Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
29 Oct. '21. - No. 2314
DE KOSTBAARSTE VOEDING
Wij leven in een tijd van ontzettende ver
spilling van geld en kracht. Vandaar een
koortsachtig zoeken om zoowel het eene als
het andere machtig te worden. Telkens wor
den de inkomsten overtroffen door de uit
gaven en het slot is ineenstorting.
Men zint niet alleen op wegen, maar ook
op omwegen, om zich te verrijken, zelfs ten
koste van anderen, desnoods over lijken.
Zulke materialisten zijn diep te beklagen, want
zoodra zij in het bezit zijn van meer dan zij
noodig hebben, hebben zij er toch ook geen
vrede mede. Zij zoeken dan allerlei luxe en
vermaken om het verworvene weer kwijt te
raken. Het zijn arme rijken, daar niets hen
meer kan verzadigen.
Toch is de verspilling van levenskracht nog
vél erger en die ontstaat uit de verspilling
van het lichaamskapitaal. De tegenwoordige
levenswijze, het leven tusschen de machines,
het zich bewegen pp onbeschutte renbanen
want zózou men onze straten tegenwoor
dig kunnen noemen ledigt de longen veel
sneller dan vroeger. Het beste wordt daardoor
aan hét lichaam onttrokken. Daarentegen
wordt de levenslucht, de voeding, die de na
tuur ons met verkwistende hand biedt, niet
opgenomen, want wat de mensch te gemakke
lijk verwerft, telt hij niet.
Dit is de grondslag van alle kwaad en maakt
den mensch tot vernieler van zichzelf en van
anderen. Ook in de voeding ligt het goede
weer zoo dicht bij; het ligt niet alleen in het
geen ge eet, maar ook in hetgeen ge uit de
lucht opneemt. Dit kunnen alleen uwe
neuskanalen, zij zijn er, als de voeders der longen,
op gebouwd.
Vaak zijn deze kanalen door degeneratie
of door gebrek aan oefening verstopt. Zijn er
vergroeiingen of woekeringen ontstaan, laat
ze verwijderen, maar probeert eerst of niet
door dagelijksche neusluchtbaden verbetering
intreedt. Denkt echter niet, dat uwe neushol
ten wijder moeten worden om meer te kunnen
opnemen; in nauwe, kronkelende straatjes
tocht het het sterkst. Zoodra ge, inplaats van
door den neus, door den mond gaat ademen,
zijt gij reeds op het hellende vlak naar ver
slapping, ziekte, verval. Het inpompen der
lucht moet, om de longen te voeden, van het
hpogstliggende orgaan van den neus
uit gaan. De ventilatie van het lichaam, van
neus tot middelrif, regelten versterkt den hart
slag, bevordert de chemicalisatie van het
bloed.
Het zou dus gewoonte moeten worden aan
iederen maaltijd eenejuchtvoeding door den
neus vooraf te laten gaan. Dit zal voor den
slokdarm en daardoor voor de maag
het opnemen en verwerken der vaste stoffen
veel gemakkelijker maken, ja, de grootste
hulpbron der vertering zijn.
Fietsers, zorgt vooral, dat uw mond steeds
dicht is. Gij meentj<Jat ge door uw vaart genoeg
lucht binnenkrijgt, doch die vult slechts uwe
bovenlongen en maakt er de blaasjes oneven
redig groot tegenover die der onderste
longdeelen. De geheele longen worden slechts ge
voed en gezuiverd door het neuskanaal, dat
is de weg om den zuiger (het middelrif) in
werking te brengen.
Dat vele mehschen tegenwoordig met te
genzin hun werk doen, alleen als middel van
bestaan, maakt het werk steeds oppervlakki
ger. De oorzaak ligt in gebrekkige ventilatie
van het lichaam, waardoor de edelste organen
ondervoed worden. Met opgewektheid zullen
ij hun werk verrichten, zoodra zij begrip
krijgen van de kostbaarste voeding."
Men zag in den afgeloopen warmen zomer
de menschen meer dan ooit naar buiten trek
ken en daa.r de lichamen met zware spijs en
drank belasten, doch terugkeeren, zonder
eenige voeding-uit de lucht te hebben meege
nomen ; neen, door veel praten en door zwoe
gen met fiets en kind, keerden zij met leege
longen terug, lusteloozer en trager dan zij
gingen.
De heele moderne levenswijze bevordert de
expiratie (ledigen der longen) in plaats van de
inspiratie (vullen der longen). Dit heeft het
materialisme ten top doen stijgen.
Nu het begint de menschen topzwaar te
maken, zal men gedwongen zijn eene meer
inspiratieve levenswijze in te voeren. Men zal
ook wetenschappelijk moeten vaststellen, welk
soort van sport en vermaken dit bevordert.
Zoeveel het zich laat aanzien is de roeisport
de meest inspiratieve, het voetballen, waarbij
men schreeuwt als wilde dieren, de meest
expiratieve. De meest gezonde sport voor de
binnenspieren is goed zingen.
Bij gewichtige vergaderingen hebben ook de
feestmaaltijden, die ouder gewoonte ook ge
durende de zittingen worden aangeboden, veel
kwaad gesticht. Voor hersenwerk is meer
zuurstof in de longen noodig, dan stikstof in
de maag.
Zoo neemt de ondervoeding der edelste
lichaamsdeelen in alle kringen schrikbarend
toe en wel door onkunde omtrent de vast
staande natuurwet: de wet van oorzaak en
gevolg.
Begint men,deze twee te verwisselen, dan
volgt de eene dwaling op de andere. Zoo is het
ook met de voeding. Alle voeding der natuur
komt van boven. Lucht is overal en moet tot
de dagelijksche voeding behooren. Gemis aan
kennis naar binnen maakt grof naar buiten.
De mensch, als volmaaktste schepping der
natuur, kreeg het luchtvoedingsorgaan boven
het voedselorgaan, den mond. Bij gevolg:
I de neus, 11 de mond. Het hoogere moet
vooraf gaan, wil het lagere goed kunnen
functioneeren.
Ouders, let er bij uwe kinderen op, het is de
grondslag voor alle opvoeding. Ziet niet, wat
ge het voor Meertjes omhangt en hoe ge het
maagje vol krijgt, voordat ge u overtuigd hebt,
dat uw kind ook voeding in de longen krijgt,
daardoor reinigt ge het ook van binnen. Drie
maal daags moet ge het mondje van uw kind
dicht houden en u er van overtuigen, dat het
neusje lucht opneemt. Bij ontsteking (loopend
neusje) zal dit het middel zijn, om in normale
gevallen het neuskanaal zelf |te leeren genezen
door het opnemen van lucht. Bij hardnekki
ge gevallen moet ge het door een kundig arts
laten onderzoeken om achter de oorzaak te
komen. Aan de goede gevolgen zult ge kunnen
beoordeelenof de juiste oorzaak ge vonden werd.
Denkt dus niet, dat de neus slechts eene ver
siering is van het aangezicht, waarop ge eerst
opmerkzaam wordt gemaakt door verkoudheid,
maar leert de oorzaak kennen, waaraan gij
zijn ontstaan te danken hebt. Hij moet ster
ker als in- dan als afvoerkanaal dienst doen
en verschaft u den kostbaarsten maar ook den
goedkoopsten maaltijd, die overal gereed
staat. Recept voor het ademhalen door
den neus:
Begin met drie luchtmaaltijden per dag,
hetzij buiten of in een goed gelucht vertrek,
's morgens, 's middags en 's avonds. Ook
'snachts, als ge wakker wordt en niet gemakke
lijk weer kunt inslapen : zoek dan weer het
rythmisch contact tusschen neus en middelrif
te verkrijgen.
Snuif met dichten mond de lucht op en wel
om de verslapte neuskanalen te sterken
in den beginne eenige malen zacht hoorbaar,
zoodat ge voelt, dat de buikwand door het
middelrif naar voren wordt gedreven. Dit
is het teeken, dat de zuiger (het middelrif)
met het neuskanaal in contact komt en de
spierplaat tusschen borst- en buikholte neer
waarts gaat, dat de lucht in uwe longen drong
en uwe levenskanalen werden ververscht.
Vroeger hadden de menschen op zekeren
leeftijd behoefte aan snuiven.De oorzaak van
dit gebruik, waaraan menigeen verslaafd was,
lag niet in de snuiftabak, maar in het prikke
len der neuskanalen. Men beweerde dan vrijer
in het hoofd te worden, terwijl dat natuurlijk
het gevolg eener betere luchtopname was. Het
ruiken aan Eau de Cologne, later aan vhigzout,
is eveneens een behoefte aan krachtiger
neusHuize 1. ZOMEIDIJK BOSSINK
V A L U T A - V O O R D E E L
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
Restaurant a la carte
iinGh.Afternoon-tea, Diners ei Soupers
Dagelijks muziek door het Hult-orkett
iiiiiiiinmiiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiii
inademing. De tijden van surrogaat moeten
nu plaats maken voor het echte : de kostbare
voeding der binnenorganen.
Dit recept niet slechts te lezen, maar ten
uitvoer brengen en volhouden!
CORNELIE VAN ZANTEN
imiiiiiiiililllliiMiiiimilililiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiimimifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
DE MIDDAG VAN FORBES
ROBERTSON
Wij leven overijld en onwezenlijk, het
meeste van wat wij ervaren, waast dadelijk
weer weg. Maar dit toch niet. Het is nu meer
dan een week geleden, dat de Engelsche
tooneelspeler, die zooveel in zich vereenigt wat
ons in mensch en kunstenaar in de kost
bare samensmelting dier beiden lief is,
tot ons kwam met zijn voldragen kunst en
zijn voltooide persoonlijkheid, en het schijnt
mij toe of al deze dagen van licht bleven
vervuld. En ik stel mij voor-, lezer, dat het
u gaat als mij, dat ge dit zeldzame niet genoeg
in u bevestigd kunt gevoelen, dat ge, evenals
ik, naar de dagbladen gegrepen hebt om van
dien Shakespearemiddag nog een naklank
op te vangen, en dat ge u, als ik, gewarmd
hebt aan de woorden van bewondering,
die onder den eersten indruk mochten ge
tuigen voor ons allen. Ik zal die hier niet
herhalen of trachten aan te vullen, want
er was onder deze bevoorrechten geen, die
het anders zei dan ik het zou kunnen
zeggen, dan een ieder in de volle zaal het
zou hebben gezegd. Want zoo-al-niet tot
poëet, tot ordentelijk reporter slaat ons
de geestdrift, zoodra zij oprecht mag zijn,
met n slag. Dan vervallen de schaduw
zijden aan het vak eigen, van wikken en
wegen, kool en geit sparen, en onszelf een
beetje opschroeven, dan kruipen onze diep
zinnigheden in hun holen terug, dan zou
ons de vreugde bijna wanneer Sir Forbes
Robertsen ons niet juist daartegen ge
waarschuwd had tot een verslag in
blank verse" opvoeren, terwijl het eenvoudig
woord in proza, dat op de stille hooge toppen
altijd voldoende blijkt, diep in ons wacht.
Was daar eigenlijk niet een waarschuwing"
in heel dat optreden, dat men nauwelijks een
optreden" durft noemen? Overviel ons niet
een lichte schrik voor wat tooneelkunstenaars,
schrijvers-over-tooneelkunst en toeschouwers
zoo'n ganschen winter najagen, met de
beste bedoelingen uit het evenwicht rukken
en de rust om te gedijen niet gunnen? En
keken we niet verrast op toen het daar op
eens weer zóeenvoudig leek, niets veront
rustend artistiek, een podium, waar een
leerling van de tooneelschool zijn neus voor
op zou trekken, een tafeltje, een stoel, een
lezenaar, die geen gedachte wekte aan het
zuiltje-Van-Couperus, en n mensch, een
vergrijsd man in een grijs pak, die het deed?
Toen daar een vollen middag lang de ont
roering tot ons kwam, geruchtloos en on
gestoord. Zij, om wie wij in ons klein land
elkander dood gooien met kunst", zij was
het, moedernaakt, onmiskenbaar, ook voor
den minsten leek. Ik heb op deze plaats en
elders zooveel gepleit voor de theatrale waar
den der tooneelkunst, ook voor alles wat
erbij" komt, dat het hachelijk een
beAls men met 'n tientje naar Duitschland is geweest!
IIIIIIHIIIIIIIIII i
keering ten naastenbij zou kunnen schij
nen wanneer ik nu uitsprak: en ten slotte
kunnen wij het allemaal weer best missen
ook." Nochtans zou ik dit, mijn tol aan den
grooten kunstenaar, wel graag betalen, mits
onder voorbehoud, dat wij de eene opvatting
om deze andere niet behoeven te verloochenen,
want dat dit alles afhankelijk is van het
plan waarop een geest ons brengt.
Het plan hier zijn we er. Dit was het
zegevierend besef van dezen onvergankelijken
achtermiddag: dat wij in het algemeen
leven, streven, trachten ons aan te passen,
oordeelen en bewonderen op een lager niveau
dan dat waarop kunst en kunstenaar ons
kunnen, en feitelijk zouden moeten tillen,
dat we voor ons zelf en anderen te lichtvaar
dig besluiten met Mephisto's ouden Heer":
't Is goed." Waar de stille kracht te kort
schiet, moeten de hulpmiddelen helpen,
waarom ook niet? het is begrijpelijk dat wij
nemen, en jagen naar meer; naar vernieu
wing," zonder recht te weten waaruit die
vernieuwing dan wel zou kunnen bestaan,
zonder te erkennen hoe onvoltooid het eeu
wige nog is. Forbes Robertsen kwam met
enkele overbekende fragmenten, welke hij
wie-weet reeds hoeveel honderde malen tot
zijn eigendom had gemaakt, en wij wisten
dat wij ze nooit gekend hadden, en wij ge
loofden, dat hij ze voor het eerst van zijn leven
aldus gaf. Hij kwam als vertegenwoordiger
van Shakespeare en hij kwam als zichzelf.
Deze tooneelspeler, die in zijn hooghartiger!
eenvoud het woord creation" voor zijn kunst
spottend verwierp, hij heeft ons de heide
scheppingen" inén getoond, onscheidbaar
even-waardig, in de hoogste regionen der
schrijf- en speelkunst. Ongetwijfeld, zulk
een mag zich in oprechtheid een nederig
dienaar noemen,' hij kan elk vertoon en alle
middelen buiten hem buiten de stem van
zijn ziel en, even, den tnacabrcn knokkelklop
op het lorrig tafeltje achter hem ..How is
't with me, when every noice appals me. . ?"
versmaden, hij kan liet zich veroorloven
een overmachtige ontroering, die, aan het
einde van een tooneel, zou kunnen herinneren
aan het gelukkig effect van den gemiddelden
voordrachtkunstenaar, af te snijden niet een
opbeurend gebaar van zijn hand. Kom"
zei de mensch, die n seconde te voren van
hulpelooze smart doortrokken bij het lijk
van Desdemona stond, laten we over wat
anders spreken." Zó, schielijk en als-be
schaamd, trekt de schuwe kunstenaars-ziel
zich terug nadat zij haar hoogste doei bereikt
heeft. En tot de nog huiverende getuigen van
den gruwelijken moord op Koning Duncan,
zei hij: ik vertel u vór we naar huis gaan
nog een kleine tooneelgrap a propos van dien
Macbeth". Heiligschennis.... zou ik het
gevonden hebben van iederen mindere",
hier was het het recht van den Meester.
Onaangetast bleek, toen we naar huis
gingen" het onaantastbare.
Zijn, of niet-zijn".... ?, we kunnen er
altijd weer mee eindigen, en natuurlijk be
schouwen wij de genade niet als een les.
Maar toch daarnaast, naast het geluk om
dit, niemand-uitsluitend, een z"aal vol men
schen opheffend contact, liet deze schoone
middag ook iets van nuttige bezinning....
Een baken in de zee van premières en repri
ses, een halte, een verademing.
Tul' N A E l' F
ALBERT VERWEY, Proza I, Van
Holkema en Warendorf en Em. Querido,
Amsterdam 1921.
TOP NAEFF, Charlotte von Stein, Em.
Querido, Amsterdam 1921.
KEES VAN BRUGGEN, Koning Adam, ver
telsel, Mij. v. g. en g. lectuur, Amster
dam, 1921.
In den aanhef van het mooie, leerzame
opstel Jacques Perk herdacht" voorspelt
de dichter Albert Verwey de gruwelijkste
kwellingen aan dengene die anderer schoon
heid loochent.
Dit is de zonde die niet gezoend kan
worden, niet door inkeer, noch door belofte
van beterschap, door berouw, noch boete
doening noch wedergeboorte. Het is de zonde
tegen de heilige geest van het leven, tegen de
schoonheid, en haar straf is het
onuitblusschelijk vuur van innerlijke leelijkheid."
Wie zich niet strikt houdt aan het begrip
loochenen in zijn meest beperkten zin, zou
er spoedig toe kunnen komen lichtvaardiglijk
den dichter zelf ter helle te verwijzen.
Natuurlijk, wij nemen aan, dat Verwey
nimmer, eenmaal getroffen door anderer
schoonheid, tegen beter gevoel in, uit haat of
nijd of afgunst die schoonheid heeft ontkend.
Maar dat hij in zijn lange loopbaan van dichter
en kritikus niet meermalen rakelings langs
schoonheid is gegaan, zonder er iets van te
merken, dat hij ongevoelig is voor de schoon^
heid, die bloeit buiten zijn eigen persoonlijk
dichterschap, spreekt immers van zelf. Naar
mate de kunstenaar een meer sterk uitgespro
ken, aparte persoonlijkheid is, zal hij sterker
afkeer gevoelen van al het werk, dat niet
aan het zijne verwant is. Er is geen ont
komen aan: hoe persoonlijker: bewust of
.onbewust kunstenaar, des te beperkter
kritikus, subjectiever historicus en wijsgeer.
.Daarmee wil ik den kunstenaar allerminst
van de kritiek uitsluiten. Integendeel ook
in kritiek is persoonlijkheid alles. Alleen
de dichter kan van schoonheid spreken,
kan van zijn kant uit, anderer schoonheid
overzien en begrijpen, d.i. met zijn sterk
sprekend gevoel zijn juiste waarde eraan
toekennen. Daarom juist is dit Proza van
Verwey voor ons zulk een kostbare bezitting.
Maar wij, die er buiten staan en van die
kritische, van die historische en wijsgeerige
beschouwingen en fantasieën wat leeren
willen, we mogen nimmer vergeten, dat
andere oogen de zaken geheel anders kunnen
zien. Wat de een ziet in vlammende veront
waardiging of heelcmaal niet ziet, ziet de
andere in aanbiddende extase.
De wetenschappelijke geest kan alleen ge
ven koele, verstandelijke beschouwingen,
resultaten van voorzichtige waarnemingen.
Maar daarin leeft de schoonheidsontroering
niet meer. De wetenschap dringt nimmer door
tot de innerlijke kern van levende schoonheid.
Wie zich gaat verdiepen in de bundels
Proza van Verwey, wier verschijning ik hier
met groote vreugde en dankbaarheid begroet,
zij van alles wel doordrongen.
Wie mijn geschriften aandachtig leest,
zal inzien, dat zij van het begin tot het eind
een verdediging zijn van het dichterschap".
Zeer stellig. Maar men wete het wel: van het
dichterschap alleen zooals Verwey het als
een verheven roeping in zich voelt. Niet
van het dichterschap, zooals het leeft in
De Meester, Robbers of Querido, een dichter
schap, dat ik niet bij dat van Verwey wenscli
achter te stellen. Menschen in wie de ver
beelding werkt, zijn van honderdcrlei
geestesbouw, zonder welke die verbeelding nauwelijks
te denken en in elk geval niet vatbaar is."
Ik vrees, dat de kriticus e%i historicus Verwey
zich niet steeds bewust is, dat zijn zeer
persoonlijke dichterschap hem menigmaal
een beletsel is bij het begrijpen van sommige
kategorieën. Ook is zijn stelling, in de
volgende woorden uitgedrukt, ten- zoete
illusie : De Idee van het Dichterschap,
beeldend en bespiegelend, stelt zich in de
samenleving. Zij bepaalt er haar verhouding
tot kunsten en wetenschappen, godsdienst en
wijsbegeerte, staatkunde en staathuishoud
kunde. Zij geeft er leiding aan jongere dichters.
Zij ordent net verleden van de vaderlandsche
dichtkunst en zoekt verwantschappen in
het buitenland". Als Verwey meent, dat hij
of iemand anders als de drager van een alles
omvattende Idee van het Dichterschap kan
optreden, vergist hij zich deerlijk.
Verwey is dikwijls met Potgieter verge
leken. Niet zonder grond. Als Potgieter is
hij een dichter van aristocratischcn geest, die
zijn rijk gevoel dwingt in vormen, welke
niet spreken tot het groote publiek. Als
Potgieter is hij een man van rijke, soliede
kennis op velerlei gebied, die met scherp,
raak oordcel over velerlei kunst, velerlei
toestanden en personen uit vroeger en later
tijd uiterst belangwekkende dingen kan zeg
gen. Sterk komt die overeenkomst met Pot
gieter uit o.a. in het opstel over Beets, dat ik
in dezen bundel met genot en ten deele met
warme instemming herlas. En toch de kun
stenaar Bcets bezat een gave, die Potgieter
miste, die Potgieter deed smalen van den
copicerlust des dagelijkschen levens. En toch
zijn ook nu nog verschillende opstellen uit
de Camera levende, echt nationale kunst,
dragen d hèt kenmerk van hun tijd van wording,
maar toch levend voor immer, terwijl de
novellen van Potgieter in hun gewrongen,
gemaniëreerde taal voor den kunstkenner
steeds meer een merkwaardige curiositeit
worden.
Ondanks zijn allesbehalve zuiver en
thousiasme voor het realisme onzer 17de
eeuw, heeft Potgieter met Verwey gemeen
dat hij oog en gevoel mist voor het meest
zuiver Hollandsche, het meest echte en le
vende, door heel onze literatuur van den
Reinaert af, onze krachtige schildering van
de werkelijkheid.
In de laatste veertig jaar heeft dit meest
typische en eigenaardige zich vooral geopen
baard in onze kranige, knappe romankunst.
Voor Verwey bestaat deze schoonheid, die
met Emants, Netscher, Van Deyssel opbloeit,
eenvoudig niet. Hij ziet enkel de poëzie der
vergeestelijking en wat hij daaraan verwant
voelt.
Dit is allerminst een verwijt. Er zou een
wonder moeten gebeuren, als het anders
kon. Dat de uitgave van deze bundels, waar
in we een rijk en machtig dichter hooren
kunnen over wat hij van de schoonheid ziet,
begrijpt en voelt, mogelijk blijkt in deze
barre tijden, stemt ons gelukkig en dankbaar.
Ik moet eerlijk bekennen, dat ik in de
relatie tusschen Goethe en Frau von Stein
steeds te veel naar den dichter gekeken heb.
Lichamelijk onbereikbaar voor Goethe, gees
telijk niet reikend tot zijn sferen, leek Char
lotte von Stein mij alleen maar van belang
om wat de dichter in haar zag, als ideaal
van schoonheid, hoogheid van ziel en reinheid.
Zij was voor mij slechts het bildungsmoment
dat noodzakelijk aan de Italiaansche reis
vooraf moest gaan, dat hem uit de We r the
rperiode steeds meer bracht tot klaarheid
en orde in zijn dichterlijk scheppen. De
vlucht" naar Italië, aan allen verheimelijkt,
was toch ten slotte een gezegende verlossing
uit banden, die begonnen te knellen, de
noodzakelijke ontbinding van dit 12-jarig
geestelijk huwelijk, nu de dichterlijke geest
en de geniale mensch rijp waren voor de volle,
rijke ontplooiing in de ruimte en het licht
van Italië. Inderdaad zoo was het wel: In
een zoo breed opgezet en met den dag verrijkt
leven, als dat van Goethe was, laat een verlies
nauwelijks leegte. Een episode valt uit, een
nieuwe vervulling wachtte reeds, de gelederen
sluiten zich, de kunstenaar, in zijn
titanenstrijd, werpt den last af en ademt bevrijd."
Het is de groote verdienste van Top Naeff
dit probleem ook eens van de andere zijde
bekeken te hebben, met haar eigen fijn voelend
vrouwelijk instinct te zijn ingedrongen in
de hartekamer dier vergeten vrouw, te hebben
nagevoeld het lijden, dat de machtige genius
die zich verhief uit wat deze vrouw hem
schonk, en die niet begreep, moet hebben
veroorzaakt.
Aldus stelt zij de kwestie: Aangenomen
dat Charlotte von Stein, van de- zachte,
ruim-voelende aristocrate, die zij was, inder
daad verworden is tot de verbitterde, laster
lijke oude vrouw, gelijk zij ons uit brieven van
enkele harer tijdgenooten wordt afgeschilderd,
dan moet daaraan toch een
ervaring-vanhet-hart ten grondslag liggen, zoo ingrijpend,
dat de verwoesting verklaarbaar en de ge
volgen wellicht vergeeflijk mogen heeten.
En waar het natuurlijk in de eerste plaats
van leerzaam belang is te begrijpen in hoe
ver deze vrouw op Goethe heett ingewerkt
om hem verder te maken tot wat hij geworden
is, daar blijft m.i. nog ruimte voor de vraag
wat Goethe haar, die hem ongetwijfeld het
naast heeft gestaan, heeft kunnen geven en
wat hij haar naar zijn aard en aanleg heeft
moeten onthouden, hoe het gekomen is, dat
bij deze in veel opzichten ideale wisselwerking
tusschen twee menschen van hoogere orde,
de een stijgen, de andere onherroepelijk
dalen moest."
In haar betoog voert zij ons langs al de
merkwaardige problemen van intieme
menschelijkheid, die zich bij deze vriendschap
voordoen, doet ze vooral het niet begrijpen
van het vrouwelijke, de onbewuste hardheid
in Goethe sterk uitkomen. En toch het moest;
Charlotte moest als offer voor den bouw der
geestelijke schoonheid vallen. Hoe veel dit
offer heeft geleden, Top Naeff doet het ons
hevig beseften. Zij wekt ons medelijden,
maar dat Frau von Stein in zich zelf groote
geestelijke waarde vertegenwoordigde, is
mij ook hier niet gebleken.
Is het vertelsel van Kees van Bruggen
bedoeld ais ernstige kunst, waarin een groot
idee over wording van mcnschelijke cultuur
tot schoone ontplooiing komt, dan is het
mislukt. Niet omdat er zooveel dwaze dingen
in staan, maar omdat de auteur geen harmonie
heeft weten te brengen tusschen ernst en
dwaasheid; er is geen eenheid in dit boek.
Het eene oogenblik denkt men een spotvorm
te lezen van de Genesis-ltgende, die
geloovige menschen hinderen moet; een vol
gend grijpt de auteur ons aan door prachtige
schildering van treffende psychologische mo
menten; maar die twee episoden steunen
elkaar niet, verhoogen niet eikaars kracht.
Eva, in haar prospe ree rende huishouden,
vond de vervulling van al haar bestaan.
Het broed gaf voortdurend te doen; er waren
ziektetjes te beteren en twistjes te stillen, en
wanneer Lia haar frissche rcinigingsbeiirt
had genoten in de rivier, dreinde Lainech
weer om de borst.
Kaïn werd al een helpertje om op te rekenen.
Hij was een vurig kind, dat geen banden
veelde. Wanneer men zorgde hem niets
te vragen, deed hij alles vriendelijk eigener lust.
Maar vaders bevel bracht hem in oproer.
Met vlammende oogen en geknelde vuisten
stond hij voor den dreigenden meester,
gereed hem aan te vliegen bij een woord.
Uan sprong moeder tusschenbei en ving
den slag.
,,?Je bederft hem met je poeteloerigheid,""
verweet Adam. Hij wordt bij den dag on
handelbaarder.""
Is dit een poging om bewust de zooge
naamde couleur locale in het historische te
vermijden, zooals Vcrmevlen en Timmermans
dit deden? Eva is soms een uiterst modern
vrouwtje, en Adam zet met Kaïn wijsgeerige
boomen op, die soms 'wat Multatuliaansch
aandoen. Ook zijn er al arbeiders-manifesta
ties. Doch dan staat men plotseling voor
gansche pagina's, waarin getracht wordt
te blijven binnen de grenzen van wat wij ons
over den oertoestand der menschen kunnen
voorstellen. Toch loopt er wel een vaste lijn
van ontwikkeling door het boek die goed
overdacht is; er zijn mensentypen in hun
wording geschilderd; de oorzaak van alle
menschelijke.ellende is in hebzucht en afgunst
voortreffelijk aangegeven. Zeer pakkend is
de dood van Abel, waar moeder Eva haar
jongen vindt liggen in het gras, - slapend ?
Dat langzaam bewustworden van het begrip
dood is aangrijpend.
J. P R i N s i: N (Lx.