Historisch Archief 1877-1940
JT. 8814
Zaterdag 29 October
1981
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. O. W. K ER NK A MP
Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL, Dr. G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
j Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6 50. Abonn. loopen per jaar | | Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam | | Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent disposhiekosten |
INHOUD: 1. De interpellatie-Drion, door
Prof. Dr. G. W. Kernkamp; De leerschool
der democratie, door Prof. Dr. H. Brugmans;
Tijdgenooten: Leon Daudet III, door Dr.
W. G. C. Bijvanck 2. Spreekzaal: De
reserveberekening bij Verzekering-maatschap
pijen, door G.L.Janssen (Perio); Krekelzang,
door J. H. Speenhoff; Dostojefski en het
Bolsjewisme, door Arn. Saalborn 3. De
tentoonstelling van G. G. B., door Dr.
Frederik van Eeden 4. Indische Woelingen,
door W. Lubberink 5. Voor Vrouwen (red.
Elis M. Rogge-): Wat iedere huisvrouw van
ziekenverpleging weten moet, door Dr. P. H.
van- Eden; Estella Hijmans herdacht, door
L. Koch; Uit de Natuur: Bij de Lappen
deken, door Jac. P.Thijsse;?7.E. K.Dühring,
door Mr. Dr. A. Spanjer; Fransch tooneel,
door Frank Luns; De Valutaspeculant,
teekeningvanjordaan; Schilderkunstkroniek, door
A. Plasschaert; Muziek in de hoofdstad,
door H. J.den Hertog; 8 Medische Kroniek:
Het kostbaarste voedsel, door Cornélie van
Zanten; Dram. Kroniek, door Top Naeff;
Valuta-voordeel, teekening van George van
Raemdonck; Boekbespreking,' door Prof. Dr.
J. Prinsen Lzn. 0. Op den Econ. Uitkijk,
door Jhr. Mr. H. Smissaert 10. Uit het
Kladschrift van Jantje; Ruize-Rijm, Prijs
vraag, Charivaria en Buitenl. humor, door
Charivarius; Zeggingskracht, teekening van
J. W. Bloem ? 11. Verkeersmoeilijkheden,
teekening van Joh. Braakensiek;
Riimkronyck, door Melis Stoke; Leekenspiegel;
De Kapstok, door H. Salomonson.
12. Biljartsport, door B.; Omslag:
Rattenbatailje, door J. déHoop Scheffer.
Bijvoegsel: De tweede staatsgreep van
Karl von Habsburg, teekening van Joh.
Braakensiek.
DE INTERPELLATIE-DRION.
Met de interpellatie van den heer
Drion over de uitlegging en de toepas
sing van de Arbeidswet betreffende
vergunningen tot overwerk is het merk
waardig geloopen.
En anders dan velen verwacht had
den, die zich reeds bij voorbaat hadden
verheugd over de afstraffing, die minis
ter Aalberse bij deze gelegenheid zou
krijgen.
Sinds eenige maanden was er een
felle campagne tegen hem opgezet. Een
campagne die niet alleen de toepassing
van de wet bestreed, maar ten slotte
den indruk moest wekken, dat de wet
zelve hoe eer hoe beter buiten werking
diende te worden gesteld. Er was zelfs
een firma, die de werkgevers aanspoorde
om te beginnen met l Januari a.s.
zich niet meer om de wet te bekreunen
en rustig de gevolgen daarvan af te
wachten; en een vrijzinnig blad gaf
aan deze aansporing tot verzet tegen
de wet een plaats op haar eerste pagina !
Ook meer voorzichtige couranten, die
niet tegen de Arbeidswet zelve heetten
te reageeren, maar alleen tegen de
wijze, waarop zij wordt uitgevoerd, en
met name tegen het stellen van den
eisch, dat bij het verrichten van over
werk een loonsverhooging aan de arbei
ders moet worden uitgekeerd, sloegen
tegen minister Aalberse een ongekend
heftigen toon aan.
In de N. R. C. van 29 Sept. li.
niet in een ingezonden stuk, maar in
een hoofdartikel werd de politiek
van den minister aldus gekenschetst:
winstmaken is voor hem, evenals voor
de socialisten, ontoelaatbaar en de
particuliere ondernemer, die de kans
mocht hebben, winst te gaan maken,
wordt zoowel door den fiscus als door
den minister van arbeid aangegrepen
en uitgeschud, ten bate van de schat
kist en de loonarbeiders in het betrok
ken bedrijf".
De Kamerleden werden dan ook
aangespoord, den minister over diens
houding bij het verleenen van
overwerkvergunningen te interpelleeren: reeds
te lang heeft de minister gedacht, dat
allen, die evenals hij trouwe zonen der
R. K. Kerk waren, zijn politiek toe
juichten. De minister moge weten, dat,
indien hij zoo denkt, hij zich deerlijk
vergist! Het bedrijfsleven heeft
er recht op, te weten of het Parlement
minister Aalberse door dik en dun
volgt".
Een week later werd die aansporing
herhaald (N.R.C, van 5 Oct.): het
ware te wenschen, dat de Kamer het
adres van het verbond van
Nederlandsche fabrikantenvereenigingen aangreep
om den minister eens voor goed het
halt toe te roepen".
Zoo mocht men meenen, dat het
oogenblik voor de afrekening met minis
ter Aalberse was aangebroken, toen de
heer Drion verlof kreeg tot het houden
van zijn interpellatie.
Afgerekend is er wel. Maar op een
andere wijze, dan ade bestrijders van
den minister gehoop't hadden. De slagen,
die er vielen, kwamen niet op zijn hoofd
neer.
Ook niet zoozeer op dat van den lieer
Drion. Over diens hoofd heen raakten
zij allen, die stemming hadden helpen
maken tegen de Arbeidswet.
Het was te begrijpen, dat de heer
Aalberse van de hem aangeboden ge
legenheid gebruik maakte om zich te
verweren tegen de kritiek op zijn beleid
m liet algemeen.
En niemand kan hem het recht be
twisten, daarbij wijd uit te halen en te
herinneren aan de atmosfeer, in en bui
ten de Kamer, waarin de wet tot stand
kwam.
Bij de felle aanvallen, waaraan de
Arbeidswet thans bloot staat, was de
herinnering niet misplaatst, dat in
November 1918 en volgende maarden
op de spoedige indiening van zulk een
wet werd aangedrongen ook door hen,
die thans van meening zijn dat zij te
vroeg in werking is getreden; dat ver
schillende groote werkgevers toen uit
eigen beweging den 8-urigen arbeidsdag
hebben ingevoerd en dat, hoewel er bij
niemand eenige twijfel behoefde te be
staan over de wijze, waarop de minister
van plan was de wet en niet name hare
overwerksbepahngen uit te voeren, zij
door de Eerste Kamer zelfs zonder
hoofdelijke stemmingwerd aangenomen.
Niet tegen de wet reageeren wij dan
ook, zoo zeiden de heeren Dresselhuijs
en Drion?
Het zal velen aangenaam zijn geweest,
dit te vernemen. De uitlatingen van
sommige propagandisten van den
Vrijheidsbond en de bereidwilligheid van
sommige bladen, die de beginselen van
dien Bond voorstaan, om een stroom
van ingezonden stukken op te nemen,
waarin tegen die wet of tegen de toe
passing ervan werd gefulmineerd, had
den iets anders doen vermoeden. Maar
de voorzitter van den Vrijheidsbond
heeft het thans in de Kamer uitgespro
ken : aan een streven tot reactie tegen
den 8-urigen arbeidsdag zal hij niet
meedoen.
Van deze uitspraak zal hij dan echter
ook de consequentie moeten aanvaar
den. Allereerst deze, dat hij aan de
propagandisten van dien Bond eenige
matiging opleggt. Maar dan ook deze
consequentie, dat hij de grondgedachte
van de wet: beperking van den arbeids
duur, opdat de arbeiders meer tijd kun
nen besteden aan gezinsleven, eigen
ontwikkeling en ontspanning,
verdedige tegen aanvallen, die wel is waar
alleen de toepassing van de wet heeten
te gelden, maar waarbij op zulk een
toepassing van de wet wordt aangedron
gen, dat er van de wet zelf ongeveer
niets overblijft.
Indien men de N. R. C. en soortge
lijke bladen moest gelooven, zou de
minister de wet op zulk een wijze toe
passen, dat het bedrijfsleven er door
vermoord wordt.
Wij waren van tevoren reeds geneigd,
dergelijke uitingen eenigszins te wan
trouwen; nu wij in het officieele ver
slag van de_ Kamerzittingen hebben
nagelezen, wat de minister ter ver
dediging zijner gedragsliin heeft aan
gevoerd, zijn wij bevestigd in onze
meening, dat er veel overdrijving schuilt
in de kritiek op zijn beleid.
Een wet als de Arbeidswet brengt
zooals de heer Marcliant in het jongste
Kamerdebat terecht opmerkte allerlei
bezwaren mede, omdat zij geen verschil
maakt tusschen groot- en kleinbedrijf,
tusschen stad en platteland. Die moei
lijkheden kunnen alleen worden
ver'holpen door een practische en soepele
toepassing van de wet.
In de eerste jaren na de invoering
van de wet moet de industrie bovendien
de gelegenheid hebben, zich er geleide
lijk op in te richten. Vooral nu de over
gangsjaren samenvallen niet een on
gekende crisis in het bedrijfsleven, dient
niet name de vergunning tot het ver
richten van overwerk niet te schriel
te worden gegeven. Ook hierom, omdat
de Arbeidswet door de vaststelling van
het aantal wekelijksche werkuren op
45 i'eds verder is gegaan dan o.i.
noodig was; de noodzakelijkheid van
den vrijen Zaterdag-niiddag hebben wij
nooit kunnen inzien.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
litiiiiiiiiliiiitniiiiti
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
f/ Tj)bCENGOf EN'\3
t'! lil'TTJ,,.-, ' i Mli?, l , . ,' 'i /,«
LEON DAUDET
in
Maar voor wij aan het diner ten huize der
Daudets met de leiders der Action Francaise
persoonlijk kennis maken, laat ons hooren
wat Léon in het onlangs verschenen zesde
deel van zijn Souvenirs ons heeft te vertel
len, over de geboorte van het dagblad,
over de royalistische propaganda door geheel
Frankrijken over de oprichting van den bond,
de Ligue, en van het corps der camelois du
Roi. Want het is niet alleen de
overredings' kracht der pers die in dienst wordt gesteld
van de idee, maar het is een georganiseerde
beweging over het gansche land.
Daarom opent de galerij van de gestalten
in zijn Souvenirs met de figuur van Henri
Vaugeois. Hij, de vinder van het woord
action franfaise, bezat de opwekkende wel
sprekendheid, die een publiek in al zijn scha
keeringen wist te pakken, en hij had den strijd
lust waarvoor bezwaren noch gevaren konden
bestaan. Leg hem iets in den weg en zijn moed
rees ten berge, hij stond daar steil en klaar
om aan te grijpen, maar zijn toorn was gauw
over en ging uit in een helderen lach. Wolf
noemde hem Mevrouw Daudet, maar zij voeg
de erbij: BroêrWolf, want in zijn hart was geen
wildheid, hij was teeder van zin en fijn en rein
van smaak. Bedrog kende hij niet en kon het
niet velen in anderen. Toch hield hij altoos
zijn plannen in 't oog en hield de kameraden
daaraan. Hij was geboren voor samenzweerder.
Hij was alleen goed en geheel zichzelf,
wanneer hij zich kon geven. Twee bewonde
ringen had hij: Charles Maurras en den hertog
van Orléans. Hij had de vroegere nationale
partijgroepeeringen bijgewoond en meehelpen
formeeren, en was ontnuchterd door het sa
menraapsel van hun programma's.
Een politieke partij, was de leering die hij
daaruit had getrokken, moet een klein
samenhangend organisme zijn dat groeit
door wat zich achtereenvolgens aansluit,
zonder zijn beginsel, d.i. de ware reden van zijn
bestaan te verloochenen of te verwateren.
Maurras was voor hem de ide?le organisator
die de doctrine scherp omlijnd hield en tegelijk
door zijn vindingrijken, veel omvattenden
geest de beweging aan den gang hield. Hij
noemde hem het verstand dat van het centrum
uit het tempo regelde.
Aan den hertog van Orléans hing hij met zijn
ziel. Ga toch naar hem toe," zeide hij tot
Daudet, en ge zult op eens den indruk krij
gen: hij is de man voor het behoud en het
herstel van het vaderland."
Zijn persoonlijke ambitie ging volstrekt
op in het werk voor die beiden. Hij was de
absolute belangeloosheid. Wat ging hem zijn
eigen welzijn aan? Hij at waar en wanneer hij
kon, liefst misschien voor de propaganda in
kleine kroegjes, in gezelschap van studenten,
jonge schilders en koetsiers, en dronk de thee,
de melk, den wijn die hem werd voorgezet en
sliep op welk kussen ook dat hij onder 't hoofd
kreeg, of het dan gevuld was met distels of
met papier en droomde van den terugkeer
van den Koning.
Hoe ook te weifelen of te twijfelen waar
Maurras voorging !
Recht op, met zijn gedecideerden pas, zijn
vaste houding aankomend, is het of Maurras
de moeilijkheden voor zich doet wijken. Hij
licht het dreigende masker van de dingen
af en toont hen in hun eenvoudige orde.
Is er onder de kameraden een die het hoofd
laat zakken of verbijsterd schijnt, met een
paar woorden geeft hij hem zijn energie terug
en scherpt zijn blik tot helderziendheid. Hij
weet alles en herinnert zich alles. Goede tijding
of kwade tijding, hij komt niet uit het
exenwicht.
Zijn innerlijk leven is als een vuurhaard die
al de gewone omstandigheden van het uiter
lijk bestaan in zich opneemt, hen verslindt
en ze teruggeeft als warmte en licht, -- nieuwe
vormen scheppend, met zijn merk geteekend.
Hij kwam uit het Zuiden naar Parijs, arm
en alleenstaand, mag men wel zeggen, nu
dertig jaar geleden, en hij heeft in de hoofd
stad geleefd als een kluizenaar, verdiept in
studie, toch niet daarin verzonken. Hij bleef
zijn kennis meester.
In zijn hart was hij dichter, de zon van
Provence verlichtte zijn pad; hij had het visi
oen van een nieuwe wereld, hij wou haar tot
stand brengen. Wie niet tot actie kwam in
den dienst van wat hij goeds zag en dacht
leek hem minderwaardig.
Zijn bijdragen in de legitimistische dagbla
den van Parijs begonnen de aandacht te
trekken, er verzamelde zich om hemeen kleine
kern van mannen aangetrokken door zijn
talent en zijn ijver. Een maandblad werd
uitgegeven onder den titel van L' action
franfaise. De politieke vergaderingen die de
richting daarvan vaststelden, werden gehou
den in het kleine met boeken, brochures en
bladen opgevulde appartement van Maurras.
Dat is het Mekka geweest van waar het nieuwe
geloof uitstraalde.
Geloof, waaraan?
Aan de leer van Maurras die als middelpunt
van den staat stelde een persoonlijk hoofd:
den koning, tegenover de bestaande democratie
waarin de heerschappij inderdaad wordt ge
voerd door enkele anonyme, onverantwoor
delijke leiders, meesters van het stemrecht.
Die bijeenkomsten waar de plannen wer
den opgemaakt voor de verspreiding van bro
chures, van affiches, van mededeelingen in de
couranten, hadden heusch iets van het karak
ter van een samenzwering. Eenigen zaten om
de tafel en redigeerden wat aan de orde was,
anderen stonden en gingen op en neer in de
kamer en debatteerden. Maar er was n
Minister Aalberse heeft doen blijken
door het indienen van een vooront
werp tot wijziging der Arbeidswet bij
den Hoogen Raad van Arbeid dat
hij rekening wenscht te houden met de
moeilijke omstandigheden, waarin vele
bedrijven tegenwoordig verkeeren. Al
leen daarom reeds zouden wij niet ver
moeden, dat hij aan de Arbeidswet een
voor de industrie zoo noodlottige toe
passing geeft, als zijne vele tegenstan
ders verkondigen.
Tegen die beschuldiging heeft hij
zich dan ook naar onze meening af
doende verdedigd. Al moge het waar
zijn, dat sommige ambtenaren, die
voor de uitvoering der wet hebben te
zorgen, te veel rekening houden met de
belangen der arbeiders en te weinig met
die der ondernemers, in het algemeen
kan dit verwijt niet tegen de arbeids
inspectie worden gericht. Ook wat de
minister heeft aangevoerd ter ver
dediging van den door hem niet
altijd, en zelfs niet als regel gestelden
eisch, dat overwerk hooger moet worden
beloond, snijdt hout.
Maar op bizonderheden kunnen wij
hier niet ingaan. Wij hebben slechts
tegenover de ongunstige beoordeeling,
die de rede van den minister in de
Kameroverzichten van vele groote bla
den heeft gevonden -- als onze meening
willen uitspreken, dat minister Aalberse
het door hem gevolgde beleid in menig
opzicht steekhoudend heeft verdedigd.
En wij zouden die lezers, die van deze
verdediging hebben kennis genomen
alleen door wat het Kameroverzicht
van hun lijfblad er over mededeelt,
willen opwekken tot het lezen van die
rede in haar geheel.
Ook al zullen zij, evenmin als wij,
door alle argumenten van den minister
worden overtuigd, zij zullen vermoede
lijk toch tot het. inzicht komen, dat
de interpellatie-Drion als mislukt moet
worden beschouwd, indien het doel
daarvan is geweest: een vernietigende
aanval op het beleid van minister
Aalberse. In dit geval zou het er veel
van hebben, of men een kind om een
boodschap had gestuurd.
De interpellant heeft zich dan ook
wijselijk onthouden van het indienen
van een tegen den minister gerichte
motie.
In n opzicht valt dit te betreuren.
Bij een stemming over zulk een motie
zouden verschillende leden der rechter
zijde ook kleur hebben moeten be
kennen.
De N. R. C. van 29 Sept. gaf de
meening te Kennen, dat ook vele Katho
lieken de politiek van den minister
afkeurden. Terecht. En ook onder de
andere partijen der rechterzijde zijn
er velen, die zijn beleid niet bewonderen.
Bij de jongste Kamerdebatten is dit
niet gebleken. Van de rechterzijde
namen alleen de arbeiders-afgevaardig
den daaraan deel; de overige leden
zwegen.
Ware het tot een stemming gekomen
over een tegen den minister gerichte
motie, dan zouden ook vele leden der
rechterzijde zoo zij alleen volgens
hun overtuiging gestemd hadden
zich aan de zijde der tegenstanders van
den minister hebben geschaard.
En dit had weer eens kunnen
aantoonen, dat bij vraagstukken van
maatschappelijken aard de scheidingslijn
een andere is dan die, welke tusschen
de politieke partijen loopt.
KERNKAMP
DE LEERSCHOOL DER
DEMOCRATIE
Wij wezen onlangs op de bezwaren, zelfs de
?gevaren der democratie, waarvan men zich
in breede kringen langzamerhand bewust
gaat worden. Voor wie niet democratisch
gevoelen of denken,is de zaak daarmede natuur
lijk uit; zij vinden hun afwijzend oordeel
over de democratie ten volle bevestigd door de
feiten; aan de vruchten kent men den boom
en van dezen boom des goeds en des kwaads,
maar vooral van het laatste, waren nu een
maal geen andere vruchten te verwachten.
Voor wie democratisch gevoelt en denkt,
voor wie in de democratie allerminst een'
heilstaat ziet, maar alleen een bruikbaar
middel om tot grootere volkswelvaart en tot
hoogere volksontwikkeling te komen, voor
hen is de zaak natuurlijk moeilijker te be
slissen. Zij achten dit middel om het volk tot
hooger stoffelijk en geestelijk peil op te voeren
deugdelijk, maar zij zien tevens in, dat het
maar al te vaak in verkeerde handen komt
en daardoor tot verkeerd gebruik wordt aange
wend. Met matige dosis heilzaam, wordt het
democratische kruid bij overvloedig gebruik
een doodelijk venijn.
Hoe nu dat overmatig gebruik te ver
hinderen en te bewerken, dat de patiënt zich
gewent aan een spaarzame dosis? Daarvoor
is ondervinding noodig, die leidt tot
zelftucht en matigheid. Die ondervinding wordt
verkregen in de leerschool van het leven.
Aldus redeneeren tal van democraten en zij
bekommeren zich daarom niet al te zeer om
de uitspattingen der democratie, die zij liefst
met kinderziekten vergelijken, die men door
den groei der jaren van zelf te boven komt.
Wie zoo redeneeren, hebben op hun standpunt
natuurlijk gelijk. Maar zij vergeten toch n
ding. Zij zien over het hoofd, dat intusschen
heel wat kwaad kan zijn aangericht, en vooral,
om bij het bovengenoemde beeld te blijven,'
dat de patiënt de sterke dosis niet meer ver
dragen kan en bezwijkt, voordat hij aan het
gebruik is gewend.
Er is inderdaad een beter middel om
zwemmen te leeren dan ongeoefend te water
te gaan. Dat middel is het van ouds beproefde:
af te zien, hoe een ander het doet en slaagt.
Nu leert de democratie niet gemakkelijk;
zij is hardleersch en eigenwijs ook. Maar zij
zal zich toch wel eens rekenschap willen
geven van wat elders gebeurt en hoe daar de
problemen zijn aangevat en ook wel zijn
opgelost. En juist ter snede komt de heer
R. P. J. Tutein Nolthenius met een brochure
over Democratisch Zwitserland (Amsterdam,
P. N. van Kampen n Zoon) ons dienaan
gaande voorlichten.
Het is natuurlijk uitnemend, dat de heer
Tutein Nolthenius ons nader bekend maakt
met de Zwitsersche democratie, die hij niet
ten onrechte opvoedend volksrecht noemt.
Het is wel merkwaardig, dat zoo iets ten
onzent nog noodig is; ook onze warmste
democraten nemen in den regel bitter weinig
notitie van de Zwitsersche instellingen. Waar
lijk niet te verwonderen trouwens: onze be
trekkingen tot Zwitserland zijn altijd van
weinig beteekenis geweest; invloed hebben
III11IIIII1IIIIIII
iiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiimi
geest die de menschen bezielde, hoe verschil
lend van aard ze ook mochten zijn.
Daar waren Léon de Montesquioce, strijd
vaardig en recht op het doel af, een held met
hersens; niet dadelijk was hij overtuigd:
hij moest het eerst overdenken, keek peinzend
voor zich, streek aan zijn blonden snor en
lachte dan luid, wanneer de moeilijkheid was
overwonnen, en Jacques Bainville, jeugdig en
frisch, een geestige spotter, schitterend in de
conversatie, maar secuur in zijn opinies, ja,
met gedecideerdheid ze opleggend, een fijn
kenner van buitenlandsche politiek, die van
jongsaf al een grooten naam had en een auto
riteit is geworden, en verscheiden anderen
nog. Zij vormden een garde, aaneengesloten
door hun geestdrift en hun belangloosheid.
Hun werk was een zaak van geloof.
Dat het doel veraf lag en zwaar viel te
bereiken, verhoogde hun geestdrift.
Zij konden immers rekenen op hun chef en
op elkander.
In 1907 begon de kleine groep om Maurras
de noodzakelijkheid in te zien dooreen
dagelijksch verschijnend blad voortdurend met de
wereld in aanraking te blijven. Een geheel
zelfstandig dagblad te stichten scheen echter
een te groot waagstuk, zoolang men geen
financieelen of anderen steun achter zich had.
En wie zou een orgaan willen helpen dat zich
kantte tegen alle populaire ideeën van den
dag?
Eerst dacht men er daarom aan een over
eenkomst te maken met Drumont's
anti-semitische Libre Parole, waaraan Léon Daudet
sinds 1900 medewerkte. Maar het beginsel
van den strijd was daar verschillend. Ziet
ge, mijn goede vriend," zeide Drumont tot'
Léon, met de volken gaat het als met de
menschen. Hebben zij eenmaal hun toppunt
bereikt, dan krijgen zij hun periode van ver
val."
Maar dat was geen principe van actie, het
was Maurras en den zijnen te doen om een
vernieuwing vanl geestkracht!
Zoo besloot Maurras dat de onderneming
moest worden beproefd. Hij riep in zijn maand
blad de geestverwanten op om met hun geld
middelen de groote zaak te hulp te komen.
Zij vloeiden niet toe.
Toen men in het hotel der marquisc de
Mac Mahon vergaderde om een besluit te
nemen, waren er niet meer dan 200.000 francs
ingekomen. Toch wilde men wagen. Van
haar eigen fortuin stortte Mevrouw Marthe
Daudet toen 100.000 francs, die zij onlangs
had geërfd. Dat maakte te zamen 300.000
francs, precies genoeg om met de uiterste
zuinigheid gedurende zes maanden een
klein blaadje staande te houden, juichte men,
als in het onsympathieke publiek de gering
heid van de som bekend werd.
Maar Maurras gaf de bijna ongelooflijke
kracht van zijn arbeid. Jaar in, jaar uit ver
richtte hij zijn werk, van twee uur in den
namiddag tot acht uur 's morgens, altoos met
scherp opgewekten geest.
En de anderen volgden zijn voorbeeld. Geen
die niet wedijverde om het beste van zijn ziel
over te hebben voor de verwerkelijking van de
idee.
Hij was iets heel ongewoons, de vorm van
de courant, en ook haar inhoud, gedurende de
eerste jaargangen. De informaties over het
wereldsche leven, zooals het publiek van de
hoofdstad ze verlangt, bleven geheel op den
achtergrond, kritiek en discussies traden in
hun plaats; ondanks de meeslepende onbarm
hartige bijdragen van een stylist als Léon
kon men het in die eerste tijden een steil blad
noemen. Toch veroverde het langzamerhand
zijn plaats in de Parijsche journalistiek. Ja,
men mag de strengheid van de artikelen een
voordeel noemen: het zocht niet te behagen,
de menschen die het blad won, behield het.
Het kreeg zijn aanhang.
Onderwijl, daar te Londen en te Brussel
wachtte in zijn ballingschap de hertog van
Orléans; hij was het voorwerp van een hart
stochtelijke vereering door^de partij.
W. G. C. B Y V A N C K