Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
5 Nov. '21. No. 2315
l
r
DE GRONDWETSHERZIENING
Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan
YRAAOTi
SI-FA-KO
S IQAREN
HOE voornmmmmto tfwJémaHk
Illllllllllllllltlllllllllllll!
llllllllfllllllllllllllllllllllllllllllltll
Interessante lectuur ?
llhllmlIIIIIIIIIIIH
in deze zinsnede mij zoo echt engelsch voor
komt. De reaal-politiek van het imperialisme
?van Wilhelm, die zijn geweten door de strate
gische inzichten van den generalen staf en
?ook alleen door deze liet wijzigen, had zooals
bekend is dit begrip, dat voor Duitschland
van de zestiende eeuw ongeveer alles
beteekende, uit zijn staatslexikon wegge gopcheld.
Het begrip van Staat, door von Treitschke
en anderen, ja eigenlijk reeds door Hegel
uitgesproken, doodde voor lange, lange jaren
in Pruisen het besef van den nood van het
geweten. Een besef, waaraan Luther uiting
taf, toen hij in 1521 zei: het is beter dat
t. Peter tot kool en asch verbrandt, dan dat
het hart van een enkelen christen in ver
zoeking gebracht worde."
En nu komt een praktisch engelschman
vertellen, nog wel in de -Times en aan de
Duitschers, dat de jood Rathenau een moreele
persoonlijkheid is, nog wel van den eersten
rang. Dat is allergrappigst. Ik bedoel grappig
voor de Alduitschen en de Patriotten die
allang onder moraal juist het tegendeel
verstaan hebben van wat gewone menschen
tot op den Isten Augustus 1914 daarvoor
gehouden hadden.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiaiMiiuiiiimiiiiiiiiMiiiiiitiiiii
Hofleverancier - Amsterdam
ULVEISTRUT 216 -:- 1ILLEHSPARKWEG i
TEL NOS. 2040-1881 - TEL No. 1793 Zuid
KOUDE EN WARME SCHOTELS
Maar, niet alleen de Engelschen,
neen wat mij op dit oogenblik nog veel
belangrijker schijnt, ook de Franschen nemen
nu op dit gebied het woord. En zij uiten zich
daarbij over Rathenau op een wijze die
om nu eens de spreekwijze van een leeraar
aan het Gymnasium, die over zijn scholieren
spreekt na te volgen, tot de schoonste ver
wachtingen aanleiding geeft.
Reeds aan het eind van September trok
Reginald Kahn in de parijsche Illustration
een parallel tusschen Walther Rathenau en
Hugo Stinnes, die zeker ten voordeele van
den eerste uitviel.
Als men de hier geteekende personen naast
elkander plaatst, wordt men als men zich
van de vergelijking bedienen mag in zekeren
zin herinnerd aan de bokspartij tusschen
Carpentier en Dempsey. In het amerikaansche
Stadion was het een strijd van beksers en
terecht overwon daarin het ruwe geweld.
Maar in den strijd tusschen de beide
groot-industrieelen streed men met gees
telijke wapenen en de ruwe kracht van
den kolenmagnaat aan den Rijn legde het
af. Wat Stinnes in Spa bedierf, dat
heeft, zoo mag men thans reeds zeggen,
zijn tegenstander Walther Rathenau in
Wiesbaden weer goedgemaakt, omdat hij door
langdurige ervaring en uit de erfenis van
zijn vader reeds, geheel anders dan de
selfmade man, die Hugo Stinnes is, vroegtijdig
de groote waarheden erkend heeft die door
Bismarck werden genoemd: de schikgodinnen
van de geheele politiek, ja van heel het
menschelijk bestaan.
Thans reeds zegt men niet te veel als men
beweert dat Walther Rathenau gezamenlijk
met den franschman Loucheur, dien hij
vooraf van zijn eerlijkheid moest overtuigen,
wat geen licht werk was na al de duitsche
leugens die voorafgegaan waren, den sluier
heeft opgeheven van wat men zou kunnen
noemen : een openbaar geheim. Toen hij met
name de levende arbeidskracht in de
plaatsstelde van de bijna waardelooze papierbundels en
zelfs van het nutteloos geworden goud,
kreeg de beruchte Helfferich, die met zijn
onvergeetlijke oorlogsleeningen het geheele
duitsche volk en ook een groot deel der
neutrale volkeren bedrogen heeft, een
leelijken streep door zijn rekening.
Nu kon men eigenlijk met een variant op
Schilier's Resignation zeggen: De schuld
bekentenissen van Helfferich luidden op de
dooden, op de overwinning, die reeds lang
gevlucht was naar de schaduwen van den
Acheron.
Walther Rathenau blijft bij de levenden,
want hij weet, naar de woorden van den
zelfden dichter, dat dezen alleen gelijk zullen
krijgen.
Daar?waar Wilhelm eens tot zijn troepen
sprak: Gij zijt mij borg," in den Lustgarten
te Berlijn, kwam,naden moord op Erzberger,
een half miljoen menschen bijeen, onder
de leus Nooit meer oorlog, en zij vormen slechts
een klein deel van het leger van arbeid en
vlijt dat de voormalige directeur van de A.
E. O. op de been brengen zal om het voor
de vernietiging gegoten ijzer om te smeden
tot het werktuig van leven en vooruitgang.
DR. EDWARD STILGEBAUER.
ISRAELS WEZEN EN WILLEN
Rasgemeenschap.
(Ingezonden)
In het nummer 2313 van De Amsterdammer
trof mij in het artikel van Mevr. Ornstein
de volgende passage: Tot de Nederlandsche
rasgemeenschap behooren de Joden niet.
Sedert de emancipatie zijn zij echter leden
der staalsgemeenschap en dragen in belang
rijke mate tot de cu/f uurgemeenschap bij."
Hieruit zou men kunnen afleiden, dat
Mevr. Ornstein de Nederlandsche Joden
toch eigenlijk niet als volmaakte Neder
landers beschouwt, daar immers de ras
gemeenschap" ontbreekt.
Naar mijne opvatting nu, zijn de Joden
Nederlanders in dezelfde mate en op de
zelfde wijze als alle overige Nederlanders,
om de eenvoudige reden, dat er geen
Nederlandsch ras bestaat, evenmin als een Britsch,
een Fransen, een Duitsch, een Zwitsersch,
of een Belgisch ras.
De Keltische Schotten en Welshmen (om
van de leren niet te spreken), de restanten
der oude Britten, de afstammelingen van de
Angelen, de Saksers, de Juten, van de
Noorsche Vikings en de FranscheNormandische
veroveraars, die in hoofdzaak de bevolking
der Britsche eilanden vormen, moeten die
soms een ras" voorstellen?
Vormen' de béwSörs van het centrale
Frankrijk een rasgemeenschap" met de
Koninklijke Meubeltransport-Maatschappij
IDE GRUYTER&Co.
DEN HAAG
AMSTERDAM ARNHEM
Verhuizingen per Auto-Trein
Bretons, de Normandiërs, de Basken, de
Italianen uit den Zuidoost en de Vlamingen
uit den noord-oost-hoek?
Maken de Vlamingen, de Walen en de
menschen uit de pas-verworven Duitsche
kantons een Belgisch ras" uit?
Zijn de Duitsche, de Fransche, de
Italiaansche en de Rhaeto-Romaansche Zwitsers
een ras"?
Men kan precies zulke vragen stellen
ten opzichte van Nederland.
De Brabanders en de Limburgers zijn
menschen van andere afkomst en anderen
aard dan de Friezen en de Groningers. Er
is een zeer aanmerkelijk verschil tusschen
de Nederlanders van Friesche en die van
Saksische afkomst. Een Drenth is anders
dan een Hollander, een Zeeuw zeer verschil
lend van een bewoner van den Achterhoek.
Zijn de overgeblevenen van het Schotsche
legioen, zijn de afstammelingen van de
Fransche refugié's geen volslagen Nederlan
ders? Moeten de Boissevains, de d'Aulnis
de Bourrouils, de Savornin Lohmans, de
Voütes, de Collot d'Escury's, de Loudons,
de Macleods, de Machays," de l'Espinasses,
de Pahuds, de Mortanges, de Ie Jolles, de
Godin de Beauforts, de Serruriers, de
Labouchères, de Rambonnets en zoovele anderen
nu maar beschouwd worden als halve Ne
derlanders?
Er is haast geen natie, die niet een conglo
meratie van rassen is. De begrippen natie"
en ras" dekken elkander wellicht uitsluitend
op sommige Zuidzee-eilanden, bij de Es
kimo's en hier en daar in Afrika, doch zeker
niet in Europa.
De stelling, nog veel te dikwijls vernomen,
dat de Joden eigenlijk maar gasten zijn in
Nederland, is dan ook wetenschappelijk
onjuist. De practijk bewijst hare onjuistheid.
De massa der Nederlandsche Joden is even
sterk gehecht aan den geboortegrond, aan
de reden en gebruiken, aan de taal, als de
massa der overige Nederlanders. De Joden
zijn geen vreemdelingen, die gastvrijheid
genieten; zij maken deel uit, geheel, volko
men, in alle opzichten, van de Nederlandsche
natie. Niet n hunner zal vrijwillig dit land
verlaten, om in een ander gast vrij heid
genietende vreemdeling" te worden, omdat
zij Nederlanders zijn en zich Nederlanders
voelen. Niet n tiende procent der Neder
landsche Joden denkt er zelfs maar aan,
zich naar Palestina te begeven. Indien zij
zich beijveren daar een Joodsch Nationaal
Tehuis te helpen vestigen, dan doen zij dat
met geen ander doel, dan om de
Oost-Europeesche Joden te onttrekken aan de afschu
welijke vervolging, aan de pogroms, waaraan
dezen in de landen hunner geboorte bloot
staan. Zij zouden elk ander daartoe dienstig
middel evenzeer bevorderen.
Een Jood, wiens voorouders op het einde
der zestiende eeuw in dit land gekomen zijn
zou een gastvrijheid-genietende vreemdeling
zijn, doch een afstammeling van een
Franschen protestant, die een eeuw later hierheen
vluchtte, zou een ras"-echte Nederlander
wezen? Waarom? Omdat de Jood een ande
ren godsdienst belijdt? Maar het Nederland
sche ras" kent immers niet n godsdienst?
Wat heeft godsdienst met ras en nationaliteit
te maken? Indien slechts Christenen,
behoorende tot de vele kerkgenootschappen
en secten, werkelijke Nederlanders zouden
zijn, hoe is het dan gesteld met de voor
malige Christenen, thans vrijdenkers of
atheïsten, die den godsdienst afgezworen
en het kerkgenootschap legaal verlaten heb
ben? Zijn dezen dientengevolge k halve
Nederlanders, of gastvrijheid-genietende
vreemdelingen geworden?
De werkelijke Nederlanders zijn de afstam
melingen der Batavieren, Kaninefaten enz.
Men moet nu maar eens uitzoeken wie dat
zijn. Als men dat gedaan heeft, dan moeten
alle overige inwoners van dit land geclassi
ficeerd worden als genieters der gastvrijheid
van eerstgenoemden. Zoo lang dit niet
geschied is, zijn en blijven de Joodsche Ne
derlanders precies gelijk aan de niet-Jood
sche, d.w.z. leden van de staats- en cultuur
gemeenschap. Rasgemeenschap kan buiten
beschouwing gelaten worden, omdat zulk
eene gemeenschap niet bestaat.
H E N R i POLAK
KAN 't ZOOI
Negen duizend havenwerkers,
Amsterdammers, glad en gaar,
Negen duizend handarbeiders,
Kwamen doelvast bij elkaar.
Niet voor kiezen, noch voor stemmen
Of een rondje politiek',
Maar voor felle beursbelangen
En rijksdaaldertjes-muziek.
Negen duizend kalme mannen,
Welbewusten allemaal....
Saamgekomen voor 't vormen
Van een eigen kapitaal.
Mannen", zei de kloeke leider,
Sticht een eigen scheepvaartbank,"
Stort uw opgespaarde duiten",
Dan behoeft ge niemand dank".
Negen duizend vreugdelevens"
Die eens gierig-zuinig doen",
Twintig weken lang een tientje"
En er komt een paar millioen".
Chartert uwe eigen schepen",
Sticht een eigen reederij",
Kameraden, aan 't sparen",
Ziet uw voordeel, zijt er bij".
Vijftien opgelegde booten",
Liggen in de havens klaar",
Kiest uw menschen en bemant ze",
Niet vreesachtig, huurt ze maar".
Vijftien booten geven zeker "
Vijftien honderd zeelui werk",
Kapitaal-organisatie"
En geen kiesdwang maakt u-sterk".
Amsterdamsche havenwerkers",
Met die een of twee millioen"
Kunt ge, als ge weet te slagen",
Wel voor zeven zaken doen".
Tweemaal negen duizend handen",
Vastberaden aan den gang",
Negen duizend Amsterdammers"
Zijn voor geen millioenen bang"
Toen de leider had gesproken,
Dacht de schrijver van dit lied:
Werkkracht is er wel te vinden",
Maar de eendracht is er niet".
En die twintig mooie tientjes"
Eischen harde spaarzaamheid",
Als we die eens konden potten"
Hadden we de' nieuwe' tijd".
J. H. S P E E N H o F F
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiïiiiiMiiiiiMiiiiimlliiiiiiiimiiiiiiiiMiiiiiiumiiiiiii
UNIE BANK
voor NEDERLAND en KOLONIE*
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
's-GRAVENHAGE, TILBURG,
LEEUWARDEN, OISTERWHBL
UDENHOUT, LOCHEM en BORCULO.
Agentschappen in Indië:
BATAVIA. SOERABATA,
SEMARANG, BANDOENG, MEDAN ra
WELTEVREDEN.
iiHiiiiiiimiiiniiiiiiiiHiiiiiiiiiiiHiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Illlltllllllllllllllllllllll
iiiiiiiimiiiiiii
IIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIII1I1IIIIIIIIIIII1III1IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIII111IIIIH
iiiitiiiiliiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiilliiiiii
Methode in de Koloniale Economie
Uw nummer 2291 kwam mij pas heden
in handen, zoodat het dwaas lijkt nu nog
terug te komen op het artikel van den
heer Gonggrijp daarin. Toch meen ik U mijn
meening over methode in de koloniale econo
mie te mogen geven, omdat deze schrijver
daarin behalve een blijk van belangstelling,
wellicht aanleiding kan vinden er zelf nog
eens op terug te komen.
Het lijkt mij dan, dat hij, door de voorge
stelde methode van drie economische lagen,
feitelijk een methodologische indeeling ver
werpt. Want de onderste laag noemt hij die
der bevolking zonder verkeer met
buitenstaanden, het onderzoek in die laag acht hij
vooral van ethnografisch belang, kortom die
bevolking bevindt zich niet in gekoloniseerd
gebied. En de bovenste laag is een deel der
wereldeconomie en dus evenmin specifiek
koloniaal. Voor de koloniale economie blijft
dan maar n laag over, waarvan alleen gezegd
i-s, dat zij in verband staat met een autochtone
economie en de wereldeconomie, een feit dat
door de gebruikelijke opvatting van het woord
koloniaal al vaststond.
Ik zou deze nuchtere opmerking niet neer
geschreven hebben, indien ik er niet zooveel
genoegen in had gevonden mijn leekenopinie
bevestigd te zien, terwijl ik mij geroepen
voelde te waarschuwen voor het toepassen
van ook deze methode". Want reeds uit
het -voorbeeld, dat de heer Gonggrijp gaf:
de mislukte dessa-loemboengs, bespeurde
ik de neiging om defonderste laag uit te breiden
tot bevolkingsgroepen, die slechts oogen
schijnlijk daartoe behooren. En zulke misvat
tingen zijn bij elke methode mogelijk en leve
ren steeds een gevaar voor mislukkingen.
Want het etiquetteeren voigens een methode,
zooals bij de politieke toepassing zoo graag
geschiedt, is een normaliseeren zonder vol
doende zekerheid, een wegcijferen der plaat
selijke omstandigheden, zooals men in de
economische politiek van b.v. Europa niet
eens zou durven voorstellen.
Ik waag het daartegen te waarschuwen,
juist omdat ik pas kort in Nederlandsen Indië
ben en dus nog als een reiziger de verschijn
selen vergelijk met wat ik van Europa in
mijn herinnering heb. En die verschijnselen
hebben op mij voornamelijk dezen indruk
achtergelaten, dat er economisch zoo veel
minder verschil is dan men in Europa
gelooft. Zeker, .het economisch leven heeft
hier feller tegenstellingen en meer scha
keering door geringer inwerking van verkeer
en grooter verscheidenheid van rassen; na
tuurlijk zijn in een zoo verschillend klimaat
andere eenheden en bij zoo anders opge
groeide volkeren andere drijfveeren aan te
nemen, maar de individueele verscheidenheid
binnen die volkeren en de plaatselijke ver
scheidenheid van klimaat en bodem zijn er
zeker niet minder groot.
Dat echter de methode der economie
gewijzigd zou moeten worden wanneer men
vraagstukken in de tropen onderzoekt, lijkt
mij onwetenschappelijk en vooral verouderd.
Het was de economie der wingewesten die
bijzondere regelen kon geven; kolonisatie,
het zich buiten de geboorteplaats vestigen
om met behulp der bevolking iets te onder
nemen, komt tegenwoordig toch in Europa
evengoed voor. Daarbij is het in Nederlandsen
Indië volstrekt niet beperkt tot de (zeer
verschillende) Europeesche naties, die er de
Chineezen, Voor-Indiërs en Arabieren meer
aanvulden dan opvolgden, maar is van ouds
ook door die zoogenaamd eenvormige
,,inlanders" beoefend.
Uit de aanduiding van 's heeren Gonggrijp's
bovenste laag leest bijna elke Hollander dat
die de z.g. moderne wereldeconomie vertegen
woordigt b.v. de Europeesch-Amerikaansche.
Maarvertegenwoordigden de Chineesche
handedelaren een goede duizend jaar geleden niet
evenzeer de wereldeconomie, waarbij toen de
Europeesche verwaarloosd mocht worden?
Het is de samensmelting dier factoren die de
economie voor ingewikkelde problemen stelt,
maar is het succes eener economische methode
voor Europa groot, wanneer zij dienzelfden
factor buiten rekening laat? Wanneer zij een
economisch onontwikkelde onderlaag ter
plaatse ontkent of de bovenlaag der wereld
economie vergeet?
Voor mij is het nog zeer de vraag of de on
derlaag waarop die wereldeconomie in Euro
pa steunt en de onderlaag waaruit onder de
tropen de krachten tot haar komen wel veel
verschillen in economische ontwikkeling".
Want het is daar en in de tusschenlaag"
geen kwestie van het aantal diploma's, het
betreft zoowel bij Hollandsche boeren als bij
inlanders de economische intuïtie. Uit een
overheerschers-oogpunt was het wellicht ver
standig de intuïtie bij het verstand achter te
stellen, want als regel is de Europeaan daarin
niet de meerdere. In de economie echter, en
zeker in de toepassing, blijkt die karakter
eigenschap allerminst te verwaarloozen. En
zoolang het niet lukt die intuïtie door een
tiichtige" wetenschappelijke bagage te onder
drukken, vrees ik dat elke methode der
economie nadeelig zal zijn voor wie er mee
wil werken; in Europa minder naarmate de
bevolking meer dociel op die methode mee
werkt, in het Oosten meer, naarmate de
intuïtie onafhankelijk werkende menschen
tegenover haar stelt. Hiervoor een echt eco
nomisch bewijs te geven door de resulaten
voor de diverse groepen te vergelijken,
is niet wel mogelijk.Toch is het niet alleen mijn
indruk dat in geld de grootste
bedrijfsoverschotten door Chineezen worden behaald,
dat de vermeerdering van welstand, indien al
voorkomend bij Europeanen, proportioneel
veel minder is dan bij de inlanders. Maar het
voornaamste argument vind ik in het feit
dat in 't economisch verkeer onder de succes
volle persoonlijkheden zoo weinig gestudeer
den voorkomen en dat in het algemeen de
intuïtie bij Europeanen de meest gewaardeerde
karaktereigenschap is, zelfs bij terugkeer
in 't vaderland.
Ook het onderscheiden der individueele
krachten bij vreemde" natie's, dat veel
noodzakelijker werk dan het etiquetteeren
van ratten, zal de verscherping van onze
intuïtie vereischen omdat de Indische econo
mische wereld die krachten niet meer missen
kan en ze ook assimileert met overtuigend
succes voor hem die niet verblind is door
theoretische methodes.
Weltevreden, September 1921.
P. J. WILLEKES MAGDON A L D.
De reserveberekening bij
verzekering-maatschappijen
Het zij mij vergund op hetgeen de heer G.L.
Janssen in uw blad van 20 October naar aan
leiding van mijne beschouwing over de ver
schillende methoden van reserveberekening
schrijft, in beknopten vorm te antwoorden.
Zeer zeker kan niet van een bepaalde metho
de van reserveberekening worden gezegd, dat
zij, hoe ook toegepast, voldoende zekerheid
voor de nakoming der toekomstige verplich
tingen verschaft. Of dit het geval is, hangt
af van de veiligheidsmarge, welke de grond
slagen (verwachting) voor sterfte, rente en
toekomstige onkosten bevatten.
Zooals de heer Janssen terecht opmerkt,
gebruikt geen enkele Nederlandsche maat
schappij voor sterfte- en renteverwachting
absurde" grondslagen, hetgeen echter niet
wegneemt dat de veiligheidsmarge, blijkens
de ervaring overeen reeks van jaren tezamen
genomen, bij sommige maatschappijen dikwijls
tweemaal, ja in enkele gevallen nog aanzien
lijk meer malen die bij andere maatschappijen
overtreft, hetgeen een factor is welke bij de
beoordeeling der zekerheid niet over het
hoofd mag worden gezien.
Of eene maatschappij wat de toekomstige
onkosten betreft voldoende reserveert, hangt
eenerzijds af van het bedrag dat daarvoor
beschikbaar is, anderzijds van het bedrag dat
zij daarvoor vermoedelijk noodig zal hebben,
hetgeen ten nauwste samenhangt met de
omstandigheden waaronder zij werkt. De
gewijzigde brutopremiemethode nu heeft
boven de andere methoden vór, dat zij
nauwkeurig opgeeft hoeveel voor toekomstige
onkosten beschikbaar is, hetgeen natuurlijk
in de eerste plaats van belang is om te kunnen
beoordeelen of zij daarvoor voldoende reser
veert.
Het voordeel der netto-methode, dat zij
voor toekomstige onkosten belangrijk meer
beschikbaar houdt dan volgens de grondsla
gen, waarnaar de premie werd berekend, noodig
zou zijn, wordt in mijne uteenzetting vermeld
en het is niet meer dan natuurlijk dat ambte
naren eener maatschappij,welke deze methode
toepast, daarop in het bijzonder de aandacht
vestigen. Zij doen echter verkeerd de zaak
zóvoor te stellen, alsof de opslag voor eerste
onkosten eigenlijk ook nog noodig is, in volgende
jaren, dus nadat deze kosten reeds gemaakt
zijn.
De heer Janssen gaat in dit opzicht al
heel ver, door te spreken van een greep in
het van de verzekerden geleende geld" door
verzekeraars die de netto premiemethode
niet toepassen. Waar de onjuistheid in de
door hem gegeven toelichting voor zijne be
wering schuilt, is intusschen gemakkelijk
aan te toonen. De heer J. neemt aan dat de
voor de vorming der premiereserve bestemde
spaarpremie gedurende elk jaar van het be
staan der verzekering een constante grootheid
uitmaakt, en meent dat, indien dit deel der
premie ook over het eerste jaar niet wordt
op zij gelegd, aan de belegde spaarpremie
geld wordt onttrokken. In werkelijkheid vor
men de verschillene deelen, waaruit de
brutopremie bestaat, geenszins constante groot
heden, doch wordt de brutopremie (die om
practische redenen in haar geheel op een ge
lijkblijvend bedrag wordt gesteld) afgeleid
uit de som, die op het tijdstip van het sluiten
der verzekering in totaal tot dekking der
uitkeeiing en der kosten noodig is.
Van de door den heer Janssen genoemde
deelen is het voor dekking van het iisico
benoodigde deel (de risicopremie) wisselend
in verband met de sterftekans en het bedrag
waarover het risico loopt, en worden de on
kosten gedekt door een opslag voor eerste
onkosten (welke uit den aard der zaak na het
eerste verzekeringsjaar niet meer loopen)
en een opslag voor doorloopende onkosten.
Dat het deel der brutopremie, hetwelk voor
de vorming der premiereserve bestemd is,
(de spaarpremie), derhalve geen gelijkblij
vende grootheid kan zijn, behoeft geen nader
betoog.
Het is te hopen en gelukkig ook te verwach
ten, dat het gezond verstand van het publiek
zelfs in dezen tijd van wantrouwen meer
op argumenten dan op verdachtmakingen zal
afgaan. Inderdaad kunnen verzekerden
welke der gebruikelijke methoden ook wordt
toegepast gerust zijn, indien de grondslagen
waarop de reserveberekening is gebaseerd,
sterfte, rente en onkostenverwachting, een
ruime veiligheidsmarge bevatten.
J. KIST