De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 3 december pagina 1

3 december 1921 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

r. 8819 Zaterdag 3 December 1°. 1831 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. O. W. KERN KAMP Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL, Dr. G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF | Prijs per No. f 0.25. Per half jaar l 6 50. Abonn. loopen per jaar"] | Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam ONS KERSTNUMMER. Het Is on* niet mogelijk alle Aanvragen om e xetn|i laren van ng Kerstnummer te beantwoorden m«-t«iemeüVdeelingda het Keistnvmmer geheel i« uitverkocht. Alleen voor hen, dl** zich met l Januari n s abo»néop «»?* blad 'aten ji'wehrij ? en en die de tot dien datum v*rseh(Jnmde num mers krijgen, hebben wij no« eenige Kerstnummers gereser veerd, die <*an o»k gmtiM wor den 'toegezonden. ??« voorraad i* echter gering. Aanmeld ng«-n voor abonnement moeten, wil men h. t Kers n timmer grat!»ontvan gen, vergezeld gaan ? an een pont wlnsel van f 1O. voor den jaar gang 1»«*. O- abonnementsprijs voor 19*8 wordt van t 13.?iot f 1<K?ver laagd. De Uitgevers VAN HOLKEMA & WARENDORF. mmimiimiiimillMliitiHifiiiiit. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiftiimiiiiiiii INHOUD: I. Het Nederlandsch Instituut voor Volksvoeding, door Prof. Dr. C. A. Pekefharlng. Het vrijbiljet, door Dr E. Bonebakker. Tijdgenooten : Geestelijk leven, III, door Dr. W. G. C. Byvanck. 2. De Eerste Kamer blijft, teekening van Jordaan. Krekelzang, door J H. Speenhoff. De vervuiling der openbare wateren in Nederland, door Th. C. Geudeker. Spreekzaa! : Het Cavalerie-Vraagstuk, door R. Ksijser. 3. Oproep aan Nederlandsche kunstenaars, door Theo van Reijn. Op, om en na een Caruso-avond, door Dr. J. de Jong. 5. Voor Vrouwen: Een Winterreisje, door Elis. M. Rogge. Bijkomstigheden, door Annie Salomons. Uit de Natuur: Vogels voeren, door Jac. P. Thijsse.?7. Boek bespreking, door Prof. Dr. J. Prinsen J Lzn. Medische Kroniek, door Dr. M. A. van Herwerden. Caricaturen van Tijdgenooten, teekening van E. P. Israëls Wezen en Willen, door J. Ornstejn-Hoofiën. 8. Pau, door Dr. Z. W. Sneller^ Afrikaanse liedjies, door J. J. Ie Roux. Feuilleton : Verjaaidag, door Mies van Oss. 10: Koloniën: Een' Indische Kunstavond, door en met teekeningen van J. D. Ros. Financiën en Economie: Samensmelting, door P. L. L. Post en J. D. Santilhano. De caprices van Jan Publiek, teekening van Oeprge van Raemdonck. Dramatische Kroniek: Het Expres sionisme en Wij, door Top Naeff. 12 Uit het Kladschrift van Jantje. Ruize-Rijm ; Oplossing Prijsvraag ; Charivaria en Buitenl. humor, door Charivarius. Leekenspiegel. .Slechte beurt, teekeningen van J. W. Bloem. 13. Het rapport der bezuinigingscommissie, teekening van Joh. Braakensiek. Muziek in de hoofdstad, door H. J. den Hertog. 't Schietgat, door Melis Stoke, met teekenin gen van B. van Vlijmen. Bijvoegsel : Sinterklaas te Washington, teekening van Joh. Braakensiek. HET NEDERLANDSCH INSTI TUUT VOOR VOLKS VOEDING Een bericht in de dagbladen omtrent de op 17 November gehouden jaar-vergadering van-het hierboven genoemde Instituut heeft de aandacht weder op deze, nog in haar eerste ontwikkeling verkeerende instelling gevestigd. Waarom men dit Instituut opricht, wat men er mee wenscht en vertrouwt te zullen be reiken, waarom het in dezen tijd wordt op gericht, terwijl men toch juist nu zoo huiverig Tj/DGENGDTEN'' GEESTELIJK LEVEN lll Laat ons nog een poos naar Herman Bahr en zijn ervaringen hooren. Bij den val en de uiteenspatting der Mo narchie was het natuurlijk een bijna ondrage lijke beproeving voor den Oostenrijker. Nu plotseling op te moeten geven al wat hij van haar bestemming zich had voorgesteld! Misschien, wanneer men zich enkele woor den herinnert, in een voorgaand hoofdstuk uit zijn dagboek aangehaald, zal men zeggen: hij had zijn kerkgcloof om daarheen zijn toe vlucht te nemen. De katholieke kerk immers was, naar zijn overtuiging, evenals de Monar chie in Oostenrijk, een voorbeeld van de n heid der beschaafde wereld. Was dus Oosten rijk te gronde gegaan, de Kerk toonde zich toch als een levende macht. Daaris niet veel tegen te spreken tegen zoo'n opvatting. Alleen moet ik hierbij de opmerking snaken, dat men van Bahr niet moet denken, als had de teleurstelling van den oorlog hem in den schoot der Moederkerk gedreven. Want zijn bekeering, de overgang tot het geloof, van den zoekenden vagebond, dateert van geruimen tijd vór den oorlog. Dienstiger echter dan zich in z:iike gewetenszaken te- verdiepen, schijnt het mij de vraag te stellen, wat de beteèkenis is van die opwekking tot een godsdienstigen zin bij het .nieuwe geslacht van het begin der twin tigste eeuw, jaren reeds vór het uittreken van den oorloe. is, iets nieuws, dat belangrijke uitgaven zal vorderen, te beginnen, daaromtrent ver langt misschien menigeen wel eenige nader? inlichtingen. Gaarne voldoe ik daarom aan de uitnoodigine; der Redactie, in dit Weekblad een en ander omtrent dit onderwerp mede te deelen. De aanleiding tot de oprichting van een Instituut, uitsluitend bestemd voor de studie van de voedingsleer en de toepassing daarvan in het dagelijksch leven, is te vinden inde bittere ervaringen, ook hier te lande, opgedaan in de oorlogsjaren. Toen het voedsel schaarsch en duur was geworden, stond men versteld over de slechte gevolgen daarvan op den voedingstoestand. Ook zij, die zich om den prijs der levensmiddelen niet hadden te be kommeren en zich voedsel genoeg, al was het dan ook niet zoo smakelijk als anders, konden verschaffen, leden daaronder. Vooral het gebrek aan vet was hinderlijk. Dit scheen moeilijk te verklaren. Het stond immers toch al sedert geruimen tijd, op grond van nauwkeurige onderzoekingen, vast, dat een gezond, volwassen mensch voor het in standhouden van het lichaam, bij matige arbeidsverrichting, per kilogram lichaamsge wicht, zooveel voedsel dagelijks noodig heeft als aan ongeveer 40 Calorieën beantwoordt, d.w.z. dat het, bij volkomen verbranding, zooveel warmte oplevert, dat daarmede 40 K-G. water van 0°C. tot op 1°C. zou kunnen worden verwarmd. Dit voedsel moet dan voor een deel uit eiwit, voor een ander deel uit koolhydraten (zetmeel, suiker en dgl.) en vet bestaan. Verder was gebleken, dat vetten en koolhydraten elkander, voorzoover althans de spijsverteringsorganen zich daartegen niet verzetten, zonder bezwaar konden vervangen, dat eiwitstoffen echter in het voedsel nooit mochten ontbreken, al was men er niet geheel zeker van, hoe laag het gehalte van het voed sel aan eiwit wel mocht dalen, om het leven nog te kunnen onderhouden. Dat nu, bij de schaarschte van voedingsmiddelen, de behoeftigen, die zich tot een minimum van eiwit stoffen moesten beperken, zeer weinig vet machtig konden worden en zelfs van koolhy draten, aardappelen, rijst, tneelpap, niet of nauwelijks genoeg kregen om hun 40 Calorieën per K-G. te dekken, er slecht aan toe waren, was gemakkelijk te begrijpen, maar hoe kwam het, datookde welgestelden, die zich toch een, wat de hoeveelheid aangaat, voldoende voedsel konden verschaffen, over het algemeen ver magerden en duidelijke teekenen van ver zwakking vertoonden? In Duitschland heeft Rubner, een, terecht, gezaghebbend man op het gebied der voedingsleer, zijn landgenooten, in de eerste jaren van den oorlog, voorge houden, dat zij zich over het gebrek aan vet niet moesten beklagen; dat de mensch het lichaamsvet heel goed kan maken uit kool hydraten; maar de klachten werden er niet minder om. Eigenlijk wisten de beoefenaars der voedings leer wel al gaven zij zich er niet altijd re kenschap van dat er op hun gebied nog groote raadselen waren en dat men vol strekt nog niet het recht had over de waarde van voedingsmiddelen goed te oordeelen, wanneer men slechts het gehalte aan eiwit, vet en koolhydraten kende en de waarde daar van in Calorieën had uitgedrukt. Reeds lang vór den oorlog had Lunin gevonden, dat dieren, met voldoende hoeveelheden zooveel mogelijk gezuiverd eiwit, vet en koolhydraat, met de noodige hoeveelheid zouten, gevoed, daarvan niet konden bestaan, maar onherroe pelijk na enkele weken stierven. Later bleek, dat de dieren gezond bleven, indien aan zulk voedsel een weinig melk werd toegevoegd, zoo weinig, dat de hoeveelheid van de bekende voedingstofftn der melk, bij hetgeen de dieren reeds kregen, niet in aanmerking kwam. Er moest dus in de melk iets zijn, een of meer nog geheel onbekende stoffen, die de dieren noodig hadden om het voedsel goed te gebrui ken. In Ned. Indië hadEijkman gevonden,dat kippen, met gepolijste rijst gevoed, aan een ziekte der zenuwvezelen gingen lijden, die echter niet uitbrak, indien daarbij een weinig van het bij het pellen der rijst verwijderde omhulsel werd gevoederd, of indien de rijst IIInlIllllllllllllllllllM. tlHIIIHUIIIIHIIMIUIUIIIHtlllllllllllllimilMIIIMIIUIIIIM Bahr heeft over die materie veel te zeggen. Een afdeeling van zijn Summula, Vernunft und Glaube. is aan het onderwerp gewijd; maar ik wil ook van de ondervinding leeren, dag aan dag in zijn journaal opgezameld. Daar ziet men hoe zijn aesthetische ge voeligheid wordt gestreeld door de voorname rust in de kloosters der groote orden. Uit het vulgair gewoel der hoofdstad verplaatst hij zich graag in de vredige stemming der Benedictijnen; onder hun leiding beschouwt hij de verwarring der wereld van den anderen eiever, waar de hoogten en laagten van het gewone leven niet meer tellen; en hij, de leerling van Goethe, want dat is hij in de eerste plaats -- leert een samenleving ken nen waarin het beginsel van den eerbied geldt en wordt doorgevoerd. Maar dit alles is bij zaak: uit de intiemste behoefte van zijn geest bloeit zijn geloof op. Zal het mij gelukken dit duidelijk te maken? Ik gebruik een omweg om tot het doel te komen. Bahr teekent in zijn dagboek een gesprek op door Motley, den Amerikaanschcn ge schiedschrijver, met Bismarck, zijn kameraad uit den studententijd, gehouden. Het was in 1872 dat Motley zijn vriend in Varzin een bezoek bracht. Zij wandelden sa men op het landgoed en Motley voelde zich genoopt aan den staatsman, tot een toppunt van roem gekomen, zijn bc wonde riiit: te- ton nen. Bismarck weerde dien lof af. Neen, zcide hij streng, in de werkelijkheid is niemand groot, en niemand is machtig en niemand kan de omstandigheden heve-len. Was het niet om te lachen, wanneer hij zijn lof hoorde aU kun hij de dingen voorzien en bezat hij gronten invloed op etc gebeurte nissen van de wereld. !:en man in z.ijn positie moest prompt en direct beslissen dit was het verschil terwijl anderen hij zich konden overleggen wat zij zouden doen als hel den slechts onvolledig gepeld werd toegediend. Ook hier dus moest dit omhulsel het een of ander bevatten, dat noodig was om de rijst als voedsel voldoende te maken. In de laatste jaren vór den oorlog begon dit onderwerp meer de aandacht te trekken en werd het onderzoek, vooral in Engeland en nog meer in Amerika, met kracht aangevat. Het bleek nu zeer duidelijk, dat er in allerlei voedingsmiddelen stoffen en wel verschil lende stoffen voorkomen, die voor het onderhoud van een gezond leven onmisbaar zijn, ook al worden de reeds lang bekende voedingstoffen in ruim voldoende hoeveelheid gebruikt. De aard van die stoffen is tot nog toe niet ontdekt. Wel heeft een enkele ge meend reeds zoover te zijn en de door hem bereide stof zelfs met een naam, vitamine", bestempeld, maar weldra bleek dit oordeel voorbarig te zijn geweest. Alleen ter wille van het gemak zijn velen dien naam blijven gebruiken, en nu, omdat er toch zeker groote verschillen in den aard van de hier in aanmer king komende stoffen bestaan, in het meer voud. Onder den indruk van de groote schade aan de volkswelvaart, ook hier te lande, door de gebrekkige voeding gedurende de oorlogs jaren toegebracht, besloot nu Prof. Van Leersum een poging te wagtn om te bewerken, dat in Nederland een inrichting zou worden tot stand gebracht, geheel gewijd aan de studie van de voedingsleer en aan het verbreiden van kennis daaromtrent in zoo groot moge lijken kring. In de laboratoria der universiteiten kon niet genoeg tijd aan het onderzoek op dit gebied worden besteed. Er moest daar nog zooveel ander werk worden gedaan, niet het minst wegens de zeer hooge eischen van het onderwijs. Bovendien zijn die laborato ria in de eerste plaats bestemd voor zuiver wetenschappelijk onderzoek en zijn zij weinig geschikt om voortdurend in aanraking te blijven met de belangen der bevolking. Van Leersum wenschte een Instituut, goed inge richt op het onderzoek van al wat met de voeding in verband staat en voortdurend in wisselwerking met allen die daar raad en hulp kunnen verkrijgen, niet bestemd dus voorde opleiding van de aanstaande geneeskundigen, maar voor onmiddellijke bevordering der volkswelvaart. Hij stelde zich in betrekking met mannen van invloed, met een open oog voor de be langender bevolking en hèt ge lukte hem binnen betrekkelijk zeer korten tijd een aanzienlijk kapitaal bijeen te brengen. De Regeering, een paar Provinciën, de Gemeente Amsterdam, verleenden geldelijken steun en de Vereeniging Het Nederlandsch Instituut voor Volks voeding" kwam tot stand en Van Leersum werd tot directeur benoemd, die nu van zijn betrekking als hoogleeraar te Leiden afscheid nam. Hij begon met een studiereis naar NoordAmerika, om met de voornaamste onderzoe kers op het gebied der vitaminen", of, zoo als zij ook wel worden genoemd, bijkomstige voedingstoffen," persoonlijk kennis te maken en met eigen oogtn te zien, hoe daar wordt gewerkt. Menigeen zullen de belangrijke en opgewekt geschreven verhalen, die hij daar over in een reeks van brieven in het Handels blad aan het publiek heeft aangeboden, nog versch in het geheugen liggen. Reeds vór zijn reis had Van Leersum een bouwplan voor het Instituut ontworpen, nadat van het Gemeentebestuur van Am sterdam de toezegging was verkregen, dat een geschikt terrein daarvoor zou worden aange wezen. Dit bouwplan werd gedurende zijn afwe zigheid uitgewerkt. Het bleek toen evenwel dat de kosten daarvan de oorspronkelijke raming te ver overschreden, om reeds nu de uitvoe ring te ondernemen. Daarom werd besloten met een veel kleiner plan te beginnen en voorloopig alleen een laboratorium op te richten voor voedingsproeven bij dieren, in de onder stelling, dat, als dit eenmaal in gebruik was genomen, de waarde daarvan spoedig zou blijken en aanleiding zou geven tot het ver strekken van verderen geldelijken steun, o.a. ook van bij de produktie van voedingsmiddelen betrokken industneelen. Wordt nu met de uitvoering van dit plan spoedig begonnen, dan zal waarschijn lijk in den aanstaanden zomer het labo ratorium gereed zijn. Intusschen heeft Prof. Van Leersum zich niet tot het maken en be vorderen van bouwplannen bepaald. Hij heeft zich in verband gesteld met huishoudscholen en ook van dien kant groote belangstelling ondervonden; hij heeft in een aantal plaatsen voordrachten g\houden, om de kennis van de jongste uitbreiding der voedingsleer meer al gemeen bekend te maken; hij heeft reeds aan raking verkregv. n met industrieelen, die gaarne van zijn voorlichting gebruik wenschcn te maken; en vooral, hij houdt zich reeds gedu rende geruimen tijd bezig met voedingsproeven bij dieren, waartoe Prof. Ringer, de directeur van het Laboratorium voor Physiologische scheikunde te Utrecht, hem in de gelegenheid heeft gesteld, een gelegenheid die evenwel veel te wenschen overlaat, aangezien de ruimte in het laboratorium van Prof. Ringer uiterst beperkt is en de omstandigheid, dat Prof. Van Leersum te Amsterdam woont, en dus telkens heen en weer moet reizen naar Utrecht, niet geringe moeilijkheden meebrengt. Het is daarom uitermate wenschelijk, dat met het bouwen van het laboratorium te Am sterdam zoo spoedig mogelijk wordt begonnen. Het Bestuur is daartoe bereid, maar onder n voorwaarde, dat de steun der Regeering onverminderd wordt voortgezet. Slechts met dien steun acht het de mogelijkheid, het labo ratorium niet alleen te doen bouwen, maar ook op voldoende wijze te exploiteeren, verzekerd. Er is reeds gefluisterd, dat in Regeeringskringen er aan gedacht wordt, de posten op de Staatsbegrooting (van Arbeid en van Land bouw) zoo niet te schrappen, dan toch aan zienlijk in te korten. Het schijnt nauwelijksdenkbaar, dat men daartoe zou komen. Hoe zeer men overtuigd is van de noodzakelijk heid van bezuiniging, men kan toch moeilijk een onderwerp aanwijzen waarop bezuiniging minder geoorloofd is dan op de volksvoeding. een van de voornaamste zaken die met be trekking tot de volkswelvaart in aanmerking komen. Men kan toch niet zeggen, laat de onderzoekingen aan Amerika over en laat ons van de daar verkregen uitkomsten gebruik maken. Niet alleen zou zulk een wijze van doen weinig in overeenstemming zijn met de eer van ons land, waar G. J. Mulder en Donders indertijd zoo krachtig aan de ont wikkeling van de voedingsleer hebben gear beid, maar het zou ook zeer ondoelmatig zijn, zoo te bezuinigen. Hoeveel men ook van de in Amerika verkregen uitkomsten kan leeren en dit wordt hier niet verzuimd men moet toch bedenken, dat men hier met ons eigen volk en onze eigen voedingsmiddelen te doen heeft. Om slechts n voorbeeld te noemen- in groenten, vooral in bladgroenten, komen stof fen voor die een bevorderenden invloed heb ben op den groei van kinderen, of het uit breken van sommige ziekten kunnen voorko men, stoffen, die intusschen door de eene of andere bewerking, b.v. drogen, allicht haar kracht verliezen. Nagegaan moet dus worden, o.a.of hetdrogen,of ook de toebereiding in de keuken, /oo kan worden ingericht, dat d stoffen om welker werkzaamheid het te doen is, ongerept blijven. Wie zou nu meenen, dat hetgeen bij amerikaansche groenten in fabr.eken of in de keuken is gevonden, klakkeloos op de hier gegroeide en hier bereide groenten zou kunnen worden toegepast! Bovendien, het komt er niet alleen op aan, kennis omtrent voedingsmiddelen en hun bruikbaarheid te verkrijgen, maar die kennis moet ook, in geschikten vorm, onder fabrikanten.opde huishoudscholen, ja,zooveel mogelijk onder de geheele bevolking worden verspreid. Daarom moet hier te lande het Instituut, zooals het door Van Leersum is ontworpen en zonder twijfel met volkomen toewijding en groote kracht zal worden geleid, zoo spoedig mogelijk tot stand worden gebracht. Al is de oorlog voorbij, wie klaagt niet over de nawer king! Aan de voeding van ons volk dient de grootste aandacht te worden besteed. Welge stelden, die zich om den prijs der levensmidde len niet behoeven te bekommeren en voor zooveel verscheidenheid in hun voedsel kunnen zorgen als zij maar wenschen, hebben de hulp van den Staat daarbij niet noodig. Zij hebben er, om hun gezondheid te behouden, slechts zorg voor te dragen, dat zij niet tot onmatig heid vervallen. Maar de, in de laatste jaren zoo ontzettend veel grooter geworden kring van medeburgers, die moeite hebben om rond tekomen en gedwongen zijn ook op hun voedsel zoo zuinig mogelijk te zijn, heeft voorlichting noodig. bie voorlichting wordt niet in de eerste plaats van de Regeering gevraagd: uit partikuliere krachten, die een warm hart hebben getoond voor de verbetering der volkswelvaart, is een groote som bijeenge bracht voor een Instituut, dat in staat en bereid zal zijn, die voorlichting, met, voor zoover dit voor het oogenblik mogelijk is, volledige kennis van zaken te geven. De Re geering is begonnen met, door steun te ver strekken, het belang hiervan in te zien. Nu het werk op het punt staat in ernst te kunnen worden begonnen, mag die steun niet ver zwakt, of zelfs geheel onttrokken worden. Caveant consules ! C. A. P n K R i. n A -s i N (i Utrecht. 24 November 1921. l IIIHIIIIIIHIHII HET VRIJBILJET Het was in die overoude tijden van voordat de gelijkheid van alle mensen was ontdekt, toen de klassenstrijd en het bewuste prole tariaat nog uit de toekomst moesten voort komen, toen de nieuwe dag nog niet gloorde, waarin het hele mensdom gelijkelik bevoor recht zou zijn. In die dagen golden nog standsvoorrech ten, privileges voor de enkelen ten koste van de velen. Daar had je dat voorrecht, een aardig voorrecht als je Kasteelheer was en wat minziek. Wanneer een dochter van opgezetenen trouwde, had de Heer recht op 't voorproefje; juristen noemen dat defloratie: plukken van 't bloempje; de gemoedelijke guit Jakob van Lennep zei: het acht van bruiloftsavondkout. Het aandeel in de oogst de 10de schoof, waaraan Dukdalf een voorbeeld kan genomen hebben was een zware belasting. En dat de Heer" de benoeming van de dominee had.... van ouds een vrij volk, wij Nederlanders. Toen de Bastille gevallen was, of een poosje daarna, toen vervielen al de oude standsvoordelen, in Frankrijk en elders. Ook in Nederland. Nieuwe heren, nieuwe misbruiken. Vroeger de maagdebloem, de korenhalmen, de pre diking; thans het vrijbiljet. Men zit zelden in de trein of er zit een spoorwegamtenaar in 't coupé, men ontmoet ze in de 1ste klasse, en in de 2de, en de 3de; een spoonvegman mét zijn gezin, of zonder zijn gezin, of 't gezin zonder de spoorwegman; altijd iemand met een vrijbiljet. Men zoekt naar bezuinigingsmiddelen bij de spoorwegen. De heer Moltmaker zette er dezer dagen 14 punten van in de krant. Nu zul je 't hebben, dacht ik, hij is een verlicht man, vernuftig; en hij durft. Maar 't vrijbiljet vergat hij. Ik wil er toch eens de aandacht op vestigen. Waarom het spoorwegpersoneel met zijn gezinnen gratis en ander personeel voor verdubbeld tarief? Ziet U, we zijn de heren van 't spoor, zei er mij eens een, en hij schoof ter verklaring zijn pruim op zij. Juist, het bloempjes plukken was voor de heren van de grond. Maar op die grond zijn voor rechten geen rechtvaardige rechten. In tegendeel is elk voorrecht voor de een een nadeel voor de ander. Zo is de adelstand van de nieuwe tijd: alleen afkerig van privileges voor anderen. Als Papa een hoge betrekking heeft en Ie klasse reist, heeft de student-zoon zijn geel vrijbiljet door 't hele land, en 't zoontje van een poetser kart in de 3de klasse 't land rond. Wie betaalt dat, belasting-en reismakkers ? iiiiinii «uu iiiiiiiiminiitii in i iiiiiiiiiii immuun itiiiuiiiiiiiiiiiiii}iitiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniuiiiiMiiiiiuiiiiiiiiuiiiiiiuiiiiiiiiiiuiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuufiiiiiui?limM volgenden dag regende of de zon scheen ?ja, hij moest weten welk weer htt den naasten morgen zou zijn en naar zijn beslissing met volle macht zijn maatKgckn nemen om op 't oogenblik te kunnen handelen. Had hij goed geraden, dan ritp de heele wereld: wat pro fetisch vooruitzien! Was het verkeerd ge weest, dan zonden alle oude wijven met hun bezcmsteelen naar hem slaan. ,,Had ik ook niets verder geleerd in mijn leven," besloot Bismarck zijn ontboeze ming, ,,dan had ik toch een les in bescheiden heid g^had." In zijn dagboek teekent Bahr hierbij aan dat Bismarck in intiemst verkeer altoos spreekt over zijn vertrouwen op de gaiade Gods. De verantwoordelijke staatsman hield zich aan zijn geweten en aan elen naasten plicht van het oogenblik. fin de menschtn in e1e' verhoudingen van het gewone leven? Hier wendt Hermann Bahr zich tot zijn leermeester Gou the. Hij verlangt het leven te kennen zooals de groote dichter en wijze het te zijner tijd heeft ondervraagd en onderzocht. Van enkele ge gevens op de hoogte te /.ijn dat maakt nog geen weten uit, en ook het weten van ver schillende takken van kennis vtrschalt nog geen wetenschap, en zelfs eie wetenschap geeft ons nog gtun beelci clat wij persoon lijk ons eigendom kunnen noemen, dat wij hebben ontdekt, elat ons is geopenbaard, dat onze waarheid is geworden, elat ons dimt, zooals F re de riek Keeling het uitdrukte, tot onzen achtergrond waaruit wij liiinilelciit! kunnen te voorschijn komen. l-'.n hiermede1 is het groote woord gezegd. De wnaihcici van wat ons v; rstanel heeft bereik', ot van wat wij IVK t de inspanning van geheel onzen gei. s t en van onze pU'Mioniijkhciii, faiiiazie1 zoowei als zintuigen, luhben verkregen, vvordi getoetst door ons/Ki/'i/i'iv?. (ioi.'the heeft daarvoor het volgxndc beeld: ,,0p die hoogere trap van ons bewustzijn," /.egt hij, is het niet te doen om te weten, maar om te doen: evenals bij een spel maar weinig is te weten en alles bijna zich bepaalt tot het volvoeren. De natuur heeft ons het schaakbord gegeven, waarbuiten wij niet kunnen gaan, en het ook niet willen; /ij heeft de schaakstukken voor ons gesneden, wier waarde, beweging en belang wij geleidelijk leeren kennen, nu staat het aan ons de trekken te doen, waarmee wij hopen mis de overwin ning te verzekeren." De woorden van zijn meester heeft Hermann Bahr zich tot leidraad van zijn leven gekozen. Hij heeft het geslacht doorzien dat op elen overgang van de 19e tot de 20e eeuw den toon heeft aangegeven en waartoe hij zelf eenmaal behoorde: Die goddelooze, van zichzelf vervulde, door zichzelf bepaalde en bewogen, van zich zelf doordrongen, om zichzelf draaiende, uit zichzelf de wereld voortbrengende en haar naar zichzelf vormende creaturen!" zoo heeft hij hen genoemd. Inderdaad waren het passieve schepsels; zij hadden er genoeg aan, indrukken op te vangen en in zichzelf voor zichzelf te verwerken. Maar ele nieuwe yeiieratii1 ver langt actie. Kunst voor de wereld van thans, dat is nier langer een min of meer aangename toe gift tot liet leven, neen, zit dwingt "»is om uit uiiszflf te komen, zij stuurt telkens nieuwe onrust op ons toe, zij wil ons actief, zij vordert ons <ip tot scheppen en tot er kenning v .'i n (ie heerschappij van den gu'st. Tot handelen mi is een hesluit noodig. De nitnsch moet in zich zelf uitgerust zijn tot toe grijpt n /ooeira het ougenbhk is gekomen. Daartoe is het noodig dat hij op vasten grond staat: hij heeft behoefte aan geloof. In zijn geloof uit zich zijn wil. l lij kan niet weten o! het morgen aan den dag zal regenen of mooi \vcer zijn. maar hij meet beslist zijn en vertrouwen op de genade van een hoogere macht in het leven zonder zichzelf verdienste toe te schrijven. Hermann Bahr heeft resoluut de katholieke kerk gekozen. Frederick Keeling had voor zich zijn ze kerheid gevonden in de discipline van het Engelsche leger, daarmee is hij samengegaan, daaraan heeft hij zich ondergeschikt gehouden; in de- gevoelens van kameraadschap, van broederschap en van menschenliefde bezat hij den achtergrond van zijn geestelijk bestaan. Het waren gevoelens die hem zouden op hebben gehouden boven de disillusies van het leven, zooals ze ook Bahr ophouden. Het is de steun van den godsdienstzin in zijn verschillende- vormen voor de generatie van den oorlog Te lang reeds zijn wij gebleven bij de/e beschouwingen, al heb ik hen voor mij zelf nog niet tot een einde gebracht. Ik haci nog willen spreken over een Engelsen boek mei een titel die heel duidelijk spreekt. The ?'vuliitiitii «f an intellectual. Het is van Middleton Murry, een der uitstekendste essayisten van den tegenwoordigen tijd. Hij viert den triomf van den geest, maar het is de menschelijkc geest door de kunst opgevoerd tot het scheppen van een beeld van volledige persoonlijke waarheid. ,,The beauty ui truc ml is ideniiciil it'ith trtith. It is inor<: tlitin t/ii*: it is t/i'.' mily statement isf Inith, luidt zijn uitspraak. Dat is d;1 steun van d;n mensen, l lij vindt eiien steun van de waarheki niet, gedreven door een neiging of teleur stelling van het oogenblik, maar «-v/nw^f/i door d i1 noodzaak van zijn innerlijk wezen. lief i e-en openbaring die hem geschiedt. komt hier samen nv.'t Bahr. w. c,, c. i; v \

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl