De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 15 oktober pagina 8

15 oktober 1921 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 Oct. '21. No. 2312 fe Het gebouw van The Imperial Institute te Londen HET OVERZEE-INSTITUUT OP DEN DAM Ze t de ve.nsters open" Min. Malan tot de Amsterdamsche Pers 1907. Gesteld dat de menschen van geld" niet alleen toeschietelijker, maar wat vooral dringt, talrijker waren, de deskundigen minder bezwaren hadden en de Staat particulier initiatief, ook spontaan, zonder vraag naar , ijplitie'k omhelsde, wat zoude het eene aangë'namê"¥aak zijn'voor nationale doeleinden propaganda témaken. Vooreen Nederlandsen Overzee-Instituut bijvoorbeeld. Deze woorden, ontleend aan de inleiding van de brochure ter toelichting van het Overzee-Instituut in Oct. 1909 geschreven, mogen den lezer overtuigen, dat niét zoo maar", in het adres van 18 Nov. 1.1. het kost bare Damterrein werd opgeeischt, waarover thans door Burgemeester en Wethouders prae-advies is uitgebracht. Voor den lezer, die van het adres en het Louis Raemaekers in de'Telegraaf" vaniS Dec. 1909 Het oordeel van Paris, of de strijd om het Beursterrein Venus: Kom maar op met je appeltje, Zadok, die Wajangpop heeft toch niks". prae-advies geen kennis heeft genomen, moge allereerst worden vermeld wat het OverzeeInstituut zich tot taak stelt. Het doel van het Overzee-Instituut is als volgt omschreven: De Vereeniging Het Overzee-Instituut" te Am sterdam, gesticht om door particulier initiatief in de hoofdstad van Nederland een paleis van verre landen tot stand te doen komen, waarin, met mede werking van bijzondere vertegenwoordigers der Overzeesche Gewesten, zullen worden tentoongesteld de monsters van voortbrengselen van alle Overzeesche Gewesten (hunne grondstoffen en halffabrikaten) als mede alle gegevens met betrekking tot de econo mische ontwikkeling dezer gewesten en hunne beteekenis voor de wereldmarkt, beoogt de sympathie voor Nederland in alle Verre Gewesten door het aanbod van samenwerking te versterken en in Ne derland de volksvoorlichting te clienen, opdat, aller eerst in de hoofdstad des lands de bevolking, voor hare welvaart in zoo hooge mate van het inzicht in het wereldzakenleven afhankelijk, tot juist inzicht wordt geleid. Ik geef toe dat de zin buitengewoon lang is, en toch is ter vermijding van misverstand noodig gebleken de toevoeging, dat onder alle Overzeesche Gewesten, de Nederl. Koloniën zijn begrepen en dat zij in het Overzee-Insti tuut eene eereplaats innemen. Het Overzee-Instituut wil gelijktijdig een groot economisch en een sociaal belang .dienen Het wil allen verren gewesten in Amsterdam als handelscentrum voor het Continent een gastvrijen zetel aanbieden om hunne beteekenis en ontwikkeling in beeld te brengen en het wil de eigen bevolking dit beeld dagelijks voor oogen stellen. Gemakkelijk is deze taak natuurlijk niet, maar uitvoerbaar is zij bij goede samenwerking zeer zeker. Het groote voordeel van de vereeniging van vertegenwoordiging en voorlichting is n.l. dat de Overzeesche Gewesten, die de inzendingen op zich nemen, er het grootste belang bij hebben om aan de voorlichting in elk opzicht tege moet te komen. De instemming uit Overzeesche Gewesten met het denkbeeld bevestigt deze zienswijze. Trouwens in het prae-advies wordt zulks niet in twijfel getrokken. Burgemeester en Wethouders schij nen alleen niet noodig te achten dat Amsterdam aan het OverzeeInstituut het gevraagde offer van het Damterrein brengt. Dit stand punt is mede oorzaak, vermoed ik, dat in de toelichting van het praeadvies eene fout is geslopen. In het adres van 18 Nov. 1.1. werd aan den Gemeenteraad n.l. niet gevraagd om het Damterrein ter beschikking te stellen van een bepaald persoon, gevraagd werd te besluiten dat het vrijgekomen Damterrein zal worden bestemd wtHilillltliimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii N. V. HET ROTTERDAMSCH TOONEEL. Danton, door Romain Rolland. Laten w,e het niet ontkennen, ook in de critiek staan wij tegenover de eene uiting wel eens welwillender dan tegenover de andere. Het houdt, als bij elke ontmoeting in het leven, verband met een ondéfenieerbaar com plex van gewaarwordingen en dikwijls is het ?de eerste indruk, die over een reeks van vol?gende ervaringen beslist. Voor de meesten onzer was L'Aube", het eerste deeltje van Jean Christophe" de eerste ontmoeting met Romain Rolland en weinigen kunnen ont komen zijn aan de bekoring welke uitging van deze zachte stem, die gehoor vroeg te midden van het tumult der volken voor de geschie denis van een muzikaal kind. De populariteit van Rolland was dadelijk een andere dan bijv. de populariteit van Barbusse, een intiemere, en we waren in dit bijzonder geval schier ge lijkelijk gewonnen voor den mensch, die deze dingen zoo fijn voelde, en voor den kunstenaar die ze zoo teeder beschreef. Dezulken kunnen een potje breken. Toen de directie van het Rotterdamsch 'tooneel van den schrijver van Jean Christophe" een tooneelwerk aankon digde, begrepen wij dit in de eerste plaats als een- hommage a l'auteur en verwonderden ons ternauwernood dat men de proef maar tiiet liever had gewaagd met het ongeveer ge lijknamig en parallel-loopend drama van den jongen Büchner, dat in elk geval zijn jeugd vór heeft en een, sedert Schiller ongekende ?romarrtisehelbewogenheid, waartegen de be dachtzame revolutiedrama's van den Franschjtian het zouden afleggen, ook al hadden zij sterkere dichterlijke-endiep-menschelijke kwa liteiten getoond. Wij zijn zelfs bereid onzen natuurlijken afkeer van alles wat met nog andere dan kunstzinnige bedoelingen op de planken wordt gebracht, te onderdrukken en al Rolland's theorieën over het volkstheater" en de gemeenschap" en de verbroedering door de kunst" enz. te nemen voor wat ze zijn: noodbruggen van een edel en bijna te vol kunstenaarshart, van een geest doortrokken van menschelijke historie. Ten einde Danton" middelmoot der revolutie-cyclus: Le 14 Juillet, Danton, Les Loups," dat als drama mislukt moet heeten, als poging van een, in weerwil eener ongemeene eruditie, naïef ide alist, te kunnen zien met andere oogen dan bijv.het oeuvre vanSardou.?Heldenvereering," voor den een is het woord een klank, voor den ander, voor de besten wellicht, een ergernis voor de massa is dit sentiment noodig als brood. Het lijkt in de wereld om de beginselen te gaan, maar het gaat om de menschen, die daaraan gestalte geven, om de enkele, meer dan middelmatigen, welke wij liever kunnen hebben dan onszelf, en van wie wij verwach ten dat zij onze zwakheid zullen dekken. Zich rekenschap geven van de meer dan middelmatigen dit wilde Romain Rolland hun daden zien en toonen in het licht hunner bijzondere, fijner geconstrueerde menschelijkheid, hen ook in hun fouten begrijpelijk maken, vergeeflijk en nochtans beminnenswaardig. Zijn ijvej maakte menschen tot symbolen en symbolen weder tot menschen. Na den lijfelijken moed, waarvoor de geschiedenis van zijn Vaderland en later van Zuid-Afrika, zijn jongenshart de helden bood, zocht zijn gerijpte geest contact met den zedelijken moed, met de grooten ' eener wereld-zonder-bravoure ; Beethoven, Michael Angelo namen heldenge'sialten aan. En eindelijk kwam hij tot deze conclusie: dat er slechts n heidenmoed be staat n.l. de moed de wereld te zien zóals ze is, en er dan van te houden!" 1) Langs welk een omweg aanvaardde dit eerlijk idealisme de barre werkelijkheid ! Het is waarlijk geen wonder, dat deze schrijver zich afsloven bleef, ten koste van zijn kunstenaarschap, om aan deze realiteit nog zooveel ethische en moreele glimpen van men telle het doel alleen," tout comprendre c'est tout pardonner" etc, bij te zetten als hij maar kon. Hoe zwaar valt het alreeds om n mensch te zien zooals hij is, dat wil zeggen: onttakeld van alle dierbare eigenschappen, waarin onze eerste liefde hem voor eene instelling van algemeen nut en eerst in tweede instantie werd de wensch uitgespro ken, dat eene commissie, aan te wijzen door den Gemeenteraad, verslag zoude uitbrengen omtrent het voorgestelde Overzee-Instituut. Zooals het adres is gesteld, aanvaardt de Gemeenteraad van Amsterdam, ook als beide besluiten voor adressant in gunstigen zin worden genomen, tegenover geen enkel per soon eenige verplichting. Amsterdam zal zich alleen binden tegenover zichzelve. Ik heb deze opvatting duidelijk doen uit komen tegenover wijlen burgemeester Teile gen en ik mag nu wel zeggen dat op zijn advies het eerste verzoek uitdrukkelijk is gescheiden van het tweede, zoodat eerst de piincipieele beslissing van den Raad wordt uitgelokt en dan nagegaan, of het Overzee-Instituut aan spraak mag maken op de eereplaats, die het als instelling van algemeen nut in het hart van Amsterdam opeischt. . De gedachte om den grond te verkoopen en gelijktijdig een groot algemeen belang te dienen is eilaas net een blindemansspelletje. Trouwens wat zal er terechtkomen van den eisch dat, uit overweging van het landsbe lang, het Rijk de kosten draagt voor het monumentale gebouw, waarin de inzendingen en de vertegenwoordigers van alle overzeesche gewesten moeten worden ondergebracht zegge vier millioen gulden , als de Gemeente niet voorgaat met een offer van ruim een millioen gulden, d.w.z. het terrein, waarop het Overzee-Instituut waardig kan worden opgetrokken? Zeer zeker, vier plus een millioen d.i. vijf millioen gulden, is een geweldig bedrag. Het mag dan eene fout zijn van menig plannenmaker" dat hij de Hollandsche om zichtigheid niet voldoende in acht neemt, de andere fout om de dingen te klein te doen, heeft speciaal aan Amsterdam wel groot nadeel berokkend. En de lijdensgeschiedenis van het Noordzeekanaal n de sloot naar den Rijn, het Merwedekanaal, zijn daarvan heugende voor beelden. Er zijn er meer. Wat wij te doen hebben in alle aangelegen heden van groot algemeen belang is de zui nigheid tot het uiterste te betrachten en ge lijktijdig, zonder de geringste aarzeling in ons vertrouwen op de toekomst, onzen plicht te doen. Alleen de overheid heeft het recht wissels te trekken op eene verre toekomst en de slechtste kashouders van Amsterdam waren altijd zij, die uit kleinzielige overwegingen het oor leenden aan de bekrompenheid, die voor bijzagen wat een Coen, een van Riebeek, een Nicolaas Witsen, maar ook een Jacob van Campen, en zoovele groote Nederlanders voor deze stad zijn geweest en de verplich tingen, die het werk van hunnen geest nog steeds oplegt aan allen die voor Amsterdams toekomst zijn aangewezen te waken. Juist in kleine dingen is ook in deze Gemeente het geld bij tonnen verkwist. Alles wat eerlijk en groot in het algemeen belang voor deze stad is aangewend heeft steeds, niet alleen voor de stad zelve, maar ook voor het geheele land rijke vruchten gedragen. Wie het Overzee-Instituut deze beteekenis ontzegt, moet met argumenten komen. Is men echter overtuigd, dat het Overzee-Insti tuut een begeerlijk Instituut voor Amster dam is, dan dient het met Rijkshulp tot stand te komen. ' .: Wetende dat df.instemming van het Rijk bij den Gemeenteraad gewicht in de schaal zoude leggen, heb ik getracht deze instemming te verkrijgen, eer het prae-advies in gereedheid zoude zijn gebracht. Na bespreking met den voorzitter van den Raad van Ministers werden in een adres de strekking en de ontwikkeling van het Over zee-Instituut uiteengezet en van de betui gingen van instemming uit de Overzeesche Gewesten de volgende aangehaald: Van de Unie van Zuid-Afrika d.d. 24 Nov. : Met referte tot uw telegram door U op 15 Juni j.l. aan Zijn Hoog Edelen den Minister van Mijnwezen en Nijverheid geadresseerd, waarin U verklaart dat U tracht municipalen grond tegenover Paleis Dam te verkrijgen, voor het doel van een Overzee-Instituut en dat ruimte gratis aan Overzee-Dominions zou aangeboden worden voor een vertooning van inzen dingen is door den Minister mij opgedragen goedkeu ring van het schema te kennen te geven en U te be richten dat de Unie-Regeering bereid is de facili teiten in het voorgestelde Instituut voor de vertooning van geschikte inzendingen uit dit land te aanvaarden. Verder heb ik U mede te deelen dat de Regeering tevens bereid is de aanstelling van een geschikt ver tegenwoordiger om toezicht over de inzendingen van dit land te houden, gunstig te overwegen." Die uit Uruguay d.d. 7 September luidt; Het Kongo-Museum te Brussel (Tervueren) De dienst Buitenlandsche Handel van dit Minis terie deelt de zienswijze van den heer Consul Generaal te Brussel en is van meening dat het oprichten van het Overzee-Instituut te Amsterdam, waarin monsters, inlichtingen enz. omtrent buiten-Europeesche landen beschikbaar worden gesteld, met sympathie moet worden begroet. Als het denkbeeld ten uitvoer wordt gebracht zal, gelet op de exceptioneele ligging van Holland als stapelplaats en als doorvoermarkt, dank zij zijn prachtige verbindingswegen te land en ter zee, Uruguay de beschikking verkrijgen over een werk zaam propaganda-centrum, dat de ontwikkeling van onzen handel krachtig zal steunen, terwijl het In stituut zijnerzijds overeenkomstige inlichtingen zal verstrekken. Het Ministerie meent derhalve den heer ConsulGeneraal te moeten machtigen om gelijk hij voor stelt voor Uruguay eene afdeeling handelsinlichtingen in het Overzee-Instituut in studie te nemen, welke afdeeling door den Consul te Amsterdam zal worden beheerd, in samenwerking met onzen dienst voor den Buitenlandschen handel, die geregeld monsters, cata logi, inlichtingen enz. zal inzenden, tegenover het materiaal dat door de andere toegetreden landen zal worden verstrekt." De uitslag van mijn verzoek aan den Nederlandschen Ministerraad was niet wat ik ver wachtte, maar het afwijzen geschiedde in zoodanigen vorm, dat de ernst eener beslissing in twijfel moest worden getrokken en het derhalve gerechtigd scheen in een tweede adres op herziening aan te dringen. Dat eene Nederlandsche Regeering het Overzee-Instituut botweg afwijst, waar het door buitenlandsche Regeeringen wordt toegejuicht, zooiets bewijst eilaas dat de politiek in Nederland een kanker in ons volksbestaan moet heeten, die ook de enkele, hoewel hij daartegenover onmachtig staat, aan de publieke aandacht niet mag onttrekken. Wij kun nen in den Haag geen partij hoofden dulden, die het landsbelang voorbijzien en de tijden zijn te ernstig om ons daarin zonder protest te blijven voegen. Daarom schreef ik in het tweede adres aan den Raad van Ministers, o.m. Het Nederlandsche volk heeft uit hoofde van zijnen aanleg recht op afdoende economische voorlichting. De voorlichting omtrent de Over zeesche Gewesten aan het Nederland sche Volk te onthouden, beteekent de welvaart van dit volk benadeelen en ieder beroep op gebrek aan mid delen om deze verplichting na te komen is in strijd met de waarheid, zoolang uit 's-lands kas voor politieke inzichten millioenen worden geput. Ik vertrouw, dat de ernstige lessen om ons heen in het bijzonder den nieuwen Minister van Financiën meer aandacht aan het Overzee-Instituut zullen willen doen schenken. En door de verkiezingen, en door de vacantie is de Gemeenteraad van Amsterdam nog niet in vergadering bijeen geroepen, zoodat eene her ziening van het Regeeringsstandpunt alsnog mogelijk is. Aan de Nederlandsche Regee ring werd medegedeeld, dat instemmingsbewijzen werden ontvangen van de Nederlandsche Kamers van Koophandel te Brussel, Genève, Johannesburg, waarbij dezer dagen gevoegd zijn die van de Kamer van Koophandel, voor Nederland en Nederlandsch Oost en West-Indië te New-York en die uit de pers uit Oost-Indië. Besprekingen in Nederlandsche bladen van de meest uiteenloopende richtingen : Tijd, Standaard, Vaderland, Nieuwe Courant, Haagsche Post, Gazette de Hollande enz. hebben bewezen, dat het Overzee-Instituut de pu blieke zaak dient. Bovendien is de sociale taak erkend door Het Volk, hetwelk over het Overzee-Instituut schrijft o.m.: Bij eene goede inrichting en organisatie zouden wij er een in- en voorlichtingsdienst mee kunnen krijgen van onschatbare waarde bij alle voorkomende ge legenheden. Het komt ons voor, dat zeer zeker door de stichting van dit Overzee-Instituut een mooie kans geopend wordt op steeds betere betrekkingen met Overzeesche Landen en dat, door deze nadere kennismaking der volken onderling, de goede vriendschap sterk zou worden bevorderd. Te oordeelen naar wat wij er van zagen en hoorden, lijkt het plan van den heer Onnes ons zeer aanbeve lenswaardig en is er zeker een algemeen volksbelang met de totstandkoming van dit Instituut gemoeid." Zoo blijkt de verwachting te worden gedeeld dat het Overzee-Instituut in goede harmonie dienstbaar zal zijn aan het groote economische en sociale doel. Aan het fiere Amsterdam de beslissing of het zijne taak om de volksvoorlichting te dienen en op het Continent het middelpunt te zijn van vertegenwoordiging van alle Overzeesche gewesten, een millioen waard acht. Amsterdam. O. KAMERLING n ONNES Doorsnede en plattegrond van het Vorlesungsgebaude in Hamburg, waarin het Koloniaal Instituut is gevestigd IIII1I»IHIIIIIIIIIIHIIH IMHIIMMHIIIIItllillllllHIHIIIIIIIIIH' Illllllllllllllllllllllllllll MMIIIMIMIIIIIIMIIIMtllMMMIIHlIIIll Grand Hotel Funckler HAARLEM -:- LE MEILLEUR RESTAURANT EN VILLE -:spon, en hem dan nog, anders, en opnieuw, lief te hebben als een schepping op zichzelf. Zó, als een schapping, als een op zijn wijze, schoone schepping zag Romain Rolland, hoofd voor hoofd, de mannen der Terreur, en z trachtte hij ook ons deze figuren te doen zien, ontdaan van elk aureool, maar daar tegenover begrijpelijker, ons-nader als mensch. De gulle, fantastische Danton, de ascetische Robespierre, non sans attrait" schrijft hij bij de persoonsopgave voor alle zekerheid achter zijn ijzingwekkenden naam, de lyrische Camille Desmoulins, en zelfs de fanatieke SaintJust, de blonde duivel van de revolutie, die bij het suizelen van de guillotine het stuk besluiten mag: Les idees n'ont pasbesoindes hommes. Les peuples meurent, pour que Dieu vive." Neen, gelukt is Romain Rolland in dit werk, met al zijn groote, sympathieke bedoe lingen, nagenoeg niets. In het betrekkelijk beeld dat elk zichzelf kan maken van dezen overgekookten tijd werd niets verdiept, niets verscherpt, niets opgeheven. Wij zagen in het eerste bedrijf, dat met den besten wil niet van een Sardou-exposéte onderscheiden was, den slappen Desmoulins slechts weerzinwekkend van oppervlakkigheid, en dat de ontoeganke lijke tyran Robespierre voor dezen kwajongen een zwak" heeft gehad, werd ons Chrispijn Jr. gaf ook niet veel uiterlijke bekoring aan de figuur in plaats van uit den menschelijken gevoelshoek begrijpelijk, hoe langer hoe meer onverklaarbaar. In dit milieu, waarin mevrouw Desmoulins wiegeliedjes zingt terwijl de karren met de ter-dood-veroordeelden onder het venster voorbij rijdenjnaar het schavot suggestief werkte hier de regie achter de scher men komt eerst Danton binnen vallen en hij maakt geheel den indruk van een door het succes bedorven tooneelspeler, die de helden rollen en het vak moe wordt en ook instinct matig voelt dat zijn tijd voorbij is. De schrij-, ver heeft hem .ongetwijfeld anders bedoeld. Faisons l'amour et cultivons nos champs." laat hij hem Tolstoïnapreeken. Maar dat neemt niet weg, dat wij het tijdstip voor deze pasto rale aandoening bizonder slecht gekozen vinden, en den opschepper, die terstond daarop weer de neigingen van een kanibaal vertoont, nergens au sérieux kunnen nemen. Aan een, in deze hel gerijpt, hulpeloos besef van menschelijkheid, aandoenlijk in den reus en tra gisch in de niet meer te stuiten omstandig heden, hoe graag zouden we er ook op het tooneel in hebben geloofd ! Het is nooit on verdeeld gunstig wanneer een tooneelspeler, physiek een en ander voor een rol meebrengt, hij meent niet alleen er met deze eigenschap pen af te zijn, hij overlaadt er zijn werk mee. De proletariër van van der Veer had noch het grandiose noch ook het op zekeren rang lie derlijke (de hertog van Orleans was zijn kameraad") van den pokdaligen Danton. Wel had hij la voix de taureau" en de bra voure van den volksheld. Aan wien ik in dit bedrijf ook veel verloren had, was H rault de Séchelles (Henri Morriën). Voor dezen held van het ancien régime had mijn verbeelding altijd een zekere voorliefde. Mis schien wel van wege dat allerliefst jongens portret met den fieren steek op, dat Drouais van hem geschilderd heeft, en in elk geval om de onnavolgbare elegantie waarmee hij zijn hoofd onder de guillotine heeft gelegd. Het tweede bedrijf geeft Robespierre chez soi," een lijdend, innerlijk zwak, zichzelfopvretend dictator. Robespierre kan bijna niet anders dan belangwekkend zijn, de goedkoope middelen om hem daarbij ook ietwat huise lijk sympathiek voor te stellen door de genegenheid zijner brave hospita en haar dochter, welke laatste den eenzelvigen commensaal nog een oogenblik het vuur aan de schenen leggen moet om ons te overtuigen van zijn stoïcisme ook op dit, door den vlotten Danton met zooveel succes verkend terrein had Rolland kunnen versmaden. Hier voel den we al grond onder de voeten. Had Her man Schwab, die deze rol vertolkte, zich een meer illusie-gevenden, minder ouden kop geschminkt, hij zou de door Rolland verlang de Robespierre zijn geweest. Als analyse vind ik het bijna altijd boeiend wat Schwab op het tooneel doet, zijn spel is nooit vlak, nooit alledaagsch, en ook hier, niettegenstaande de al te grauwe figuur teleurstelde, was het de intellectueele doordringing, die vasthield. Het eenige oogenblik, dat mij in de voorstel ling ontroerd heeft, menschelijk-ontroerd, kwam van hem, toen de groote Robespicrre op de vraag of men Saint-Just in het complot zou betrekken, den schuwen havikskop af wendde en in zichzelf mompelde: Van Saint-Just ben ik bang." En door hem voelden wij ook hoe zwak de andere, hem omringende leden van het schrikbewinden het bijzonder die Saint-Just, als kunstenaar, waren en dat het Rotterdamsch tooneel bij Sardou was opgevoed. In het begin van het vorig seizoen heeft van der Lugt, die van dit moeilijk en ondank baar stuk te zamen met Schwab de regie had, veel bereikt met het volk" in Julius Caesar." Ook thans was er van het optreden van het gepeupel in de rechtszaal werk ge maakt. In verhouding tot de vitaliteit van dit stuk leek mij het koor" voldoende expressief. Büchner's drama zou op dit punt heel andere eischen hebben gesteld! Het slot was de regie uit de hand gevallen. Dat ijzig doorjageri van het vonnis in de holle, op het. bericht van brood-uitdeeling leeggestormde zaal, het rhythme van vraag en antwoord, zes maal gelijk, als het luiden van de doodsklok, de uittocht der veroordeelden.... a la peine de mort.. excécutéce jourd'hui, 16 germinal, place de la Révolution." Wij, die buiten den oorlog, buiten de revo lutie bleven, wij kunnen het leeren van het tooneel wat het beduidt als menschen tegen over menschen als wilde dieren staan. Naar omstandigheden geschokt waren wij niet, noch door het drama, noch door het spel. Maar geboeid bleven wij, omdat het de schrijvan Jean Christophe" was, die herinnerde aan menschelijke historie, bloedig gegrift in een ieders verbeelding. En het een met het ander maakte deze voorstelling toch tot iets van meer belang. TOP N A E F f I) Vertaling van Fenna de Mcijier uit Paul Colin ; .Romain Rolland",

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl