De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 5 november pagina 8

5 november 1921 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 5 Nov. '21. No. 2315 Nieuwe Engelse Litteratuur ERNEST POOLE The Harbor. 1919 3/6. His Second Wijt. 1919. 3/6. H is Family. 1919. 3/6 Blind. 1921. 8/6. Alle: Macmillan. Bij het aanzienlik aantal Engelse romans die Ik nooit meer denk te lezen, bevinden zich waarschijnlik evenveel boeiende als ver velende. De boeiende waren al te boeiend. Wat de vervelende betreft, ik heb maar hoogst zelden 'n eenmaal ter hand genomen boek niet uitgelezen. Al zat ik erbij te gapen met 'n krokpdüle-gaap, ik vond het laf 'n talentloos schrijver zomaar meester van het slagveld te laten. En je kon nooit weten ; misschien bevatte het allerlaatste hoofdstuk toch nog 'n kleinigheid die de moeite van meenemen waard was! Raadpleeg ik m'n herinne ringen dan is zo'n kans steeds op niets uitge draaid. Reden te meer om de schrijvers op 'n eigengemaakte index te zetten. Maar zelfs romans die noch vervelend zijn noch te zeer op elfekt berekend, romans van belangrijke letterkundige figuren, van 'n;Dickens,'nWalter Scott, stemmen de lezer niet altijd zo, dat ie zich voorneemt het boek later nog 'ns door te gaan. Ik voel niet de minste lust Anne of .Oeyerstein te herlezen, of Quentin Durward, of Nicholas Nickleby. Daartegenover staat, dat ik The Ordeal oj Richard Feverel, van Meredith, zelfs 'n derde lezing heb waardig geacht; insgelijks verschillende van Hardy ; zelfs 'n paar van Trollope. De Amerikaanse schrijver en journalist Ernest Poole, van wie ik ruim 'n jaar geleden 'n paar zeer interessante en uitstekend ge schreven boeken over Rusland besprak, is als romancier evenmin met Hardy als met Meredith op een lijn te stellen of zelfs in een rubriek, te brengen. Ook Anthony Trollope overtreft hem in verschillende opzichten ; in humor, in verscheidenheid van karakters, in dialoog vooral. Maar Anthony Trollope ^kennende lezers van de Groene" z'n Bctrchester-serie: The Warden, Barchester Tpwers, Doctor Thotne enz. ? Anthony Trollope is dood, van hem hebben we niets -'meer te verwachten, terwijl Ernest Poole nog 'leeft, en misschien op ditzelfde ogenblik bezig is met 'n werk van verdichting dat z'n naam ?voorgoed zal vestigen. Wie weet? The Harbor is 'n goed boek, hoewel ongelijk, hief en daar wat mat, en hier en daar, door 'n te -gewild-artistieke bouw der hoofdstukken herinnerend aan de fameuze lamp, die echter tegenwoordig niet meer ruikt, tenminste in het hedendaagse New York niet, waar alles elektries gaat, zelfs 't vervoer van lijken in d'r doodkist, per vrachtlift, van de vijf en twintig ste verdieping van 'n wolke-krabber laat ons hopen met piëteit, doch in elk geval met bekwame spoed rechtstandig naar beneden. 'n Qoed boek, dat in 't licht der jongste feiten tevens 'n profeties boek blijkt te zijn ge weest, nu de scheepvaart van de Verenigde Staten, na tientallen van jaren voor lijk te hebben gelegen (terwijl Amerika toch in de eerste helft van de negentiende eeuw koene zeevaarders te over had), weer gaat herleven, en mogelik in vrij korte tijd 'n faktor zal zijn die in't wereldverkeer ter dege meetelt. ?;' Maar ik heb daar pas in verband met m'n onderwerp 'n paar namen van schrijvers ge? noemd, en daarbij 'n belangrijke naam vergeten, 'n zich opdringende vergelijking verzuimd. De naam is H. O. Wells, en de vergelijking is met die romans" van 'm, waarin we 'n held vinden die egocentries vertelt van veranderde tijden en tijdsomstan digheden en van 't zich wijzigen en ontwikke len van z'n persoonlikheid in 't reageren er op. Zulke werken zijn Tono-Bungay en The New Machiavetli. Zulke werken zijn ook 'The Harbor en Blind. Men zou 't 'n soort journa listiek kunnen noemen, maar dan 'n heel andere dan bv. die van Multatuli in z'n Ideën, welke laatste zich verhouden tot 'n boek als Tono-Bungay gelijk 'n potpourri van vijf en twintig uiteenlopende opera's tot een sonate. Het is niet alleen de identiteit van de hoofdpersoon, die aan Tono-Bungay (of aan The Harbor en, zij 't in mindere mate, aan Blind) eenheid geeft en de gebeurtenissen bij elkaar houdt. Er is 'n begin, 'n welberekendeintroduktie en verwarring van motieven, en 'n vastgesteld eindpunt. Er is geen romauarchitektuur zooals we die vinden bij Hardy, en zoals Ernest Poole met zeer uiteen lopend succes twee maal heeft getracht te geven, eens in Hls Second Wife en eens in His Family. Het eerste, 'n soprtement be keringsgeschiedenis, lees ik nooit meer, niet omdat het 'n bekeringsverhaal is dat is de Delftsche Wonderdokter ook, en een dat er wezen mag maar wegens de kinderachtige smaak" die ik er van in m'n mond kreeg, en die me deed denken aan Madeleine van Jules Sandrau. Maar met His Family is 't 'n heel ander geval. Daar hebben we 'n interessant gegeven met 'n zér bekwame uitwerking. 'n Weduwnaar van omstreeks zestig jaar, Roger Oale, zakenman in New York, en vader van drie dochters een getrouwde klokhen, een zich uit roeping dood-werkende onder wijzeres, en een zieltje-zonder-zorg ? wordt zich op 'n goeie dag bewust, dat ie z'n kinderen niet goed kent, dat ie te veel is opgegaan in z'n zaken, en te weinig vader" is geweest. Hij besluit zich meer aan z'n gezin te wijden, en Ernest Poole laat ons zien wat er van dit loffelik voornemen terecht komt. Dat is niet veel ? allerlei dingen, personen, omstandigheden werken 'm tegen , maar 't is toch altijd iets, en door dat beetje getroost gaat de oude man kalm de eeuwigheid in. Behalve dat het boek 'n aantal goedgetekende karakters bevat, doet het ons ten volle mee leven met de oude weduwnaar en teleurge stelde paterfamilias, en Ernest Poole beschikt over 'n uitstekende stijl. Dit laatste is evenwel niet het ene nodige in 'n romanschrijver. Wells, die uit 'n stylisties oogpunt zich niet altijd Poole's meerdere toont, wint het van deze, en niet zuinig ook in fantasie en vindings vermogen. Wells heeft 'n beetje gereisd, rraar had men 'm opgesloten met wat boeken en nieuwsbladen, - al had die opsluiting twintig jaar geduurd, z'n letterkundige produktie zou er niet noemenswaard onder geleden hebben, en was alleen wat anders uitgevallen. Van aanleg behoort Ernest Poole mijns inziens bij schrijvers als Jack Lohdon of Maxim Gorki, mannen die veel hebben gezien en doorleefd, en die daarover kunnen vertellen dat ieder naar ze luistert. Groter als kunstenaar zijn ontegenzeggelik 'n Harcly, 'n Rembrandt, 'n Wordsworth, types o] the wise \vho soar bul mvïrroam, om met laatstgenoemde te spreken. Maar Poole's stylistiese kwaliteiten komen op z'n duidelikst eri voordeligst uit in twee reeds verleden jaar door mij besproken boeken, The Dar k Peopte cnThe Vitlage, waarin de journalist en reiziger geregeld aan 't woord is, en Russiese indrukken ten beste geeft. Beide werken zullen naderhand dokumenten van waarde zijn voor de geschiedvorser ; tevens echter zal de gewone lezer ze onderhoudend vinden zoals ie Eothen van Kjnglake onder houdend vindt, om de frisse persoonlikheid, die ons door z'n mooie levendige taal tot deel genoot maakt van z'n wederwaardigheden. J. S. MEUWSEN.Hofl., A'DAM-R'DAM-ÜEN HAAO DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND IHMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllHIIII Ook Blind speelt deels in Rusland, en die hoofdstukken zijn niet de minste. Blijkbaar heeft het grote oyergangsland tussen Europa en Azië 'n zeer diepe indruk in Ernest Poole achtergelaten. Maar er is rreer dat aan het boek waarde geeft; ja, misschien is er wel te veel goed materiaal voor dit ene boek aange wend. Wil men wat weten omtrent de Ameri kaanse haute finance, hospitalen, dokters, scholen, kranten, politie, herinneringen aan de slaven-oorlog, werkstakingen, perskampanjes, de Duitse kampen voor krijgsgevan genen, de Duitse geest gedurende de oorlog, de ideplogiese zelfrechtvaardiging van Duitsland, en insgelijks die van Amerika toen het eindelik besloot z'n machinegeweer in de weegschaal te werpen, de hyperidealistiese verhitting van 'n zeker deel van 't Amerikaanse publiek, mensen die ten slotte overal pro-Duitsers en spionnen roken, dat alles en nog veel meer komt men te weten uit Blind. Waarmee ik tevens zeggen wil, dat het wel 'n beetje ram melt. Goed geschreven en interessant. Maar His Family is beter. En 't allerbeste zijn tot dusver The Dark People en The Village. WILLEM VAN DOORN. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIII lllllllltllHIlllllllllllllllltlllllllllllllMI DE VERLOREN ZOON Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap (gevestigd te Utrecht). 42e Deel. Amst., Joh. Mul ler, 1921. Ook bij ons Historisch Genootschap doen zich de naweeën van den wereldoorlog nog duchtig gevoelen. Reeds aan het uiterlijk van het 42e deel der Bijdragen en Mededeelingen is dit duidelijk merkbaar : dit deel is alweer ongeveer honderd bladzijden dunner dan het vorige, dat ook al niet den omvang had van zijne voorgangers uit voorspoediger jaren. En uit het verslag over 1920, waarmede de Mededeelingen aanvangen, blijkt dat, behalve de Bijdragen en Mededeelingen en het Verslag der herdenking van hst 15-jarig bestaan van het Genootschap,alleen de Kerkeraadsprotocollender Nederlandsche Vluchtelingenkerk te Londen, be werkt door prof. Van Schelven, aan de leden zijn toegezonden. Andere uitgaven zijn in voorbereiding, maar het Bestuur erkent dat de langzame gang van zaken, die sommige dier uitgaven kenmerkt, zich maar al te wel aanpast aan den financieelen toestand van het Genootschap. DéBijdragen zijn ditmaal slechts drie in getal : twee kleine en een grootere. De kleinste voimt het middenstuk: de Rotterdamsche archivaris dr. E. Wiersum publiceert een kort briefje van Oldenbarnevelt van 31 Dec. 1590 en geeft daarbij eene wel-gedocumentcerde toelichting. Daarop volgt een Recuel uyte overgesonden cedullen van de wapenschouwinghe over Hollandt belast te doen", dat door dr. E.C.G. Brünner ontleend is aan de Belgische ai chieven. Dit overzicht van de weermacht te land en ter zee van Holland,dagteekent uit het midden der 16e eeuw en vormt, zooals de uitgever terecht opmerkt, eene welkome aanvulling op de Informatie van 1514. Wij zien er o.a. uit dat Amsterdam ook toen reeds de andere Hollandsche steden in grootte overdenken en doen, ja van zijne geheele persoon lijkheid. Ook voor de kennis van Groen zelven is dit dagboek dus een belangrijke bijdrage, waarvan cie lezing zeer sympathiek aandoet. DR. JO H. C. B R E E N. trof. Het telde 3097 weerbare mannen, tegen bij voorbeeld Dordrecht 2100, Delft 2335 en Leiden 1891. Het grootste gedeelte van dit deel wordt ingenomen door het eerste stuk : de uitgave door Jhr. Mr. W. H. de Savornin Lohman van een dagboek van Groen van Prinsterer over eene reis, die hij in 1836 ondernam naar Frankrijk, Zwitserland en Duitschland, ten behoeve van de bewerking der Archives. Over het wetenschappelijk resultaat dezer reis heeft Groen indertijd een verslag gepubliceerd : in het hier gegeven verhaal vinden wij meer zijne persoonlijke ervaringen. Tal van groote historici mocht hij ontmoeten: Von Schlegel, Victor Cousin, Hase, Mignet, Michelet, Guizot, Ranke en vele anaeren. Er. voorts trad hij voor het eeist of bij vernieuwing in betrekking tot ae kopstukken van den Franschen, Zwitserschen en Duitschen Réveil. Over het geestelijk leven van die dagen geeft het Dagboek vele belangwekkende bijzonder heden, zoowel met betrekking tot de weten schap als tot de religie. En uit al zijne mededeelingen blijkt hoe het Christelijk Beloof bij den sch: ijver in het centrum, staat vai. zijn DE HAUSSE AAN DE DUITSCHE BEURZEN Terwijl ten onzent, zoowel als aan de meeste Europeesche en ook aan de NewYorksche beurzen, eene groote mate van lusteloosheid heerscht, valt aan de Duitsche beurzen in de laatste maanden bij levendigen omzet eene sterk uitgesproken hausse-be weging waar te nemen. Als oorzaken daarvan worden algemeen twee hoofdfactoren aange wezen. In de eerste plaats de voortdurende daling der valuta, waardoor, al het overige gelijk blijvende, de aandeelen van allerlei industrieele,handels-bank-ondernemingen enz. in markenen kronen uitgedrukt, eene in omge keerde verhouding tot de daling dier valuta veel grootere waarde represcnteeren. iiiiiiitiitiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiitimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiili iiiiiiiin iiiiiiiiiiimiiiMiiiiiiiiiiiuiii iiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiMiiiiiiiiiiilimmiiiiiitiiiii fiiiiiiiiiiiiiiii mini iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii iiiiiin iitiiiiiiiiiiiiii u IIIIIIIIIMII IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIII SCHÏLDERKUNST-KRONIEK 'MIDDELBURG. ALB. A. PLASSCHAERT Ik heb indertijd het werk van dezen naam genoot besproken. Ik heb toen hem gerang; schikt onder de schilders van het arnorphe", .en er op gewezen, dat dit amorphe" in de schilderkunst van geen blijvenden toestand kan zijn. Deze schilders van het amorphe" gaan toch in tegen een richting van den menschelijken geest. Het is de vraag niet, of deze richting het geluk vermeerdert, of vermindert, de vraag is alleen: bestaat ;die richting van den menschelijken geest? De richting, die ik bedoel, bestaat met zulk eene intensiteit, dat haar werking lijkt op de werkingen van een instinct. De menschelijke geest wil bewust worden. Zij wil bepalen; zij wil kennen. Deze kennis is misschien oor spronkelijk een manier van zich te verdedigen; zij is dat in allen gevalle nu. Wat gekend wordt is hanteerbaar, of vermijdbaar; het wordt niet meer verward met andere nog niet gekende of reeds gekende dingen; het heeft een vorm. Alle weten is een bepaling van vormen en daardoor doorgeefbaar. Het is natuurlijk noodig hierbij steeds te blijven begrijpen, dat deze kennis niet volledig kan wezen; daardoor wordt een afgoden dienen voorkomen. Zeker is echter, dat de geest wil bepalen,, be-palen; de heele historie van den geest bewijst dat. Deze geest openbaart zich op gewijzigde wijs, eveneens in de kunsten; ook daar wil zij bepalen, kennen, afscheiden. En het is merkwaardig te zien bij dezen Plasschaert, hoe deze neiging van den geest hevig is, gewis; niet te mijden; werkt als een instinct. De tentoonstelling van zijn werken in Middelburg vertoont een veel ;grooter aantal vormen," gekende din gen, dan ge zo'udt verwachten. Het instinct, de lust tot. bepalen, is. zegevierenderdan tevoor. Natuurlijk kunt' ge niet verwachten van den teekenaar, dat hij de begaafdheid vooi; vormen laat zien, die de groote schilders hebben bezeten. Hij deint nog gaarne, zonder kritischen zin, mee op de golven van het ge voel, dat zich uiten wil. Hij doet dat op eerlijke wijze; deze Plasschaert is natuurlijk eerlijk; hij sjachert niet met het gevoel. Daardoor Ontstaat de aandoening, die al het echte geeft maar daarmee is tegelijk niet gezegd, dat het hoogste is gevonden, getroffen, bereikt. Het spreekt van zelf, dat ieder schilder, een beweging van het diepe gevoel moet geven. Dat is het begin, en dit begin wordt uitgedrukt door d kleur-verdeeling, of door het licht-en-donker. Het gevoel is hier noodzakelijk, omdat de kennis alleen herhaalt, en bij het gevoel de moge lijkheid "bestaat van een schakeering van het algemeene, dat ieder werk moet bezitten. De voorstanders van' het amorphe" kunnen dus, p zijn allerbest, gelden als de tegenstan ders : van.: het schilderlijke, dat enkel op kennis berust, en dus niets dan een herhaling zou zijn. Dit is dan een verdienste, maar zij vergeten, in hun geluk,; dat ,he.t door. hen bereikte slechts een deel is van wat is te bereiken. De groote schilders bezitten van nature eveneens deze gevoelde kleur-verdeeling, maar gedreven door hun geest, verrijken zij dit kleurschema, door uit dit kleurenschema vormen, bepaaldheden, te boetseeren, te doen opdoemen; zij binden het diepe, eeuwig-noodzakelijke gevoel op zoo danige manier, dat zij het aantal gedachte verbindingen vergrooten, het aantal gedachtenassociaties. In het schilderij vindt ge dus dat, wat de amorphen" bezitten, een kleurensche ma gebaseerd op het diepste gevoel, enge vindt daarop voorstellingen, bepaaldheden, vor men, allen gekend, en die, doordat zij gekend zijn of analoog aan gekende dingen allerlei beelden doen rijzen in gevoel en geest, die tot den eindelijken, statig-bcdwongcn dans der schoonheid voeren. Dit alles niet in te zien is een fout; hier tegen te keer te gaan is een ijdele poging; de mcnschelijke geest verdraagt dat niet. Dat hij dat niet verdraagt, bewijst het werk van Plasschaert opnieuw; dat deze Plasschaert dit slechts gedeeltelijk wil erkennen, of kan erkennen (ook dit is mogelijk) is een zwakheid. En dit geval is in dezen tijd, die, ondergrondsch 'naar het zuiver-sierende zoekt, geen uitzon dering. Daarom heb ik het meer uitvoerig behandeld, dan ik het wellicht anders zou doen. De amorphe" uiting iseenderbewijzen, dat onze tijd zoekt, en het is verrassend te bedenken hoe, als een andere pool van dit zoeken, ge den schilder van het abstracte" schilderij vindt, waar alles tot eenvoudigen, mathematischen vorm wordt herleid, en waar in dit zoo zeer tegengesteld zoeken, het rhythme, de zielsbeweging, dan weer te loor soms gaat in een enkel-intellectueelen sier (maar die op het vlaksierende stellig is gericht). PULCIIRI STUDIO. DEN HAAG Deze tentoonstelling is slecht gehangen; daaromtrent is geen twijfel mogelijk, en elke toast, die dit zou ontkennen, is een overijling of een ironie Ze bevat verder niet veel goede werken, maar zeker zijn er twee schil derijen te vinden, die van meer dan .gewone begaafdheid de bewijzen zijn. Het eerste schil derij is dat van de zoogende moeder door Jan Sluyters. Het is een eigenaardig genoegen voor me te kunnen constateeren, dat hoe weinigverfijnd ik de zinnen en de zinnelijkheid dikwijls vind bij Sluyters, hoe zeer ik steeds hem waardeeren moet, wanneer hij de moe ders teekent of schildert, of de kinderen, of beiden, als n geheel. Dit schilderij van Sluyters is een werk vooreen museum (en waar om zou den Haag het niet koopen?) Het is een werk met allerlei hoedanigheden. De verdecling ervan is groot gebleven, en heeft het werk een zekeren stijl gegeven, die haast onwillekeurig lijkt te zijn ontstaan. De uit drukking van de vleeschpartijen is zuiver, geslaagd; het modélévan de fijngeschakeerde borst treft. De uitdrukking van de moeder (allen zijn zij in dezen natuurlijken staat de eeuwige Madonna) is zonder eenige geweldda digheid bereikt. Het kind, dat drinkt van die KUNSTHANDEL JACK NIEKERKv h Chef Goupil A Cc. 23 & 25a Lange Houtstr.' s-Graronhage MEESTERWERKEN VAM DE 17e EEUWSCHE, HAAGSCHE EU FRAN SCH E SCHOOL III lllllllltllllllllllllHIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII sterk Duitsch beïnvloed, heeft den radiator moeder, is zeker vol realisme geschilderd (het lijkt op een dierken, nog vochtig, met het roode vel van den kop en met de in plukken bij elkaar liggende haren, nogvochtig van het lijf van de moeder), maar dit realisme stoort niet, zoo eenvoudig is 't, zóecht; zoo wordt het opgenomen in de groote be weging van hut geheel. Als kleur is het schil derij dcftig-levendig; het bestaat als zoodairig uit het wit van 't wiegje (met een rood lintje ergens) uit het blauwe kleed van de moeder, uit de vleeschkleuren, terwijl ge in den ach tergrond nog een rijk rood etc. vindt, dat door zijn beweging en door zijn kleur het geheel verrijkt. Het tweec schilderij, dat tusschen de overige uitmunt, is het oranjeveertje" door Coba Ritsema. Voor een groenigen achtergrond ligt bij een beeldje (een vrouwefiguurtje) het oranje-veertje. Dat is het stilleven, dat het andere met den witten waaier van dezelfde schilderes overtreft. Het gegeven is eenvoudig maar de heele Coba Ritsema is erin. Deze schilderes is een maakster van een diepe, deftige kleur, die tot in de verste hoeken levend blijft, weme lende altijd is, en zij is de maakster van een vorm, altijd groot gevoeld. Zoo is zij hier, zoo ontdekt ge hier haar opnieuw. De kleur van dit stilleven is na de Moeder van Sluyters, wat het diepst-levende is, het meest ver zadigd van de tentoonstelling. Bij deze werken zijn enkele andere te notecrcn: Ritsema's Hofje; Sneeuwbesjes van Akkeringa(hij maakte ze eens beter); Begonia's van Floris Arntzenius; Bakels' Binnenhaven (om het licht); Jonkvrotiwe van Eysinga om haar koeien( levendig, maar met een keetje" te veel in de compositie); Mension (ietwat te illustratief); van den Musset-achtigen de Rouville, een paartje bij een muur,'s avonds; van Rijsselberghe's Grenada; Roodenburgh's figuurtjes op een markt (als uit een fransche illustratie) enz., terwijl nog aan te duiden is, dat de stillevens van Willem Roelofs Jr. zwart zijn als roet. DEN HAAG: PICTURA. A. J. VAN 'T HOFF EN WILLEM WrrjENS. A. J. v a n 't H o f f is een jong schilder, wiens romantische zwier den inhoud van zijn werk overtreft. In een aantal etsen was hij bekend geworden als iemand, beïnvloed door de architektonische, en de effektrijke stout heid van Brangwijn; invloed, dien ge hier in landschappen, eveneens duidelijk erkent. Daarnaast geeft hij, nu en dan, een kop, met de tegenwoordige oppervlakkigheid van Van Meegeren. Het best is hij in de Rots"; in een school visschen, waar wat van den watertoover is te vinden; in de sluier in het groen" (nog-al breed). Van de Watermolen (40) is de voorste partij eer te prijzen. W i 11 e in W i t j e n s is half luministisch, dan weer meer stemmig. Hij heeft, nu en dan, niet-genoeg-vermeden te groote regel matigheden (zie de steenblokken in No 10), rnaar een ander maal bewijst hij toch, dat hij de constructie van een landschap kan uit drukken in het licht. De werken, die ik het beste vond, zijn: een lichte dag in de bergen, in het dal bij Cassino, Lago di Corno, de wolk, een Italiaansch landschap tegen den avond, en een Herfst. WANDSCHILDERINGEN IN DEN HAAUSCHEN KUNSTKRING. Het is dadelijk te betreuren, dat Toorop noch Willem van Konijnenburg, r'erkindercn, noch Holst, nochThorn Prikker in den Haagschen Kunstkring lieten zien, wat zij kunnen of willen, als makers van muurschilderingen. Want de muurschildering is misschien, of zeker zoo ze welbegrepen wordt, de grootste der schilders-uitingen. Haar bedoeling is toch, n van rhythme met het versierde gebouw, eeuwige dingen eenvoudig maar diep voor te stellen, geschakeerd slechts door het wezen van den tijd. Zij moet onmid dellijk het gevoel van het blijvende aan zich hebben; zij weet, dat zij, met het gebouw, niet gedacht is ais iets lichtelijks voorbijgaands. Ze moet niet in ijdele détails verval len, die te tijdelijk zijn; zij moet haar tijd op het eeuwigeibetrekken. Zooals alle werke lijke kunst. Ze moet niet spitsvondig worden, het heeft geen nut voor een komend, meer ingelicht geslacht; zij moet groot zijn in haar figuren; haar vormen moeten saamvattend, synthetisch worden. Ze moet overzichtbaar wezen; haar figuur, haar groepeering moet het oog niet verwarren; de ruimten tusschen de figuren etc., de zoogenaamde leegten" moeten evenzeer overwogen zijn als het overige (anders vervalt de schilder in de fout van Hodler). Ze moet statig wezen; een ge bouw is geen dansje; maar ze behoeft daar om niet plechtstatig te zijn; vroolijkheid is ook eeuwig; ze moet niet star zijn, niet ver stard; ze moet als een groote arabesk den muur versieren, dien ze sieren wil. Ze moet rustig zijn; het gebouw heeft steeds het element van rust als een noodzakelijke cisch; het is iets vast-staands; het gaat niet uit zeilen.... Wat vond ik in den Kunstkring? Kennedy's werk heeft voor mij te veel van een geschied kundige schoolplaat (met andere woorden: het is niet diep geiroeg); Hogerwaard's Wijsheid van Salomo heeft naast een sterke neiging tot vlakke versiering veel tijdclijks in "dat opzicht aan aich; Schilling's werk, stijl (de vormen herinneren aan warm teradiatoren); van der Stok is vol phantasie zooals steeds in zijn voorstelling op twee assen, maar zijn kleur is niet verrukkend en zijn vulling wat vol; Buuno de Mesquita is nreer vertellend dan past; Gregoire geeft een wat gesimplificerde natuurlijkheid; Linse in een levend spel van lijnen, zocht naar de abstracte" versiering, en bezit een bescha ving daarin, die ik te weinig in de anderen vind.... Dit alles is iets, maar het is nog niet alles. THORN PRIKKER IN DEN ROTTERDAMSCHEN KUNSTKRING. Ik moet nog altijd bij de vele dingen, die ik doen moet, een studie over Thorn Prikker schrijven. Ik heb zijn werk goed gekend, nauwkeurig gevulgd; ik heb den schilder jaren achter elkaar gezien maar dat werk is voor een ander oogenblik. Maar omdat ik het toch doen zal, volgt nu een slechts korte opmerking over wat er van Prikker in Rotter dam is te zien. Ten eerste is de Rotterdam sche Kunstkring te prijzen, dat hij deze ver zameling naar hier bracht; het is een der vele goede daden, van dit genootschap, door leeken" geleid, en het heeft me steeds ge hinderd dat noch in Amsterdam noch in den Haag we zoo'n zuiver-werkende vereeniging bezitten.... Maar wat zond Prikker naar Rotterdam? Ten eerste moeten de groote vlakversieringen genoemd worden, zooals de ontwerpen voor het raadhuis te Rotterdam, zijn Saul en David, zijn kop-zware Zaaier, zijn mozaïeken, zijn Zonnebloemen, zijn val lende Christus (45), zijn gekleurd glas bovenal (gebrand glas.) De glasschilderingen zijn bij Prikker weer gebracht tot die zware flonkuring soms, die in het voortreffelijkst glas te vinden zijn, en die een te weinig hervonden verrukking bleven tot de laatste tijd wat beterschap bracht. Zijn mozaïeken zijn vol gens het oude begrip, en het juiste begrip, in mekaar gevoegd; de persoonlijkheid van Prikker treedt daartegenover wat terug. Den verfijnden Prikker ziet ge in een teekening als die van den vallenden Christus (No 45), waar de lijn lucht en lenig haar arabesk voltooit over het papier. Het verschil van Prikker's lijn, blourne-licht, tegenover de zware, plots knakkende van Toorop, heb ik meer dan eens met nadruk aangegeven. Van dezelfde hoedanigheid is Prikker's kleur op zulke teekeningen; zij bracht nooit zwaarte; zij gaf het gevoel op-geademd te zijn. nstuimig-verfijnd is een werk als de Zonnebloemen (No 15); grooter, maar nooit zwaar, de Ankertrekkers; lenig blijft hij steeds, licht van aanraken, hoewel soms vol felle vaart in zijn grootere versieringen. Deze zijn in den Rotterdamschcn Kunstkring feitelijk niet te overzien; de zaal is nog te klein. Toch zijn, een volgend maal, sommige opmerkingen te maken over détails. I' l A S S C H A K R T

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl