De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 22 oktober pagina 7

22 oktober 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

22 Oct. '21. No. 2313 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND KUHSTHMHDEL JACK HIEKERK r/A Chef Goupil A Cc. 23 A 25a Lange HouMr. 't-6rarenhago HEESTERWERKEH ¥AH DE 17»EEUWSCHE, HM6SCHE Eff FRAHSCHE SCHOOI SCHILDERKUNST-KRONIEK IN HET MAURITSHUIS De directie van dit museum biedt ons de gelegenheid, drie der belangrijkste stukken te zien, welke deel uitmaakten van de dezen zomer te Parijs gehouden Nederlandsche Ten toonstelling : een damesportret van Rembrandt, een landschap van Hobbema en een binnenplaatsje van Pieter de Hooch, welke alle vroeger behoorden tot de vermaarde col lectie van Lady Wantage te Londen en tegen woordig eigendom zijn van den Earl of Crawford aldaar. Alle drie zijn deze werken van allereerste hoedanigheidRembrandt's portret is een van zijn aan grijpendste en meest verteederende uitbeel dingen van den ouderdom. Welk een wijs-weemoedig berusten spreekt er uit den strakken staarblik dezer oudevrouwen-oogen, waaruit alle levensglans reeds lang verdween, en hoe ontroert het verval van dit eerbiedwaardig gelaat met de diepe wangholten en het binnenwaarts wijkende, tandelooze mondje! Ingeklemd zit het kleine, vermagerde hoofd je tusschen den stijven, zwarten haartooi en de breed-uitstaande, witte plooikraag; kleine vlekjes van een mat bruinrood plekken in het slappe, bleeke vel. De geheele schilderij is in een bruinen toon, wordt gedateerd op 1661 en stelt vermoedelijk dezelfde dame voor als de evenzeer in de Staalmeesters-periode (1661-'62) ontstane beeltenis, van wat grooter afmetingen en reikend ongeveer tot de knieën, die zich te Londen in de National Oallery bevindt. Typeerend is het zeer groote Hobbema-doek: een watermolen in een bosch. Dit soort werk van den oud-Hollandschen meester is het geweest, dat in de langvervlogen jeugd jaren der moderne landschapkunst aan Engelsche en Fransche schilders en na hen nog aan menigen roemloozen imitateur ten onzent tot voorbeeld strekte, om het rijk-pittoreske gegeven niet alleen, maar ook om de grootheid van stijl, de vastheid van opbouw, de forschheid van toets, de gevoelige en meesterlijk doorgevoerde lichtnuanceering. Het stuk van Pieter de Hooch (?Man en vrouw op een binnenplaats," met een klein meisje terzijde) behoort tot diens grootere werken (h. 76, b. 64 c. M.). Het is tentoonge steld in de groote boven-achterzaal van het museum en moet bij voorkeur worden be keken uit het donker der deuropening van het zaaltje met 18e-eeuwsche kunst er vlak P. DE HOOCH MAURITSHUIS tegenover; het wint dan aanmerkelijk aan lichtkracht en aan diepte van doorzicht. Merkwaardig en wonderlijk : ofschoon de dag getemperd, de lucht gedekt is, baadt hél de schilderij in licht. Het bloeiende, helle, maar geenszins harde, rood van den rok der drinkende vrouw staat als een glorie van licht en kleur tegenover het bescheiden grijs en zwart der heerenkleedij en de stille tinten van geel, groen en grijs van het meisjesfiguurtje. Niets is hier meer overgebleven van de voorstelling, van het geval, van het genre onderwerp ; alles is opgegaan in de verheer lijking van het licht, het levende licht. H. F. W. J E L T E s KUNSTZAAL FETTER De schilder en teekenaar Bobeldijk expo seert in de kunstzaal Fetter eenige geschil derde en geteekende portretten. Deze ten toonstelling is misschien voor den teekenaar belangrijker dan voor zijn publiek; althans als hij niet bang is voor zelfcritiek. Daar is het kleine meisje met den pop. Het stuk is een der compleetste van de verza meling en heeft eenige pretentie. Het trok eenmaal de aandacht door zijn aardige rose, paarse en grijze kleurtjes. Het heeft nog iets charmants, maar nu het daar weerstaat in de meernuchter doende tentoonstellingsfeer, zou ik willen weten of het zijn auteur nog bevredigt. Geen indruk is mij van deze tentoonstel ling zoo sterk bijgebleven als die van de zwaarte der last die drukt op de schouders van een portretschilder. Elk doek inspireert de verzuchting: wat is het toch moeilijk. En ondanks de niet te miskennen coloristische kwaliteiten van Schmölers portret, zou ik geneigd zijn allereerst in een tekort aan coloristische begaafdheid bij dezen schilder te gelooven. Misschien is daarom zijn blijk bare recente voorliefde voor crayon-portretten een gelukkig verschijnsel. Maar ook dan nog blijft,de vraag of hij met deze eenigszins nonchalant of met een zweempje gemaniereerdheid geteekende beeltenissen op den goeden weg is. Zouden zuivere en nauw keurige wedergave voorshands niet een der eerste voorwaarden zijn voor het slagen van den Heer Bobeldijk als portrettist? Moest ik althans uit het geëxposeerde een keus ' doen, ik gaf de voorkeur aan het eenvoudige, haast nuchtere, maar degelijk geschilderde por tret van Dr. de V. VEILING MAK 11?13 OCTOBER. Toevallig bood deze veiling van oude kunst eenige uitmuntende portretten. Daaronder allereerst dat van Aagje Briel, weduwe van Cornelis Hartigsvelt, een Rotterdamsch bur gemeester, door Van der Helst. Men zou den Heer Bobeldijk door vergelijking onrecht doen. Maar onwillekeurig trof hier na het bezichtigen van zijn tentoonstelling het van-zelf-sprekende van zulk een portret uit de XVIIe eeuw. Er is geen moeite, geen aarzeling, geen zoeken aan te bespeuren. De maker stond absoluut boven zijn onderwerp. De gelijkenis is boven verdenking. En juist bij van der Helst, die vooral een nabootser wou zijn, geen doorgronder, treft het hoeveel ook dan nog door een volledige kennis van het metier, een beheerschen van alle middelen, wordt bereikt. Op de schildering van den mond, de mondhoeken, de kin, de huidsplooicn van den hals, de zachte contouren, he-t nai wmerkbare overgaan in den (wat gedonkerden?) achtergrond, raakt ge niet uitgekeken. Wat een meesterstuk ook zonder diepzinnigheid. Als schilderstuk niet minder, maar minder aantrekkelijk door de gewilde pose, was een portret door en zeer vermoedelijk niet van Jan Steen. De factuur was hier zelfs leven diger en pittiger en de bij uitstek fraai ge schilderde handen verhoogden niet weinig de waarde. Voortreffelijk was ook de hand op een overigens vervelend portret van den graveur Van Mallery door Van Dijk, terwijl een portret van den Venetiaanschen graaf Baldi, door Tintoretto, alle andere in waar digheid overtrof. Naast een opmerkelijk 17e eeuwsch interieur, met het monogram J. v. L. geteekend, verdient dan (van de modernen) nog Tholen vermelding. In een vloeiend en zacht geschilderden avondstond buiten Enkhuizen, van respectabel formaat (100 x 150cM.) haast te bescheiden van voordracht, kon men zijn beste eigenschappen terug vinden. H. HARRY SCHMIDT, Bilder aus der Geschichte der Stadt Friedrichstadt an dev Eider. Zur 300 Jahrfeier der Gründung im Auftrags des Presse-Ausschusses. Friedrichstadt an der Eider, Verlag von M. Pfeiffer, 1921. Men kent de aanleiding tot het schrijven van dit boekje. Dezen zomer is in Friedrich stadt het derde eeuwfeest van de stichting der stad plechtig herdacht. Die stichting was een gevolg van de godsdienstvervolging, waaraan ten onzent de Remonstranten na de synode van Dordrecht blootstonden. Zeer velen van hen weken uit naar de streken, waarmede Holland van ouds in handelsbe trekking stond en waar men een nauw ver wante taal sprak, naar de kusten van Noord en Oostzee. Die uitwijking heeft zich voor een deel geconcentreerd in Friedrichstadt of Frederikstad, zooals onze voorouders zeiden. De hertog van Hol&tein, Frederik III, zag het belang van de zaak in; hij schonk aan de Remonstrantsche ballingen ruime voorrech ten en vergunde hun op den gunstig gelegen oever van de Eider een stad te bouwen. Die stad is inderdaad gesticht en door tal van Remonstranten betrokken. Maar Frederikstad heeft toch niet aan de verwachtingen beant woord. De hertog had de stichting bevorderd, omdat hij de hoop koesterde, dat een aan zienlijk deel van den rijken en rijkmakenden Hollandschen handel naar de Eider kon wor den afgeleid. Die hoop is volstrekt niet ver wezenlijkt. Frederikstad is geen wereldhaven geworden als Amsterdam en zelfs geen handels stad als Rotterdam. Het is nooit meer ge worden dan een landelijk handelsplaatsje. Toch heeft het zijn beteekenis gehad: het is een godsdienstige wijkplaats geworden, waar alle kerkelijke richtingen vrij en veilig naast elkander konden bestaan. Het was het schoone Remonstrantsche beginsel der godsdienstige verdraagzaamheid, dat in Frederikstad werd toegepast; het is dan ook meer dan symboliek, dat de toren der Remonstrantsche kerk het stadsbeeld beheerscht. Reeds lang is Fre derikstad geen Nederlandsche kolonie meer, maar het is steeds dankbaar indachtig gebleven aan zijn oorsprong. Nog steeds is Frederiksstad de eenige buitenlandsche gemeente van de Remonstrantsche Broederschap. Al die herinneringen zijn zeker sterk en ook schoon genoeg om de aandacht voor het boekje van dr. Harry Schmidt te vragen. H. BRUGMANS lltllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIillliiiiilll tllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll DRAATI/CHE'KRONIEK K-V. HET NEDERLANDSCH TOONEEL. Een Droomspel, door Aug. Strindberg. Wel hield Strindberg in zijn leven en wer ken krampachtig vast aan de oude Schuld", hiaar een prachtig-wreed idealisme stelde er de Vrouw das ewig Weibliche", als de incar natie van het goddelijk bewustzijn tegenover; das Weibals1 Erlöser", zegt de Onbekende in Nach Damascus". Met het engelachtig fi guurtje van Eleonore" (Paschen), voor mij Strindberg's puurste schepping, gaf hij in schets wat hij in De Dochter van Indra" zocht te voltooien; een bekroning waarin hij niet geheel is kunnen slagen, aangezien deze godendochter, zoowel met theatrale als religieuse bedoelingen, in drieërlei functie: lijdend, bedrijvend en verklarend, in het Droomspel" optreedt. Zij bleef een dichterlijke realiteit na'ast de realiteit van dezen droom; haar lijdensweg volgen wij van statie tot statie, zonder dit lijden, dat zijn hoogtepunt berei ken moet in een parallel met Qolgotha alle Rechtvaardigen" werpen zich op haar te gevoelen als een waarachtigen kruisgang; terwijl, aan den anderen kant, haar optreden voor een engel wel wat didactisch is. Meer, en minder dan symbool, begrijpen wij haar als trait d'union tusschen de Westersche religietise aanschouwing, die een God buiten en boven ons stelt.en de Oostersche welke tot den God in eigen binnenste (Brahma) inkeert. In hoever'de kunstenaar zich hier heeft geïn spireerd en welk een ingeving was het! op de, aan de Indische philosophie ontleende legende van den zondeval, in hoever de Boeddhistische leer den belijder" in Strind berg een uitkomst is geweest, laat zich uit dit smartekind", 'zooals hij zelf het Droom spel" noemde, niet afleidden; in het werk zijn vele,en soms tegenstrijdige invloeden waar te nemen (Nietzsche, Wagner, Böcklin, Edgar Allan Poe) en het slot brengt geen oplossing. Bij gevolg, omdat wij in Indra's Dochter niet door alles heen een kind van haar vaderland erkenne.n, blijft het Voorspel" min. of meer lever de rideau" ,een wat schraal ge sprek tusschen een subjectieven God Indra en zijn nieuwsgierige Dochter .waarbij we aan de draagkracht van Goethe's Prolog im Himmel" niet moeten denken, en waaraan alleen de metteur-en-scène zijn glans verleenen kan. Den sleutel, welke ons tot de wijsgeerige kern van het werk, en tevens tot zijn innigste poëzie voert, die bovendien den droomvorm doet begrijpen geenszins als een willekeurige vlucht in het metaphisische,maar als een vorm van verantwoorde, zij het aan andere dan de daagsche wetten gebonden, en verscherpte werkelijkheid, reikt Indra's Dochter ons eerst op het allerlaatst, daar waar zij onder de menschen", van wier ten hemel schreiend levenslot zij zich op de duistere Aarde over tuigen komt, den half-broeder (den Dichter) ontmoet, van wien zij mag veronderstellen dat hij de nooden der menschheid iahoogeren zin re gistreeren kan en de taal der Goden niet misverstaat, den kunstenaar, in wien intuïtie en bewustzijn zich toespitsen naar mate zijn pelikanenbloed vloeit, den droomer met open oogen, voor wien elk onlustgevoel een wereldsmart inhoudt, pech" de klauwen van het Noodlot vertoont, het groote kind dat levens lang bang blijft in het donkere bed zijner ver beelding.: Strindberg. Aan dezen fladderaar tusschen hemelen aarde, tusschen de werkelijk heid van den droom, en den droom, dien wij werkelijkheid noemen, vertelt Indra's Dochter hoe het gekomen is,dat de wereld niet meer dan een gebrekkige copie" schijnt vanzichzelve, van de oorspronkelijke bedoelingdes Scheppers. In den ochtend der tijden, eer nog de zon scheen, liet Brahma, de goddelijke oerkracht zich door Maja, de wereldmoeder, tot paring verleiden. Deze verbinding van de goddelijke kracht met het laag-stoffelijke werd de oor zaak van den val uit den hemel. De wereld, het leven en He menschen zijn dus niet anders dan een schijnbeeld." Om den stoffelijken broeder deze lieve conclusie wel te doen verstaan, had de Dochter van Indra hem erbij moeten ver tellen hoe Strindberg dit schijnbeeld," de zen averechtschen afdruk" verantwoordt. Maja" (het gezichtsbedrog) wordt n.l. voor gesteld als een gesluierde vrouw, die in de plooien van haar kleed de beeltenis draagt (een décalqueer-prent) van de aarde en haar stervelingen. Te meer omdat deze schoone symboliek ten grondslag ligt aan een weergalooze.dichtervondst: de Dechter van Indra leent voor haar reis over de Aarde van de nederigste aller zusters", een oude balletteuse, die dienst doet als portierster aan de opera, den grauwen omslagdoek, waarin gedurende dertig onbezweken levensjaren de afgedankte sterren" en koristen hun ver twijfelde gezichten hebben gedrukt. Wij ken nen deze portierster, aan elk levensstation zit er een.... Maar welk een kunstenaar was de man die haar tot heldin verhief, die'van den omslagdoek der Vrouw in haar schamelste gedaante, een Nessuskleed plooide om de teere leden van een ontvankelijk godenkind ! Hartverscheurend is daarna het défiléder spelers en figuranten van het Lot in zijn onnoozelheid! In het midden van het werk, nadat Indra's dochter het Verlangen heeft leeren kennen als een kerker, waar niemand uit wii, de Liefde als een gedekte tafel, waar niemand aanzit, het Recht als een lasterprocès, waarbij niemand gelijk krijgt, is de doek vol, het schouwspel der menschelijke beproe vingen heeft tot het eerste einddoel geleid: het medelijden is in het hart der belang stellende" geboren. Zij moet den te zwaren doek uitwasschen. Als zij terugkomt is hij :helder wit: n enkele traan van medelijden was voldoende." Het drama valt op dit ontroerend accoord in twee deelen, elk een afgerond geheel. Thans begint, wat ingrijpender is dan belangstellendaanschouwen, het medeleven als mensen onder de menschen, het leed aan eigen lijf en ziel, het eenige, dat ons het quivalent, het leed van den ander," tot op de zenuwen door voelen doet. In dit tweede deel heeft de in spiratie den dichter hier en daar begeven, doch hoe heeft hij het leven op heeterdaad betrapt ook bezijden den bovenmenschelijk gespan nen boog! Welk een proces-verbaal, en hoe veel barmhartigheid ! God's evenbeeld dat de mest moet kruien opdat de bloem onzer be geerten tot in den hemel reikhalzen mag. Het koninkrijk der hemelen, op aarde.... een leege provisiekast. Om den zin van dit leven te ontdekken laat Indra's Dochter ten einde raad die kast, met haar geluksembleem, een klaverblad van vier, als luchtgat, openen. De mannen der wetenschap (hoe heeft de geleerde dichter hen gehaat!) vliegen er elkaar om in de haren, een eenvoudige van geest, de glazenmaker uit het eerste bedrijf, zet er de diamant van zijn goedgelovigheid op. Ook achter deze ver vulling; niets, d.w.z. minder dan wat de on eindige verwachting zich droomt. Genade en ongenade, ze liggen besloten in de heerlijk heid van het Mysterie." Voor de Dochter van een God kan na dit wereldsch echec alleen nog de Dichter (de abstractie) toevlucht zijn. In den Officier", haar eerste plechtanker ontmoette zij den immer-onvolwassene, een held in zijn verbeelding, moeders-kind in de werkelijkheid ; tot in zijn droomen achtervolgd door den schoolmeester, levenslang na efgetrouw aan het meisje," de liefde-illusie, zijn eenige Victoria. De tweede op den trap der menschheid is de Advocaat", de volwas sen man in het volle leven, die de realiteit aandurft en de capaciteit bezit, doch de fantasie (Victoria) niet kent. De samensmelting van officier en advocaat, kind en man, gestegen tot de hoogste trede der menschelijke bevattelijkheid, is de kunste naar, de schepper-in-het-klein, welke aan de dingen vorm kan geven. Uit zijn handen neemt Indra's Dochter de Klaagbede der menschheid, een gewaarborgde perkamentrol, over. Zij zal dit Wereldpoëeem in de taal harer vaderen overbrengen opdat God Indra thans helder zal verstaan wat in het Voorspel als een kakophonie opsteeg tot zijn oor. Dit is al wat zij voor de ongelukkige sterve lingen doen kan. Het is niet veel, en op god Indra hebben wij weinig fedutie. De hemel vaart, beter de aftocht der verslagen Zuster", ongedeerd door de vlammen van het brandend Slot-onzer-verwachtingen, terwijl, volgens den tekst, door de vensters het verloren Geslacht staart over de puinhüopen naar den christelijken? hemel, en een chrysanthemum van bordpapier aan den nok ont luikt, is van sterke theatrale werking. Niet meer. Een oplossing, in verhouding tot den opzet, in de lijn van Strindberg, van den modernen mensch, kan ik in deze algeheele debacle, in dezen brandstapel, die een altaar wil beduiden, niet zien. Ze behoort tot het tijdperk van den Zondvloed. De God in eigen hart, de liefdekracht, die zegeviert over leven en dood, vond in de ondernemende Brahmaanschc een te zwakke Portia. Voor Strindberg was het hoogst bereikbare in liefde : medelijden, slechts in het lijden voel de hij verlossing. Den stillen lach , de ver lichting van den kwinkslag" kende zijn over spannen idealisme niet. Als kunstenaar was hij de slaaf van zijn vrijheid, maar zelfs een godendochter bond hij aan de wetten der burgerlijkste conventies. Zonder openlijk te inoraliseeren, heeft hij, zoodra een geval leidde tot generalisatie, door zijn wijze van voorstel ling, aan het Leven onrecht gedaan. In een Droomspel" geldt nooit het geval", elk bewijs" grijpt daar wijd om zich heen. Ontegenzeggelijk, het was tactloos van den man in het eerste bedrijf om zijn ten doodc op geschreven vrouw nog een zijden mantel ca deau te geven, maar hoeveel onhandige, ond licate geschenken, waaraan we niets hebben" en die ons innerlijk kwetsen, worden met een glimlach aanvaard en terzijde gelegd, hoeveel vrouwen en moeders houden zich groot op haar physiek of moreel sterfbed. Dat eenc van haar dien mantel dan aan de dienstbode zou .uitleenen zoo lang dit den gever nog teleurstellen kan (Strindberg's Droom" is een ware" droom) houd ik voor een hatelijke uitzondering. De Godendochter acht het een hemelval dat ze voor de goede gezinsorde kool moet eten.... en een rij van lieve gezinsmoeders, welke van het tinnen kinderbord de onsmakelijke brokken-die-erniet-in-willcn grandioos wegpikken, maakt haar beschaamd. Niet elk kind, dat aan de meid" wordt overgelaten en op Zondagmiddag in de keuken omhangt, voelt zich een treurspelheld als de kleine Strindberg, die in zijn herinnering altijd de zoon van een dienstmeid" bleef; er zijn er, die tusschen de putten en pannen het paradijs vinden. Millioenvoudig is het per soonlijk leed. Doch niet dit betrekkelijke mag de essentie zijn van den averechtschen levensdroom, welke, buiten onze begrippen van ruimte en tijd, ontheven aan de wet van oor zaak en gevolg, slechts een doelloos, wreed en hopeloos schimmenspel schijnt, een doodendans. Slecht zijn de menschen niet, maar goed toch ook niet".... Wie legt den maat staf aar)? Op de vraag van Indra's Dochter of er na het bezoek van God's zoon op deze aarde niet wat verbeterd is? antwoordt de Dichter met deze concessie: Ja, een heel klein beetje." Maar is het aan denlabielen kunstenaar dit antwoord? En is het waar? Des dichte r's edelst pleit, waaruit een machtig kunstwerk groeide, geldt: den Blinde, de leelijke Edith, de gelukkigen," die voorvoelen, dat ook het geluk zichzelf, gelijk de kaars, verteert, de kleinmoedigen, welke levenslang op de schoolbank zitten, bc-vend voor wat ze nog niet, of niet-ineer,weten, de hopeloozen, wier fantasie niet bij machte is aan de her haling" nieuw leven in te blazen, het liefdevol hart dat door den naaste (liefste) willens en wetens wordt vertrapt. In hun belang schonk Strindberg ons het Droomspel.." den spiegel, die van het schijnbeeld de oorspronkelijke gedaante toont, Indra's Dochter het overzicht dat tot inzicht leiden kan. Want, zoo verluidt de legende, welke de Droomster den Dichter maar onvol ledig overbracht: te midden van het onzalig kroost, bracht Maja n goddelijk kind ter wereld : Boeddha, den Wijze .... Het overige is Regie; innerlijke en uiter lijke, onscheidbaar, en van fijne hoedanigheid. De taal, waarin de dichterlijke actie van dit werk als het ware is?gevat",vind ik,voor zoover wij, die geen Zweedsch kennen, deze naar de verschillende vertalingen beoordeelen mogen, weinig suggestief; op zwakke oogenblikken te sterk, op machtige momenten niet krachtig genoeg. De tot litanie verheven klacht Es ist schade urn die Menschen," staat niet in verhouding tot de superlatieven (foltering, marteling, hellepijn) waarmede Strindberg van den aanvang af het menschenlcven geeselt, en dekt niet tot het einde, den indrukin-stijgende-ontzetting, welke deze ontdek kingstocht door zoovele gruwelkamers op de mensch-geworden Godendochter maken moet. Daar staat een moeder," zógekweld, dat zelfmoord" haar een uitkomst toeschijnt .,Het is jammer...... inderdaad." Des te intensiever moet bij deze verhouding de toonval zijn, het gebaar, de stilte, de werking van licht en schaduw. Het bijzondere geval, dat de decors-ontwerper, metteur-en-scène, als me de re gissen r wordt genoemd, volgt daaruit. Strindberg heeft ieder kan daarover zijn commentaren lezen lang getobd om met vereende krachten .een tooneelvorm voor zijn Droom" te scheppen. Svend Gade was de man wien het gelukte een oplossing te vinden. In Kopenhagen, Berlijn, en thans te Amsterdam bracht hij haar. Bevredigde ze ook ons? Ten deele. Een jon gere dan hij zal mogelijk eenmaal tot een een voudiger oplossing geraken, een cubist wellicht nog meer de lichte beweeglijkheid van het droomleven in versneld tempo trachten te achterhalen. Doch dit blijven, ovenals een ieders ideale verbeelding, hypothesen; wat Svend Gade gemaakt heeft, waarvoor hij geen middel heeft geschuwd, is tastbaar, een groote greep, voldoende irreëel, daar, waar hij Strind berg's fantasie niet overtcffen wilde, vaak betoover-.-nd, minder naar onzen smaak in sommige tafereelen, die ook decoratief onder Wagner's invloed schijnen te zijn ontstaan. Ten slotte echter is deze geheele sterke visie privébezit, men kan ze, evenals de innerlijke vertooning, charade en action waaraan Svend Gade met Royaards samen heeft ge arbeid, aanvaarden of verwerpen, ibeter dan eraan te willen tornen, en de critiek mag het zich mijns inziens gemakkelijk maken waar het geheel, een worp, onmiskenbaar geslaagd mag heeten. In tegenstelling met het drama zelf,waarmede;nen strijden moet om, al weder strevend, door te dringen tot zijn diepste ver schieten, om den weligen bloei dezer sym bolen, niet bedacht, maar als uit den grond opgeschoten, te kunnen naspeuren, om eindelijk te mogen erkennen: bij al wat er mij niet naar den geest in is, hier ligt een onover zienbare schat aan menschelijkheid, ? in tegenstelling dus met wat onze eigen ver beelding er mede beleeft, moet men aan de vertooning, aan den tooneeldroom van dezen Droom", niet te veel raken. Wat doet het er ook toe in deze of de een wat meer uit zijn rol haalt dan de ander; alleen wie de stemming verstoort, de suggestie verbreekt en dat deed niemand blijft jegens dit werk in de schuld. De Dochter van Indra is de eenige, die gestalte heeft, van wie meer dan een schimmigen schijn mag uitgaan. Mevrouw Royaards deed het mooi, en gaf met haar stem?physiek zou zij nog meer van het mede lijden" (de menschenliefde in haar overkropping) doortrild en doorschokt kunnen zijn?aan de woorden zooveel zachten glans, dat zij verdiept schenen en het ietwat onder wijzende niet hinderlijk bleek. Ik zie den Officier" nog ietsgrootesker dan Saalbornhem in karaktervolle eenheid, ontroerend, uit beeldde; den Advocaat" schraler en hoekiger dan Royaards, wiens Ecce Homo", het oogenblik dat hem de doornenkroon wordt opgezet, niettemin door groote tragiek trof, zonder dat dit, volkomen fantastisch gehouden beeld de gedachte aan gewaagde naboot sing deed opkomen. Den Dichter" voel ik, in weerwil van Strindberg's pathos, dieper en wranger dan Gobau, het tooneel derhuwelijksonttakeling, spookachtiger, feller, snerpender voor zoover dit met den aangehouden sourdine-toon van het geheel overeen te brengen zou zijn. Dit is het eenige tooneel, waarin Indra's Dochter een oogenblik uit den klagelijken toon kan komen. In het eerste gezin", in het groeiende Slot,schetste Strindberg de moeder", in wie de Vrouw (de fantasie) ten onder gemoederd is, in dit tweede gezin", van Agnes en Axel, de Vrouw, die nooit, schoon zij een kind heeft, moeder werd, in wie daarentegen de fantasie zólevend bleef, dat haar droomen levenslang hongerden naar den Officier", den man van-verbeelding, wiens passie haar uit het alledaagsche huwelijk met den mat realistischen advocaat bevrijden moet. Deze Agnes is geen slachtoffer" als haar voorgangster, de moeder van den officier, ze is agressief, het is de minnares, die in den gezel" den aartsvijand bestookt, terwijl het vitterig, kwaadsappig humeur van den echtgenoot, welke in de Vrouw een moeder voor zijn kind en een huishoudster zocht, berust op den weemoed van een vaag besef, dat wat hij voor het leven houdt, voor een ander, voor de vrouw aan zijn zijde, niet het Leven is. Het" essentiëele huwelijkskleed ligt hier geperst in de holte van een vuist. Maar, gelijk gezegd, dergelijke gevoelsverschillen grijpen niet in, waar het voornaam ste, de tegelijkertijd beklemmende en ver lichtende droomstemming, dank zij duizen derlei onnaspeurbare middelen getroffen was, en bewaard bleef, en de innerlijke vertooni tig ons als geheel supérieur voorkwam. TOP N A E F F

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl