Historisch Archief 1877-1940
r. 8819
Zaterdag 3 December
1°. 1831
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. O. W. KERN KAMP
Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL, Dr. G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
| Prijs per No. f 0.25. Per half jaar l 6 50. Abonn. loopen per jaar"] | Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam
ONS KERSTNUMMER.
Het Is on* niet mogelijk alle
Aanvragen om e xetn|i laren van ng
Kerstnummer te beantwoorden
m«-t«iemeüVdeelingda het
Keistnvmmer geheel i« uitverkocht.
Alleen voor hen, dl** zich met
l Januari n s abo»néop «»?* blad
'aten ji'wehrij ? en en die de tot
dien datum v*rseh(Jnmde num
mers krijgen, hebben wij no«
eenige Kerstnummers gereser
veerd, die <*an o»k gmtiM wor
den 'toegezonden. ??« voorraad
i* echter gering. Aanmeld ng«-n
voor abonnement moeten, wil men
h. t Kers n timmer grat!»ontvan
gen, vergezeld gaan ? an een pont
wlnsel van f 1O. voor den jaar
gang 1»«*.
O- abonnementsprijs voor 19*8
wordt van t 13.?iot f 1<K?ver
laagd.
De Uitgevers
VAN HOLKEMA & WARENDORF.
mmimiimiiimillMliitiHifiiiiit. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiftiimiiiiiiii
INHOUD: I. Het Nederlandsch Instituut
voor Volksvoeding, door Prof. Dr. C. A.
Pekefharlng. Het vrijbiljet, door Dr E.
Bonebakker. Tijdgenooten : Geestelijk
leven, III, door Dr. W. G. C. Byvanck.
2. De Eerste Kamer blijft, teekening van
Jordaan. Krekelzang, door J H.
Speenhoff. De vervuiling der openbare wateren
in Nederland, door Th. C. Geudeker.
Spreekzaa! : Het Cavalerie-Vraagstuk, door
R. Ksijser. 3. Oproep aan Nederlandsche
kunstenaars, door Theo van Reijn. Op,
om en na een Caruso-avond, door Dr. J. de
Jong. 5. Voor Vrouwen: Een Winterreisje,
door Elis. M. Rogge. Bijkomstigheden,
door Annie Salomons. Uit de Natuur:
Vogels voeren, door Jac. P. Thijsse.?7. Boek
bespreking, door Prof. Dr. J. Prinsen J Lzn.
Medische Kroniek, door Dr. M. A. van
Herwerden. Caricaturen van Tijdgenooten,
teekening van E. P. Israëls Wezen en
Willen, door J. Ornstejn-Hoofiën. 8. Pau,
door Dr. Z. W. Sneller^ Afrikaanse liedjies,
door J. J. Ie Roux. Feuilleton :
Verjaaidag, door Mies van Oss. 10: Koloniën:
Een' Indische Kunstavond, door en met
teekeningen van J. D. Ros. Financiën en
Economie: Samensmelting, door P. L. L. Post
en J. D. Santilhano. De caprices van Jan
Publiek, teekening van Oeprge van
Raemdonck. Dramatische Kroniek: Het Expres
sionisme en Wij, door Top Naeff. 12 Uit
het Kladschrift van Jantje. Ruize-Rijm ;
Oplossing Prijsvraag ; Charivaria en Buitenl.
humor, door Charivarius. Leekenspiegel.
.Slechte beurt, teekeningen van J. W. Bloem.
13. Het rapport der bezuinigingscommissie,
teekening van Joh. Braakensiek. Muziek
in de hoofdstad, door H. J. den Hertog.
't Schietgat, door Melis Stoke, met teekenin
gen van B. van Vlijmen.
Bijvoegsel : Sinterklaas te Washington,
teekening van Joh. Braakensiek.
HET NEDERLANDSCH INSTI
TUUT VOOR VOLKS VOEDING
Een bericht in de dagbladen omtrent de op
17 November gehouden jaar-vergadering
van-het hierboven genoemde Instituut heeft
de aandacht weder op deze, nog in haar eerste
ontwikkeling verkeerende instelling gevestigd.
Waarom men dit Instituut opricht, wat men
er mee wenscht en vertrouwt te zullen be
reiken, waarom het in dezen tijd wordt op
gericht, terwijl men toch juist nu zoo huiverig
Tj/DGENGDTEN''
GEESTELIJK LEVEN
lll
Laat ons nog een poos naar Herman Bahr
en zijn ervaringen hooren.
Bij den val en de uiteenspatting der Mo
narchie was het natuurlijk een bijna ondrage
lijke beproeving voor den Oostenrijker.
Nu plotseling op te moeten geven al wat hij
van haar bestemming zich had voorgesteld!
Misschien, wanneer men zich enkele woor
den herinnert, in een voorgaand hoofdstuk
uit zijn dagboek aangehaald, zal men zeggen:
hij had zijn kerkgcloof om daarheen zijn toe
vlucht te nemen. De katholieke kerk immers
was, naar zijn overtuiging, evenals de Monar
chie in Oostenrijk, een voorbeeld van de n
heid der beschaafde wereld. Was dus Oosten
rijk te gronde gegaan, de Kerk toonde zich
toch als een levende macht.
Daaris niet veel tegen te spreken tegen zoo'n
opvatting. Alleen moet ik hierbij de opmerking
snaken, dat men van Bahr niet moet denken,
als had de teleurstelling van den oorlog hem
in den schoot der Moederkerk gedreven.
Want zijn bekeering, de overgang tot het
geloof, van den zoekenden vagebond, dateert
van geruimen tijd vór den oorlog.
Dienstiger echter dan zich in z:iike
gewetenszaken te- verdiepen, schijnt het mij
de vraag te stellen, wat de beteèkenis is van
die opwekking tot een godsdienstigen zin bij
het .nieuwe geslacht van het begin der twin
tigste eeuw, jaren reeds vór het uittreken
van den oorloe.
is, iets nieuws, dat belangrijke uitgaven
zal vorderen, te beginnen, daaromtrent ver
langt misschien menigeen wel eenige nader?
inlichtingen. Gaarne voldoe ik daarom aan de
uitnoodigine; der Redactie, in dit Weekblad
een en ander omtrent dit onderwerp mede te
deelen.
De aanleiding tot de oprichting van een
Instituut, uitsluitend bestemd voor de studie
van de voedingsleer en de toepassing daarvan
in het dagelijksch leven, is te vinden inde
bittere ervaringen, ook hier te lande, opgedaan
in de oorlogsjaren. Toen het voedsel schaarsch
en duur was geworden, stond men versteld
over de slechte gevolgen daarvan op den
voedingstoestand. Ook zij, die zich om den
prijs der levensmiddelen niet hadden te be
kommeren en zich voedsel genoeg, al was het
dan ook niet zoo smakelijk als anders, konden
verschaffen, leden daaronder. Vooral het
gebrek aan vet was hinderlijk.
Dit scheen moeilijk te verklaren. Het stond
immers toch al sedert geruimen tijd, op grond
van nauwkeurige onderzoekingen, vast, dat
een gezond, volwassen mensch voor het in
standhouden van het lichaam, bij matige
arbeidsverrichting, per kilogram lichaamsge
wicht, zooveel voedsel dagelijks noodig heeft
als aan ongeveer 40 Calorieën beantwoordt,
d.w.z. dat het, bij volkomen verbranding,
zooveel warmte oplevert, dat daarmede 40
K-G. water van 0°C. tot op 1°C. zou kunnen
worden verwarmd. Dit voedsel moet dan voor
een deel uit eiwit, voor een ander deel uit
koolhydraten (zetmeel, suiker en dgl.) en vet
bestaan. Verder was gebleken, dat vetten
en koolhydraten elkander, voorzoover althans
de spijsverteringsorganen zich daartegen niet
verzetten, zonder bezwaar konden vervangen,
dat eiwitstoffen echter in het voedsel nooit
mochten ontbreken, al was men er niet geheel
zeker van, hoe laag het gehalte van het voed
sel aan eiwit wel mocht dalen, om het leven
nog te kunnen onderhouden. Dat nu, bij de
schaarschte van voedingsmiddelen, de
behoeftigen, die zich tot een minimum van eiwit
stoffen moesten beperken, zeer weinig vet
machtig konden worden en zelfs van koolhy
draten, aardappelen, rijst, tneelpap, niet of
nauwelijks genoeg kregen om hun 40 Calorieën
per K-G. te dekken, er slecht aan toe waren,
was gemakkelijk te begrijpen, maar hoe kwam
het, datookde welgestelden, die zich toch een,
wat de hoeveelheid aangaat, voldoende voedsel
konden verschaffen, over het algemeen ver
magerden en duidelijke teekenen van ver
zwakking vertoonden? In Duitschland heeft
Rubner, een, terecht, gezaghebbend man op
het gebied der voedingsleer, zijn landgenooten,
in de eerste jaren van den oorlog, voorge
houden, dat zij zich over het gebrek aan vet
niet moesten beklagen; dat de mensch het
lichaamsvet heel goed kan maken uit kool
hydraten; maar de klachten werden er niet
minder om.
Eigenlijk wisten de beoefenaars der voedings
leer wel al gaven zij zich er niet altijd re
kenschap van dat er op hun gebied nog
groote raadselen waren en dat men vol
strekt nog niet het recht had over de waarde
van voedingsmiddelen goed te oordeelen,
wanneer men slechts het gehalte aan eiwit,
vet en koolhydraten kende en de waarde daar
van in Calorieën had uitgedrukt. Reeds lang
vór den oorlog had Lunin gevonden, dat
dieren, met voldoende hoeveelheden zooveel
mogelijk gezuiverd eiwit, vet en koolhydraat,
met de noodige hoeveelheid zouten, gevoed,
daarvan niet konden bestaan, maar onherroe
pelijk na enkele weken stierven. Later bleek,
dat de dieren gezond bleven, indien aan zulk
voedsel een weinig melk werd toegevoegd,
zoo weinig, dat de hoeveelheid van de bekende
voedingstofftn der melk, bij hetgeen de dieren
reeds kregen, niet in aanmerking kwam. Er
moest dus in de melk iets zijn, een of meer
nog geheel onbekende stoffen, die de dieren
noodig hadden om het voedsel goed te gebrui
ken. In Ned. Indië hadEijkman gevonden,dat
kippen, met gepolijste rijst gevoed, aan een
ziekte der zenuwvezelen gingen lijden, die
echter niet uitbrak, indien daarbij een weinig
van het bij het pellen der rijst verwijderde
omhulsel werd gevoederd, of indien de rijst
IIInlIllllllllllllllllllM. tlHIIIHUIIIIHIIMIUIUIIIHtlllllllllllllimilMIIIMIIUIIIIM
Bahr heeft over die materie veel te
zeggen. Een afdeeling van zijn Summula,
Vernunft und Glaube. is aan het onderwerp
gewijd; maar ik wil ook van de ondervinding
leeren, dag aan dag in zijn journaal
opgezameld.
Daar ziet men hoe zijn aesthetische ge
voeligheid wordt gestreeld door de voorname
rust in de kloosters der groote orden. Uit
het vulgair gewoel der hoofdstad verplaatst
hij zich graag in de vredige stemming der
Benedictijnen; onder hun leiding beschouwt
hij de verwarring der wereld van den anderen
eiever, waar de hoogten en laagten van het
gewone leven niet meer tellen; en hij, de
leerling van Goethe, want dat is hij in
de eerste plaats -- leert een samenleving ken
nen waarin het beginsel van den eerbied geldt
en wordt doorgevoerd. Maar dit alles is bij
zaak: uit de intiemste behoefte van zijn geest
bloeit zijn geloof op.
Zal het mij gelukken dit duidelijk te maken?
Ik gebruik een omweg om tot het doel te
komen.
Bahr teekent in zijn dagboek een gesprek
op door Motley, den Amerikaanschcn ge
schiedschrijver, met Bismarck, zijn kameraad
uit den studententijd, gehouden.
Het was in 1872 dat Motley zijn vriend in
Varzin een bezoek bracht. Zij wandelden sa
men op het landgoed en Motley voelde zich
genoopt aan den staatsman, tot een toppunt
van roem gekomen, zijn bc wonde riiit: te- ton
nen. Bismarck weerde dien lof af.
Neen, zcide hij streng, in de werkelijkheid is
niemand groot, en niemand is machtig en
niemand kan de omstandigheden heve-len.
Was het niet om te lachen, wanneer hij
zijn lof hoorde aU kun hij de dingen voorzien
en bezat hij gronten invloed op etc gebeurte
nissen van de wereld. !:en man in z.ijn positie
moest prompt en direct beslissen dit was
het verschil terwijl anderen hij zich konden
overleggen wat zij zouden doen als hel den
slechts onvolledig gepeld werd toegediend.
Ook hier dus moest dit omhulsel het een of
ander bevatten, dat noodig was om de rijst
als voedsel voldoende te maken.
In de laatste jaren vór den oorlog begon dit
onderwerp meer de aandacht te trekken en
werd het onderzoek, vooral in Engeland en
nog meer in Amerika, met kracht aangevat.
Het bleek nu zeer duidelijk, dat er in allerlei
voedingsmiddelen stoffen en wel verschil
lende stoffen voorkomen, die voor het
onderhoud van een gezond leven onmisbaar
zijn, ook al worden de reeds lang bekende
voedingstoffen in ruim voldoende hoeveelheid
gebruikt. De aard van die stoffen is tot nog
toe niet ontdekt. Wel heeft een enkele ge
meend reeds zoover te zijn en de door hem
bereide stof zelfs met een naam, vitamine",
bestempeld, maar weldra bleek dit oordeel
voorbarig te zijn geweest. Alleen ter wille
van het gemak zijn velen dien naam blijven
gebruiken, en nu, omdat er toch zeker groote
verschillen in den aard van de hier in aanmer
king komende stoffen bestaan, in het meer
voud.
Onder den indruk van de groote schade aan
de volkswelvaart, ook hier te lande, door de
gebrekkige voeding gedurende de oorlogs
jaren toegebracht, besloot nu Prof. Van
Leersum een poging te wagtn om te bewerken,
dat in Nederland een inrichting zou worden
tot stand gebracht, geheel gewijd aan de studie
van de voedingsleer en aan het verbreiden
van kennis daaromtrent in zoo groot moge lijken
kring. In de laboratoria der universiteiten
kon niet genoeg tijd aan het onderzoek op
dit gebied worden besteed. Er moest daar
nog zooveel ander werk worden gedaan, niet
het minst wegens de zeer hooge eischen van
het onderwijs. Bovendien zijn die laborato
ria in de eerste plaats bestemd voor zuiver
wetenschappelijk onderzoek en zijn zij weinig
geschikt om voortdurend in aanraking te
blijven met de belangen der bevolking. Van
Leersum wenschte een Instituut, goed inge
richt op het onderzoek van al wat met de
voeding in verband staat en voortdurend in
wisselwerking met allen die daar raad en hulp
kunnen verkrijgen, niet bestemd dus voorde
opleiding van de aanstaande geneeskundigen,
maar voor onmiddellijke bevordering der
volkswelvaart.
Hij stelde zich in betrekking met mannen
van invloed, met een open oog voor de be
langender bevolking en hèt ge lukte hem binnen
betrekkelijk zeer korten tijd een aanzienlijk
kapitaal bijeen te brengen. De Regeering, een
paar Provinciën, de Gemeente Amsterdam,
verleenden geldelijken steun en de
Vereeniging Het Nederlandsch Instituut voor Volks
voeding" kwam tot stand en Van Leersum
werd tot directeur benoemd, die nu van zijn
betrekking als hoogleeraar te Leiden afscheid
nam. Hij begon met een studiereis naar
NoordAmerika, om met de voornaamste onderzoe
kers op het gebied der vitaminen", of, zoo
als zij ook wel worden genoemd, bijkomstige
voedingstoffen," persoonlijk kennis te maken
en met eigen oogtn te zien, hoe daar wordt
gewerkt. Menigeen zullen de belangrijke en
opgewekt geschreven verhalen, die hij daar
over in een reeks van brieven in het Handels
blad aan het publiek heeft aangeboden, nog
versch in het geheugen liggen.
Reeds vór zijn reis had Van Leersum een
bouwplan voor het Instituut ontworpen,
nadat van het Gemeentebestuur van Am
sterdam de toezegging was verkregen, dat een
geschikt terrein daarvoor zou worden aange
wezen. Dit bouwplan werd gedurende zijn afwe
zigheid uitgewerkt. Het bleek toen evenwel dat
de kosten daarvan de oorspronkelijke raming
te ver overschreden, om reeds nu de uitvoe
ring te ondernemen. Daarom werd besloten
met een veel kleiner plan te beginnen en
voorloopig alleen een laboratorium op te richten
voor voedingsproeven bij dieren, in de onder
stelling, dat, als dit eenmaal in gebruik was
genomen, de waarde daarvan spoedig zou
blijken en aanleiding zou geven tot het ver
strekken van verderen geldelijken steun, o.a.
ook van bij de produktie van voedingsmiddelen
betrokken industneelen.
Wordt nu met de uitvoering van dit
plan spoedig begonnen, dan zal waarschijn
lijk in den aanstaanden zomer het labo
ratorium gereed zijn. Intusschen heeft Prof.
Van Leersum zich niet tot het maken en be
vorderen van bouwplannen bepaald. Hij heeft
zich in verband gesteld met huishoudscholen
en ook van dien kant groote belangstelling
ondervonden; hij heeft in een aantal plaatsen
voordrachten g\houden, om de kennis van de
jongste uitbreiding der voedingsleer meer al
gemeen bekend te maken; hij heeft reeds aan
raking verkregv. n met industrieelen, die gaarne
van zijn voorlichting gebruik wenschcn te
maken; en vooral, hij houdt zich reeds gedu
rende geruimen tijd bezig met voedingsproeven
bij dieren, waartoe Prof. Ringer, de directeur
van het Laboratorium voor Physiologische
scheikunde te Utrecht, hem in de gelegenheid
heeft gesteld, een gelegenheid die evenwel
veel te wenschen overlaat, aangezien de ruimte
in het laboratorium van Prof. Ringer uiterst
beperkt is en de omstandigheid, dat Prof.
Van Leersum te Amsterdam woont, en dus
telkens heen en weer moet reizen naar Utrecht,
niet geringe moeilijkheden meebrengt.
Het is daarom uitermate wenschelijk, dat
met het bouwen van het laboratorium te Am
sterdam zoo spoedig mogelijk wordt begonnen.
Het Bestuur is daartoe bereid, maar onder
n voorwaarde, dat de steun der Regeering
onverminderd wordt voortgezet. Slechts met
dien steun acht het de mogelijkheid, het labo
ratorium niet alleen te doen bouwen, maar ook
op voldoende wijze te exploiteeren, verzekerd.
Er is reeds gefluisterd, dat in
Regeeringskringen er aan gedacht wordt, de posten op
de Staatsbegrooting (van Arbeid en van Land
bouw) zoo niet te schrappen, dan toch aan
zienlijk in te korten. Het schijnt
nauwelijksdenkbaar, dat men daartoe zou komen. Hoe
zeer men overtuigd is van de noodzakelijk
heid van bezuiniging, men kan toch moeilijk
een onderwerp aanwijzen waarop bezuiniging
minder geoorloofd is dan op de volksvoeding.
een van de voornaamste zaken die met be
trekking tot de volkswelvaart in aanmerking
komen. Men kan toch niet zeggen, laat de
onderzoekingen aan Amerika over en laat ons
van de daar verkregen uitkomsten gebruik
maken. Niet alleen zou zulk een wijze van
doen weinig in overeenstemming zijn met
de eer van ons land, waar G. J. Mulder en
Donders indertijd zoo krachtig aan de ont
wikkeling van de voedingsleer hebben gear
beid, maar het zou ook zeer ondoelmatig
zijn, zoo te bezuinigen. Hoeveel men ook van
de in Amerika verkregen uitkomsten kan
leeren en dit wordt hier niet verzuimd
men moet toch bedenken, dat men hier met
ons eigen volk en onze eigen voedingsmiddelen
te doen heeft.
Om slechts n voorbeeld te noemen- in
groenten, vooral in bladgroenten, komen stof
fen voor die een bevorderenden invloed heb
ben op den groei van kinderen, of het uit
breken van sommige ziekten kunnen voorko
men, stoffen, die intusschen door de eene of
andere bewerking, b.v. drogen, allicht haar
kracht verliezen. Nagegaan moet dus worden,
o.a.of hetdrogen,of ook de toebereiding in de
keuken, /oo kan worden ingericht, dat d
stoffen om welker werkzaamheid het te doen
is, ongerept blijven. Wie zou nu meenen, dat
hetgeen bij amerikaansche groenten in
fabr.eken of in de keuken is gevonden, klakkeloos
op de hier gegroeide en hier bereide groenten
zou kunnen worden toegepast!
Bovendien, het komt er niet alleen op aan,
kennis omtrent voedingsmiddelen en hun
bruikbaarheid te verkrijgen, maar die kennis
moet ook, in geschikten vorm, onder
fabrikanten.opde huishoudscholen, ja,zooveel mogelijk
onder de geheele bevolking worden verspreid.
Daarom moet hier te lande het Instituut,
zooals het door Van Leersum is ontworpen
en zonder twijfel met volkomen toewijding
en groote kracht zal worden geleid, zoo spoedig
mogelijk tot stand worden gebracht. Al is de
oorlog voorbij, wie klaagt niet over de nawer
king! Aan de voeding van ons volk dient de
grootste aandacht te worden besteed. Welge
stelden, die zich om den prijs der levensmidde
len niet behoeven te bekommeren en voor
zooveel verscheidenheid in hun voedsel kunnen
zorgen als zij maar wenschen, hebben de hulp
van den Staat daarbij niet noodig. Zij hebben
er, om hun gezondheid te behouden, slechts
zorg voor te dragen, dat zij niet tot onmatig
heid vervallen. Maar de, in de laatste jaren zoo
ontzettend veel grooter geworden kring van
medeburgers, die moeite hebben om rond
tekomen en gedwongen zijn ook op hun voedsel
zoo zuinig mogelijk te zijn, heeft voorlichting
noodig. bie voorlichting wordt niet in de
eerste plaats van de Regeering gevraagd:
uit partikuliere krachten, die een warm hart
hebben getoond voor de verbetering der
volkswelvaart, is een groote som bijeenge
bracht voor een Instituut, dat in staat en
bereid zal zijn, die voorlichting, met, voor
zoover dit voor het oogenblik mogelijk is,
volledige kennis van zaken te geven. De Re
geering is begonnen met, door steun te ver
strekken, het belang hiervan in te zien. Nu
het werk op het punt staat in ernst te kunnen
worden begonnen, mag die steun niet ver
zwakt, of zelfs geheel onttrokken worden.
Caveant consules !
C. A. P n K R i. n A -s i N (i
Utrecht. 24 November 1921.
l IIIHIIIIIIHIHII
HET VRIJBILJET
Het was in die overoude tijden van voordat
de gelijkheid van alle mensen was ontdekt,
toen de klassenstrijd en het bewuste prole
tariaat nog uit de toekomst moesten voort
komen, toen de nieuwe dag nog niet gloorde,
waarin het hele mensdom gelijkelik bevoor
recht zou zijn.
In die dagen golden nog standsvoorrech
ten, privileges voor de enkelen ten koste
van de velen.
Daar had je dat voorrecht, een aardig
voorrecht als je Kasteelheer was en wat
minziek. Wanneer een dochter van
opgezetenen trouwde, had de Heer recht op 't
voorproefje; juristen noemen dat defloratie:
plukken van 't bloempje; de gemoedelijke
guit Jakob van Lennep zei: het acht van
bruiloftsavondkout.
Het aandeel in de oogst de 10de schoof,
waaraan Dukdalf een voorbeeld kan genomen
hebben was een zware belasting.
En dat de Heer" de benoeming van de
dominee had.... van ouds een vrij volk,
wij Nederlanders.
Toen de Bastille gevallen was, of een
poosje daarna, toen vervielen al de oude
standsvoordelen, in Frankrijk en elders.
Ook in Nederland.
Nieuwe heren, nieuwe misbruiken. Vroeger
de maagdebloem, de korenhalmen, de pre
diking; thans het vrijbiljet. Men zit zelden
in de trein of er zit een spoorwegamtenaar
in 't coupé, men ontmoet ze in de 1ste klasse,
en in de 2de, en de 3de; een spoonvegman
mét zijn gezin, of zonder zijn gezin, of 't
gezin zonder de spoorwegman; altijd iemand
met een vrijbiljet. Men zoekt naar
bezuinigingsmiddelen bij de spoorwegen. De heer
Moltmaker zette er dezer dagen 14 punten
van in de krant. Nu zul je 't hebben,
dacht ik, hij is een verlicht man, vernuftig;
en hij durft. Maar 't vrijbiljet vergat hij.
Ik wil er toch eens de aandacht op vestigen.
Waarom het spoorwegpersoneel met zijn
gezinnen gratis en ander personeel voor
verdubbeld tarief? Ziet U, we zijn de heren
van 't spoor, zei er mij eens een, en hij schoof
ter verklaring zijn pruim op zij. Juist,
het bloempjes plukken was voor de heren
van de grond. Maar op die grond zijn voor
rechten geen rechtvaardige rechten. In
tegendeel is elk voorrecht voor de een een
nadeel voor de ander.
Zo is de adelstand van de nieuwe tijd:
alleen afkerig van privileges voor anderen.
Als Papa een hoge betrekking heeft en
Ie klasse reist, heeft de student-zoon zijn
geel vrijbiljet door 't hele land, en 't zoontje
van een poetser kart in de 3de klasse 't land
rond.
Wie betaalt dat, belasting-en reismakkers ?
iiiiinii «uu iiiiiiiiminiitii in i iiiiiiiiiii immuun itiiiuiiiiiiiiiiiiii}iitiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniuiiiiMiiiiiuiiiiiiiiuiiiiiiuiiiiiiiiiiuiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuufiiiiiui?limM
volgenden dag regende of de zon scheen
?ja, hij moest weten welk weer htt den naasten
morgen zou zijn en naar zijn beslissing met
volle macht zijn maatKgckn nemen om op
't oogenblik te kunnen handelen. Had hij goed
geraden, dan ritp de heele wereld: wat pro
fetisch vooruitzien! Was het verkeerd ge
weest, dan zonden alle oude wijven met hun
bezcmsteelen naar hem slaan.
,,Had ik ook niets verder geleerd in mijn
leven," besloot Bismarck zijn ontboeze
ming, ,,dan had ik toch een les in bescheiden
heid g^had."
In zijn dagboek teekent Bahr hierbij aan
dat Bismarck in intiemst verkeer altoos
spreekt over zijn vertrouwen op de gaiade
Gods. De verantwoordelijke staatsman hield
zich aan zijn geweten en aan elen naasten
plicht van het oogenblik.
fin de menschtn in e1e' verhoudingen van
het gewone leven?
Hier wendt Hermann Bahr zich tot zijn
leermeester Gou the.
Hij verlangt het leven te kennen zooals de
groote dichter en wijze het te zijner tijd heeft
ondervraagd en onderzocht. Van enkele ge
gevens op de hoogte te /.ijn dat maakt nog
geen weten uit, en ook het weten van ver
schillende takken van kennis vtrschalt nog
geen wetenschap, en zelfs eie wetenschap
geeft ons nog gtun beelci clat wij persoon
lijk ons eigendom kunnen noemen, dat wij
hebben ontdekt, elat ons is geopenbaard, dat
onze waarheid is geworden, elat ons dimt,
zooals F re de riek Keeling het uitdrukte, tot
onzen achtergrond waaruit wij liiinilelciit!
kunnen te voorschijn komen.
l-'.n hiermede1 is het groote woord gezegd.
De wnaihcici van wat ons v; rstanel heeft
bereik', ot van wat wij IVK t de inspanning van
geheel onzen gei. s t en van onze
pU'Mioniijkhciii, faiiiazie1 zoowei als zintuigen, luhben
verkregen, vvordi getoetst door ons/Ki/'i/i'iv?.
(ioi.'the heeft daarvoor het volgxndc beeld:
,,0p die hoogere trap van ons bewustzijn,"
/.egt hij, is het niet te doen om te weten,
maar om te doen: evenals bij een spel maar
weinig is te weten en alles bijna zich bepaalt
tot het volvoeren. De natuur heeft ons het
schaakbord gegeven, waarbuiten wij niet
kunnen gaan, en het ook niet willen; /ij heeft
de schaakstukken voor ons gesneden, wier
waarde, beweging en belang wij geleidelijk
leeren kennen, nu staat het aan ons de trekken
te doen, waarmee wij hopen mis de overwin
ning te verzekeren."
De woorden van zijn meester heeft Hermann
Bahr zich tot leidraad van zijn leven gekozen.
Hij heeft het geslacht doorzien dat op elen
overgang van de 19e tot de 20e eeuw den
toon heeft aangegeven en waartoe hij zelf
eenmaal behoorde:
Die goddelooze, van zichzelf vervulde,
door zichzelf bepaalde en bewogen, van zich
zelf doordrongen, om zichzelf draaiende, uit
zichzelf de wereld voortbrengende en haar naar
zichzelf vormende creaturen!" zoo heeft hij
hen genoemd. Inderdaad waren het passieve
schepsels; zij hadden er genoeg aan, indrukken
op te vangen en in zichzelf voor zichzelf te
verwerken. Maar ele nieuwe yeiieratii1 ver
langt actie.
Kunst voor de wereld van thans, dat is
nier langer een min of meer aangename toe
gift tot liet leven, neen, zit dwingt "»is
om uit uiiszflf te komen, zij stuurt telkens
nieuwe onrust op ons toe, zij wil ons actief,
zij vordert ons <ip tot scheppen en tot er
kenning v .'i n (ie heerschappij van den gu'st.
Tot handelen mi is een hesluit noodig. De
nitnsch moet in zich zelf uitgerust zijn tot
toe grijpt n /ooeira het ougenbhk is gekomen.
Daartoe is het noodig dat hij op vasten
grond staat: hij heeft behoefte aan geloof.
In zijn geloof uit zich zijn wil. l lij kan niet
weten o! het morgen aan den dag zal regenen
of mooi \vcer zijn. maar hij meet beslist zijn
en vertrouwen op de genade van een hoogere
macht in het leven zonder zichzelf verdienste
toe te schrijven. Hermann Bahr heeft resoluut
de katholieke kerk gekozen.
Frederick Keeling had voor zich zijn ze
kerheid gevonden in de discipline van het
Engelsche leger, daarmee is hij samengegaan,
daaraan heeft hij zich ondergeschikt gehouden;
in de- gevoelens van kameraadschap, van
broederschap en van menschenliefde bezat hij
den achtergrond van zijn geestelijk bestaan.
Het waren gevoelens die hem zouden op
hebben gehouden boven de disillusies van
het leven, zooals ze ook Bahr ophouden.
Het is de steun van den godsdienstzin in zijn
verschillende- vormen voor de generatie
van den oorlog
Te lang reeds zijn wij gebleven bij de/e
beschouwingen, al heb ik hen voor mij zelf
nog niet tot een einde gebracht. Ik haci nog
willen spreken over een Engelsen boek mei
een titel die heel duidelijk spreekt. The
?'vuliitiitii «f an intellectual. Het is van
Middleton Murry, een der uitstekendste essayisten
van den tegenwoordigen tijd.
Hij viert den triomf van den geest, maar
het is de menschelijkc geest door de kunst
opgevoerd tot het scheppen van een beeld van
volledige persoonlijke waarheid. ,,The beauty
ui truc ml is ideniiciil it'ith trtith. It is inor<:
tlitin t/ii*: it is t/i'.' mily statement isf Inith,
luidt zijn uitspraak. Dat is d;1 steun van d;n
mensen, l lij vindt eiien steun van de waarheki
niet, gedreven door een neiging of teleur
stelling van het oogenblik, maar «-v/nw^f/i
door d i1 noodzaak van zijn innerlijk wezen.
lief i
e-en openbaring die hem geschiedt.
komt hier samen nv.'t Bahr.
w. c,, c. i; v \