De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 12 november pagina 2

12 november 1921 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 12 Rfov. '21. No. 23I DE MANICURE Teekenlng voor de Amsterdammer" van Jordaan mm CIATIS TOtZEIOIH Ml 'VAN DER HOOP'. MEUBELBEWARINQEN TRANSPORT MIJ. ?AMSTERDAM Itvistigd: TELEFOJN h.Tr.n.p.tr.it 21SS ZUID Nodorl. Munt Hollmndm humt»M omnt «40Mr Maïs: Oa je gang, juffertje, geneer j« niet!" IIUIllMMiniltllllllllIlIIIIIHIIIIIIIIllllllHlllllll iiiiiiittiiitimiti Grand Hotel FanMer HAMRLEM -:- U MEILLEUR RESTAURANT EN VILLE -:bescherming o* yrij&ander) hetzij direct met aslf,. UBtetf tfoor advertenties te geven of «e o«öowdenr hetzij eenvoudiger maar daur ? 4oö*ifle aartdeelen op te koopen. .rtütTNèt «fftthouden van belangrijke staatktmdfge berichten een regeeringsmiddel is, ,bte«* oWfetngs bi} het geschil tusschew Lloyd Gbarge en de Times. En werden niet kort gateden bij massa's kranten opgekocht in Dirftschtasd met een staatkundig-economisch «teel? ledeteen heeft wet gehoor* 'vari * Stinnes-pers, welke zich ook in het buitenland uitbreidt, Concessies (een enkele Indische uitgezon derd) zullen niet licht deNederlandsche kapita listen in den zak doen tasten. Dat de Nieuwe Courant" door industrieëlén werd opgericht, ontevrede»*iet de richting der bestaande tpongevende bladen, zal menigeen zich nog herinneren; k dat door de ferme houding van Mr. Plemp van Duiveland hef doel niet bereik* werd. imillllllllltlUUHtllllMllllllflIHIIIIUIIItlllllllllltflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIII ÏIIPLE SEC. JMBIEI" Imnortónar SCHMITZ A. Co. «Utrecht iniiiniinniiiniininitniniiiMiiiiiiiiiiiiiiniiiiitfiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiit Het groote gevaar dreigt dan ook niet van binnen, doch van buiten. Ons heele land toch komt, niet onwaarschijnlijk ??binnen korten of langen tijd op de markt. Troonsapvolging en regeeringsvorm zijn ten onzent, ooal geen brandende vraagstukken, dan toch geenszins doove kolen. En bij de oplossing heeft het buitenland groot belang. Immers dynastieën van, kleine landen kunnen grooten invloed uitoefenen op de wereldgebeurtenissen. Men denke slechts aan Griekenland, en welk eene. beteekenis het had dat de echtgenoote van den vorst een zuster was van den Duitschen Keizer! En wij liggen niet minder gunstig voof intrigues, zijn geen mindere troef in het spel der groote mogendheden, Het buitenland heeft belang bij onzen re geeringsvorm en onze troonopvolging. En dat weten wij allen heel goed. Wie dorst over grondwetswijziging te dezen opzichte kikken, zoolang Wilhelm II den scepter zwaaide? Hoogstens een enkele, schuchtere stem werd vernomen, doch dadelijk doodgezwegen. Nu wij tijdelijk vrij kunnen ademhalen, durft de regeering eene grondwetswijziging voor stellen. Wel is zij heel slordig, blijkbaar in haast opgemaakt. (Genealogen van naam toonden reeds aan/ hoevele voetangels en klemmen het nieuwe artikel bevat.) Maar het is althans beter dan niets, zoolang Ce horizon in het Oosten helder blijft. Maar hoelang zal dat duren? Is Duitschland eenmaal weer op krachten, dan verschijnt weer de Pickelhaube. En dan is het gevaar voor omkooperij geenszins denkbeeldig. Want de voorgestelde grondwetsherziening werkt die op bedenkelijke wijze in de hand. Wordt zij van kracht, dan zal het volk voortaan niet meer, zelfs niet in den vorm van het zoo onrioozele stembillet, een woordje kunnen medespreken. Voortaan doet de Kamer elke grondwetswijziging in een onder-onsje af. Twee derden der uitgebrachte stemmen in elke Kamer, zijn voldoende om ons met huid en haar te verkoopen ! Hoe matig zelfs nu bij gewichtige besluiten de Kamers bezet zijn, bewees de eindstemming over het wetsont werp tot drooglegging der Zuiderzee. Hoe licht kan niet door bedreigingen, door geld en goede woorden, door ridderorden, titels, baantjes, een niet bijster met een voorstel ingenomen Kamerlid bewogen worden den trein te missen of zich ziek te houden. De regeering erkent zelf in de onlangs verschenen memorie van antwoord op het Kamerverslag, dat ridderorden, zoo'n heerlijk middel zijn om zich te ontslaan van de verMnifMHIIIIHIHIHIHIMIIMMflIMIMIIIimillimHIIIIIfMIimillllllltllllllltM plichting om bewezen diensten geldelijk te beloonen" ! En de voorgestelde jaarlijksche vergoedingen aan Kamerleden (f 5000) zijn, zooals de re geering zelf erkent, niet zóaanzienlijk, dat deze niet naar andere bronnen van inkomsten moeten zoeken. Overweegt men verder hoezeer het peil der Kamer daalde, zózeer zelfs dat de regeering afkeerig is van het denkbeeld om het ledental uit te breiden omdat het toch al niet gemakkelijk valt honderd geschikte volksvertegenwoordigers te vinden, aangezien vele vooraanstaande personen zich niet aan getrokken voelen tot de praktische politiek", dan kan men veilig voorspellen dat de ezel beladen met zakken goud, (Voor wien gén enkele vestingpoort gesloten blijft, gelijk reeds Philippus van Macedonië wist) ook aan het Nederlandsche regeeringskasteel geen bordje met verboden toegang zal vinden. Neen, ons volk mag door een zoo reactio naire grondwetsherziening niet nóg onmon diger verklaard worden, dan het reeds is. Troonsopvolging en regeeringsvorm raken te nauw aller belangen, dan dat Kamergekonkel daarover mag beslissen. Allén het referendum kan baat geven. Want eene regeering en een Kamer kunnen omkoopbaar zijn, maar heel een volk niet. R. P. J. T U T E I N NOLTHENIUS (Hoewel wij de vrees, die in dit artikel wordt geuit, volstrekt niet deelen, hebben wij den schrijver in de gelegenheid willen stellen, zijne meening aan onze lezers kenbaar te maken. RED.) mUlllllinillllllllUIIUIIIIIIIllllUlllllllllllllllllllllUllllllUlllIIllumimil UNIE BAMK voor NEDERLAND en KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: VGRAVENHAGE, TILBURG LEEUWARDEN, OISTEBWIJK UDENHOUT, LOGHEM en BORCULO' Agentschappen in Indië: BATAVIA. 80 ER 4 BA A, SEMARANG, BANDUENG, MEDAN ei WELTEVREDEN. SLOCHTEREN VOORAAN. IN DE MODERNE TALEN Koninklijke boodschap van 6 October is aan de Tweede Kamer der StatenGeneraal n ontwerp M.O.-wet aangeboden. Mei het oog op de belangrijkheid daarvan moge hier een enkel punt besproken worden : déopleiding .van de leeraren in de moderne . talerf en m verband daarmee : het aanta! der leerstoelen voor diévakken en hun verdeeta»g Qver onze Rijksuniversiteiten. Tengevolge van de laatste wijziging der hoogÉr-onderwijswet 1921, (Staatsblad No. 226} e»het daarmee samenhangende Acadefljisch .Statuut" (Staatsblad No. 800) is het sinds 9;Sept. 1921 in ons land o.a. mogelijk, een doctoraat in de Germaansche of Romaansche taal en letteren te verwerven. Daarmee 1.3 een eind gemaakt aan een langzamerhand onhoudbaar geworden toestand, die door alle betrokkenen en deskundigen als een misstand werd erkend. Tot dusver was ieder, die leeraar in een der moderne talen wenschte te worden, genoodzaakt de bevoegdheid daarfee te verkrijgen door het afleggen van de examens M.O.A en B. De- studeerenden von den hun opleiding aan de Universiteit (hetzij geheel of ten deele), of wel bij leeraren M. O. geheel onafhankelijk van de genoten voorop leiding, waaromtrent geen wettelijke voor schriften bestonden. Het spreekt vanzelf, dat aan een dergelijke regeling zeer groote nadeelen verbonden waren, vooral toen de studie der moderne talen zich dermate ont wikkelde en uitbreidde, dat ze ? althans voor zoover de opleiding aan de academie genoten werd -v naast de studie der Nederlandsche of klassieke letteren gesteld mocht worden. Die opleiding aan de Universiteit was echter in hoofdzaak eenvoudig een kwestie van maatschappelijken welstand: de abitu riënten van Gymnasium en H.B.S., wier ouders in staat waren de kosten van universi taire studie te dragen, hadden het buiten gewoon groote voorrecht de opleiding te kunnen kiezen, die relatief de beste was; déanderen (meestal onderwijzers) zochten langs anderen weg den eindpaal van het B;exarnen te bereiken. In onzen tijd die «an ieder burger zooveel mogelijk gelijke hansen op ontwikkeling wi} geven, ieder in staat wil stellen zijn gaventot volle ontplooiing te brengen, teneinde de positie te bereiken wel ke bij zijn aanleg en ontwikkeling past, om daardoor niejt alleen het geluk van den enke ling maar tevens ihet welzijn van het geheel te bevorderen;. heeft de wetgever dus tweeër lei te doertr a, débeteekenis van de studie der moderne talea te erkennen door de instelling van een ?doctoraat; V. de> studiemogelijkheid ruim en goed te .maken. .-. Met' eerste is geschied; hoe staat het' met het tweede punt? Daaraan ontbreekt helaas nog maar al te veel. Ziet men af van de Ge meentelijke Universiteit te Amsterdam, dan JS; er slechts n Universiteit in ons land, waaraan de studie der moderne talen eenigs zins behoorlijk kan worden volbracht. Dat is Groningen, waar naast de betrokken hoogleeraren, lectoren voor de moderne talen werk zaam zijn. Deze bezetting is nog wel geen ideale verzorging,, maar dan toch relatief de beste. Hoeveel slechter staan Utrecht en Leiden er voor: in1 Utrecht n hoogleeraar en een drie tal privaat-docenten, in Leiden gén hoog leeraar, uitsluitend eenige lectoren en pri vaat-docenten. Indien er niet naar gestreefd wordt zonder al te angstvallig op de kosten te letten binnen afzienbaren tijd alle drie de Universiteiten behoorlijk te outilleeren, dan zuilen de practische gevolgen zeer ernstig blijken te zijn. In tweeëerlei opzicht: ten eerste zal de universitaire opleiding tot teeraar in de moderne talen, waarnaar zoolang gestreefd is, een fictie blijven, tot schade van hen die zich voorbereiden tot dat ambt, en tot schade van het onderwijs, dat geen voldoend aantal behoorlijk, d.w.z. academisch gevormde docenten krijgt; ten tweede zal het wederom uitsluitend aan de financieel zeer krachtigen mogelijk zijn, de volledige universitaire opleiding te Gro ningen of te Amsterdam te genieten. En het aantal van deze gelukkigen zal uit den aard der zaak nog geringer zijn dan vór den oorlog: een gevolg van kapitaalsverplaatsing en waardevermindering van het geld. Hier wordt trouwens een kwestie aange raakt, die niet alleen de studie in de moderne talen betreft, doch de geheele acedemische studie: de vraag, hoe de student met de kleinst mogelijke ondersteuning zijn studie zal voltooien 1), Wat we in het buitenland zien gebeuren, met name in Amerika en in Duitsch land, dat de student een matschappelijke functie gaat bekleeden ? wordt ook meer en meer een actueel vraagpunt voor ons land, getuige de verschii:ende artikelen, welke voor en na aan dit probleem gewijd zijn. Zoowel onder de ouders als onder de studenten is het besef levendig, dat de studeerende moet trachten, voor een deel althans, in eigen levensonderhoud te voorzien. Dit streven verdient onvoorwaardelijk toejuiching en bevordering; wat, tenminste in Duitschland, uit den barren nood der tijden geboren werd, werkt mede tot verheffing van een schare jonge menschen, die niet langer willende of kunnende teren op de beurs van vader of moeder, zich staalt in een vroeg begonnen strijd om-het bestaan! Wie dit streven inderdaad " toejuicht en wil bevorderen, zal ook dez°.n eisch moeten stellen: dwing degenen, die aan een Universiteit wenschen te studeeren, niet de omgeving te verlaten, waar ze geheel of gedeeltelijk hun brood verdienen, verzamel ze in gén geval in een of twee centra, waar voor de velen de strijd om het bestaan dan vrijwel onmogelijk gemaakt wordt. Dit toegepast op de studie der moderne talen, voert vanzelf tot de conclusie, dat het niet gewenscht is, deze studie vrijwel te be perken tot de Universiteiten Groningen en Amsterdam, dat integendeel ook Utrecht en Leiden volledig uitgerust moeten zijn, juist . zooals ook a~an alléUniversiteiten gelegenheid voor de studie in bijv. de Nederlandsche en klassieke letteren bestaat. Dat tot dusver de studie der rhoderne talen bij de laatstge noemde ten achter stond, is historisch te veHclaren'eft te begrijpen-, maar de tijden zijn veranderd en niemand zal kunnen beweren, dat de bestaande verhouding voor onze 20e eeuw nog de juiste is 2); daarnaast zal toch ook niemand er aan denken, de studiemogelijkheid voor de Nederlandsche of klassieke letteren terug te brengen, tot een of twee Uni versiteiten ! Zoo moet de eisch: volledfge uitrusting van de Universiteiten Utrecht en Leiden voor de moderne talen worden ge handhaafd en met kracht bepleit! De kosten mogen hier geen onoverkomelijk bezwaar zijn. Weliswaar brengt de volledige verzorging der drie Rijksuniversiteiten be paalde consequenties met zich ten opzichte van de studie der .Oostersche talen, die in Leiden gelocaliseerd is, alsmede ten opzichte van de studie der Geschiedenis en der Aard rijkskunde, waarvoor Utrecht aangewezen werd. (Deze verhouding tusschen Groningen (mod. talen) Utrecht (aardrijkskunde en geschiedenis) en Leiden (Oostersche talen) wordt kortweg aangeduid met den term het evenwicht tusschen de Rijksuniversiteiten.) Maar er mag met recht gevraagd worden, of inderdaad op het oogenblik, dat evenwicht feitelijk bestaat, of niet de studie der moderne talen vél omvangrijker en gewichtiger is dan die der Oostersche talen, der aardrijks kunde en der geschiedenis? Of het dus niet gewettigd is, voor de eerste van regeeringswege meer te doen dan voor de laatste? Kan men trouwens ook niet te Groningen of Leiden zeer goed geschiedenis studeeren? Maar bovendien, zoodra liet belang van volle dige bezetting vari alle Universiteiten voor deze onderwijsvakken even evident is als thans voor de moderne talen, dan zal ook hierin moeten worden voorzien. En waaruit za! een eenigszins voldoende, hoewel bescheiden verzorging der Universi teiten moeten bestaan? Eén hoogleeraar plus n lector is thans zeker niet voldoende, nu de abituriënten van Gymn. en H.B.S. (rcsp. Lyceum) onmiddellijk aan de Universi teit komen. 3) Noch Gym,, noch H.B.S. (Lyc.) zijn in staat of zullen in de toekomst in staat zijn, hun leerlingen zoover te brengen wat hun practische en theoretische kennis der vreemde talen betreft, dat ze zonder verdere voorberei ding het universitaire onderwijs in die talen kunnen beginnen. De wetgever zal er zich dus niet aan kunnen onttrekken een regeling te treffen, waardoor het mogelijk wordt, het vroegere z.g. A.-gedeelte derstud'ie ook aan de Universiteit te onderwijzen,zooals dat inderdaad in Amsterdam reeds is geschied. Gebeurt dataan de Rijksuniversiteiten niet,dan is het onvermijdelijk gevolg, dat de studenten zichzullenen moeten wenden tot leeraren M.O., waardoor het terecht verworpen repetitorstelsel" ook bij de studie dermoderne talen zijnintree zou doen. Dat mag niet gebeuren: dit werk moet aan een lector voor de, laat ons zeggen voorbereidende practische vakken" worden toevertrouw-d. Dit lectoraat mag niet zijn: een bijbaantje voor in functie zijnde leeraren M.O. (zooals te Amsterdam), doch moet wor den een levenspositie; goed vervuld, vraagt het zeker den ge heele n mensch. Het zuiver taalkundig gedeelte der studie pfus. de letter kunde der oudste tijden moet liggeir in de hand van een hoogleeraar; de rest van de studie (letterkundige en geestelijke stroomingen) eischt eveneens een (gewoon of buitengewoon) hoogleeraar. Op deze wijze ingericht zal ook de studie in het seminarium tot haar recht kunnen komen. We zijn tot hiertoe steeds uitgegaan van de Slachter en, ge zij t een voorbeeld Van den waren burgerzin. , Holland prijst u, Holland volgt u Welk een- oversctwon begin. Laat ons overmoedig juichen, ? Om de-Slachterensche daad, ? Laat ons hopen dat 'f elders Even onbaatzuchtig gaat. Als de wethouders gaan danken Vór een hooger traktement, ' : Volgen de gemeenteraden Met n even kloek present. Sinterklaas is weer op handen.... Menige gemeentekas Wilde, dat er een surprise Van dat soort te wachten was. Emmeh kan 't best gebruiken, Amsterdam zegt ook niet: nee, En de hupsche Rotterdammers Pikken graag die duiten mee. Slochteren, uw prachtig voorbeeld Komt in de geschiedenis, Wenscht ge een gemeenteleening: Slochteren schrijf uit er is. Dat is bijna communistisch, Dat is hooger sociaal. Nederlandsche menschenreddvrs Volgt dit voorbeeld allemaal. Maar helaas, er zijn er velen Niet 200 gauw met geven klaar. Die nog even wat te arm zijn Voor dit prachtige gebaar. Die hun tijd en werkkracht geven En die kijken op een cent Die geen bankje kunnen missen Van hun karig traktement. J. H. S P E E N H o F F gedachte, dat de academische vorming van den toekomstigen docent de meest verkieselijke is. Hoeveel men ook en dit geschiedt niet het minst in de laatste jaren moge af dingen op ons universitair onderwijs, ieder zal toch moeten toegeven, dat een studiegang onder leiding van erkende deskundigen, waar bij bovendien alle gelegenheid is tot aanraking met andere studeerenden, verre te verkiezen is boven een ongecontroleerde opleiding door niet-academische leerkrachten, hoe verdien stelijk werk die soms ook mogen leveren De min. is hiervan eveneensovertuigd, zooals blijkt uit de Mem. v. Toel. tot art. 88: Hoezeer het wcnschelijk zou zijn, dat alle docenten voor het middelbaar onderwijs.... aan de uni versiteiten werden opgeleid, zal dit, naar te vreezen is, een practische onmogelijkheid blijken, zelfs bij invoering van een ruim beurzenstelsel." Eigenaardig mag het zeker genoemd worden, dat de Minister het euvel van het tekort aan studeerenden en aan leerkrachten tracht te verhelpen, niet door een krachtige bevordering van de univer sitaire studie.zelf op de hierboven uiteenge zette wijze, doch door d", bevordering van de actetistudie ! De handhaving der acten M. O.A. en B., zij het dan gepaard met een eenigszins veranderde opleiding door de Rijkscursussen, komt practisch hierop neer, dat de Minister zijn eigen prachtig ontworpen regeling van de studie der moderne talen aan de Universiteit geen gelegenheid tot volle ontplooiing geeft, en er in het leerarencorps wederom een onnoodige en ongewenschte splitsing veroorzaakt wordt. Het is te begrijpen, dat de Minister tot. be vordering der actenstudie overgaat: het reeds genoemde evenwicht tusschen de Rijksuniver siteiten" behoeft nu niet dadelijk te worden verstoord, maar ook algemeen financieele en onderwijsbelangen pleiten er oogenschijnlijk voor. De laatste overweging lijkt ons van meer gewicht dan de eerste! Het niet meer te looche nen feit van een gebrek aan volledig bevoegde leerkrachten bij het M.O. (vgl. art. 41 sub 2 en 3; verder'M. v.T. blz. 11 en 17) noopt den Minister naar snel werkende middelen ter verbetering om te zien. Opleidingscur sussen, buiten de Universiteiten om, in een 6-tal plaatsen van ons land gehouden (zie art. 88 M. v. T.),-waaraan bij voorkeur onderwijs zal gegeven worden door academische leerkrach ten benevens door hen, die met zulke geleer den op n lijn gesteld kunnen worden, zullen ongetwijfeld binnen eenige jaren een grooten aanwas van leeraren bij het M.O. geven.Maar zulk een maatregel moest, gezien de nieuwe regeling van de studie der moderne talen.enkel het karakter van een tijdelijke noodregeling dragen. En dat is helaas niet het geval! De bedoeling is wel degelijk, de acten M.O. te handhaven. Met dit noodlottig gevolg, dat de universitaire studie der moderne talen het kind van de rekening dreigt te zullen worden: met de voor de studeerenden goedkoopere, hoewel minder goede Rijksopleiding voor de acten M.O. zal ze niet kunnen concurreeren ! Rest tenslotte nog de vraag: Is deze rege ling der opleiding voor de schatkist financieel belangrijk voordeeligcr dan een op groote schaal opgezette universitaire opleiding?" Met wiskundige zekerheid is hier niets te bewijzen, maar als men bedenkt, wat een A. en B. cursus voor elk der drie moderne talen in 6 plaatsen buiten de universiteitssteden aan lesgelden, reis- en verblijfkosten voor de leer krachten zal kosten, dan is de veronder stelling niet gewaagd, dat het voordeel van de voorgestelde regeling zeer problematisch is. En dan zal het nog zeer de vraag zijn, of de Regeering een voldoend aantal academische leerkrachten bereid zal vinden, een deel der lessen aan die cursussen te geven ! Voor de A.-opleiding is dat misschien ook minder noodig, omdat de A.-examens in hun tegenwoordigen vorm gehandhaafd blijven (art. 89, M.v.T.) Voor de B.-opleiding kan men aan de cursussen de academische docenten niet ont beren, daar de B.-examens aan de Univer siteiten zullen worden afgenomen (art 89 en M.v.T.) Vindt de Regeering nu de hoogleeraren en de lectoren niet of niet in voldoend aantal bereid deze werkzaamheden op zich te nemen, dan is daardoor opnieuw de opleiding van het grootste deel der a.s. docenten in de moderne talen overgelaten aan in functie zijnde leeraren, juist zooals vroeger ! Neen toch niet geheel als vroeger; want in de toe komst zal deze ongewenschte toestand van hoogerhand gesanctionneerd zijn !! Onze beschouwing heeft aangetoond, dat men bij de voorgestelde regeling op allerlei be zwaren stuit, die voor een groot deel onder vangen kunnen worden door de universitaire studie op de boven aangeduide wijze voor breede kringen mogelijk te maken. Op grond van practische overwegingen zullen de acten M.O. voorloopig wel gehandhaafd moeten worden; moge echter de Minister de studie en de examens zooveel mogelijk universitair maken ! De volledige bezetting der Univer siteiten zal niet kostbaarder zijn dan de in het wetsontwerp voorgestelde regeling; ze ver oorlooft ook een zoodanige werkverdeeling der academische leerkrachten onderling, dat niet alleen de B.-examens maar ook de A.-examens aan de Universiteit zullen kunnen worden af genomen, vooral wanneer op grond van art. 89, 3 de faculteit wordt aangevuld met een of meer deskundigen buiten de Universiteit om. Naast de andere voordeelen zou dit ook een zeer belangrijke besparing van examenkommissiegelden geven. Ook voor de paedagogische vorming van de studeerenden zou de academische opleiding groote vereenvou diging beteekenen. Resumeerende komen wij tot de slotsom, dat er slechts n behoorlijke oplossing van de voornaamste moeilijkheden te vinden is, nl. de zoover mogelijk doorgevoerde opleiding van de a.s. docenten in de moderne talen aan de verschillende Universiteiten. Namens het H.B. van de Ver. van Leeraren in Levende Talen: J. G o M B E R T. Utrecht, 7 Nov. 1921. " Voorzitter. 1) Ook de Mem. v. Toel. spreekt op blz. 11 van de ouders, voor wie de stud:c hunner kinderen . . . vaak nauwelijks te dragen offers vergt"! 2) Men 'denke in dit verband ook eens aan de practische waarde van het academisch onderwijs in de vreemde talen: het aantal leeraren in de moderne talen, dat voor het O.M. noodig is, is zeker driemaal zoo groot als dat voor de klassieke talen! 3) Vroeger was de toestand zó, dat de studie voor de moderne talen eigenlijk pas universitair werd, nadat de student zijn A.examen had afgelegd. De opleiding voor dat examen werd gegeven door een leeraar M.O. ook in de universiteitssteden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl