
minute voorschreef, worden er aan de regie
ongehoorde eischen gesteld en is het ver
klaarbaar dat een zekere anarchie bij deze
en andere gelegenheden niet uitbleef. Dat dit,
wat zich onder den drang eener bepaalde,
op de zenuwen gerichte litteratuur op het
tooneel van-zelf schiep, tot een modewoord
en tot film-najagende excessen leidde, vind
ik geen voordeel, ook hier bleek het gewild
betere de vijand van het alreeds gewonnen
goede, en tusschen het overbewust expres
sionisme van thans en het gewraakt effect
bejag eener vorige generatie geloof ik het
onderscheid niet zeer wezenlijk. Maar hoe
wij er ook tegenover staan, onverschillig,
geprikkeld of afkeerig, te loochenen zijn deze
sterke stroomingen, die in Duitschland zelfs
den nog nauwelijks overzienbaren invloed
van den, boven allen genialen tooneelgeest,
Max Reinhardt, ondermijnen, niet, en wij
moeten ons verwonderen dat er tot heden,
waar wij toch volstrekt niet achterlijk zijn,
heelemaal niets aanslibde, tot verlevendiging
van onze aandacht in het bedrijvig, maar niet
naar evenredigheid boeiend seizoen. Thans
vinden herhaaldelijk'inutaties plaats waartoe
de artistieke beweegreden niet te gissen
valt en worden er elk jaar nieuwe combina
ties gevormd, die wij het best als filialen der
bestaande gezelschappen kunnen beschouwen,
met dit verschil dat zij zich behelpen met de
meest ongeschikte zalen om te demonstreeren
wat wij al kenden en in voordeeliger localiteit
mochten bewonderen. Thans versnippert het
tooneelbedrijf met elk" seizoen meer de betere
krachten, en het aantal jonge menschen dat
in deze kunst een broodwinning zoekt en,
wegens de hiaten in de voorste rijen, overal
in te groote rollen wordt beproefd een
beproeving allerzijds groeit tegen de
schouwburgverdrukking in. Een levendigheid,
welke wij moeten waardeeren omdat ze
bij een klapgraag publiek de aandacht wakker
houdt, maar die op den duur te veel aan
den buitenkant blijft en een kleurlooze over
productie schept. En dit voel ik toch als de
waarde van de, mij persoonlijk weinig bevre
digende, probeersels in bewogener landen,
dat ze getuigenis zijn van innerlijke levendig
heid, van jong idealisme, van zoeken en iets
willen. De a.s. theatertentoonstelling in
het Stedelijk Museum zal ons daar, wellicht,
eens wat van laten zien.
Met gepast vertrouwen zonder te veel
geestdrift, ben ik dus aan het begin van dit
seizoen mede gedoken in het
zaaltje-van-Cateau Esser op de Weteringschans, waar
enkele meer begaafde echtparen, die wij elders
noode missen, onder den ook al niet direct
hemelbestormenden naam Comoedia", ver
zamelen hadden geblazen, en woonde daar
een opgewekte vertooning bij van den te
weinig gespeelden, in zijn tijd al conservatie
ven, Carlo Goldoni. De 18e eeuw zit in de
lucht, eerst de Beaumarclwis, toen Gozzi
in het Gooi, en nu deze andere leermeester
der bevoorrechte Mesdames de France,"
die, minder geestig en minder brutaal dan
collega de Beaumarchais, met een kleine
tweehonderd tooneelstukken kom er eens
om tegenwoordig zijn gaven en vooral zijn
aanpassingsvermogen in de sfeer van zijn
tijd bewees. In Juni 1917 verscheen in het
dramatisch bijvoegsel van Groot-Nederland
een vertaling van La locandiera" door Mary
Robbers, die zich prettig lezen laat. Mevrouw
Ranucci heeft het werkje, waarom weet ik
niet, nog eens over vertaald, en schreef
er een inleidend woord bij, dat aan het,door
Raoul Hynckes versierd programma, cachet
geeft. Zoo iets, mits niet als vooruitloopende
reclame bedoeld, zou eigenlijk in geen pro
gramma mogen ontbreken. Met voldoening
zagen we ook Hynckes, als ontwerper der
costuutns, eens weer voor het tooneel aan den
slag. Voor dit soort, smaakvol combineerend
werk heeft hij een fijne, losse hand en ik zou
deze extravagante figuren, die juist genoeg
de marionet laten raden en altijd nog tot de
miniatuur-kunst behooren, graag eens op
een ruimer tooneel zien, in een meer feestelijke
omgeving, welke het verlangen, alreeds door
de melodie der Italiaansche namen gewekt,
naar zon en blauw verschiet, althans niet
uitdooft. Het zal wel niet anders kunnen,
op dit kleine podium, maar wanneer wij
lezen : Decor, ontworpen door Hendrik A.
van de Wal", en we zien het kleinood dan
den ganschen avond letterlijk gebakerd in
een etui van bruin pluche, zonder licht of
lucht, dan beklemt ons eenige teleurstelling.
Deze Herberg in Florence" kon een
opkamertje zijn bij Lucas Bols. Mevrouw Lobo
was de gelukkige, die voor dit doosje de af
metingen bezat en ook van haar kwam al
stelt men zich de veel-ge vrijde herbergierster als
vrouw machtiger voor het tintelend vernis.
Zij speelt meer op de zaal dan op de haar
omzwermende mannen, en al is dit in fantasie
speelwerk, waarbij contact een eerste
vereischte is, wel te verantwoorden, haar gereede
animo naar buiten, alsof Mirandolina met
eiken oogopslag van ons de bevestiging harer
bekoorlijkheden vroeg, werd, te meer nu wij er
zoo dicht op zaten, een gevaar. Maar hoe fijn
weet ze zoo'n rol te schakeeren en hoe vol en
glunder is altijd haar bedrijvigheid op het
tooneel ! De zelfingenomenheid van den
Markies de Forlipopoli ligt er ook dik op en
Dirk Verbeek gaf van de rol een wat te ver
standelijke analyse, man fühlt die Absicht..
Anton Ruys heeft voor dit kader, waarin
ieder normaal mensch een reus lijkt.een sprook
jes-gestalte, zijn graaf d' Albafiorita zou
misschien juist voldoende O-Weëer zijn op
een, de grove lijnen vervagenden afstand, en
Constant van Kerckhoven (De Ridder) met
zijn hartelijke, maar als een spoortrein rate
lende stem, was veel te weinig Grand Seigneur.
Heel fijn was dientengevolge het tooneelbeeld
niet, doch Goldoni stelt geen al te strengen
of delicaten eisch. Men kan de meeste 18e
eeuwsche schrijvers, met uitzondering van
Molière, die een bepaalden en niet straffeloos
te onderschatten maatstaf aanlegt, spelen op
het niveau en in den graad van verfijning,
dien men zelf wenscht of met de voorhanden
middelen bereiken kan, het wezen dezer
kunst blijft Comedia delP arte", zij laat het
u over of ge voor het volk op straat of voorde
hooge heeren wilt spelen, en door het levendig
woordspel, de kleur, de innerlijke pret, geeft
zij in meer dan n vorm ontspanning. Maar
de ideale eisch van thans, wil het een
hedendaagsch publiek als min of meer kostbaar
reliquie voldoen, is toch het zóte spelen,
dat elke pop een verfijnd kunstwerk op zich
zelf blijkt, die zich in het kader volmaakt
beweegt, correcter dan correct, terwijl ook de
stemmen iets van het onwezenlijke, kinderlijke
schrale en verre" zouden moeten hebben,
waardoor de afstand die den ingewikkelden
modernen mensch scheidt van deze lieve arge
loosheid, van de simpele oude poppenkast,
voelbaar blijft. Lobo in een knechtsrol deed
en een gooi naar en slaagde voortreffelijk, hij
was allernaïefst: de dienaar. De
herbergbediende daarentegen, Fabrizio, de man aan wien
ten slotte de herbergierster haar hand schenkt,
die dus ietwat aannemelijk moet blijven en de
meerdere van den slechts passeerenden schild
knaap imiteerde te welbewust den Arleckino
en bedierf veel.
Mevrouw Ranucci komt voor de, in elk geval
vlotte en wei-verzorgde vertooning lof als
regiseuse toe. Zonder feministische voorkeur :
ik geloof dat regie bij uitstek een vak voor de
intuïtieve vrouw is, of "dit in de toekomst
worden kan.
TOP NAEFF.
AUTOBANDEN
I b«. D. *. fu. M.
Time to Re-tire?
(Buy FtakJ
Schitterende Kwaliteiten
Lage Prijzen - Hom verk igbaar
VOOR NEDERLAND
lAIl Leemden