De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 24 september pagina 1

24 september 1921 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 2309 Zaterdag 84 September A°. 1921 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN KAMP Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL, Dr. G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF l Prijs per No. f 0.25. Per halt jaar f 6 50. Abonn. loopen per jaar Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten P INHOUD : 1. Naar aanleiding van de troon rede, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp Tijdgenooten: Album, door Dr. W. O. C. Byvanck De eenheid van Duitschland, door Prof. Dr. H. Brugmans 2. Popula riteit, teekening van Jordaan ? WestHongarije als brandpunt, door J. H. B. Kernkamp Krekelzang, door J. H. Speenhoff ??De Missie in Japan, door Ellen Forest 3. Een kleine enquête, door Dr. Fred. van Eeden 5. Voor Vrouwen (red. Elis. M. Rogge): De vrouw in de bioscoop commissie, door M. H. van Wesel Van Vrouwel. doen en denken, door E. C. v. d. M. Lofspraak.door G. Carelsen?De degradatie van den rok, teekening van Hermina Ijzerdraat Uit de Natuur: Verboden toegang, door Jac. P. Thijsse 7. Dramatische Kroniek: Allah Karim, door Top Naeff, met teekeningen van Is. van Mens Schilderkunst-Kroniek, door A. Plasschaert 8. Boekbespreking, door Dr. C. Serrurier Onze Koloniën': Bali, door T. van Erp 9. Financiën en Economie: De debacle in de locale markt, door J. D. Santilhano 10. Uit het Kladschrift van Jantje Ruize-Rijmen (met teekeningen van J. W.Bloem), Charivaria, Kenjums en Buitenl. humor, door Charivarius 11. Plattelands politiek, teekening van Johan Braakensiek 't Schietgat, door Melis Stoke Leekenspiegel Feuilleton: Het geheim van mijnheer Bertie, door G. Mertens. Groote Schoonmaak, teekening van George van Raemdonck. Bijvoegsel: Engeland en Ierland, teekening van Joh. Braakensiek. NAAR AANLEIDING VAN DE TROONREDE Indien het waar is, dat de eerbied voor Kamerleden afneemt, dan ligt de schuld daaraan niet bij de pers. Tenminste want eenige restrictie schijnt hier niet overbodig wordt deze eerbied niet ondermijnd door de verslagen, die men in onze groote couranten kan lezen van de opening der Staten-Generaal. Het kan zijn, dat sommige een krieweling in het geweten voelen, omdat zij tijdens de vorige zitting van de Kamers wel eens mede hebben gedaan aan het afbreken van de reputatie onzer volksvertegenwoordigers, en zich daarom voornemen althans bij het be gin van het nieuwe zittingsjaar niet weer in deze fout te vervallen. Maar dit gelukt hun dan ook vol komen. En men moet dit te meer waardeeren, omdat de Kamerleden bij de plechtige opening der StatenGeneraal een hoogst bescheiden rol vervullen. Het mag dan ook uitermate moeilijk heeten, personen, wier kracht juist in het spreken ligt, als groote mannen te doen uitblinken bij een ge*legenheid, die hen noopt tot zwijgen. Bewonder nu de sobere gratie, waar mede dit kunststuk wordt volbracht. Ik citeer de Nieuwe Rott. Courant, maar laat de mogelijkheid open, dat andere bladen het nog mooier deden. Onder hen, die niet het gewone galacostuum van Kamerlid (donker groen met goud afgezet) droegen, waren de heeren Bergsma, van Beresteyn en van den Berg, die het burgemeesterscostuum droegen; de heer, Verheyen, in de uniform van jagermeester; de heer Duymaer van Twist als overste ; de heeren Binnerts en Slingenber'g in de uniform van rechterlijk ambtenaar ; de heer Dresselhuys in het ambts gewaad van secretaris-generaal; de heer Nolens als huisprelaat; de heer de Vos van Steenwijk als Kamerheer; de witte ministerspantalon droegen de heeren de Waal Malefijt, Rink, Lely, Kraus en Cremer." In rok waren de heeren ter Hall, Wijk, Sfulemeyer, Henri Hermans, Oud, Ketelaar, Teenstra, Poels, Abr. Staalman, Schouten, Colijn, Bijleveld, Zijlstra en van de Bilt; in gekleede jas waren de heeren Weitkamp, Bakker, van Rijzewijk, Smeenk en Engels; en de heer Haazevoet droeg jacquet". Wanneer men dit leest, niet in een vakblad van kleermakers, maar in de N. R. C., dan begrijpt men onmiddel lijk : menschen, van wie zulke beuzelingen worden medegedeeld, zonder dat zij uit vorstelijk bloed zijn gespro ten, moeten eminente persoonijkheden wezen ; alleen aan een groot man is alles belangrijk, zelfs zijn pantalon. De heer Haazevoet moge dan maar een jacquetje hebben aangetrokken, hij is klaarblijkelijk niet de minste van de broederen. Of getuigt het niet van een vooruitzienden geest, dat hij zich niet in feestgewaad heeft gestoken, toen hij deze troonrede ging aanhooren? Een huilebalk ware daarbij eigenlijk het meest passende costuum geweest. Zelfs een rechtsch ministerie, al heeft het deel aan de bijzondere gratie Gocls, kan geen vuist zetten bij gebreke van een hand. Het kan geen vertrouwen wekken in zijn beleid, wanneer het pas met moeite is opgelapt en nog juist mag hopen, zoo er niet te veel van zijne kracht wordt gevergd, het einde van de vierde en laatste ronde te halen. Het kan niet getuigen van zijne be ginselen, nu de rook nog niet is opge trokken van den strijd, dien de coali tie-partijen hebben gevoerd over het defensie-vraagstuk en de opheffing van het processie-verbod om te zwijgen van de verdeeldheid, die tusschen de broederen heerscht over maatschappe lijke vraagstukken. Een ministerie, dat zijn vierde jaar ingaat, kan evenmin door den zakelijken inhoud der troonrede het gemis van een principieele overtuiging ver goeden. Niet dat er op het werkpro gramma, dat aan de volksvertegen woordiging wordt voorgelegd, geen belangrijke onderwerpen staan: al leen de grondwetsherziening reeds zou die uitspraak logenstraffen. Maar zoo wel deze als enkele andere aangekon digde wetsontwerpen misse'n de be koring van het nieuwe; en voor zoo verre de troonrede ook nieuwe plannen van wetgeving noemt, mag men be twijfelen of ze nog tot uitvoering kunnen komen. Verrassend zou men alleen de mededeeling kunnen noemen, dat de inter nationale toestand ernstige aandacht vordert wanneer daarmede althans iets anders dan een gemeenplaats is bedoeld. En niet zonder verwondering ook leest men van voorstellen tot uit breiding onzer zeemacht, vooral met het oog op de verdediging van Nederlandsch-Indië", nu over enkele maan den de vraagstukken van het Verre Oosten zullen worden behandeld op de conferentie te Washington, ter deel neming waaraan ook Nederland is uitgenoodigd,-Ook a! is men sceptisch gestemd over den uitslag der bespre kingen, die de groote mogendheden daar zullen houden over de beperking van de bewapening ter zee, het schijnt toch gewenscht het resultaat daarvan af te wachten en in elk geval geen plan nen ter verdediging van NederlandschIndië vast te leggen, voordat de 'gedachtenwisseling over de politiek in het Verre Oosten heeft plaats gehad. Maar veel meer aandacht dan de hier bedoelde passages uit de troonrede heeft de aanhef daarvan getrokken, waarin de toestand der schatkist zorg wekkend genoemd, de onmogelijkheid van vermeerdering van den belasting druk erkend en de noodzakelijkheid wordt uitgesproken om het publieke leven op meer bescheiden voet in te richten. Sommige vrijzinnige bladen hebben daarin aanleiding gevonden tot een feilen aanval op de sociale politiek van het ministerie en vooral op het beleid van minister Aalberse. Voor een deel schijnt ons die kritiek onbillijk toe. En zeker getuigt het van de grootste partijdigheid, wanneer b.v. de Nieuwe Arnhemsche Courant schrijft, dat de regeering haar regeerkracht put uit haar door angst geboren onderwor penheid aan de arbeidersklasse" en dat zij systematisch en met een cynische consequentie alle mogelijk heden om tot welvaart te komen, buiten het bereik der Nederlandsche industrieelen en kooplieden brengt." Zulke matelooze taal veroordeelt zichzelf. Maar ook vrijzinnige bladen, die zich vrij weten te houden van deze smakeloosheden, overdrijven naar onze mee ning, wanneer zij de malaise in het be drijfsleven hoofdzakelijk wijten aan de sociale wetgeving van de tegen woordige regeering en met name aan den aciiturigen arbeidsdag. De voornaamste oorzaak toch daar van ligt niet in de toestanden in ons land, maar m die daarbuiten. Aan de economische gevolgen van den oorlog zouden wij evenmin zijn ontkomen, wanneer de arbeidsdag niet verkort ware ; ook dan zouden wij te lijden hebben gehad van den stand der valuta en van de verminderde koopkracht onzer afnemers, ook dan zou de con currentie der Duitsche industrie fnui kend zijn geweest voor tal van bedrijven ten onzent. Daarmede wordt niet ontkend, dat de invoering van den verkorten ar beidsdag hier te lande is geschied op een daarvoor zeer ongunstig tijdstip en dat de acht-uren-wet soepeler moet worden «emaakt in hare toepassing zouals trouwens reeds geschiedt in het voor-ontwerp, dat Minister Aalberse ter wijziging van deze wet heeft aange boden maar wél, dat onze sociale wetgeving in de eerste plaats aanspra kelijk moet worden gesteld voor de ongunstige toestanden in onze industrie en handel. Wie dit beweren, beoogen niet alleen een politiek doel: het in discrediet brengen van de regeering, maar nog veel meer een algemeen reactionair doel: het in discrediet brengen van alle bemoeiing van de regeering met de regeling van den arbeidstijd. Nog in een tweede opzicht schijnt ons de kritiek, die naar aanleiding der troonrede door allerlei vrijzinnige bla den op de regeering wordt uitgeoe fend wij zeggen niet: ten eenenmale onjuist, maar niet geheel billijk. Wij bedoelen de beschuldiging, dat de regeering eigenlijk het recht zou missen, ons volk aan te manen tot het betrachten van zuinigheid, omdat' zij zelf het voorbeeld van verkwisting heeft gegeven. Daarbij wordt naar onze meening vergeten, dat het omspringen met 's lands gelden alsof de schatkist on uitputtelijk ware, dagteekent uit andere jaren dan die van het tegenwoordige ministerie. Wanneer heeft men aan de depar tementen leeren omgaan met millioenen, zooals men het vroeger met honderdduizenden deed? Wanneer was er altijd geld beschikbaar? Wanneer werd elke aanvraag om subsidie uit 's rijks middelen ingewilligd, zoo het doel. waarvoor het subsidie moest dienen, slechts eenigszins ervoor in aanmerking kwam door de regeering te worden bevorderd? Dat gebeurde in de laatste jaren van den oorlog, dus nog onder het vorige ministerie. Tot de erfenis, die het tegenwoordige ministerie van zijn voorganger aanvaardde, behoor.de ook de royale hand van de departementen, behoorde ook de overtuiging, die daar heerschte, dat men wel op weelderigen voet kon leven, omdat men toch tot over de ooren in de schuld stak. Daarom schijnt het ons onrecht vaardig toe, alleen het tegenwoordige kabinet aansprakelijk te stellen voor de ontreddering van 's lands financiën. Maar wél heeft men het recht, aan de regeering te verwijten, dat zij niet eerder de noodzakelijkheid heeft inge zien om de tering naar de nering te zetten. En wél mag men tot de partijen, waarop die regeering steunt, de beschul diging richten, dat zij het leven hebben helpen rekken van een minister van financiën, die niet opgewassen bleek te zijn tegen zijne taak. Intusschen ??hij heeft nu plaats gemaakt voor een ander. Voor iemand, wiens bekwaamheid algemeen wordt erkend, en van wiens karakter men mag verwachten, dat hij voet bij stuk z-al houden, vooral tegenover zijne collega's. Uit de millioenen-nota blijkt, dat Minister de Geer als een trouwe wachthond voor de schatkist zal zitten en iedereen aan zal bassen, die er een greep in wil doen voor andere dan de strikt noodzakelijke, uitgaven. Het zal voortaan schraaltjes toe gaan in de huishouding van de Neder landsche maagd. Zooals Braakensiek het hier eenige weken geleden heeft geteekend: dunne sneetjes en geen koek." KERNKAMP DE EENHEID VAN DUITSGHLAND De republiek staat in Duitschland niet sterk; zoowel van links als van rechts wordt zij ernstig bedreigd. Kenmerkend was in dat opzicht de demonstratie in Berlijn en elders voorden republikeinschen regeeringsvorm. Er waren zeker genoeg menschen op de been ; maar het is natuurlijk altijd de vraag, wat men aan zulke groote menschenmassa's heeft, wanneer het werkelijk gaat spannen. Het is altijd zooveel gemakkelijker in een optocht mede te loopen dan zijn leven te wagen voor een twijfelachtige zaak. Want dat is de Duit sche republiek nog altijd. Niets bewijst dat duidelijker dan de algeheele afwezigheid van alle officieele regeeringspersonen bij de groote demonstratie. Van een ovatie voor den presi dent der republiek was geen sprake ; de goede Ebert zat dien dag \eilig in zijn paleis achter prikkeldraad en beschermd door machinege weren. Ik noemde Ebert president der republiek. Dat is formeel niet juist: officieel is de titel rijkspresident. Ook dat is weer karakteristiek: de grondwet en het spraakgebruik spreken liever niet van de republiek, maar van het rijk, als van ouds. Reeds uit zulke namen is te zien, hoe weinig scherp de revolutie in het Duitsche staatsleven heeft ingesneden. Trouwens in het volksleven ook. Overal waait nog de oude zwart-wit-roode vlag, hoewel de officieele kleuren zwart-rood-goud zijn. Overat in officieele gebouwen en natuur lijk nog veel meer in de binnenkamers der burgerij ziet men de portretten van den kei zer, de keizerlijke familie en van de groote veldheeren, die den oorlog hebben verloren. Het is zooals Braakensiek het onlangs in beeld bracht de verlepte Germaniais nog vol bewondering voor de oude Pickelhaube, het symbool van moed en kracht, van den goeden ouden tijd, van het gelukkige ancien régime. Wil men zien, hoe weinig er is veranderd, dan lette men maar eens op de constructie van het Duitsche rijk. Zeker, de monarchie is overal afgeschaft; maar overal zijn de oude staten, waaruit het Duitsche rijk was samen gesteld, gebleven. Aan den federatieven staats vorm heeft niemand durven raken: de Prui sische republiek heeft niet aangedurfd, wat Bismarck voor vijftig jaar voor een deel vol bracht,de inlijving van de kleine Noord-Duitschc staten in een grooten staat. De revolutie is blijven staan voor de souvereiniteit van het volk van Saksen?Meiningen Hildburghausen. Van een staatseenheid is nog geen sprake. En nog steeds ziet de wereld te Berlijn het zonderlinge schouwspel van twee regee ringen naast en dikwijls tegen elkander, de Duitsche en de Pruisische, die door geen enke len persoonlijken band worden samengehouden. Laat men zich zoo iets eens voorstellen te Londen of te Parijs en zelfs in Den Haag en men zal er het absurde van inzien. En dat is geen zaak van de theorie alleen, maar van de praktijk van iederen dag. Wie heeft b.v. de zorg voor en het bevel over de politie te Berlijn, een zaak voor een zwakke regeering van het uiterste belang in een zeer beroerde en op standige hoofdstad. Dat zulke vragen kun nen worden gedaan, bewijst wel hoe slap nog alles in elkander zit. Nergens blijkt de geringe cohesie van het Duitsche rijk zoo duidelijk als in de verhouding tot Beieren. Beieren is niet alleen na Pruisen de grootste bondsstaat, maar is in den grond ook geheel verschillend van Pruisen. Ook voor den oppervlakkigen waarnemer is het verschil in karakter tusschen Noord-en Zuid-Duitscher zichtbaar. Vandaar dan ook, dat men in Beie ren de manieren van den Pruisischen ambte naar, den Pruisischen soldaat en daardoor ook van de Pruisische regeering, ten slotte iiuiimiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiM lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIMMIt IIII1III1IIIIII1II1IIIIMIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIII ALBUM Een verloren oogenblik. Onmogelijk het tot een winst te maken ! Men neemt een album. op. Het zijn portret ten van de mannen die waren bij de confe rentie te Parijs over den vrede. De bekende gezichten, Lloyd George, Wilson, Clemenceau enz. met bijschriften by one wtio knows them. Maar wij verbeelden ons ook hen te kennen. Enfin ! hier in allen gevalle is Clemenceau. Het bijschrift noemt hem den schrik van den Franschen politieken jungle. Een be hoefte is in hem van aanvallen, vasthouden, vernietigen. De bruine vragende oogen zeggen nog iets meer. Zij spreken van verdriet, van pijn, maar vragen doen zij niet om medelijden, zij weren het af, hun stekende blik heeft het leven gepeild tot op zijn naakt heid.Geen illusies zijn er meer voor den man, geen goede herinneringen, hij staat in vech terspostuur alleen tegenover de heele wereld. Mijn vrouw is me ontrouw geworden, mijn kinderen zijn heengegaan, mijn vrienden hebben me verlaten ? maar mijn tanden heb ik gehouden." Hij heeft zijn leven ingericht op het alleen zijn. Vór den morgen op, voor den avond naar bed, hij leeft als een vorst van het oude regime, een Frans Josef, die zich op,een af stand houdt van de anderen. Rekenschap te moeten geven aan een meerdere stuit hem tegen den borst. Wilt ge mij uw George niet eens leenen?" vroeg hij aan zijn Engelschen collega, Lloyd George, die zoo weinig met zijn Koning had te maken, ? als President Poincaréhem voortdurend om informaties lastig viel. Hij teekent de menschen waarmee hij omgaat, met een enkel geestig, boosaardig woord. Toen hij hoorde dat President Deschanel voorover uit een spoorraam was ge vallen : Hé, ik dacht dat zijn hoofd daarvoor te licht was." En van Balfour, die aldoor zijn redeneeringen kon uitpluizen zonder tot een decisie te komen, zeide hij : Hebt u gedaan? Maar is het vór of tegen?" Alleen voor de dingen, de groote feiten der geschiedenis toonde Clemenceau belang stelling. Frankrijk had zijn liefde hij haatte de Franschen. Zijn bewonderenswaardige woorden gelden alleen de groote verhoudingen van het leven. Toen er sprake van was, Parijs op te geven en aan de verwoesting der Duitschers over te laten, merkte hij op : Het bouwen van Parijs is een glorievolle triomf geweest. Het zal een glorie voor de stad wezen, wanneer haar vernieling strekt om de vrijheid van Frankrijk te redden." Met Lloyd George kon hij goed overweg. Die was hem te slim af. Wanneer zij het samen oneens waren geweest en het was hard toegegaan, pakte hij hem bij de twee op slagen van zijn jas een gewone geste en bestrafte hem : Je bent weer ondeugend geweest, vandaag." Lloyd George heeft de voorliefde van den schrijver der Makers of t/ic HCW world den titel van het boek dat ik een album noem. Hij is het immers die teekening en physionomie heeft gegeven aan de conferentie van Parijs, omdat hij, die den gansenen oorlog door en reeds vór den oorlog minister was geweest, onder de staatslieden van Europa de itoyeti is en gebleven is. Hij ziet de dingen in het groot en weet de oplossing in het groot te vinden. Is er iets dat hem"hindert, dan is het meestal een kleine wederwaardigheid van het leven. Hij heeft een verhaal daarover. Eens zag hij in het begin van zijn carrière John Morley diep in gedachten zitten alsof een zware zorg hem drukte. Jonge man," zeide de oude heer, toen George naderbij kwam, n ding zult ge merken, wanneer ge verder komt in het leven : het moeilijkste van het leven is, het met je zelf eens te worden over zaken van het minste belang." Denkelijk, zegt Lloyd George, zat Morley er over te peinzen hoe hij van een invitatie voor een diner zou afkomen. Wat er ook gebeuren mag, al is het op een oogenblik dat je diep bent neergedrukt, geef aan je humeur niet toe en word niet bitter en zuur," is zijn levensregel. Het moet interessant zijn geweest hem met zijn vriend Bonar Law samen te zien, den onlangs afgetreden leider van het Huis der Gemeenten. Bonar Law, de Schot, de excellentste man ter wereld, zag de wereldsche dingen altoos zoo zwart mogelijk in. Het diende alleen om Lloyd George recht in zijn humeur te brengen. Hij wist zich te houden aan de menschen die hij eenmaal had gekozen, en hij had ge woonlijk een voortreffelijke keus. In Engeland heeft hij Sir Henry Wilson tot hoofd gemaakt van den generalcn staf en eveneens, tegen alle oppositie van Engelsche kringen en in Frankrijk van Clemenceau, Foch doorgedreven als opperbevelhebber van het vercenigde leger der Entente. l lij is onweerstaanbaar, wanneer hij zijn best wil doen ; hij betoovert de menschen. Toen hij hoofd der Coalitie-partij was gewor den, en naar rechts week, voorspelden velen van zijn vrienden dat het hem in Wales slecht zou vergaan, wanneer hij het waagde aan zijn oude partij daar een bezoek te bren gen. ,,Jn," zei een ander, dat klinkt heel juist, ze :c<^cn het allemaal, maar laat hem eens overkomen en met dat lachende gezicht voor hen staan, en Iaat hem een enkel woord zeggen Fellow-countrymen" en ze worden dol op hem". Wilson, de Amerikaansche ex-president, miste juist, volgens onzen gids door de albumwereld, het persoonlijk magnetisme, de groote gaaf van Lloyd George. Hij had niet den slag om zich dadelijk aan te passen aan zijn omgeving. De wil was goed en de bedoeling was uitstekend, maar op het oogenblik waar noodig, kon hij het vereischte woord niet vinden. Toen de Kardinaal-aartsbisschop van Reims hem rondleidde door de verwoeste stad en in de geteisterde Kathedraal bracht, maakte Wilson hem een compliment dat er zoo veel was gespaard geworden. Dat klonk als een dissonant. Op den duur was Wilson te Parijs geen succes. Waaraan ligt de aantrekkingskracht van sommige personen? Niemand die het portret van Aristide Briand ziet, den president minister van Frankrijk, zou hem een groote bekoring toeschrijven, den man met zijn slaperige oogen, zijn ongekamde haren, zijn ingevallen borst en houding die hem den naam van den bultenaar hebben verschaft, ofschoon hij waarschijnlijk geen bult heeft. Toch is hij een lieveling van de dames te Parijs. En men gaat het begrijpen wanneer men hem geanimeerd ziet. De slaperige oogen worden wakkeren krijgen vuur, in de handen komt beweging en de stem wordt melodieus. Het is een muzikaal orgaan dat alle gevoelens weergeeft en in anderen kan doen weerklinken. Op de tribune in het Parlement is hij weergaloos. Hij improviseert. Men beweert van Briand dat, als hij de trap van het spreek gestoelte opgaat, hij zelf nog niet weet wat hij zal zeggen ; is hij eenmaal daar, dan vat hij de stemming van zijn gehoor, hij doet zijn keus ui-t de argumenten van voor-en tegenstanders en weet door zijn buitengewone gaaf van welsprekendheid tle menschen mee te slepen. Mag zijn succes dikwijls niet duurzaam wezen, hij behaalt toch altoos een oogenblikkelijken triomf. Men kan hem met Lloyd George vergelijken; in nog sterker mate dan deze is hij opportu nist. Hem schrijven de omstandigheden zijn rol voor, maar die rol weet hij ook vast te houden ; hij laat zich nooit in den war brengen. Een volmaakt contrast met Aristide Briand vormt Maarschalk Foch. Hij heeft in den moeilijksten tijd van den oorlog het opper bevel over de gezamenlijke legers op zich genomen. Zcej eenvoudig, maar zeer zeker van zijn zaak. Toen de Duitschers na hun overwinning in Maart 1918 voortgingen met voordeelen te behalen, vroeg men hem of hij niet met het oog op de oorlogskans de kaarten van Ludendorff in zijn hand zou wil len hebben. Hij zeide : Neen, neen, ik blijf liever Foch." Maar wij zullen toch Amiens moeten ontruimen, wierp men hem tegen. Geen sprake daarvan," was het antwoord van Foch, ik zal slag leveren vór Amiens, ik zal slag leveren in Amiens, ik zal slag leveren achter Amiens." Hij heeft van die korte, onwrikbare formules in zijn legerorders : Geen duimbreed wijken !" Vastblijven staan !" Zijn oog streng onbe wegelijk duidt zijn overtuiging aan. Hij heef i gedacht door zijn persoonlijken wil de om standigheden te kunnen dwingen. Aan d e eindelijkc overwinning heeft hij altoos ge loofd. Zijn vertrouwen daarop stond vast genageld. Als iemand hem wilde toespreken bij den dood van zijn zoon, weerde hij af : Daarover, als de oorlog is afgeloopen." Geen pose van een held, maar de hoogste eenvoud ! Laat ons bij dit portret het album sluiten": W. G, C. B Y V A N C K,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl