Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
5 Nov. '21. No. 2315
Nieuwe
Engelse Litteratuur
ERNEST POOLE
The Harbor. 1919 3/6.
His Second Wijt. 1919. 3/6.
H is Family. 1919. 3/6
Blind. 1921. 8/6.
Alle: Macmillan.
Bij het aanzienlik aantal Engelse romans
die Ik nooit meer denk te lezen, bevinden zich
waarschijnlik evenveel boeiende als ver
velende. De boeiende waren al te boeiend.
Wat de vervelende betreft, ik heb maar hoogst
zelden 'n eenmaal ter hand genomen boek niet
uitgelezen. Al zat ik erbij te gapen met 'n
krokpdüle-gaap, ik vond het laf 'n talentloos
schrijver zomaar meester van het slagveld te
laten. En je kon nooit weten ; misschien
bevatte het allerlaatste hoofdstuk toch nog
'n kleinigheid die de moeite van meenemen
waard was! Raadpleeg ik m'n herinne
ringen dan is zo'n kans steeds op niets uitge
draaid. Reden te meer om de schrijvers op 'n
eigengemaakte index te zetten. Maar zelfs
romans die noch vervelend zijn noch te zeer
op elfekt berekend, romans van belangrijke
letterkundige figuren, van 'n;Dickens,'nWalter
Scott, stemmen de lezer niet altijd zo, dat ie
zich voorneemt het boek later nog 'ns door
te gaan. Ik voel niet de minste lust Anne
of .Oeyerstein te herlezen, of Quentin Durward,
of Nicholas Nickleby. Daartegenover staat,
dat ik The Ordeal oj Richard Feverel, van
Meredith, zelfs 'n derde lezing heb waardig
geacht; insgelijks verschillende van Hardy ;
zelfs 'n paar van Trollope.
De Amerikaanse schrijver en journalist
Ernest Poole, van wie ik ruim 'n jaar geleden
'n paar zeer interessante en uitstekend ge
schreven boeken over Rusland besprak, is
als romancier evenmin met Hardy als met
Meredith op een lijn te stellen of zelfs in een
rubriek, te brengen. Ook Anthony Trollope
overtreft hem in verschillende opzichten ; in
humor, in verscheidenheid van karakters,
in dialoog vooral. Maar Anthony Trollope
^kennende lezers van de Groene" z'n
Bctrchester-serie: The Warden, Barchester
Tpwers, Doctor Thotne enz. ? Anthony
Trollope is dood, van hem hebben we niets
-'meer te verwachten, terwijl Ernest Poole nog
'leeft, en misschien op ditzelfde ogenblik bezig
is met 'n werk van verdichting dat z'n naam
?voorgoed zal vestigen. Wie weet?
The Harbor is 'n goed boek, hoewel ongelijk,
hief en daar wat mat, en hier en daar, door 'n
te -gewild-artistieke bouw der hoofdstukken
herinnerend aan de fameuze lamp, die echter
tegenwoordig niet meer ruikt, tenminste in het
hedendaagse New York niet, waar alles
elektries gaat, zelfs 't vervoer van lijken in d'r
doodkist, per vrachtlift, van de vijf en twintig
ste verdieping van 'n wolke-krabber laat
ons hopen met piëteit, doch in elk geval met
bekwame spoed rechtstandig naar beneden.
'n Qoed boek, dat in 't licht der jongste feiten
tevens 'n profeties boek blijkt te zijn ge
weest, nu de scheepvaart van de Verenigde
Staten, na tientallen van jaren voor lijk te
hebben gelegen (terwijl Amerika toch in de
eerste helft van de negentiende eeuw koene
zeevaarders te over had), weer gaat herleven,
en mogelik in vrij korte tijd 'n faktor zal zijn
die in't wereldverkeer ter dege meetelt.
?;' Maar ik heb daar pas in verband met m'n
onderwerp 'n paar namen van schrijvers
ge? noemd, en daarbij 'n belangrijke naam
vergeten, 'n zich opdringende vergelijking
verzuimd. De naam is H. O. Wells, en de
vergelijking is met die romans" van 'm,
waarin we 'n held vinden die egocentries
vertelt van veranderde tijden en tijdsomstan
digheden en van 't zich wijzigen en ontwikke
len van z'n persoonlikheid in 't reageren er
op. Zulke werken zijn Tono-Bungay en The
New Machiavetli. Zulke werken zijn ook 'The
Harbor en Blind. Men zou 't 'n soort journa
listiek kunnen noemen, maar dan 'n heel
andere dan bv. die van Multatuli in z'n
Ideën, welke laatste zich verhouden tot 'n
boek als Tono-Bungay gelijk 'n potpourri van
vijf en twintig uiteenlopende opera's tot een
sonate. Het is niet alleen de identiteit van de
hoofdpersoon, die aan Tono-Bungay (of aan
The Harbor en, zij 't in mindere mate, aan
Blind) eenheid geeft en de gebeurtenissen
bij elkaar houdt. Er is 'n begin, 'n
welberekendeintroduktie en verwarring van motieven,
en 'n vastgesteld eindpunt. Er is geen
romauarchitektuur zooals we die vinden bij Hardy,
en zoals Ernest Poole met zeer uiteen
lopend succes twee maal heeft getracht
te geven, eens in Hls Second Wife en eens in
His Family. Het eerste, 'n soprtement be
keringsgeschiedenis, lees ik nooit meer, niet
omdat het 'n bekeringsverhaal is dat is de
Delftsche Wonderdokter ook, en een dat er
wezen mag maar wegens de kinderachtige
smaak" die ik er van in m'n mond kreeg, en
die me deed denken aan Madeleine van Jules
Sandrau. Maar met His Family is 't 'n heel
ander geval. Daar hebben we 'n interessant
gegeven met 'n zér bekwame uitwerking.
'n Weduwnaar van omstreeks zestig jaar,
Roger Oale, zakenman in New York, en vader
van drie dochters een getrouwde klokhen,
een zich uit roeping dood-werkende onder
wijzeres, en een zieltje-zonder-zorg ? wordt
zich op 'n goeie dag bewust, dat ie z'n
kinderen niet goed kent, dat ie te veel is
opgegaan in z'n zaken, en te weinig vader"
is geweest. Hij besluit zich meer aan z'n gezin
te wijden, en Ernest Poole laat ons zien wat
er van dit loffelik voornemen terecht komt.
Dat is niet veel ? allerlei dingen, personen,
omstandigheden werken 'm tegen , maar
't is toch altijd iets, en door dat beetje getroost
gaat de oude man kalm de eeuwigheid in.
Behalve dat het boek 'n aantal goedgetekende
karakters bevat, doet het ons ten volle mee
leven met de oude weduwnaar en teleurge
stelde paterfamilias, en Ernest Poole beschikt
over 'n uitstekende stijl. Dit laatste is evenwel
niet het ene nodige in 'n romanschrijver. Wells,
die uit 'n stylisties oogpunt zich niet altijd
Poole's meerdere toont, wint het van deze,
en niet zuinig ook in fantasie en vindings
vermogen. Wells heeft 'n beetje gereisd, rraar
had men 'm opgesloten met wat boeken en
nieuwsbladen, - al had die opsluiting twintig
jaar geduurd, z'n letterkundige produktie
zou er niet noemenswaard onder geleden
hebben, en was alleen wat anders uitgevallen.
Van aanleg behoort Ernest Poole mijns inziens
bij schrijvers als Jack Lohdon of Maxim Gorki,
mannen die veel hebben gezien en doorleefd,
en die daarover kunnen vertellen dat ieder
naar ze luistert. Groter als kunstenaar zijn
ontegenzeggelik 'n Harcly, 'n Rembrandt,
'n Wordsworth, types o] the wise \vho soar bul
mvïrroam, om met laatstgenoemde te spreken.
Maar Poole's stylistiese kwaliteiten komen
op z'n duidelikst eri voordeligst uit in twee
reeds verleden jaar door mij besproken boeken,
The Dar k Peopte cnThe Vitlage, waarin de
journalist en reiziger geregeld aan 't woord is,
en Russiese indrukken ten beste geeft. Beide
werken zullen naderhand dokumenten van
waarde zijn voor de geschiedvorser ; tevens
echter zal de gewone lezer ze onderhoudend
vinden zoals ie Eothen van Kjnglake onder
houdend vindt, om de frisse persoonlikheid,
die ons door z'n mooie levendige taal tot deel
genoot maakt van z'n wederwaardigheden.
J. S. MEUWSEN.Hofl., A'DAM-R'DAM-ÜEN HAAO
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
IHMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllHIIII
Ook Blind speelt deels in Rusland, en die
hoofdstukken zijn niet de minste. Blijkbaar
heeft het grote oyergangsland tussen Europa
en Azië 'n zeer diepe indruk in Ernest Poole
achtergelaten. Maar er is rreer dat aan het
boek waarde geeft; ja, misschien is er wel te
veel goed materiaal voor dit ene boek aange
wend. Wil men wat weten omtrent de Ameri
kaanse haute finance, hospitalen, dokters,
scholen, kranten, politie, herinneringen aan
de slaven-oorlog, werkstakingen,
perskampanjes, de Duitse kampen voor krijgsgevan
genen, de Duitse geest gedurende de oorlog, de
ideplogiese zelfrechtvaardiging van Duitsland,
en insgelijks die van Amerika toen het eindelik
besloot z'n machinegeweer in de weegschaal
te werpen, de hyperidealistiese verhitting van
'n zeker deel van 't Amerikaanse publiek,
mensen die ten slotte overal pro-Duitsers en
spionnen roken, dat alles en nog veel meer
komt men te weten uit Blind. Waarmee ik
tevens zeggen wil, dat het wel 'n beetje ram
melt. Goed geschreven en interessant. Maar
His Family is beter. En 't allerbeste zijn tot
dusver The Dark People en The Village.
WILLEM VAN DOORN.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIII lllllllltllHIlllllllllllllllltlllllllllllllMI
DE VERLOREN ZOON
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
Bijdragen en Mededeelingen van het
Historisch Genootschap (gevestigd te
Utrecht). 42e Deel. Amst., Joh. Mul
ler, 1921.
Ook bij ons Historisch Genootschap doen
zich de naweeën van den wereldoorlog nog
duchtig gevoelen. Reeds aan het uiterlijk van
het 42e deel der Bijdragen en Mededeelingen
is dit duidelijk merkbaar : dit deel is alweer
ongeveer honderd bladzijden dunner dan het
vorige, dat ook al niet den omvang had van
zijne voorgangers uit voorspoediger jaren.
En uit het verslag over 1920, waarmede de
Mededeelingen aanvangen, blijkt dat, behalve
de Bijdragen en Mededeelingen en het Verslag
der herdenking van hst 15-jarig bestaan van het
Genootschap,alleen de Kerkeraadsprotocollender
Nederlandsche Vluchtelingenkerk te Londen, be
werkt door prof. Van Schelven, aan de leden
zijn toegezonden. Andere uitgaven zijn in
voorbereiding, maar het Bestuur erkent dat
de langzame gang van zaken, die sommige
dier uitgaven kenmerkt, zich maar al te wel
aanpast aan den financieelen toestand van
het Genootschap.
DéBijdragen zijn ditmaal slechts drie in
getal : twee kleine en een grootere. De kleinste
voimt het middenstuk: de Rotterdamsche
archivaris dr. E. Wiersum publiceert een
kort briefje van Oldenbarnevelt van 31 Dec.
1590 en geeft daarbij eene
wel-gedocumentcerde toelichting. Daarop volgt een Recuel
uyte overgesonden cedullen van de
wapenschouwinghe over Hollandt belast te doen",
dat door dr. E.C.G. Brünner ontleend is aan de
Belgische ai chieven. Dit overzicht van de
weermacht te land en ter zee van Holland,dagteekent
uit het midden der 16e eeuw en vormt, zooals
de uitgever terecht opmerkt, eene welkome
aanvulling op de Informatie van 1514. Wij zien
er o.a. uit dat Amsterdam ook toen reeds de
andere Hollandsche steden in grootte
overdenken en doen, ja van zijne geheele persoon
lijkheid. Ook voor de kennis van Groen zelven
is dit dagboek dus een belangrijke bijdrage,
waarvan cie lezing zeer sympathiek aandoet.
DR. JO H. C. B R E E N.
trof. Het telde 3097 weerbare mannen, tegen
bij voorbeeld Dordrecht 2100, Delft 2335 en
Leiden 1891.
Het grootste gedeelte van dit deel wordt
ingenomen door het eerste stuk : de uitgave
door Jhr. Mr. W. H. de Savornin Lohman
van een dagboek van Groen van Prinsterer
over eene reis, die hij in 1836 ondernam naar
Frankrijk, Zwitserland en Duitschland, ten
behoeve van de bewerking der Archives. Over
het wetenschappelijk resultaat dezer reis heeft
Groen indertijd een verslag gepubliceerd :
in het hier gegeven verhaal vinden wij meer
zijne persoonlijke ervaringen. Tal van groote
historici mocht hij ontmoeten: Von Schlegel,
Victor Cousin, Hase, Mignet, Michelet,
Guizot, Ranke en vele anaeren. Er. voorts
trad hij voor het eeist of bij vernieuwing in
betrekking tot ae kopstukken van den
Franschen, Zwitserschen en Duitschen Réveil. Over
het geestelijk leven van die dagen geeft het
Dagboek vele belangwekkende bijzonder
heden, zoowel met betrekking tot de weten
schap als tot de religie. En uit al zijne
mededeelingen blijkt hoe het Christelijk Beloof
bij den sch: ijver in het centrum, staat vai. zijn
DE HAUSSE AAN DE
DUITSCHE BEURZEN
Terwijl ten onzent, zoowel als aan de
meeste Europeesche en ook aan de
NewYorksche beurzen, eene groote mate van
lusteloosheid heerscht, valt aan de Duitsche
beurzen in de laatste maanden bij levendigen
omzet eene sterk uitgesproken hausse-be
weging waar te nemen. Als oorzaken daarvan
worden algemeen twee hoofdfactoren aange
wezen. In de eerste plaats de voortdurende
daling der valuta, waardoor, al het overige
gelijk blijvende, de aandeelen van allerlei
industrieele,handels-bank-ondernemingen enz.
in markenen kronen uitgedrukt, eene in omge
keerde verhouding tot de daling dier valuta
veel grootere waarde represcnteeren.
iiiiiiitiitiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiitimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiili
iiiiiiiin iiiiiiiiiiimiiiMiiiiiiiiiiiuiii
iiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiMiiiiiiiiiiilimmiiiiiitiiiii fiiiiiiiiiiiiiiii mini
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii iiiiiin iitiiiiiiiiiiiiii u IIIIIIIIIMII
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIII
SCHÏLDERKUNST-KRONIEK
'MIDDELBURG. ALB. A. PLASSCHAERT
Ik heb indertijd het werk van dezen naam
genoot besproken. Ik heb toen hem
gerang; schikt onder de schilders van het arnorphe",
.en er op gewezen, dat dit amorphe" in de
schilderkunst van geen blijvenden toestand
kan zijn. Deze schilders van het amorphe"
gaan toch in tegen een richting van den
menschelijken geest. Het is de vraag niet,
of deze richting het geluk vermeerdert, of
vermindert, de vraag is alleen: bestaat
;die richting van den menschelijken geest?
De richting, die ik bedoel, bestaat met zulk
eene intensiteit, dat haar werking lijkt op
de werkingen van een instinct. De
menschelijke geest wil bewust worden. Zij wil bepalen;
zij wil kennen. Deze kennis is misschien oor
spronkelijk een manier van zich te verdedigen;
zij is dat in allen gevalle nu. Wat gekend wordt
is hanteerbaar, of vermijdbaar; het wordt
niet meer verward met andere nog niet
gekende of reeds gekende dingen; het heeft
een vorm. Alle weten is een bepaling van
vormen en daardoor doorgeefbaar. Het
is natuurlijk noodig hierbij steeds te blijven
begrijpen, dat deze kennis niet volledig kan
wezen; daardoor wordt een afgoden dienen
voorkomen. Zeker is echter, dat de geest wil
bepalen,, be-palen; de heele historie van den
geest bewijst dat. Deze geest openbaart
zich op gewijzigde wijs, eveneens in de
kunsten; ook daar wil zij bepalen, kennen,
afscheiden. En het is merkwaardig te zien
bij dezen Plasschaert, hoe deze neiging van
den geest hevig is, gewis; niet te mijden;
werkt als een instinct. De tentoonstelling
van zijn werken in Middelburg vertoont een
veel ;grooter aantal vormen," gekende din
gen, dan ge zo'udt verwachten. Het instinct,
de lust tot. bepalen, is. zegevierenderdan
tevoor. Natuurlijk kunt' ge niet verwachten
van den teekenaar, dat hij de begaafdheid
vooi; vormen laat zien, die de groote schilders
hebben bezeten. Hij deint nog gaarne, zonder
kritischen zin, mee op de golven van het ge
voel, dat zich uiten wil. Hij doet dat op
eerlijke wijze; deze Plasschaert is natuurlijk
eerlijk; hij sjachert niet met het gevoel.
Daardoor Ontstaat de aandoening, die al het
echte geeft maar daarmee is tegelijk
niet gezegd, dat het hoogste is gevonden,
getroffen, bereikt. Het spreekt van zelf,
dat ieder schilder, een beweging van het diepe
gevoel moet geven. Dat is het begin, en dit
begin wordt uitgedrukt door d
kleur-verdeeling, of door het licht-en-donker. Het
gevoel is hier noodzakelijk, omdat de kennis
alleen herhaalt, en bij het gevoel de moge
lijkheid "bestaat van een schakeering van het
algemeene, dat ieder werk moet bezitten. De
voorstanders van' het amorphe" kunnen
dus, p zijn allerbest, gelden als de tegenstan
ders : van.: het schilderlijke, dat enkel op
kennis berust, en dus niets dan een herhaling
zou zijn. Dit is dan een verdienste, maar zij
vergeten, in hun geluk,; dat ,he.t door. hen
bereikte slechts een deel is van wat is te
bereiken. De groote schilders bezitten van
nature eveneens deze gevoelde
kleur-verdeeling, maar gedreven door hun geest,
verrijken zij dit kleurschema, door uit dit
kleurenschema vormen, bepaaldheden, te
boetseeren, te doen opdoemen; zij binden het
diepe, eeuwig-noodzakelijke gevoel op zoo
danige manier, dat zij het aantal gedachte
verbindingen vergrooten, het aantal
gedachtenassociaties. In het schilderij vindt ge dus dat,
wat de amorphen" bezitten, een kleurensche
ma gebaseerd op het diepste gevoel, enge vindt
daarop voorstellingen, bepaaldheden, vor
men, allen gekend, en die, doordat zij gekend
zijn of analoog aan gekende dingen allerlei
beelden doen rijzen in gevoel en geest, die
tot den eindelijken, statig-bcdwongcn dans
der schoonheid voeren.
Dit alles niet in te zien is een fout; hier
tegen te keer te gaan is een ijdele poging;
de mcnschelijke geest verdraagt dat niet.
Dat hij dat niet verdraagt, bewijst het werk
van Plasschaert opnieuw; dat deze Plasschaert
dit slechts gedeeltelijk wil erkennen, of kan
erkennen (ook dit is mogelijk) is een zwakheid.
En dit geval is in dezen tijd, die, ondergrondsch
'naar het zuiver-sierende zoekt, geen uitzon
dering. Daarom heb ik het meer uitvoerig
behandeld, dan ik het wellicht anders zou
doen. De amorphe" uiting iseenderbewijzen,
dat onze tijd zoekt, en het is verrassend
te bedenken hoe, als een andere pool van dit
zoeken, ge den schilder van het abstracte"
schilderij vindt, waar alles tot eenvoudigen,
mathematischen vorm wordt herleid, en waar
in dit zoo zeer tegengesteld zoeken, het
rhythme, de zielsbeweging, dan weer te loor soms
gaat in een enkel-intellectueelen sier (maar
die op het vlaksierende stellig is gericht).
PULCIIRI STUDIO. DEN HAAG
Deze tentoonstelling is slecht gehangen;
daaromtrent is geen twijfel mogelijk, en elke
toast, die dit zou ontkennen, is een overijling
of een ironie Ze bevat verder niet veel
goede werken, maar zeker zijn er twee schil
derijen te vinden, die van meer dan .gewone
begaafdheid de bewijzen zijn. Het eerste schil
derij is dat van de zoogende moeder door Jan
Sluyters. Het is een eigenaardig genoegen voor
me te kunnen constateeren, dat hoe
weinigverfijnd ik de zinnen en de zinnelijkheid
dikwijls vind bij Sluyters, hoe zeer ik steeds
hem waardeeren moet, wanneer hij de moe
ders teekent of schildert, of de kinderen, of
beiden, als n geheel. Dit schilderij van
Sluyters is een werk vooreen museum (en waar
om zou den Haag het niet koopen?) Het is
een werk met allerlei hoedanigheden. De
verdecling ervan is groot gebleven, en heeft
het werk een zekeren stijl gegeven, die haast
onwillekeurig lijkt te zijn ontstaan. De uit
drukking van de vleeschpartijen is zuiver,
geslaagd; het modélévan de fijngeschakeerde
borst treft. De uitdrukking van de moeder
(allen zijn zij in dezen natuurlijken staat de
eeuwige Madonna) is zonder eenige geweldda
digheid bereikt. Het kind, dat drinkt van die
KUNSTHANDEL
JACK NIEKERKv h Chef Goupil A Cc.
23 & 25a Lange Houtstr.' s-Graronhage
MEESTERWERKEN VAM DE
17e EEUWSCHE, HAAGSCHE
EU FRAN SCH E SCHOOL
III lllllllltllllllllllllHIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
sterk Duitsch beïnvloed, heeft den radiator
moeder, is zeker vol realisme geschilderd
(het lijkt op een dierken, nog vochtig, met
het roode vel van den kop en met de in
plukken bij elkaar liggende haren, nogvochtig
van het lijf van de moeder), maar dit realisme
stoort niet, zoo eenvoudig is 't, zóecht;
zoo wordt het opgenomen in de groote be
weging van hut geheel. Als kleur is het schil
derij dcftig-levendig; het bestaat als zoodairig
uit het wit van 't wiegje (met een rood lintje
ergens) uit het blauwe kleed van de moeder,
uit de vleeschkleuren, terwijl ge in den ach
tergrond nog een rijk rood etc. vindt, dat
door zijn beweging en door zijn kleur het
geheel verrijkt. Het tweec schilderij, dat
tusschen de overige uitmunt, is het
oranjeveertje" door Coba Ritsema. Voor een
groenigen achtergrond ligt bij een beeldje (een
vrouwefiguurtje) het oranje-veertje. Dat is
het stilleven, dat het andere met den witten
waaier van dezelfde schilderes overtreft.
Het gegeven is eenvoudig maar de heele
Coba Ritsema is erin. Deze schilderes is een
maakster van een diepe, deftige kleur, die
tot in de verste hoeken levend blijft, weme
lende altijd is, en zij is de maakster van een
vorm, altijd groot gevoeld. Zoo is zij hier,
zoo ontdekt ge hier haar opnieuw. De kleur
van dit stilleven is na de Moeder van Sluyters,
wat het diepst-levende is, het meest ver
zadigd van de tentoonstelling.
Bij deze werken zijn enkele andere te
notecrcn: Ritsema's Hofje; Sneeuwbesjes van
Akkeringa(hij maakte ze eens beter); Begonia's
van Floris Arntzenius; Bakels' Binnenhaven
(om het licht); Jonkvrotiwe van Eysinga om
haar koeien( levendig, maar met een keetje"
te veel in de compositie); Mension (ietwat te
illustratief); van den Musset-achtigen de
Rouville, een paartje bij een muur,'s avonds;
van Rijsselberghe's Grenada; Roodenburgh's
figuurtjes op een markt (als uit een fransche
illustratie) enz., terwijl nog aan te duiden is,
dat de stillevens van Willem Roelofs Jr. zwart
zijn als roet.
DEN HAAG: PICTURA. A. J. VAN 'T HOFF
EN WILLEM WrrjENS.
A. J. v a n 't H o f f is een jong schilder,
wiens romantische zwier den inhoud van zijn
werk overtreft. In een aantal etsen was hij
bekend geworden als iemand, beïnvloed door
de architektonische, en de effektrijke stout
heid van Brangwijn; invloed, dien ge hier
in landschappen, eveneens duidelijk erkent.
Daarnaast geeft hij, nu en dan, een kop,
met de tegenwoordige oppervlakkigheid van
Van Meegeren. Het best is hij in de Rots"; in
een school visschen, waar wat van den
watertoover is te vinden; in de sluier in het groen"
(nog-al breed). Van de Watermolen (40)
is de voorste partij eer te prijzen.
W i 11 e in W i t j e n s is half luministisch,
dan weer meer stemmig. Hij heeft, nu en
dan, niet-genoeg-vermeden te groote regel
matigheden (zie de steenblokken in No 10),
rnaar een ander maal bewijst hij toch, dat hij
de constructie van een landschap kan uit
drukken in het licht. De werken, die ik het
beste vond, zijn: een lichte dag in de bergen,
in het dal bij Cassino, Lago di Corno, de
wolk, een Italiaansch landschap tegen den
avond, en een Herfst.
WANDSCHILDERINGEN IN DEN HAAUSCHEN
KUNSTKRING.
Het is dadelijk te betreuren, dat Toorop
noch Willem van Konijnenburg, r'erkindercn,
noch Holst, nochThorn Prikker in den
Haagschen Kunstkring lieten zien, wat zij kunnen
of willen, als makers van muurschilderingen.
Want de muurschildering is misschien, of
zeker zoo ze welbegrepen wordt, de grootste
der schilders-uitingen. Haar bedoeling is
toch, n van rhythme met het versierde
gebouw, eeuwige dingen eenvoudig maar
diep voor te stellen, geschakeerd slechts
door het wezen van den tijd. Zij moet onmid
dellijk het gevoel van het blijvende aan zich
hebben; zij weet, dat zij, met het gebouw,
niet gedacht is ais iets lichtelijks
voorbijgaands. Ze moet niet in ijdele détails verval
len, die te tijdelijk zijn; zij moet haar tijd op
het eeuwigeibetrekken. Zooals alle werke
lijke kunst. Ze moet niet spitsvondig worden,
het heeft geen nut voor een komend, meer
ingelicht geslacht; zij moet groot zijn in haar
figuren; haar vormen moeten saamvattend,
synthetisch worden. Ze moet overzichtbaar
wezen; haar figuur, haar groepeering moet
het oog niet verwarren; de ruimten tusschen
de figuren etc., de zoogenaamde leegten"
moeten evenzeer overwogen zijn als het
overige (anders vervalt de schilder in de fout
van Hodler). Ze moet statig wezen; een ge
bouw is geen dansje; maar ze behoeft daar
om niet plechtstatig te zijn; vroolijkheid is
ook eeuwig; ze moet niet star zijn, niet ver
stard; ze moet als een groote arabesk den
muur versieren, dien ze sieren wil. Ze moet
rustig zijn; het gebouw heeft steeds het
element van rust als een noodzakelijke cisch;
het is iets vast-staands; het gaat niet uit
zeilen....
Wat vond ik in den Kunstkring? Kennedy's
werk heeft voor mij te veel van een geschied
kundige schoolplaat (met andere woorden:
het is niet diep geiroeg); Hogerwaard's
Wijsheid van Salomo heeft naast een sterke
neiging tot vlakke versiering veel tijdclijks
in "dat opzicht aan aich; Schilling's werk,
stijl (de vormen herinneren aan warm
teradiatoren); van der Stok is vol phantasie
zooals steeds in zijn voorstelling op twee
assen, maar zijn kleur is niet verrukkend en
zijn vulling wat vol; Buuno de Mesquita is
nreer vertellend dan past; Gregoire geeft een
wat gesimplificerde natuurlijkheid; Linse
in een levend spel van lijnen, zocht naar de
abstracte" versiering, en bezit een bescha
ving daarin, die ik te weinig in de anderen
vind....
Dit alles is iets, maar het is nog niet alles.
THORN PRIKKER IN DEN ROTTERDAMSCHEN
KUNSTKRING.
Ik moet nog altijd bij de vele dingen, die
ik doen moet, een studie over Thorn Prikker
schrijven. Ik heb zijn werk goed gekend,
nauwkeurig gevulgd; ik heb den schilder
jaren achter elkaar gezien maar dat werk
is voor een ander oogenblik. Maar omdat ik
het toch doen zal, volgt nu een slechts korte
opmerking over wat er van Prikker in Rotter
dam is te zien. Ten eerste is de Rotterdam
sche Kunstkring te prijzen, dat hij deze ver
zameling naar hier bracht; het is een der vele
goede daden, van dit genootschap, door
leeken" geleid, en het heeft me steeds ge
hinderd dat noch in Amsterdam noch in den
Haag we zoo'n zuiver-werkende vereeniging
bezitten.... Maar wat zond Prikker naar
Rotterdam? Ten eerste moeten de groote
vlakversieringen genoemd worden, zooals de
ontwerpen voor het raadhuis te Rotterdam,
zijn Saul en David, zijn kop-zware Zaaier,
zijn mozaïeken, zijn Zonnebloemen, zijn val
lende Christus (45), zijn gekleurd glas bovenal
(gebrand glas.) De glasschilderingen zijn bij
Prikker weer gebracht tot die zware
flonkuring soms, die in het voortreffelijkst glas te
vinden zijn, en die een te weinig hervonden
verrukking bleven tot de laatste tijd wat
beterschap bracht. Zijn mozaïeken zijn vol
gens het oude begrip, en het juiste begrip,
in mekaar gevoegd; de persoonlijkheid van
Prikker treedt daartegenover wat terug.
Den verfijnden Prikker ziet ge in een
teekening als die van den vallenden Christus (No
45), waar de lijn lucht en lenig haar arabesk
voltooit over het papier. Het verschil van
Prikker's lijn, blourne-licht, tegenover de
zware, plots knakkende van Toorop, heb ik
meer dan eens met nadruk aangegeven.
Van dezelfde hoedanigheid is Prikker's
kleur op zulke teekeningen; zij bracht nooit
zwaarte; zij gaf het gevoel op-geademd te
zijn. nstuimig-verfijnd is een werk als de
Zonnebloemen (No 15); grooter, maar nooit
zwaar, de Ankertrekkers; lenig blijft hij
steeds, licht van aanraken, hoewel soms
vol felle vaart in zijn grootere versieringen.
Deze zijn in den Rotterdamschcn Kunstkring
feitelijk niet te overzien; de zaal is nog te
klein. Toch zijn, een volgend maal, sommige
opmerkingen te maken over détails.
I' l A S S C H A K R T