Historisch Archief 1877-1940
. 2309
Zaterdag 84 September
A°. 1921
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN KAMP
Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL, Dr. G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
l Prijs per No. f 0.25. Per halt jaar f 6 50. Abonn. loopen per jaar
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
P INHOUD : 1. Naar aanleiding van de troon
rede, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp
Tijdgenooten: Album, door Dr. W. O. C.
Byvanck De eenheid van Duitschland,
door Prof. Dr. H. Brugmans 2. Popula
riteit, teekening van Jordaan ?
WestHongarije als brandpunt, door J. H. B.
Kernkamp Krekelzang, door J. H.
Speenhoff ??De Missie in Japan, door Ellen
Forest 3. Een kleine enquête, door Dr.
Fred. van Eeden 5. Voor Vrouwen (red.
Elis. M. Rogge): De vrouw in de bioscoop
commissie, door M. H. van Wesel Van
Vrouwel. doen en denken, door E. C. v. d. M.
Lofspraak.door G. Carelsen?De degradatie
van den rok, teekening van Hermina
Ijzerdraat Uit de Natuur: Verboden toegang,
door Jac. P. Thijsse 7. Dramatische
Kroniek: Allah Karim, door Top Naeff,
met teekeningen van Is. van Mens
Schilderkunst-Kroniek, door A. Plasschaert
8. Boekbespreking, door Dr. C. Serrurier
Onze Koloniën': Bali, door T. van Erp 9.
Financiën en Economie: De debacle in de
locale markt, door J. D. Santilhano 10. Uit
het Kladschrift van Jantje Ruize-Rijmen
(met teekeningen van J. W.Bloem), Charivaria,
Kenjums en Buitenl. humor, door Charivarius
11. Plattelands politiek, teekening van
Johan Braakensiek 't Schietgat, door
Melis Stoke Leekenspiegel Feuilleton:
Het geheim van mijnheer Bertie, door G.
Mertens. Groote Schoonmaak, teekening
van George van Raemdonck.
Bijvoegsel: Engeland en Ierland, teekening
van Joh. Braakensiek.
NAAR AANLEIDING VAN
DE TROONREDE
Indien het waar is, dat de eerbied
voor Kamerleden afneemt, dan ligt
de schuld daaraan niet bij de pers.
Tenminste want eenige restrictie
schijnt hier niet overbodig wordt
deze eerbied niet ondermijnd door de
verslagen, die men in onze groote
couranten kan lezen van de opening
der Staten-Generaal.
Het kan zijn, dat sommige een
krieweling in het geweten voelen, omdat
zij tijdens de vorige zitting van de
Kamers wel eens mede hebben gedaan
aan het afbreken van de reputatie
onzer volksvertegenwoordigers, en zich
daarom voornemen althans bij het be
gin van het nieuwe zittingsjaar niet
weer in deze fout te vervallen.
Maar dit gelukt hun dan ook vol
komen. En men moet dit te meer
waardeeren, omdat de Kamerleden
bij de plechtige opening der
StatenGeneraal een hoogst bescheiden rol
vervullen. Het mag dan ook uitermate
moeilijk heeten, personen, wier kracht
juist in het spreken ligt, als groote
mannen te doen uitblinken bij een
ge*legenheid, die hen noopt tot zwijgen.
Bewonder nu de sobere gratie, waar
mede dit kunststuk wordt volbracht.
Ik citeer de Nieuwe Rott. Courant, maar
laat de mogelijkheid open, dat andere
bladen het nog mooier deden.
Onder hen, die niet het gewone
galacostuum van Kamerlid (donker
groen met goud afgezet) droegen, waren
de heeren Bergsma, van Beresteyn
en van den Berg, die het
burgemeesterscostuum droegen; de heer, Verheyen,
in de uniform van jagermeester; de
heer Duymaer van Twist als overste ;
de heeren Binnerts en Slingenber'g in
de uniform van rechterlijk ambtenaar ;
de heer Dresselhuys in het ambts
gewaad van secretaris-generaal; de
heer Nolens als huisprelaat; de heer
de Vos van Steenwijk als Kamerheer;
de witte ministerspantalon droegen
de heeren de Waal Malefijt, Rink,
Lely, Kraus en Cremer."
In rok waren de heeren ter Hall,
Wijk, Sfulemeyer, Henri Hermans,
Oud, Ketelaar, Teenstra, Poels, Abr.
Staalman, Schouten, Colijn, Bijleveld,
Zijlstra en van de Bilt; in gekleede jas
waren de heeren Weitkamp, Bakker,
van Rijzewijk, Smeenk en Engels; en
de heer Haazevoet droeg jacquet".
Wanneer men dit leest, niet in een
vakblad van kleermakers, maar in de
N. R. C., dan begrijpt men onmiddel
lijk : menschen, van wie zulke
beuzelingen worden medegedeeld, zonder
dat zij uit vorstelijk bloed zijn gespro
ten, moeten eminente persoonijkheden
wezen ; alleen aan een groot man is
alles belangrijk, zelfs zijn pantalon.
De heer Haazevoet moge dan maar
een jacquetje hebben aangetrokken,
hij is klaarblijkelijk niet de minste
van de broederen. Of getuigt het niet
van een vooruitzienden geest, dat hij
zich niet in feestgewaad heeft gestoken,
toen hij deze troonrede ging aanhooren?
Een huilebalk ware daarbij eigenlijk
het meest passende costuum geweest.
Zelfs een rechtsch ministerie, al heeft
het deel aan de bijzondere gratie Gocls,
kan geen vuist zetten bij gebreke van
een hand. Het kan geen vertrouwen
wekken in zijn beleid, wanneer het pas
met moeite is opgelapt en nog juist
mag hopen, zoo er niet te veel van
zijne kracht wordt gevergd, het einde
van de vierde en laatste ronde te halen.
Het kan niet getuigen van zijne be
ginselen, nu de rook nog niet is opge
trokken van den strijd, dien de coali
tie-partijen hebben gevoerd over het
defensie-vraagstuk en de opheffing van
het processie-verbod om te zwijgen
van de verdeeldheid, die tusschen de
broederen heerscht over maatschappe
lijke vraagstukken.
Een ministerie, dat zijn vierde jaar
ingaat, kan evenmin door den
zakelijken inhoud der troonrede het gemis
van een principieele overtuiging ver
goeden. Niet dat er op het werkpro
gramma, dat aan de volksvertegen
woordiging wordt voorgelegd, geen
belangrijke onderwerpen staan: al
leen de grondwetsherziening reeds zou
die uitspraak logenstraffen. Maar zoo
wel deze als enkele andere aangekon
digde wetsontwerpen misse'n de be
koring van het nieuwe; en voor zoo
verre de troonrede ook nieuwe plannen
van wetgeving noemt, mag men be
twijfelen of ze nog tot uitvoering
kunnen komen.
Verrassend zou men alleen de
mededeeling kunnen noemen, dat de inter
nationale toestand ernstige aandacht
vordert
wanneer daarmede althans
iets anders dan een gemeenplaats is
bedoeld. En niet zonder verwondering
ook leest men van voorstellen tot uit
breiding onzer zeemacht, vooral met
het oog op de verdediging van
Nederlandsch-Indië", nu over enkele maan
den de vraagstukken van het Verre
Oosten zullen worden behandeld op
de conferentie te Washington, ter deel
neming waaraan ook Nederland is
uitgenoodigd,-Ook a! is men sceptisch
gestemd over den uitslag der bespre
kingen, die de groote mogendheden
daar zullen houden over de beperking
van de bewapening ter zee, het schijnt
toch gewenscht het resultaat daarvan
af te wachten en in elk geval geen plan
nen ter verdediging van
NederlandschIndië vast te leggen, voordat de
'gedachtenwisseling over de politiek in
het Verre Oosten heeft plaats gehad.
Maar veel meer aandacht dan de hier
bedoelde passages uit de troonrede
heeft de aanhef daarvan getrokken,
waarin de toestand der schatkist zorg
wekkend genoemd, de onmogelijkheid
van vermeerdering van den belasting
druk erkend en de noodzakelijkheid
wordt uitgesproken om het publieke
leven op meer bescheiden voet in te
richten.
Sommige vrijzinnige bladen hebben
daarin aanleiding gevonden tot een
feilen aanval op de sociale politiek van
het ministerie en vooral op het beleid
van minister Aalberse.
Voor een deel schijnt ons die kritiek
onbillijk toe.
En zeker getuigt het van de grootste
partijdigheid, wanneer b.v. de Nieuwe
Arnhemsche Courant schrijft, dat de
regeering haar regeerkracht put uit
haar door angst geboren onderwor
penheid aan de arbeidersklasse" en
dat zij systematisch en met een
cynische consequentie alle mogelijk
heden om tot welvaart te komen,
buiten het bereik der Nederlandsche
industrieelen en kooplieden brengt."
Zulke matelooze taal veroordeelt
zichzelf.
Maar ook vrijzinnige bladen, die zich
vrij weten te houden van deze
smakeloosheden, overdrijven naar onze mee
ning, wanneer zij de malaise in het be
drijfsleven hoofdzakelijk wijten aan
de sociale wetgeving van de tegen
woordige regeering en met name aan
den aciiturigen arbeidsdag.
De voornaamste oorzaak toch daar
van ligt niet in de toestanden in ons
land, maar m die daarbuiten. Aan de
economische gevolgen van den oorlog
zouden wij evenmin zijn ontkomen,
wanneer de arbeidsdag niet verkort
ware ; ook dan zouden wij te lijden
hebben gehad van den stand der valuta
en van de verminderde koopkracht
onzer afnemers, ook dan zou de con
currentie der Duitsche industrie fnui
kend zijn geweest voor tal van bedrijven
ten onzent.
Daarmede wordt niet ontkend, dat
de invoering van den verkorten ar
beidsdag hier te lande is geschied op
een daarvoor zeer ongunstig tijdstip
en dat de acht-uren-wet soepeler moet
worden «emaakt in hare toepassing
zouals trouwens reeds geschiedt in
het voor-ontwerp, dat Minister Aalberse
ter wijziging van deze wet heeft aange
boden maar wél, dat onze sociale
wetgeving in de eerste plaats aanspra
kelijk moet worden gesteld voor de
ongunstige toestanden in onze industrie
en handel.
Wie dit beweren, beoogen niet alleen
een politiek doel: het in discrediet
brengen van de regeering, maar nog
veel meer een algemeen reactionair
doel: het in discrediet brengen van
alle bemoeiing van de regeering met de
regeling van den arbeidstijd.
Nog in een tweede opzicht schijnt
ons de kritiek, die naar aanleiding der
troonrede door allerlei vrijzinnige bla
den op de regeering wordt uitgeoe
fend wij zeggen niet: ten eenenmale
onjuist, maar niet geheel billijk.
Wij bedoelen de beschuldiging, dat
de regeering eigenlijk het recht zou
missen, ons volk aan te manen tot het
betrachten van zuinigheid, omdat' zij
zelf het voorbeeld van verkwisting
heeft gegeven.
Daarbij wordt naar onze meening
vergeten, dat het omspringen met
's lands gelden alsof de schatkist on
uitputtelijk ware, dagteekent uit andere
jaren dan die van het tegenwoordige
ministerie.
Wanneer heeft men aan de depar
tementen leeren omgaan met
millioenen, zooals men het vroeger met
honderdduizenden deed? Wanneer was
er altijd geld beschikbaar? Wanneer
werd elke aanvraag om subsidie uit
's rijks middelen ingewilligd, zoo het
doel. waarvoor het subsidie moest
dienen, slechts eenigszins ervoor in
aanmerking kwam door de regeering
te worden bevorderd?
Dat gebeurde in de laatste jaren
van den oorlog, dus nog onder het
vorige ministerie. Tot de erfenis, die
het tegenwoordige ministerie van zijn
voorganger aanvaardde, behoor.de ook
de royale hand van de departementen,
behoorde ook de overtuiging, die daar
heerschte, dat men wel op weelderigen
voet kon leven, omdat men toch tot
over de ooren in de schuld stak.
Daarom schijnt het ons onrecht
vaardig toe, alleen het tegenwoordige
kabinet aansprakelijk te stellen voor
de ontreddering van 's lands financiën.
Maar wél heeft men het recht, aan
de regeering te verwijten, dat zij niet
eerder de noodzakelijkheid heeft inge
zien om de tering naar de nering te
zetten.
En wél mag men tot de partijen,
waarop die regeering steunt, de beschul
diging richten, dat zij het leven hebben
helpen rekken van een minister van
financiën, die niet opgewassen bleek
te zijn tegen zijne taak.
Intusschen ??hij heeft nu plaats
gemaakt voor een ander. Voor iemand,
wiens bekwaamheid algemeen wordt
erkend, en van wiens karakter men mag
verwachten, dat hij voet bij stuk z-al
houden, vooral tegenover zijne collega's.
Uit de millioenen-nota blijkt, dat
Minister de Geer als een trouwe
wachthond voor de schatkist zal zitten en
iedereen aan zal bassen, die er een
greep in wil doen voor andere dan de
strikt noodzakelijke, uitgaven.
Het zal voortaan schraaltjes toe
gaan in de huishouding van de Neder
landsche maagd. Zooals Braakensiek
het hier eenige weken geleden heeft
geteekend: dunne sneetjes en geen
koek." KERNKAMP
DE EENHEID VAN
DUITSGHLAND
De republiek staat in Duitschland niet
sterk; zoowel van links als van rechts wordt
zij ernstig bedreigd. Kenmerkend was in dat
opzicht de demonstratie in Berlijn en elders
voorden republikeinschen regeeringsvorm. Er
waren zeker genoeg menschen op de been ;
maar het is natuurlijk altijd de vraag, wat
men aan zulke groote menschenmassa's heeft,
wanneer het werkelijk gaat spannen. Het is
altijd zooveel gemakkelijker in een optocht
mede te loopen dan zijn leven te wagen voor
een twijfelachtige zaak. Want dat is de Duit
sche republiek nog altijd. Niets bewijst dat
duidelijker dan de algeheele afwezigheid van
alle officieele regeeringspersonen bij de groote
demonstratie. Van een ovatie voor den presi
dent der republiek was geen sprake ; de goede
Ebert zat dien dag \eilig in zijn paleis achter
prikkeldraad en beschermd door machinege
weren.
Ik noemde Ebert president der republiek.
Dat is formeel niet juist: officieel is de titel
rijkspresident. Ook dat is weer karakteristiek:
de grondwet en het spraakgebruik spreken
liever niet van de republiek, maar van het
rijk, als van ouds. Reeds uit zulke namen
is te zien, hoe weinig scherp de revolutie in
het Duitsche staatsleven heeft ingesneden.
Trouwens in het volksleven ook. Overal
waait nog de oude zwart-wit-roode vlag,
hoewel de officieele kleuren zwart-rood-goud
zijn. Overat in officieele gebouwen en natuur
lijk nog veel meer in de binnenkamers der
burgerij ziet men de portretten van den kei
zer, de keizerlijke familie en van de groote
veldheeren, die den oorlog hebben verloren.
Het is zooals Braakensiek het onlangs
in beeld bracht de verlepte Germaniais
nog vol bewondering voor de oude
Pickelhaube, het symbool van moed en kracht, van den
goeden ouden tijd, van het gelukkige ancien
régime.
Wil men zien, hoe weinig er is veranderd,
dan lette men maar eens op de constructie
van het Duitsche rijk. Zeker, de monarchie is
overal afgeschaft; maar overal zijn de oude
staten, waaruit het Duitsche rijk was samen
gesteld, gebleven. Aan den federatieven staats
vorm heeft niemand durven raken: de Prui
sische republiek heeft niet aangedurfd, wat
Bismarck voor vijftig jaar voor een deel vol
bracht,de inlijving van de kleine Noord-Duitschc
staten in een grooten staat. De revolutie is
blijven staan voor de souvereiniteit van
het volk van Saksen?Meiningen
Hildburghausen. Van een staatseenheid is nog geen
sprake. En nog steeds ziet de wereld te Berlijn
het zonderlinge schouwspel van twee regee
ringen naast en dikwijls tegen elkander, de
Duitsche en de Pruisische, die door geen enke
len persoonlijken band worden
samengehouden. Laat men zich zoo iets eens voorstellen
te Londen of te Parijs en zelfs in Den Haag en
men zal er het absurde van inzien. En dat is
geen zaak van de theorie alleen, maar van de
praktijk van iederen dag. Wie heeft b.v. de
zorg voor en het bevel over de politie te Berlijn,
een zaak voor een zwakke regeering van het
uiterste belang in een zeer beroerde en op
standige hoofdstad. Dat zulke vragen kun
nen worden gedaan, bewijst wel hoe slap nog
alles in elkander zit.
Nergens blijkt de geringe cohesie van het
Duitsche rijk zoo duidelijk als in de verhouding
tot Beieren. Beieren is niet alleen na Pruisen
de grootste bondsstaat, maar is in den grond
ook geheel verschillend van Pruisen. Ook voor
den oppervlakkigen waarnemer is het verschil
in karakter tusschen Noord-en Zuid-Duitscher
zichtbaar. Vandaar dan ook, dat men in Beie
ren de manieren van den Pruisischen ambte
naar, den Pruisischen soldaat en daardoor
ook van de Pruisische regeering, ten slotte
iiuiimiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiM
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIMMIt
IIII1III1IIIIII1II1IIIIMIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIII
ALBUM
Een verloren oogenblik.
Onmogelijk het tot een winst te maken !
Men neemt een album. op. Het zijn portret
ten van de mannen die waren bij de confe
rentie te Parijs over den vrede. De bekende
gezichten, Lloyd George, Wilson, Clemenceau
enz. met bijschriften by one wtio knows them.
Maar wij verbeelden ons ook hen te kennen.
Enfin ! hier in allen gevalle is Clemenceau.
Het bijschrift noemt hem den schrik van
den Franschen politieken jungle. Een be
hoefte is in hem van aanvallen, vasthouden,
vernietigen. De bruine vragende oogen zeggen
nog iets meer. Zij spreken van verdriet,
van pijn, maar vragen doen zij niet om
medelijden, zij weren het af, hun stekende
blik heeft het leven gepeild tot op zijn naakt
heid.Geen illusies zijn er meer voor den man,
geen goede herinneringen, hij staat in vech
terspostuur alleen tegenover de heele wereld.
Mijn vrouw is me ontrouw geworden,
mijn kinderen zijn heengegaan, mijn vrienden
hebben me verlaten ? maar mijn tanden heb
ik gehouden."
Hij heeft zijn leven ingericht op het alleen
zijn. Vór den morgen op, voor den avond
naar bed, hij leeft als een vorst van het oude
regime, een Frans Josef, die zich op,een af
stand houdt van de anderen.
Rekenschap te moeten geven aan een
meerdere stuit hem tegen den borst.
Wilt ge mij uw George niet eens leenen?"
vroeg hij aan zijn Engelschen collega, Lloyd
George, die zoo weinig met zijn Koning
had te maken, ? als President Poincaréhem
voortdurend om informaties lastig viel.
Hij teekent de menschen waarmee hij
omgaat, met een enkel geestig, boosaardig
woord. Toen hij hoorde dat President
Deschanel voorover uit een spoorraam was ge
vallen : Hé, ik dacht dat zijn hoofd daarvoor
te licht was." En van Balfour, die aldoor
zijn redeneeringen kon uitpluizen zonder
tot een decisie te komen, zeide hij : Hebt
u gedaan? Maar is het vór of tegen?"
Alleen voor de dingen, de groote feiten
der geschiedenis toonde Clemenceau belang
stelling. Frankrijk had zijn liefde hij haatte
de Franschen. Zijn bewonderenswaardige
woorden gelden alleen de groote verhoudingen
van het leven. Toen er sprake van was,
Parijs op te geven en aan de verwoesting
der Duitschers over te laten, merkte hij op :
Het bouwen van Parijs is een glorievolle
triomf geweest. Het zal een glorie voor
de stad wezen, wanneer haar vernieling
strekt om de vrijheid van Frankrijk te redden."
Met Lloyd George kon hij goed overweg.
Die was hem te slim af. Wanneer zij het
samen oneens waren geweest en het was hard
toegegaan, pakte hij hem bij de twee op
slagen van zijn jas een gewone geste
en bestrafte hem : Je bent weer ondeugend
geweest, vandaag."
Lloyd George heeft de voorliefde van den
schrijver der Makers of t/ic HCW world den
titel van het boek dat ik een album noem.
Hij is het immers die teekening en
physionomie heeft gegeven aan de conferentie van
Parijs, omdat hij, die den gansenen oorlog
door en reeds vór den oorlog minister was
geweest, onder de staatslieden van Europa
de itoyeti is en gebleven is.
Hij ziet de dingen in het groot en weet de
oplossing in het groot te vinden. Is er iets
dat hem"hindert, dan is het meestal een kleine
wederwaardigheid van het leven. Hij heeft
een verhaal daarover. Eens zag hij in het
begin van zijn carrière John Morley diep in
gedachten zitten alsof een zware zorg hem
drukte. Jonge man," zeide de oude heer,
toen George naderbij kwam, n ding
zult ge merken, wanneer ge verder komt in
het leven : het moeilijkste van het leven is,
het met je zelf eens te worden over zaken
van het minste belang."
Denkelijk, zegt Lloyd George, zat Morley
er over te peinzen hoe hij van een invitatie
voor een diner zou afkomen.
Wat er ook gebeuren mag, al is het op een
oogenblik dat je diep bent neergedrukt,
geef aan je humeur niet toe en word niet
bitter en zuur," is zijn levensregel.
Het moet interessant zijn geweest hem
met zijn vriend Bonar Law samen te zien,
den onlangs afgetreden leider van het Huis
der Gemeenten. Bonar Law, de Schot, de
excellentste man ter wereld, zag de
wereldsche dingen altoos zoo zwart mogelijk in.
Het diende alleen om Lloyd George recht
in zijn humeur te brengen.
Hij wist zich te houden aan de menschen
die hij eenmaal had gekozen, en hij had ge
woonlijk een voortreffelijke keus. In Engeland
heeft hij Sir Henry Wilson tot hoofd gemaakt
van den generalcn staf en eveneens, tegen
alle oppositie van Engelsche kringen en in
Frankrijk van Clemenceau, Foch doorgedreven
als opperbevelhebber van het vercenigde
leger der Entente.
l lij is onweerstaanbaar, wanneer hij zijn
best wil doen ; hij betoovert de menschen.
Toen hij hoofd der Coalitie-partij was gewor
den, en naar rechts week, voorspelden velen
van zijn vrienden dat het hem in Wales
slecht zou vergaan, wanneer hij het waagde
aan zijn oude partij daar een bezoek te bren
gen. ,,Jn," zei een ander, dat klinkt heel
juist, ze :c<^cn het allemaal, maar laat hem
eens overkomen en met dat lachende gezicht
voor hen staan, en Iaat hem een enkel woord
zeggen Fellow-countrymen" en ze
worden dol op hem".
Wilson, de Amerikaansche ex-president,
miste juist, volgens onzen gids door de
albumwereld, het persoonlijk magnetisme, de groote
gaaf van Lloyd George. Hij had niet den
slag om zich dadelijk aan te passen aan zijn
omgeving. De wil was goed en de bedoeling
was uitstekend, maar op het oogenblik waar
noodig, kon hij het vereischte woord niet
vinden.
Toen de Kardinaal-aartsbisschop van Reims
hem rondleidde door de verwoeste stad en
in de geteisterde Kathedraal bracht, maakte
Wilson hem een compliment dat er zoo veel
was gespaard geworden. Dat klonk als een
dissonant.
Op den duur was Wilson te Parijs geen
succes.
Waaraan ligt de aantrekkingskracht van
sommige personen? Niemand die het portret
van Aristide Briand ziet, den president
minister van Frankrijk, zou hem een groote
bekoring toeschrijven, den man met zijn
slaperige oogen, zijn ongekamde haren, zijn
ingevallen borst en houding die hem den
naam van den bultenaar hebben verschaft,
ofschoon hij waarschijnlijk geen bult heeft.
Toch is hij een lieveling van de dames te Parijs.
En men gaat het begrijpen wanneer men
hem geanimeerd ziet. De slaperige oogen
worden wakkeren krijgen vuur, in de handen
komt beweging en de stem wordt melodieus.
Het is een muzikaal orgaan dat alle gevoelens
weergeeft en in anderen kan doen weerklinken.
Op de tribune in het Parlement is hij
weergaloos. Hij improviseert. Men beweert
van Briand dat, als hij de trap van het spreek
gestoelte opgaat, hij zelf nog niet weet wat
hij zal zeggen ; is hij eenmaal daar, dan
vat hij de stemming van zijn gehoor, hij
doet zijn keus ui-t de argumenten van voor-en
tegenstanders en weet door zijn buitengewone
gaaf van welsprekendheid tle menschen
mee te slepen. Mag zijn succes dikwijls
niet duurzaam wezen, hij behaalt toch altoos
een oogenblikkelijken triomf.
Men kan hem met Lloyd George vergelijken;
in nog sterker mate dan deze is hij opportu
nist. Hem schrijven de omstandigheden
zijn rol voor, maar die rol weet hij ook vast
te houden ; hij laat zich nooit in den war
brengen.
Een volmaakt contrast met Aristide Briand
vormt Maarschalk Foch. Hij heeft in den
moeilijksten tijd van den oorlog het opper
bevel over de gezamenlijke legers op zich
genomen. Zcej eenvoudig, maar zeer zeker
van zijn zaak. Toen de Duitschers na hun
overwinning in Maart 1918 voortgingen met
voordeelen te behalen, vroeg men hem of
hij niet met het oog op de oorlogskans de
kaarten van Ludendorff in zijn hand zou wil
len hebben. Hij zeide : Neen, neen, ik blijf
liever Foch." Maar wij zullen toch Amiens
moeten ontruimen, wierp men hem tegen.
Geen sprake daarvan," was het antwoord
van Foch, ik zal slag leveren vór Amiens,
ik zal slag leveren in Amiens, ik zal slag
leveren achter Amiens."
Hij heeft van die korte, onwrikbare formules
in zijn legerorders : Geen duimbreed wijken !"
Vastblijven staan !" Zijn oog streng onbe
wegelijk duidt zijn overtuiging aan. Hij heef i
gedacht door zijn persoonlijken wil de om
standigheden te kunnen dwingen. Aan d e
eindelijkc overwinning heeft hij altoos ge
loofd. Zijn vertrouwen daarop stond vast
genageld. Als iemand hem wilde toespreken
bij den dood van zijn zoon, weerde hij af :
Daarover, als de oorlog is afgeloopen."
Geen pose van een held, maar de hoogste
eenvoud !
Laat ons bij dit portret het album sluiten":
W. G, C. B Y V A N C K,