Historisch Archief 1877-1940
22 Oct. '21. No. 2313
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
KUHSTHMHDEL
JACK HIEKERK r/A Chef Goupil A Cc.
23 A 25a Lange HouMr. 't-6rarenhago
HEESTERWERKEH ¥AH DE
17»EEUWSCHE, HM6SCHE
Eff FRAHSCHE SCHOOI
SCHILDERKUNST-KRONIEK
IN HET MAURITSHUIS
De directie van dit museum biedt ons de
gelegenheid, drie der belangrijkste stukken te
zien, welke deel uitmaakten van de dezen
zomer te Parijs gehouden Nederlandsche Ten
toonstelling : een damesportret van
Rembrandt, een landschap van Hobbema en een
binnenplaatsje van Pieter de Hooch, welke
alle vroeger behoorden tot de vermaarde col
lectie van Lady Wantage te Londen en tegen
woordig eigendom zijn van den Earl of
Crawford aldaar. Alle drie zijn deze werken van
allereerste
hoedanigheidRembrandt's portret is een van zijn aan
grijpendste en meest verteederende uitbeel
dingen van den ouderdom. Welk een
wijs-weemoedig berusten spreekt er uit den strakken
staarblik dezer oudevrouwen-oogen, waaruit
alle levensglans reeds lang verdween, en hoe
ontroert het verval van dit eerbiedwaardig
gelaat met de diepe wangholten en het
binnenwaarts wijkende, tandelooze mondje!
Ingeklemd zit het kleine, vermagerde hoofd
je tusschen den stijven, zwarten haartooi en
de breed-uitstaande, witte plooikraag;
kleine vlekjes van een mat bruinrood plekken
in het slappe, bleeke vel. De geheele schilderij
is in een bruinen toon, wordt gedateerd op
1661 en stelt vermoedelijk dezelfde dame voor
als de evenzeer in de Staalmeesters-periode
(1661-'62) ontstane beeltenis, van wat grooter
afmetingen en reikend ongeveer tot de knieën,
die zich te Londen in de National Oallery
bevindt.
Typeerend is het zeer groote Hobbema-doek:
een watermolen in een bosch. Dit soort
werk van den oud-Hollandschen meester is
het geweest, dat in de langvervlogen jeugd
jaren der moderne landschapkunst aan
Engelsche en Fransche schilders en na hen nog
aan menigen roemloozen imitateur ten onzent
tot voorbeeld strekte, om het rijk-pittoreske
gegeven niet alleen, maar ook om de grootheid
van stijl, de vastheid van opbouw, de
forschheid van toets, de gevoelige en meesterlijk
doorgevoerde lichtnuanceering.
Het stuk van Pieter de Hooch (?Man en
vrouw op een binnenplaats," met een klein
meisje terzijde) behoort tot diens grootere
werken (h. 76, b. 64 c. M.). Het is tentoonge
steld in de groote boven-achterzaal van het
museum en moet bij voorkeur worden be
keken uit het donker der deuropening van
het zaaltje met 18e-eeuwsche kunst er vlak
P. DE HOOCH
MAURITSHUIS
tegenover; het wint dan aanmerkelijk aan
lichtkracht en aan diepte van doorzicht.
Merkwaardig en wonderlijk : ofschoon de
dag getemperd, de lucht gedekt is, baadt hél
de schilderij in licht. Het bloeiende, helle,
maar geenszins harde, rood van den rok der
drinkende vrouw staat als een glorie van licht
en kleur tegenover het bescheiden grijs en
zwart der heerenkleedij en de stille tinten van
geel, groen en grijs van het meisjesfiguurtje.
Niets is hier meer overgebleven van de
voorstelling, van het geval, van het genre
onderwerp ; alles is opgegaan in de verheer
lijking van het licht, het levende licht.
H. F. W. J E L T E s
KUNSTZAAL FETTER
De schilder en teekenaar Bobeldijk expo
seert in de kunstzaal Fetter eenige geschil
derde en geteekende portretten. Deze ten
toonstelling is misschien voor den teekenaar
belangrijker dan voor zijn publiek;
althans als hij niet bang is voor zelfcritiek.
Daar is het kleine meisje met den pop. Het
stuk is een der compleetste van de verza
meling en heeft eenige pretentie. Het trok
eenmaal de aandacht door zijn aardige rose,
paarse en grijze kleurtjes. Het heeft nog iets
charmants, maar nu het daar weerstaat in de
meernuchter doende tentoonstellingsfeer, zou
ik willen weten of het zijn auteur nog bevredigt.
Geen indruk is mij van deze tentoonstel
ling zoo sterk bijgebleven als die van de
zwaarte der last die drukt op de schouders
van een portretschilder. Elk doek inspireert
de verzuchting: wat is het toch moeilijk. En
ondanks de niet te miskennen coloristische
kwaliteiten van Schmölers portret, zou ik
geneigd zijn allereerst in een tekort aan
coloristische begaafdheid bij dezen schilder
te gelooven. Misschien is daarom zijn blijk
bare recente voorliefde voor
crayon-portretten een gelukkig verschijnsel. Maar ook dan
nog blijft,de vraag of hij met deze
eenigszins nonchalant of met een zweempje
gemaniereerdheid geteekende beeltenissen op den
goeden weg is. Zouden zuivere en nauw
keurige wedergave voorshands niet een der
eerste voorwaarden zijn voor het slagen van
den Heer Bobeldijk als portrettist? Moest
ik althans uit het geëxposeerde een keus
' doen, ik gaf de voorkeur aan het eenvoudige,
haast nuchtere, maar degelijk geschilderde por
tret van Dr. de V.
VEILING MAK 11?13 OCTOBER.
Toevallig bood deze veiling van oude kunst
eenige uitmuntende portretten. Daaronder
allereerst dat van Aagje Briel, weduwe van
Cornelis Hartigsvelt, een Rotterdamsch bur
gemeester, door Van der Helst. Men zou
den Heer Bobeldijk door vergelijking onrecht
doen. Maar onwillekeurig trof hier na
het bezichtigen van zijn tentoonstelling
het van-zelf-sprekende van zulk een portret
uit de XVIIe eeuw. Er is geen moeite, geen
aarzeling, geen zoeken aan te bespeuren. De
maker stond absoluut boven zijn onderwerp.
De gelijkenis is boven verdenking. En juist
bij van der Helst, die vooral een nabootser
wou zijn, geen doorgronder, treft het hoeveel
ook dan nog door een volledige kennis van
het metier, een beheerschen van alle middelen,
wordt bereikt. Op de schildering van den
mond, de mondhoeken, de kin, de huidsplooicn
van den hals, de zachte contouren, he-t nai
wmerkbare overgaan in den (wat gedonkerden?)
achtergrond, raakt ge niet uitgekeken. Wat
een meesterstuk ook zonder diepzinnigheid.
Als schilderstuk niet minder, maar minder
aantrekkelijk door de gewilde pose, was een
portret door en zeer vermoedelijk niet van
Jan Steen. De factuur was hier zelfs leven
diger en pittiger en de bij uitstek fraai ge
schilderde handen verhoogden niet weinig de
waarde. Voortreffelijk was ook de hand op
een overigens vervelend portret van den
graveur Van Mallery door Van Dijk, terwijl
een portret van den Venetiaanschen graaf
Baldi, door Tintoretto, alle andere in waar
digheid overtrof. Naast een opmerkelijk 17e
eeuwsch interieur, met het monogram J. v.
L. geteekend, verdient dan (van de modernen)
nog Tholen vermelding. In een vloeiend en
zacht geschilderden avondstond buiten
Enkhuizen, van respectabel formaat (100 x 150cM.)
haast te bescheiden van voordracht, kon
men zijn beste eigenschappen terug vinden.
H.
HARRY SCHMIDT, Bilder aus der
Geschichte der Stadt Friedrichstadt an dev
Eider. Zur 300 Jahrfeier der Gründung
im Auftrags des Presse-Ausschusses.
Friedrichstadt an der Eider, Verlag von
M. Pfeiffer, 1921.
Men kent de aanleiding tot het schrijven
van dit boekje. Dezen zomer is in Friedrich
stadt het derde eeuwfeest van de stichting
der stad plechtig herdacht. Die stichting
was een gevolg van de godsdienstvervolging,
waaraan ten onzent de Remonstranten na
de synode van Dordrecht blootstonden.
Zeer velen van hen weken uit naar de streken,
waarmede Holland van ouds in handelsbe
trekking stond en waar men een nauw ver
wante taal sprak, naar de kusten van Noord
en Oostzee. Die uitwijking heeft zich voor een
deel geconcentreerd in Friedrichstadt of
Frederikstad, zooals onze voorouders zeiden.
De hertog van Hol&tein, Frederik III, zag
het belang van de zaak in; hij schonk aan de
Remonstrantsche ballingen ruime voorrech
ten en vergunde hun op den gunstig gelegen
oever van de Eider een stad te bouwen. Die
stad is inderdaad gesticht en door tal van
Remonstranten betrokken. Maar Frederikstad
heeft toch niet aan de verwachtingen beant
woord. De hertog had de stichting bevorderd,
omdat hij de hoop koesterde, dat een aan
zienlijk deel van den rijken en rijkmakenden
Hollandschen handel naar de Eider kon wor
den afgeleid. Die hoop is volstrekt niet ver
wezenlijkt. Frederikstad is geen wereldhaven
geworden als Amsterdam en zelfs geen handels
stad als Rotterdam. Het is nooit meer ge
worden dan een landelijk handelsplaatsje.
Toch heeft het zijn beteekenis gehad: het is
een godsdienstige wijkplaats geworden, waar
alle kerkelijke richtingen vrij en veilig naast
elkander konden bestaan. Het was het schoone
Remonstrantsche beginsel der godsdienstige
verdraagzaamheid, dat in Frederikstad werd
toegepast; het is dan ook meer dan symboliek,
dat de toren der Remonstrantsche kerk het
stadsbeeld beheerscht. Reeds lang is Fre
derikstad geen Nederlandsche kolonie meer,
maar het is steeds dankbaar indachtig gebleven
aan zijn oorsprong. Nog steeds is
Frederiksstad de eenige buitenlandsche gemeente van
de Remonstrantsche Broederschap. Al die
herinneringen zijn zeker sterk en ook schoon
genoeg om de aandacht voor het boekje van
dr. Harry Schmidt te vragen.
H. BRUGMANS
lltllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIillliiiiilll tllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
DRAATI/CHE'KRONIEK
K-V. HET NEDERLANDSCH TOONEEL.
Een Droomspel, door Aug. Strindberg.
Wel hield Strindberg in zijn leven en wer
ken krampachtig vast aan de oude Schuld",
hiaar een prachtig-wreed idealisme stelde er
de Vrouw das ewig Weibliche", als de incar
natie van het goddelijk bewustzijn tegenover;
das Weibals1 Erlöser", zegt de Onbekende in
Nach Damascus". Met het engelachtig fi
guurtje van Eleonore" (Paschen), voor mij
Strindberg's puurste schepping, gaf hij in
schets wat hij in De Dochter van Indra"
zocht te voltooien; een bekroning waarin hij
niet geheel is kunnen slagen, aangezien deze
godendochter, zoowel met theatrale als
religieuse bedoelingen, in drieërlei functie: lijdend,
bedrijvend en verklarend, in het Droomspel"
optreedt. Zij bleef een dichterlijke realiteit
na'ast de realiteit van dezen droom; haar
lijdensweg volgen wij van statie tot statie,
zonder dit lijden, dat zijn hoogtepunt berei
ken moet in een parallel met Qolgotha alle
Rechtvaardigen" werpen zich op haar te
gevoelen als een waarachtigen kruisgang;
terwijl, aan den anderen kant, haar optreden
voor een engel wel wat didactisch is. Meer, en
minder dan symbool, begrijpen wij haar als
trait d'union tusschen de Westersche
religietise aanschouwing, die een God buiten en
boven ons stelt.en de Oostersche welke tot den
God in eigen binnenste (Brahma) inkeert.
In hoever'de kunstenaar zich hier heeft geïn
spireerd en welk een ingeving was het!
op de, aan de Indische philosophie ontleende
legende van den zondeval, in hoever de
Boeddhistische leer den belijder" in Strind
berg een uitkomst is geweest, laat zich uit
dit smartekind", 'zooals hij zelf het Droom
spel" noemde, niet afleidden; in het werk
zijn vele,en soms tegenstrijdige invloeden waar
te nemen (Nietzsche, Wagner, Böcklin, Edgar
Allan Poe) en het slot brengt geen oplossing.
Bij gevolg, omdat wij in Indra's Dochter
niet door alles heen een kind van haar
vaderland erkenne.n, blijft het Voorspel" min.
of meer lever de rideau" ,een wat schraal ge
sprek tusschen een subjectieven God Indra en
zijn nieuwsgierige Dochter .waarbij we aan
de draagkracht van Goethe's Prolog im
Himmel" niet moeten denken, en waaraan
alleen de metteur-en-scène zijn glans verleenen
kan. Den sleutel, welke ons tot de wijsgeerige
kern van het werk, en tevens tot zijn innigste
poëzie voert, die bovendien den droomvorm
doet begrijpen geenszins als een willekeurige
vlucht in het metaphisische,maar als een vorm
van verantwoorde, zij het aan andere dan de
daagsche wetten gebonden, en verscherpte
werkelijkheid, reikt Indra's Dochter ons
eerst op het allerlaatst, daar waar zij onder
de menschen", van wier ten hemel schreiend
levenslot zij zich op de duistere Aarde over
tuigen komt, den half-broeder (den Dichter)
ontmoet, van wien zij mag veronderstellen
dat hij de nooden der menschheid iahoogeren
zin re gistreeren kan en de taal der Goden niet
misverstaat, den kunstenaar, in wien intuïtie
en bewustzijn zich toespitsen naar mate zijn
pelikanenbloed vloeit, den droomer met open
oogen, voor wien elk onlustgevoel een
wereldsmart inhoudt, pech" de klauwen van het
Noodlot vertoont, het groote kind dat levens
lang bang blijft in het donkere bed zijner ver
beelding.: Strindberg. Aan dezen fladderaar
tusschen hemelen aarde, tusschen de werkelijk
heid van den droom, en den droom, dien wij
werkelijkheid noemen, vertelt Indra's Dochter
hoe het gekomen is,dat de wereld niet meer dan
een gebrekkige copie" schijnt vanzichzelve,
van de oorspronkelijke bedoelingdes Scheppers.
In den ochtend der tijden, eer nog de zon
scheen, liet Brahma, de goddelijke oerkracht
zich door Maja, de wereldmoeder, tot paring
verleiden. Deze verbinding van de goddelijke
kracht met het laag-stoffelijke werd de oor
zaak van den val uit den hemel. De wereld,
het leven en He menschen zijn dus niet anders
dan een schijnbeeld."
Om den stoffelijken broeder deze lieve
conclusie wel te doen verstaan, had
de Dochter van Indra hem erbij moeten ver
tellen hoe Strindberg dit schijnbeeld," de
zen averechtschen afdruk" verantwoordt.
Maja" (het gezichtsbedrog) wordt n.l. voor
gesteld als een gesluierde vrouw, die in de
plooien van haar kleed de beeltenis draagt
(een décalqueer-prent) van de aarde en haar
stervelingen. Te meer omdat deze schoone
symboliek ten grondslag ligt aan een
weergalooze.dichtervondst: de Dechter van Indra
leent voor haar reis over de Aarde van de
nederigste aller zusters", een oude
balletteuse, die dienst doet als portierster aan de
opera, den grauwen omslagdoek, waarin
gedurende dertig onbezweken levensjaren
de afgedankte sterren" en koristen hun ver
twijfelde gezichten hebben gedrukt. Wij ken
nen deze portierster, aan elk levensstation zit
er een.... Maar welk een kunstenaar was de
man die haar tot heldin verhief, die'van den
omslagdoek der Vrouw in haar schamelste
gedaante, een Nessuskleed plooide om de
teere leden van een ontvankelijk godenkind !
Hartverscheurend is daarna het défiléder
spelers en figuranten van het Lot in zijn
onnoozelheid! In het midden van het werk,
nadat Indra's dochter het Verlangen heeft
leeren kennen als een kerker, waar niemand
uit wii, de Liefde als een gedekte tafel, waar
niemand aanzit, het Recht als een
lasterprocès, waarbij niemand gelijk krijgt, is de doek
vol, het schouwspel der menschelijke beproe
vingen heeft tot het eerste einddoel geleid:
het medelijden is in het hart der belang
stellende" geboren. Zij moet den te zwaren
doek uitwasschen. Als zij terugkomt is hij
:helder wit: n enkele traan van medelijden
was voldoende."
Het drama valt op dit ontroerend accoord
in twee deelen, elk een afgerond geheel. Thans
begint, wat ingrijpender is dan
belangstellendaanschouwen, het medeleven als mensen
onder de menschen, het leed aan eigen lijf en
ziel, het eenige, dat ons het quivalent, het
leed van den ander," tot op de zenuwen door
voelen doet. In dit tweede deel heeft de in
spiratie den dichter hier en daar begeven, doch
hoe heeft hij het leven op heeterdaad betrapt
ook bezijden den bovenmenschelijk gespan
nen boog! Welk een proces-verbaal, en hoe
veel barmhartigheid ! God's evenbeeld dat de
mest moet kruien opdat de bloem onzer be
geerten tot in den hemel reikhalzen mag. Het
koninkrijk der hemelen, op aarde.... een
leege provisiekast.
Om den zin van dit leven te ontdekken
laat Indra's Dochter ten einde raad die kast,
met haar geluksembleem, een klaverblad
van vier, als luchtgat, openen. De mannen der
wetenschap (hoe heeft de geleerde dichter
hen gehaat!) vliegen er elkaar om in de haren,
een eenvoudige van geest, de glazenmaker uit
het eerste bedrijf, zet er de diamant van zijn
goedgelovigheid op. Ook achter deze ver
vulling; niets, d.w.z. minder dan wat de on
eindige verwachting zich droomt. Genade en
ongenade, ze liggen besloten in de heerlijk
heid van het Mysterie." Voor de Dochter
van een God kan na dit wereldsch echec
alleen nog de Dichter (de abstractie) toevlucht
zijn. In den Officier", haar eerste plechtanker
ontmoette zij den immer-onvolwassene, een
held in zijn verbeelding, moeders-kind in de
werkelijkheid ; tot in zijn droomen achtervolgd
door den schoolmeester, levenslang na
efgetrouw aan het meisje," de liefde-illusie,
zijn eenige Victoria. De tweede op den trap
der menschheid is de Advocaat", de volwas
sen man in het volle leven, die de realiteit
aandurft en de capaciteit bezit, doch de
fantasie (Victoria) niet kent.
De samensmelting van officier en advocaat,
kind en man, gestegen tot de hoogste trede
der menschelijke bevattelijkheid, is de kunste
naar, de schepper-in-het-klein, welke aan de
dingen vorm kan geven. Uit zijn handen
neemt Indra's Dochter de Klaagbede der
menschheid, een gewaarborgde perkamentrol,
over. Zij zal dit Wereldpoëeem in de taal harer
vaderen overbrengen opdat God Indra thans
helder zal verstaan wat in het Voorspel als
een kakophonie opsteeg tot zijn oor.
Dit is al wat zij voor de ongelukkige sterve
lingen doen kan. Het is niet veel, en op god
Indra hebben wij weinig fedutie. De hemel
vaart, beter de aftocht der verslagen
Zuster", ongedeerd door de vlammen van het
brandend Slot-onzer-verwachtingen, terwijl,
volgens den tekst, door de vensters het
verloren Geslacht staart over de puinhüopen
naar den christelijken? hemel, en een
chrysanthemum van bordpapier aan den nok ont
luikt, is van sterke theatrale werking. Niet
meer. Een oplossing, in verhouding tot den
opzet, in de lijn van Strindberg, van den
modernen mensch, kan ik in deze algeheele
debacle, in dezen brandstapel, die een altaar
wil beduiden, niet zien. Ze behoort tot het
tijdperk van den Zondvloed. De God in eigen
hart, de liefdekracht, die zegeviert over leven
en dood, vond in de ondernemende
Brahmaanschc een te zwakke Portia.
Voor Strindberg was het hoogst bereikbare
in liefde : medelijden, slechts in het lijden voel
de hij verlossing. Den stillen lach , de ver
lichting van den kwinkslag" kende zijn over
spannen idealisme niet. Als kunstenaar was
hij de slaaf van zijn vrijheid, maar zelfs een
godendochter bond hij aan de wetten der
burgerlijkste conventies. Zonder openlijk te
inoraliseeren, heeft hij, zoodra een geval leidde
tot generalisatie, door zijn wijze van voorstel
ling, aan het Leven onrecht gedaan. In een
Droomspel" geldt nooit het geval", elk
bewijs" grijpt daar wijd om zich heen.
Ontegenzeggelijk, het was tactloos van den
man in het eerste bedrijf om zijn ten doodc op
geschreven vrouw nog een zijden mantel ca
deau te geven, maar hoeveel onhandige, ond
licate geschenken, waaraan we niets hebben"
en die ons innerlijk kwetsen, worden met een
glimlach aanvaard en terzijde gelegd, hoeveel
vrouwen en moeders houden zich groot op
haar physiek of moreel sterfbed. Dat
eenc van haar dien mantel dan aan de
dienstbode zou .uitleenen zoo lang dit den
gever nog teleurstellen kan (Strindberg's
Droom" is een ware" droom) houd ik voor
een hatelijke uitzondering. De Godendochter
acht het een hemelval dat ze voor de goede
gezinsorde kool moet eten.... en een rij van
lieve gezinsmoeders, welke van het tinnen
kinderbord de onsmakelijke
brokken-die-erniet-in-willcn grandioos wegpikken, maakt haar
beschaamd. Niet elk kind, dat aan de meid"
wordt overgelaten en op Zondagmiddag in de
keuken omhangt, voelt zich een treurspelheld
als de kleine Strindberg, die in zijn herinnering
altijd de zoon van een dienstmeid" bleef;
er zijn er, die tusschen de putten en pannen
het paradijs vinden. Millioenvoudig is het per
soonlijk leed. Doch niet dit betrekkelijke mag
de essentie zijn van den averechtschen
levensdroom, welke, buiten onze begrippen van
ruimte en tijd, ontheven aan de wet van oor
zaak en gevolg, slechts een doelloos, wreed en
hopeloos schimmenspel schijnt, een
doodendans. Slecht zijn de menschen niet, maar
goed toch ook niet".... Wie legt den maat
staf aar)? Op de vraag van Indra's Dochter
of er na het bezoek van God's zoon op deze
aarde niet wat verbeterd is? antwoordt de
Dichter met deze concessie: Ja, een heel
klein beetje." Maar is het aan denlabielen
kunstenaar dit antwoord? En is het waar?
Des dichte r's edelst pleit, waaruit een machtig
kunstwerk groeide, geldt: den Blinde, de
leelijke Edith, de gelukkigen," die voorvoelen,
dat ook het geluk zichzelf, gelijk de kaars,
verteert, de kleinmoedigen, welke levenslang
op de schoolbank zitten, bc-vend voor wat ze
nog niet, of niet-ineer,weten, de hopeloozen,
wier fantasie niet bij machte is aan de her
haling" nieuw leven in te blazen, het liefdevol
hart dat door den naaste (liefste) willens en
wetens wordt vertrapt. In hun belang schonk
Strindberg ons het Droomspel.." den spiegel,
die van het schijnbeeld de oorspronkelijke
gedaante toont, Indra's Dochter het
overzicht dat tot inzicht leiden kan.
Want, zoo verluidt de legende, welke
de Droomster den Dichter maar onvol
ledig overbracht: te midden van het onzalig
kroost, bracht Maja n goddelijk kind ter
wereld : Boeddha, den Wijze ....
Het overige is Regie; innerlijke en uiter
lijke, onscheidbaar, en van fijne hoedanigheid.
De taal, waarin de dichterlijke actie van dit
werk als het ware is?gevat",vind ik,voor zoover
wij, die geen Zweedsch kennen, deze naar de
verschillende vertalingen beoordeelen mogen,
weinig suggestief; op zwakke oogenblikken te
sterk, op machtige momenten niet krachtig
genoeg. De tot litanie verheven klacht Es
ist schade urn die Menschen," staat niet in
verhouding tot de superlatieven (foltering,
marteling, hellepijn) waarmede Strindberg
van den aanvang af het menschenlcven
geeselt, en dekt niet tot het einde, den
indrukin-stijgende-ontzetting, welke deze ontdek
kingstocht door zoovele gruwelkamers op
de mensch-geworden Godendochter maken
moet. Daar staat een moeder," zógekweld,
dat zelfmoord" haar een uitkomst toeschijnt
.,Het is jammer...... inderdaad." Des
te intensiever moet bij deze verhouding
de toonval zijn, het gebaar, de stilte,
de werking van licht en schaduw. Het
bijzondere geval, dat de decors-ontwerper,
metteur-en-scène, als me de re gissen r wordt
genoemd, volgt daaruit. Strindberg heeft
ieder kan daarover zijn commentaren lezen
lang getobd om met vereende krachten .een
tooneelvorm voor zijn Droom" te scheppen.
Svend Gade was de man wien het gelukte een
oplossing te vinden. In Kopenhagen, Berlijn,
en thans te Amsterdam bracht hij haar.
Bevredigde ze ook ons? Ten deele. Een jon
gere dan hij zal mogelijk eenmaal tot een een
voudiger oplossing geraken, een cubist wellicht
nog meer de lichte beweeglijkheid van het
droomleven in versneld tempo trachten
te achterhalen. Doch dit blijven, ovenals een
ieders ideale verbeelding, hypothesen; wat
Svend Gade gemaakt heeft, waarvoor hij geen
middel heeft geschuwd, is tastbaar, een groote
greep, voldoende irreëel, daar, waar hij Strind
berg's fantasie niet overtcffen wilde, vaak
betoover-.-nd, minder naar onzen smaak in
sommige tafereelen, die ook decoratief onder
Wagner's invloed schijnen te zijn ontstaan.
Ten slotte echter is deze geheele sterke visie
privébezit, men kan ze, evenals de innerlijke
vertooning, charade en action waaraan
Svend Gade met Royaards samen heeft ge
arbeid, aanvaarden of verwerpen, ibeter dan
eraan te willen tornen, en de critiek mag het
zich mijns inziens gemakkelijk maken waar
het geheel, een worp, onmiskenbaar geslaagd
mag heeten. In tegenstelling met het drama
zelf,waarmede;nen strijden moet om, al weder
strevend, door te dringen tot zijn diepste ver
schieten, om den weligen bloei dezer sym
bolen, niet bedacht, maar als uit den grond
opgeschoten, te kunnen naspeuren, om eindelijk
te mogen erkennen: bij al wat er mij niet
naar den geest in is, hier ligt een onover
zienbare schat aan menschelijkheid, ? in
tegenstelling dus met wat onze eigen ver
beelding er mede beleeft, moet men aan de
vertooning, aan den tooneeldroom van dezen
Droom", niet te veel raken. Wat doet het
er ook toe in deze of de een wat meer uit zijn
rol haalt dan de ander; alleen wie de stemming
verstoort, de suggestie verbreekt en dat
deed niemand blijft jegens dit werk in de
schuld. De Dochter van Indra is de eenige,
die gestalte heeft, van wie meer dan een
schimmigen schijn mag uitgaan. Mevrouw
Royaards deed het mooi, en gaf met haar
stem?physiek zou zij nog meer van het mede
lijden" (de menschenliefde in haar
overkropping) doortrild en doorschokt kunnen
zijn?aan de woorden zooveel zachten glans,
dat zij verdiept schenen en het ietwat onder
wijzende niet hinderlijk bleek. Ik zie den
Officier" nog ietsgrootesker dan Saalbornhem
in karaktervolle eenheid, ontroerend, uit
beeldde; den Advocaat" schraler en hoekiger
dan Royaards, wiens Ecce Homo", het
oogenblik dat hem de doornenkroon wordt
opgezet, niettemin door groote tragiek trof,
zonder dat dit, volkomen fantastisch gehouden
beeld de gedachte aan gewaagde naboot
sing deed opkomen. Den Dichter" voel ik, in
weerwil van Strindberg's pathos, dieper en
wranger dan Gobau, het tooneel
derhuwelijksonttakeling, spookachtiger, feller, snerpender
voor zoover dit met den aangehouden
sourdine-toon van het geheel overeen te brengen
zou zijn. Dit is het eenige tooneel, waarin
Indra's Dochter een oogenblik uit den
klagelijken toon kan komen. In het eerste gezin",
in het groeiende Slot,schetste Strindberg de
moeder", in wie de Vrouw (de fantasie) ten
onder gemoederd is, in dit tweede gezin",
van Agnes en Axel, de Vrouw, die
nooit, schoon zij een kind heeft, moeder werd,
in wie daarentegen de fantasie zólevend
bleef, dat haar droomen levenslang
hongerden naar den Officier", den man
van-verbeelding, wiens passie haar uit het
alledaagsche huwelijk met den mat
realistischen advocaat bevrijden moet. Deze Agnes
is geen slachtoffer" als haar voorgangster,
de moeder van den officier, ze is agressief,
het is de minnares, die in den gezel" den
aartsvijand bestookt, terwijl het vitterig,
kwaadsappig humeur van den echtgenoot,
welke in de Vrouw een moeder voor zijn
kind en een huishoudster zocht, berust op
den weemoed van een vaag besef, dat wat
hij voor het leven houdt, voor een ander,
voor de vrouw aan zijn zijde, niet het Leven
is. Het" essentiëele huwelijkskleed ligt hier
geperst in de holte van een vuist.
Maar, gelijk gezegd, dergelijke
gevoelsverschillen grijpen niet in, waar het voornaam
ste, de tegelijkertijd beklemmende en ver
lichtende droomstemming, dank zij duizen
derlei onnaspeurbare middelen getroffen was,
en bewaard bleef, en de innerlijke
vertooni tig ons als geheel supérieur voorkwam.
TOP N A E F F