De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 12 november pagina 7

12 november 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

12 Nov. '21. No. 2316 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Uit Vindicat's Verleden. Gedenkboek ter herinnering aan het honderdjarig 1 bestaan van het Groningsch Studentencorps Vindicat Atque Polit. J"J*Groningen, Scholtens en Zoon, 1921. Den vierden Februari 1915 vierde het Groningsch Studentencorps Vindicat Atque Poiit zijn honderdjarig bestaan. Misschien is vieren wat te veel gezegd; stellig is het beter van een herdenking te spreken. Men was toen in de eerste maanden van den grooten oorlog; het halve corps was gemobi liseerd; van een echt studentenfeest kon nauwelijks sprake zijn. De oorlog, die een eigenlijk eeuwfeest verhinderde, heeft ook storend ingewerkt op de verschijning van het gedenkboek. Want ook dit boek heeft zijn feschiedenis. In 1913 kwam eerst de firma choltens, toen de Senaat van V. A. P. tot prof. Cohen met het verzoek een gedenkboek vooi het corps te willen schrijven, althans te willen redigeeren. Prof. Cohen, oud-ab-actis van V. A. P., nam die uitnoodiging na eenige overweging aan; hem werden eenige belang stellende studenten geassumeerd; zoo kon het werk beginnen. Het boek zou 4 Februari 1915, den dag van het cëntenarium, verschij nen. Maar de oorlog zette alles op losse schroeven; niemand kon toen belangstelling vragen en verwachten voor Vindicats ge schiedenis. Maar de zaak werd toch niet uit het oog verloren; prof. Cohen en zijn medewer kers bleven aan hun opgevat voornemen getrouw. Eerst in 1920 na den vrede kon weer aan den druk worden gedacht; een jaar daarna ligt nu het voltooide werk voor ons. Het spreekt van zelf, dat in den loop der jaren eenige verandering in de samen stelling van het boek is gekomen. Zooals het thans is geworden, bestaat het uit tien hoofdstukken. Daarvan zijn vijf door prof. Cohen geschreven: dat over de oprichting en de eerste levensjaren van Vindicat; dat van de corpswetgeving; dat over de betrekkin gen met de buitenwereld; dat van de corps feesten; eindelijk schreef hij nog een slot hoofdstuk onder den titel ? reorganisatie. Ieder der vijf andere hoofdstukken is door een student, thans veelal wel oud-student, geschreven. De heer F. G. Scheltema behandelt de vereeniging Post Chaos Lux, die van 1842 tot 1844 bij afscheiding uit Vindicat bestond. De heer H. H. Mallinckrodt bespreekt den groentijd, de heer L. A. Ries de sociëteit Mutua Ftdes. De heer E. J. Dijksterhuis schetst de geschiedenis van den almanak, de heer A. M. C. Persenaire die der corpsvereenigingen. Gelijk men ziet, zit het boek goed in el kander. De speciale hoofdstukken worden omsloten door een beginkapittel over de op richting en de eerste levensjaren van Vindicat en door een slotbeschouwing over den allerjongsten tijden de reorganisatie van het corps. Wij zijn zeker niet ver van de waarheid, wan neer wij dit goed uitgewerkte plan aan prof. Cohen toeschrijven. Ook de uitvoering is uit nemend geworden; blijkbaar had deze redac teur zijn medewerkers goed in de hand. Dat blijkt vooral hieruit, dat de verschillende hoofdstukken zoo goed als nergens over el kander heen schuiven, zoodat dan ook zoo goed als niet in herhalingen wordt vervallen. Daarbij is een evenredigheid betracht, die het evenwicht in het geheele boek heeft be waard. Het schrijven van een boek als dit is veel moeilijker dan men in den regel gelooft. Een bekend historicus, met wien prof. Cohen in dertijd het plan v?n deze corpsgeschiedenis besprak, uitte de vrees, dat zulk een boek zou uitloopen op een verheerlijking van de ach tereenvolgende rectoren. Dat gevaar bestaat ongetwijfeld; het is op gelukkige wijze door prof. Cohen bezworen, die zoo weinig mogelijk namen heeft genoemd en meer feiten en toestanden naar voren bracht. Er is nog een andere, eigenlijk gevaarlijker klip, waarop zulk een boek zou kunnen stranden. Ik be doel de verleiding om het anecdotieke naar voren te brengen, waartoe het verhalen van de geschiedenis der studenten zoo ge makkelijk leidt. Dat heeft vooral dit bezwaar, dat daardoor waarde wordt gehecht als al gemeen verschijnsel aan dingen, die toch niet anders dan persoonlijke beteekenis hebben; zoo spoedig wojdt symptomatisch opgevat wat niet anders dan geheel toevallig is geweest. Daarbij komt nog iets anders. Niet alleen is alles wat de studentenmaatschappij betreft, in de oogen van den student van het hoogste belang, maar ook neemt alles ten slotte in de herinnering veel grootere proportiën aan dan het oorspronkelijk had. De heer Mallinck rodt wijst er in zijn hoofdstuk over den groentijddan ook terecht op, dat steeds in de herinnering der studenten de eigen groentijd zeer zwaar was; daaruit wordt dan weer de voor de hand liggende conclusie getrokken, dat de groentijd veel minder streng is dan vroeger en dat men eigenlijk tegenwoordig veel- minder streng is dan vroeger en *dat men tegenwoordig eigenlijk nauwelijks meer weet, wat een echte groentijd is. Bij iedere reunie kan men dergelijke verzekeringen hooren. Zoo gaat het meestal: in onze her innering groeien de proportiën ten goede en ten kwade; zoo komt men soms tot de voor stelling van een vagevuur, dan weer tot die van den goeden ouden tijd. Van zulk een vergrooting, zelfs vergroving van de verhoudingen is in dit boek geen spoor aan te treffen. Met kalme objectiviteit hebben prof. Cohen en zijn volgelingen de pen ge voerd. Dingen, die in vroegere jaren het geheele corps in beroering hebben gebracht, men denke b.v. aan de geschillen met de Har monie, worden tot hun ware verhoudingen teruggebracht en met rustige nauwkeurigheid beschreven, soms wel met een vriendelijk tikje ironie. Dat spreekt van zelf, maar geeft toch niet steeds den juisten indruk; het geeft geen verklaring van het woeden, ja het loeien der hartstochten in zulke felle, hevig door leefde jaren. Dit is ten slotte het einddoel van alle historisch onderzoek, ook dat der kleine dingen: de verklaring te geven, hoe het eigen lijk zoo is kunnen gebeuren. Die verklaring wordt stellig meer dan eens gegeven, maar springt even stellig niet steeds scherp naar voren. Intusschen het is daarmede als met een kroegjool, die vooi ieder, die ze meemaakt, onvergetelijk is, maar waarvan de sublieme genietingen aan buitenstaanders onmogelijk zijn bij te brengen. Prof. Cohen, die een oude beschrijving van een kroegjool uit 1842 voor zich had, constateert dat dit stuk in de bij zonderheden wel geheel juist zal zijn, maar toch een geheel verkeerden indruk maakt. Dat is het geval", als men het onbeschrijfbare wil definieeren. Zoo is het ook gegaan met dit gedenkboek; prof. Cohen heeft terecht geen poging gedaan om te beschrijven wat ieder student en oud-student van zelf wel weet of liever gevoelt. Zoo krijgt dit boek in onze eigen voorstel ling onmiddellijk aanvulling en afronding. Het is natuurlijk in de eerste plaats ook voor studenten en oud-studenten .geschreven; zij zullen er steeds met intense herinnering aan hun eigen academische jaren van blijven ge nieten. Toch is dit gedenkboek niet alteen voor de onmiddellijk belangstellenden geschreven. Ook anderen zullen er met genoegen in lezen, als zij ten minste met liefdevolle belangstel ling naderen tot wat voor velen de schoonste tijd van hun leven was. Zij zullen er veel' in kunnen lezen wat hun nieuw is; zij zullen er veel uit kunnen leeren ook en daardoor een beteren indruk krijgen van het studentenleven dan zij tot dusverre hadden. Bij het vele onbe voegde en ook onbenullige geschrijf over den groentijd van de laatste jaren steekt het ernstige, bezadigde woord van den heer Mallinckrodt sterk af; terecht tracht hij een verklaring te geven van dit tot dusverre aan onze studentencorps inherente verschijnsel, die ook ons plausibel voorkomt. Is deze juist, dan is meteen de oplossing gevonden van de vraag, hoe het komt, dat de groentijd nog Gteeds bestaat, ook als hij officieel mocht wor den afgeschaft. Wij mogen niet meer van het geduld van onze lezers vragen. Wij willen alleen nog maar zeggen, dat wij hopen, dat Vindicats gedenk boek in veler handen moge komen; niet alleen zij, wier hoofd vroeger door de zon van Vindicat werd beschenen, vinden er allerlei van hun gading. H. B RUG MANS De Haghespelers in 't Voorhout. De Karos van den Bisschop, doorProsper Merimée. Il est avec Ie ciel des accomodeinents.... Maar 't is dan ook een kostelijk stukje ! Als .kunstwerk sterk genoeg om den heiligen Genesius als schutspatroon te kunnen missen. Ook al was er nooit een acteur" tot Chris ten" verheven, we zouden in de vroomheid onzes harten het gilde niet afvallen en met plezier een oogje dichtdrukken voor de niet minder heilige Camila Perichole, tooneelspeelster te Lima, welke, langs den weg der zonde, in een gouden koets met zes witte muil dieren, zonder slag of stoot den hemel in galop peerde. Och", zei de onverbeterlijke dief, die geen dag verzuimde zijn competente portie wees-gegroetjes aan de Moedermaagd te bidden, je kunt nooit weten waar 't goed voor is". Iets dergelijks zal in la divina Peri chole zijn omgegaan toen ze haar verrukkelijken karos", nog geen uur te voren aan haar vorstelijken minnaar, den aftandschen onder koning van Peru afgepingeld, met n subliem handgebaar aan de kerk schonk". Om er haar zonden althans hèu r jongste schandaaltje mee af te koopen. Wat had ze ook eigenlijk nog aan die opzienbarende koninlijke koets nadat dit doel: haar tegenstand ster, een machtige Marchesa, ermee in den meest letterlijken zin in de wielen te rijden, was volbracht? Waren, bij nader inzien, de heilige Sacramenten niet nog waardiger dan zij om plaats te nemen p deze mollige kussens, en zouden de vurige muilezels niet hun allerbeste beentje voorzetten wanneer het gold een stervenden zondaar bijtijds de ab solutie te brengen? Tooneelspelers zijn goed hartig en Camila had groot gelijk: de wegen der Voorzienigheid, ze blijven ondoorgron delijk, en de eenige die bij deze lieve trans actie een bedenkelijk gezicht mocht trekken, iiiiiiiimiimmiiiiiiiiiiiii was de Onderkoning van Peru, Ie monsieur qui paie Ookthet onderhoud van koets en paarden belooft de boetvaardige diva voor haar rekening te zullen nemen en wij vinden in aanmerking genomen wat zes muildieren per dag eten dat zij den wonderdoenden rozenkrans, welken de verrukte Bisschop haar als contra-beleefdheid biedt, bloedig verdient. Het was aandoenlijk en verheffend zooals zij na afloop van de Mis, aan de hand van den Bisschop, die haar in persoon begeleidde,terugkee/de tot den koninklijken haard en den jichtigen vorstelijken kassier, om daar, tus schen kerk en staat, als een bijna classieke Miss Hellyet, haar divine beschikkingen te bekrachtigen. Wie aan deze zeldzame ver zoening tusschen het goddelijke en het stof felijke aanstoot neemt, begrijpt de voorwaar den van het Leven niet, en doet onder voor den potentaat van Peru, die in weerwil van de pijnlijkste trekkingen in zijn voet, zijn hart en zijn poite-monnaie, niet ophield te glim lachen tegen het wonderwerk der schepping: Camila Perichole, vrouw en kunstenares. Het is jammer dat Meri ,;ée aan het slot even zijn doel voorbij geschoten heeft, de uit noodiging van den onderkoning aan den Bis schop om met hem en zijn minnares te blijven soupeeren is een overlading, een vergroving van de overigens zoo fijn gehouden situatie. Door den vorst aan zijn stoel te kluisteren bleef het minnespel binnen strenge perken. De karos" hoe duidelijk zien we het ding, als een juweel op den achtergrond speelt de onschuldige hoofdrol. De opzet is wat breed en lang gerekt, maar dat hinderde weinig waar het toch de rustige, gemoedelijke toon moet zijn, die aan het ietwat gewaagd geval alle hakerigheid ontneemt. De opvoering was, ik geloof terecht, geheel gehouden in de Mijnheer Serjanszoon"-stemming, wat minder vurig Spaansch", en later-in-den-tijd, dan Merimée het zich misschien gedacht heeft. Misschien? Zijn geheele Theatre de Clara Gazul, comédienne espagnole" is immers mystificatie, Le Carosse", in weerwil der couleur locale, zooachttiende-eeuwsch-Fransch als het maar zijn kan. ra Naar verluidt, wordt het in het Theatre du Vieux Colombier" scherper, meer naar de satyre toe gespeeld, maar ik kan mij zelfs niet voorstellen dat een spitser opvatting in deze de juiste zou zijn. Merimée, de vricnd«van gravin JUPITER-NICÉPHORE Teekening voor de Amsterdammer" van Oeorge van Raandonck (Prof. Holland heeft verklaard niet met zijn tegenstanders te willen debatteeren, omdat hij zich te oud en te lusteloos vo U en voorts omdat hij niet wil genieten van zijn debatteerkunst.) inilll u ui im m m mm EEN NIEUW BOEK OVER ROMAIN ROLLAND Over hem hadden we een goede levens beschrijving door een Zwitser, Paul Seippel (1913), naast kleinere studies van Walther Küchler (1919) en E. R. Curtius in zijn Wegbereiter des muen Frankreich (1919) en de artikels van Beaunier en van Lavisse, nadat Rolland den Grand Prix de Littérature had gekregen (1912). Thans komt Paul Colin met een Romain Rolland 1), een werk dat vór alles beoogt de analyse te brengen van den held" Rolland, niet de peuterige anatomie van een geleerd vorscher, maar de warme, door het Leven (?la Vie par un grand V", zooals de spotters zeggen) ver ruimde, sympathieke uiting van medevoelen en strijden. Colin plaatst zich op 't standpunt van den internationalist en van den aan bidder van 't leven, voor wie de geestesonafhankelijkheid 't hoogste goed is, omdat zij alleen toestaat de werkelijke essentie van ons bestaan te kennen. Internationalist en pacifist is Colin, zooals blijkt uit zijn ver oordeeling van de koloniale politiek en uit de opmerking dat het verlies van 't leven zonder 't te willen, in den nacht in een hin derlaag, voor den soldaat niet tot de helden daden behoort, maar in de dagbladrubriek der ongelukken moet worden geplaatst. Hij geeft niet toe, dat in Augustus 1914 't vaderland in gevaar was, en meent dat deze idee een gevoelsbedrog was, waarin zelfs de beroemdste intellectueelen zich stortten, een verwijt tegen Anatoie France en Remy de Gourmont, waar over men lang zou kunnen redetwisten. Dat zijn liefde voor 't leven Colin soms meesleept tot een lyrische beschouwing, dat is zeer begrijpelijk, al moet men erkennen dat dit lyrisme hem niet tot grove partij digheid verleidt, zelfs al spreekt hij zelf van de partijdigheid van mijn liefde." Colin ziet in Rolland's Leven en werken de eenheid van een heldenleven, waarvan de grondidee aldus door Rolland is samengevat: Er bestaat n heldenmoed op de wereld ; dat is om de wereld te zien zóals ze is en er dan van te houden", een gedachte die, volgens Colin, Rolland in den geheelen omvang van zijn werk als richtsnoer dient. Hij ziet b.v. noch in Colas Brugnon, noch in Liluli een vorm van evolutie in Rolland's wezen; volgens hem is Colas een speciale vorm van de Heldenlevens, n.l. dat van 't Fransche volk, waarvan hij Liluli niet kan scheiden. Mij schijnt Liluli juist een uiting van pessi misme, waarbij Voltaire of Swift in hun heftige satire nog maar kinderspel zijn; ik zou bovendien zeer ernstige reserves willen maken over de smakeloosheden waar aan Liluli zoo rijk is. Colin erkent trouwens dat dit treurspelbedrijf de mogelijkheid van een vernieuwing in zich heeft. Colin ziet dus eenheid'iïicRdlland, een een heid van binnen uit verkregen. In de vor ming van zijn persoonlijkheid onderscheidt Colin als voorname elementen : de ouders, de wetenschappelijke stempel der Ecole Nor male, Tolstoïen Malwida von Meysenbug, de beide crises (1901 en 1913) die hem ver nieuwing brengen, maar geen evolutie ver oorzaken. Eigenaardig is 't dat Colin noch aan de Dreyfuszaak, noch aan de oprichting der Cahiers door den jongeren Péguy invloed toeschrijft; ik meende dat zij in zijn vorming meetelden, zoo goed als de geboortegrond, het land van Jules Renard en van Clair Tisseur, land van heldere, bezonken, ironiseerende geesten. Overeenkomstig Rolland's geestelijke en psychische eenheid is zijn werk. Colin's ver dienste is wel dat hij zich, bij de ontleding er van, niet tot Jean Christophe beperkt, zooals b.v. Küchler doet, al erkent Colin, dat het 't midden van zijn werk vormt. Op heldere, overtuigende wijze toont Colin aan hoe de stukken voor het Theatre du Peuple, een der lievelingsdenkbeelden der Revolutiemannen, en de Heldenlevens aan de eene zijde, Colas Brugnon aan de andere zijde, ten nauwste verbonden zijn aan Jean Christophe, het verhaal van de reacties van Jean Christophe tegen de maatschappelijke kringen, waarin hij verkeert". Misschien had Colin nog sterker kunnen doen uitkomen dat dit boek naast een hel denleven een tableau bevat van twee beschaxingen, dat vooral dienen moet om twee volkeren, die er op aangewezen zijn om elkaar te verstaan en aan te vullen, tot elkaar te brengen; misschien ook had hij iets over 't geringe succes in Frankrijk kunnen zeggen vergeleken met dat in de Germaansche en Scandinavische landen, waartoe de preektoon zoo sterk heeft meegewerkt. Küchler zegt zoo terecht, dat dit boek is das Buch eines französischen Patrioten (in den ruimsten zin) mit europaischer Bildung." Wat Colin's arbeid onderscheidt van Paul Seippel's, geheel anders opgezette, studie, dat is de diepere analyse van den tijd en van het werk. Ik vestig de aandacht op de blad zijden (10?13, 21, 154) van karakteriseering van zijn tijd; op het hoofdstuk (III) over Malwida; op de analyse der drama's; op de betrekkingen tusschen de Heldenlevens en Jean Christophe; op de karakteristiek van zijn W? de Bezthov n, zwaar van een heilige ontroering" en van een kracht en een heerlijke eenheid, die hij nergens meer bereiken zal; op de psychologie van de figuur van Jean Christophe ; op de artikels in de Revue Suisse; op de vergelijking tusschen Snarès, Péguy en Rolland in hun houding ten opzichte van den oorlog. En als grond van 't boek constateer ik een ernstig, sympathiek doordringen in Rolland's wezen, w.aarbij hij sterk den nadruk legt op diens cyclischen geest. Er zijn enkele reserves te maken, zoo b.v. waar Colin meent, dat de Dreyfus-zaak geen aanwas van idealisme bracht (p. 25); ik meen dat hij Péguy verkeerd beoordeelt (p. 156); voor mij is Péguy verklaarbaar als n groote eenheid, die van den mysticus, welke zich openbaart in de mystiek van 't recht, die van 't vaderland en die van den godsdienst, welke ten slotte samensmelten, zoodat bij hem m.i. geen sprake is van blijven in de traditie van den militairen helden moed". Wil Duhamel niet iets opbouwen (p. 199), niet iets verdedigen? Naar aan leiding van Les Loups zou Colin wel eens op de Corneillaansche grootte van dit stuk hebben kunnen wijzen; ook had hij misschien meer kunnen aandringen op de waarde van zijn credo quia verum, waarvan Seippel (p. 27) een belangrijk citaat geeft; op die van de voorrede van La Foire sur la Place en op die van zijn Latijnsche these, waarin hij reeds n zijner lievelingsdenkbeelden doet uitkomen, n.l. dat la décadence est Ie plus souvent causée par Ie progrès de l'intelligence." En zouden Michelet en Hugo met hun humanitair enthousiasme niet hebben verdiend als geestelijke voorgangers van Rolland sterk te worden onderstreept? Me j. Fenna de Meyier had waarschijnlijk een zware taak; ze heeft zich veel moeite gegeven om het vrij moeilijke proza van Colin tot den Nederlandschen lezer te bren gen, die Jean Christophe uit de vertaling kent. Soms is de zinswending nog Fransch gebleven en klinkt zij stroef 2). Maar de lezer kan haar toch dankbaar zijn, omdat zii een be langrijk boek over Rolland, breéder van visie dan dat van Seippel, tot zijn beschik king heeft gesteld. Een heldenleven"? Zeker is 't boek zóbedoeld. Amsterdam. K. R. GALLAS 1) Romain Rolland, door Paul Colin. Geautoriseerde vertaling van Fenna de Meyier. N.V.U.M. van Loghem Slaterus & Visser. Arnhem. 1921. 2) 't Gaat niet aan om allerlei kleinig heden te releveeren. Maar ik wijs toch even op blz. 2. er om heen te draaien" (faire Ie tour), dat beter van alle kanten bekijken" is ; op blz. 9 duistere (obscurs) opbouwers der menschheid", op blz. 17 de universiteit" (voor 't onderwijs"); op blz. 53 de romeinsche maatschappij" (voor de hoogere kringen te Rome"); op blz. 66: de hoeken gevuld door de groote muzikale eeuwen" op blz. 71 : in de schuif van een theorie" op blz. 106 vervolgde uit overtuiging' zal wel quaer Pulant (persécutépar persuasion) moeten zijn ; op blz. 120 tweemaandelijksch" lees : halfmaandelijksch"; op blz. 150: huurcontract met het leven"; op blz. 170: al de familiestompjes der Europeeërs" (tous les tronqons de la familie européenne?); op p. 202 doctoraal", lees doctoraat". En waarom zijn de Latijnsche titels niet vertaald (blz. 62, 177, 202) ? iiiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiiimiimiiiiiiiii iiiiiiilifiiiiiimiiiiiimiimi IIIIIMI iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiii Montijo, de moeder van keizerin Eugénie, verkeerde op de Tuileriëen als kind aan huis en heeft voor mijn gevoelen zoomin tegen de kerkelijke als tegen de koninklijke waardigheid de minste krenkende bedoeling gehad. Men kan de grap m.i. niet argeloos genoeg spelen. Dat wil intusschen nog niet zeggen, dat Cor Ruys, die het Serenissimus-stempel op zijn kale kruin draagt, mij voor den onderkoning van Peru de rechte man voorkomt. Hoeveel verdiensten zijn spel in deze moeilijke rol ook had, dit raakte te dicht aan de operette, en hij werd zelfs in dien stijl geen middelpunt figuur. Een grootei acteur zou den schijn van ernst weten te bewaren en daarmee de persi flage brengen op een hooger plan, zonder daarom nog te streven naar de spitsen der satyre. Op dien trap stond la Perichole" van Elsa Mauhs. Hier was een opvatting, ragfijn doorgevoerd, de geheele gracieuse poppedeine tintelend van leven en milde scherts. Het ietwat gekunstelde, dat mij, bij haar groote begaafdheid en technische voortreffelijkheid, wel eens de overgave aan haar spel belet, het soms c ven-onzuivere, als het ware tegen den toon aanspreken, dat zelfs haar glansrol in Het eeuwige trio" qua uitbeelding een meesterstukje hier en daar bedreigt, gaf aan la Perichole het ras-echte der geboren Com dienne. Wc mogen ons Camila desnoods dan iets meer Carmen" \oorstcllen, de persoon lijkheid van Elsa Mauhs paste volkomen in de opvatting die de regie (Stellwagen)j(van het werkje gehad heeft, en brachfcalles bij hoe boeiend was het spel harer handen ! -tot het bekoorlijk geheel. Frans van der Kooy en Rie Cramer hebben het als een kostbaar reliquie gemonteerd. Met zeer eenvoudige middelen, eigenlijk alleen door fijne en krachtige kleurschakeering, was deze gloed, deze stralende weelde op het tooneel ver kregen. De zetel van den onderkoning zou ik wat minder huiselijk wenschen dit zou ook in Cor Ruys' spel iets redden van den GrandSeigneur maar voor het overige vond ik het prachtig. Merimée, die de zoon van een schildersechtpaar was, zou er schik in heb ben gehad. Le Carosse du Saint-Sacrément", waarom aan deze lieve schijnheiligheid haai ondeugenden titel onthouden, loutert dat den inhoud? werd voorafgegaan door een, wellicht als mys tieke compensatie geboden spel in n bedrijf, Een nacht in een herberg", door Lord Dunsany. Ik heb de verschillende merken, ons bij den" aanvang van het seizoen door de Directie der.Haghespelers voorgelegd, goed on'houden. Na's een blijspel van een lichter genre" (?Waarom trouwen") en een blijspel van iets zwaarder gehalte" (Het Mosterdzaadje), waren we met dcn?Karos" genaderd aan de bijzon dere stukken van eigenaardigen inhoud en eigenaardige monteering". To.« dusver klopte het, maar waar we nu dien Nacht in een herberg" moeten onderbrengen, weet ik niet recht. Ik vrees bij de buitennissigheden van onwaarschijnlijk gehalte".Aan het afgodsbeeld: den God van Klesh" is een robijn-oog ontsto len door drie sentimentecle roovers en een verloopen baron, het intellect van de onderneming. Drie priesters vervolgen de heeren tot in een maan-doorhuiverde, eenzame gelagkamer en verliezen daarbij, methodisch en geruchtloos de moderne dieven verstaan hun vak het leven. Hiermede zou het stuk uit kunnen zijn. Maar Eduard Verkade, toch uellicht niet heelemaal op zijn gemak van wege het heilige sacrament in het ontuchtig koninklijkvehikel, vond dat dit kwaad tenminste ge straft kon worden zonder dat er aan de helden of het stuk veel verbeurd was, verscheen eens klaps in de deur-opening als niemand minder dan de bestolen God van Klesh, maakte daar een vervaarlijk armgebaar, en riep met de stem van die?Doot uit Elckerlyc" iets onverstaanbaar-suggestiefs de zaal in. In afwach ting trekt hij zich daarop terug en nu zien wij de moordenaais, als het ware gezogen langs den onzichtbarcn draad-van-het-kwaadgcweten, een voor een de deur uit waggelen. Even stilte, dan krak..krak tot vier maal toe.... Wc zijn overtuigd, dat er aan Jacob Smith, Albert Thomas, George Jones en den Baron geen botje heel bleef. Le crime et Ie chatiment". Houden we ons in deze dagen bij Dostojevsky. Dat het drama ook als authentiek Engelsche griezelgeschiedenis niets deed lag aan het spel. Geen der vier roovers had den toon voor dit soort werk ge pakt. In het bijzonder van Dalsum, als de baron, hoezeer hij ook zijn best deed zich' voor het minst den Sherlock-Holmes toonval eigen te maken,was er woord voor woord naast; de beste vond ik Kommer Klein. Mimisch lukte het beter, maar aangezien het uit den aard der zaak, op die ne manestraal na, op het tooneel stikdonkere nacht moest zijn, komt het op de stemmen en de intonaties aan. Bij de monteering zou men voor oogen kunnen houden dat het drama in de tropen speelt. Deze herberg had op de Veluwe kunnen staan. Een avond van elck wat wils". TOP N A E F F

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl