De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 3 december pagina 7

3 december 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

3 Dec. '21. Nö. 2319 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ;R- VAN TIEGHEM, La poésie de la nuit i et des tombeatfx en Europe au XV11 Ie siècle, Paris, F. Rieder et Cie, 1921. AGEERT VERWEY, Proza, bundel II en III, Amsterdam, van Holkema en Warendorf en Em. Querido, 1921. Van Tieghetn, de ijverige en smaakvolle geleerde, die ons inzicht in de vergelijkende litteratuurgeschiedenis reeds heeft verruimd met-zijn breedopgezette studiën over den in vloed van Ossian en van de oude Scandina vische mythologie op de West-Europeesche littexatuur, geeft ons thans een boek over den invloed der poëzie van den nacht en van het graf, uitgaande van Young, Hervey en Oray, op de litteraire kunst der 18de en van het begin der 19de eeuw. ; Wie wel eens iets van de Night thoughts (1743) gemerkt heeft, stelt zich Young al licht voor als een eerwaardig grijsaard, vroom en teeder verkondiger van het woord des Heeren, los van alle wereldsche belangen en menschelijke hartstochten, 's nachts wakend het oog gericht op de sterren aan het onmetelijk uitspansel of dolend op kerkhoven in stille meditatie over de vergankelijkheid van al het aardsche, zoekend te ontsluieren de mysteriën van leven en dood. De wijze heilige had in weinige maanden zijn vriend, zijn vrouw, ijn dochter Narcissa verloren, aan welke de barbaarsche, onverdraagzame bevolking van een vreemd katholiek land op de smeekbeden van den vader een Christelijke begraving had geweigerd. Op zijn eigen schouders had hij het lijk zijner dochter ten grave gedragen, elf had hij den kuil gegraven, onder eenzame tranen en gebeden zijn dierbare aan de aarde moeten toevertrouwen. Maar zoo was hij niet, evenmin als onze Peith, wel de volledigste representant der grafpoëzie ten onzent in de 18de eeuw, in het gewone leven zoo'n sombere, diep onge lukkige huilebalk was. Zoo was Young ten minste zeker vór zijn 60ste jaar niet. Hij was homme de lettres des pieds-a la tête, op zijn tijd bel esprit, saiyrisch en dramatisch dichter, overdreven en onhandig vleier van wie hem voordeel kon aanbrengen, bovendien zelfs van een vie privée peu exemplaire. Het succes van zijn uiterst middelmatige verzen en tooneelspelen ging hem vrij wat meer ter harte dan het verkondigen van het Evangelie; in hem is niets, dat imponeert of eerbied afdwingt. Doch hij is zoo verstandig geweest 82 jaar te worden; in die laatste 20 jaar van zijn leven heeft hij zijn Night thoughts gedicht en die gaven hem roem; de maanaanbiddende dichter voelde zich gestreeld door brieven vol bewondering, voelde zich gelukkig als zijn vereerders hem vragen dorsten het peetschap van hun jonggeborenen te willen aanvaarden. Als zoovelen is hij de man van n werk. En ook dat werk is voor ons thans in zijn ge-heel vrijwel onleesbaar. In de 18de eeuw was Young echter voor velen een genie, hoog boven Milton, David en de profeten nabijkomend. Zijn tijdgenooten, wien het nieuwe Begrip van de waarde en de beteejcenis van het levenden angst voor den dood had gegeven, dreef hij in den sentimenteelen wellust van sombere overpeinzingen van dood en eeuwig heid, greep hij met zijn werk in het hart en zijn invloed op heel het litteraire leven zijner eeuw is geweldig geweest. Hij was de eenige niet, die aan den drang naar de zwarte melancholie zijner tijdgenoor ?ten wist te voldoen; naast hem stond Hervey met boeiend proza, en vooral Oray met dat ne mooie gedicht, dat voor immer zijn waar de houdt, Elegy written in a country churchyard. Daar zijn we buiten in de open, vrije lucht; de maan gaat,op en de dichter dwaalt over het nederige gebulte kerkhof der armen en vergetenen, droomt en peinst over hun werken en lijden. Beneath those rugged elms, that yew-tree's shade, Where heaves the turf in many a mouldering heap, Each in his narrow cell for ever laid, The rude forefathers of the hamlet sleep. Perhaps in this neglected spot ist laid Sorrte heart once pregnant with celestial fire; Hands that the rod of empire might have sway'd, Or waked to ecstasy the living lyre. En eens zal komen de dag dat de dorpe lingen den dichter, dien ze zoo dikwijls hebben zien wachten op de komst der zon, hebben zien droomen onder een boom en dwalen over hun velden, zullen zien wegdragen in een eenvoudigen stoet naar dat eenzame kerkhof, waar zijn grafschrift hun zal spreken van den armen onbekende met een hart vol liefde. He gave to Misery all hèhad a tear, He gain'd from heaven ('t was all h wish'd ) a friend. Dit is wel het meesterwerk der Engelsche grafpoëzie, in dit ne heeft Oray heel zijn gemoed vrijgemaakt van den weemoed. Onder zijn weinige gedichten is zoogoed als niets meer van dien aard; integendeel, hij kan ook gees tig en frisch vertellen van een favorite cat, die haar eind vond in een goudvisschenkom en hij schreef de krachtige Noorsche oden, die onze Staring navolgde. Van Tieghtm heeft van wat over de graf poëzie in Holland is geschreven, gebruik ge maakt; ook van de reactie ertegen bij Kinker, Bruno Daalberg e.a. vertelt hij. Toch is op dit terrein bij ons nog heel wat te onderzoeken. Tot ver in de 19de eeuw doet zich de invloed van Yoang, Hervey en Oray hier gevoelen. Hebben we niet een vrij aardige pendant, in geest en strekking ten minste, van Qray's Elegy in Van Oosterzee's Westminsterabbey," dat in oudere bloemlezingen de jonge harten ontroerde en in een verheven weemoedige stemming bracht: Ik weet het, iedere godsakker roept het luide ons toe: alle vleeschis als gras"".? Maar geen andere rustplaats die zoo indrukwekkend ons pre dikt: alle zijne heerlijkheid isalseene bloeme des velds." De heerlijkheid der tronen, de heerlijkheid des adels, de heerlijkheid der wetenschap, de heerlijkheid van het genie, de heerlijkheid van al, wat den mensen tot meer dan mensch, tot engel, tot halven God schijnt te maken, wat wordt, wat rest er eens van? Gedachten, die paleizen bouwt, gaat naar Westminster en aanschouwt'." O, wie een enkelen blik in het boek der eeuwigheid kon werpen en vernemen, hoe de geschiedenis dezer-dooden, hier met een zwel lend grafschrift besloten, daar voortgezet en ontknoopt is geworden l" Hoe zweven de grafgedachten rond ook door Jonathan's Waarheid en Droomen, door zijn Huisklok o.a. met dat una ex his hora mortis. En dan dat sombere Begraven" in Hildebrand's gemoedelijke en vriendelijke Camera. Tot De Génestet er den humor weer in brengt, teekenend naar de Natuur," de anti these tusschen jong, onbezorgd leven en den valen dood, het sombere graf: Zij peilen den gapenden grafkuil Met onbezorgden zin, De een zegt: Het is een diepert! En de ander: Durf jij er in? Zij spelen daar nadert langzaam De staatsie het wachtend graf.... Zij steken de hoofden te zamen, En nemen de petjes af. Die eenheid, dat gebonden zijn en gedragen worden door eenzelfde gedachte, eenzelfden onbewusten drang, beantwoordend meestal aan de geestelijke behoefte der menschheid, die eenheid, die we zoo schoon in de 18de eeuw zien bij wie ik zoo pas besprak,en waarbij zich dan aansluiten Thomson, Ossian, Percy's Reliques, Rousseau en Gessner, spoedig daarop Goethe met zijn Werther, niet in navolging, maar doordat in allen hetzelfde dringt en spreekt, telkens toch in anderen, eigen toon, een verwantschap die het kenmerkende voor heel een periode wordt. Verwey voelt ze ook voor zijn eigen tijd en heeft er met nadruk in zijn derden bundel op gewezen: De poëzie van een land gaat zeker van bron tot bron, maar ze gaat ook van schakel tot schakel. Uit telkens weer een ander hart springen haar stralen op. Maar haar uitingen, naarmate ze in den tijd op elkander volgen, zijn onderling verwant en schijnen elkander voort*te bren gen. Er is een onafgebroken samenhang tus schen die uitingen, tusschen hun dichters, tusschen de op elkander volgende geslachten zelf. De geschiedkundige weet dit, maar wat heeft hij aan schakels die nog niet zijn afge rond. Hij wacht tot een tijdperk, of ook tot een dichterleven, verstreken is." De tijd is wel rijp, om dit gemeenschappe lijke tenminste voor hen, die omstreeks '80 aan' het woord kwamen, te formuleeren en samen te vatten. Er is een aanmerkelijk verschil tusschen dien derden bundel en de beide voorafgaande. In die eerste twee tracht de dichter-Kriticus meer, uitgaande van zijn eigen sterk sprekende persoonlijkheid, verschijnselen te voelen, te begrijpen, te verklaren die niet rechtstreeks innig aan zijn eigen dichterleven verwant zijn, al behooren ze ook tot de wijde sferen waarin zijn ziel leeft. In den derden volgt een andere reeks van zijn diep ingrijpende studiën; hij richt zijn geest vooral op het hem verwante dichterlijk werk en daar moet hij verklaren: Meer dan de voorafgegane, meer dan een van de latere, leggen ze getuigenis af van een hartstocht, waarmee hij zoo niet alleen, dan toch in vrij sterke mate vereen zaamd gestaan .heeft. Hij had en heeft een verterende belangstelling in de ontwikkeling van de Nederlandsche dichtkunst bij tijdge nooten. Alle of zoo goed als alle Nederlandsche dichters heeft hij gekend. Hun werk boeide hem. Hij verdiepte zich erin met een voor niet-dichters, en vooral hier te lande, onbe grijpelijke overgave. En hij schreef erover met de bedoeling, weliswaar, verstaan te worden door leeken, maar met het van jaar tot jaar toenemend bewustzijn, dat de wer king van zijn schrijven voornamelijk moest gericht zijn op de dichters zelf." Over verschillende opstellen uit den twee den bundel zou nog wel eens een betoog op te stellen zijn, dat tegen de meening van Verwey inging. Waar de dichter van zijn meest intieme kunstenaarschap uitzegt wat hij voelt over het hem naast verwante, is alle verder betoog nutteloos. Bij allen eerbied en liefde voor Potgieter, kan ik niet instemmen met het opzettelijk neerhalen van de Camera. Dat dit boek thans bijna na een kleine honderd jaar geen volks boek meer is, in den zin dien men in onze dagen aan dit woord zal willen hechten, spreekt van zelf. Maar daarom behoeft de essayist Verwey zijn strooien debater van eigen fa brikaat nog niet met scheeve voorstellingen dood te slaan. Dat rekensommetje van de drukken der Camera en Perk's gedichten b.v. gaat niet op. We weten allen wel, dat, als er een Camera in huis was, het boek werd ge lezen en herlezen door allen, oud en jong, 'geleerd en ongeleerd; en hoe menige jonge juffer zal enkel een Perk op haar boekenrekje hebben staan omdat dit nu eenmaal tot haar jongejufferschap behoort? Waarmee ik natuurlijk niets wil afdingen op de schoon heid van Perk's verzen op zichzelf. Het is onjuist, dat Beets geen grooter meesters gehad heeft dan Bilderdijk voor het woord, en, voor den volzin, Van der Palm." Van de twee lange citaten, die tot bewijs hiervoor moeten dienen, getuigt het eerste van innige vertrouwdheid met en verwant schap aan Sterne, en het tweede van de dito aan Goldsmith. En beide, dat Hildebrand hier een schakel is geweest wel een late, dat geef ik toe, maar dat lag aan heel onze volksontwikkeling in eenzelfden keten van gelijke gedachte en begeerte door heel de West-Europeesche litteratuur. Als we de Camera zóhistorisch beschouwen, blijft het voor Holland een voortreffelijk boek, dat met een zuiver Hollandsen cachet ons ver bindt aan de wereldliteratuur van zekere periode en dat toch ook nu nog, na zooveel jaren, ondanks al de eigenaardigheden van zijn tijd en van de persoonlijkheid van zijn auteur, zeer velen telkens weer op nieuw zal blijven boeien. . J. P_R I N S E N JLZ ZAL llN 1924JHETDÜKUE 1NTERNATIONALE EUGENETISCH CONGRES IN NEDERLAND KUNNEN PLAATS HEBBEN ? In September van dit jaar is te New-York liet tweede, internationale Congres voor Eugenetica gehouden. De naam Eugenetica" is verscheiden jaren geleden door Francis dalton in Engeland ingevoerd voor de studie van alle factoren voor zoover zij onder sociale controle staan die de raseigen schappen van den mensch in gunstigen of ongunstigen zin kunnen wijzigen. Als onder werp van wetenschappelijke studie bedoeld, is later de Eugenetica in de hand van on bevoegden geraakt. Voorbarige maatregelen omtrent huwelijksverbod en sterilisatie-wet ten, met name in de Vereenigde Staten, hebben onder de beoefenaars der experimenteele erfelijkheidsleer deze term vaak met recht in discrediet gebracht. Wanneer men echter het programma voor het Eugenetisch Congres te New-York onder de oogen krijgt, ervaart men, dat hier in den oorspronkelijken, door Galton bedoelden zin de naam Eugene tica" is opgevat. Met een ernstige studie van de erfelijkheid van den mensch heeft Galton, de stichter van een leerstoel in de Biometrica te Londen, destijds een aanvang gemaakt. In de Ver eenigde Staten van N. Amerika is zijn werk op uitgebreide schaal voortgezet 'in een tijdperk, toen de erfelijkheidsleer bij plant en dier in een geheel nieuwe phase was geko men. De langs wetenschappelijken weg ver kregen ervaring, dat niet alleen de erfelijke aanleg, ook niet alleen de levensomstandig heden in den ruimsten zin, doch het samen spel van deze beide het karakter van elk levend organisme bepalen deed het ver langen ontwaken ook bij den mensch in de verhouding dezer factoren ' een helderder inzicht te krijgen. Daarbij kwam de door de studie der erfelijkheidsleer allengs verkregen overtuiging, dat de factoren, die ten slotte den erfelijken aanleg van elk individu be palen, als onveranderlijke grootheden moeten worden opgevat, zoodat de kennis van de genetische samenstelling van een bevolking van niet minder belang moet worden geacht dan de geologische gesteldheid van den bodem door die bevolking bewoond. De studie van de erfelijke factoren in de heterogene bevolking, die de Vereenigde Staten samenstellen, is daar ernstig ter hand genomen. Reeds jaren geleden aangevangen met een uitgebreid onderzoek over de ver spreiding der doofheid en der doofstomheid door Graham Bell, den bekenden uitvinder der ^telefoon, is thans, dank zij den steun der Carnegie Institution en van andere par ticulieren een Centraalbureau te Cold Spring Harbor op Long Island (N.Y. State) gesticht, het Eugenics Record Office, waar-onder Direc tie van Dr. Charles Davenport-a]s het ware een inventaris wordt opgemaakt van de gene tische gesteldheid der Amerikaansche samen leving. Men'is voornamelijk begonnen met de studie van erfelijke afwijkingen op licha melijk en psychisch terrein, maar ook nor male stamboomen, volgens moderne eischen samengesteld, worden in de brandkasten te Cold-Spring Harbor bewaard. Natuurlijk is het noodzakelijk op deze wijze inzicht te krijgen in de samenstelling der bevolking, voordat men overgaat tot beraadslaging over eventueele praeventieve maatregelen van ingrijpenden aard. Op het voetspoor van Engeland en Amerika hebben ook andere beschaafde landen zich met dit vraagstuk, in verband met de nieuwere inzichten der experimcnteele Genetica, bezig gehouden. In België, Denemarken, Duitschland, Tjsecho-Slowakije, voornamelijk in Zwe den en Noorwegen heeft men in den laatsten tijd een groote werkzaamheid ontplooid. Op het Eugenetisch Congres te Ncw-York waren deze en andere landen, behalve Duitschland, vertegenwoordigd. Dat Duitschland niet uitgenoodigd was, gaf den bekenden Geneticus Lundborg in Zweden aanleiding (ofschoon zijn naam als sectieleider op het programma stond) zich op het laatst terug te trekken. In Nederland, dat zulke verdienstelijke onderzoekers heeft op het gebied der expe rimenteele erfelijkheidsleer, is, wat het ge netisch onderzoek bij den mensch betreft, nog zeer weinig verricht; met name ontbreekt centralisatie op dit gebied. In 1913 werd de Vereeniging Het Ntderlandsclie Valk" opgericht, met het doel den toestand van de nevolking van Nederland in elk opzicht te leeren kennen en te bevor deren, dat die kennis dienstbaar werd gemaakt aan de belangen van ons volk. Door den spoedig op de stichting volgenden oorlog heeft deze vereeniging verscheidene jaren een latent bestaan gevoerd. Thans is een Commissie voor Erfelijktieidsvraagstukken door haar benoemd, welke Commissie zich ten doel stelt te Utrecht op bescheiden schaal een Centraal Bureau te stichten, waar geneesheeren, inlichtingen en hulpmiddelen kunnen verkrijgen voor de samenstelling van stamboomen in de sfeer hunner eigen werk zaamheid, op de wijze, zooals dit o.a. door Dr. J. J. l li. Dover (thans Inspecteur voor tuberculose te Groningen) gedurende een ISjarige praktijk op het platteland op zulk een verdienstelijke wijze is aangevangen voor de erfelijkheid der tuberculose. Door een studiereis naar N. Amerika van ondergetejkende is er contact gekomen tusschen deze erfelijkheidscommissie en het Eugenic Record Office te Cold Spring Harbor, wat weder aanleiding gaf tot de zending onzerzijds aan het Eugenetisch Congres van een zeer fraaie verzameling photographieën naar Neder landsche rastypen door den heer J. van der Ven te Arnhem atgtstaan en door onzen Secretaris, Joh. v. d. Spek, arts te Dolder, van com mentaren voorzien. Met eenige geschriften CARICATUREN VAN TIJDGENOOTEN (Teekening voor de Amsterdammer" van E. P.) CORNELIS VETH llliinllllllllimillilllllllllllllll imiiiiiiiiiiiimiiimiim van Nederlandsche onderzoekers is deze verzameling onder de persoonlijke hoede van Dr. J. S. Hubrecht, secretaris der Nederland sche legatie te Washington, naar de tentoon stelling gezonden, die tijdens het Congres te New-York werd gehouden en heeft daar groote belangstelling gewekt. Aan een verzoek tot de regeering gericht een afgevaardigde naar dit tweede Eugene tisch Congres te zenden, werd geen gehoor gegeven; zoodat Nederland op het Congres te New-York met zijn uitermate belangrijk programma, gedeeltelijk op experimenteel ge netisch gebied gelegen, gedeeltelijk op sociaal gebied (tuberculose-vraagstuk, sexueele hy giëne, opvoedkunde enz.) helaas niet vertegenwoordigd was. Des te meer verheugend, ja bijna bescha mend was het, dat na afloop van. het Con gres de Vereeniging het Nederlandsche Volk" de uitnoodiging kreeg een commissie lid te benoemen voor een internationale eugene tische commissie, welke thans onder voor zitterschap van Leonard Darwin te Londen, tusschen de Congresjaren werkzaam zal zijn een verzoek, dat vermoedelijk gaarne zal worden aangenomen. En thans komt uit Amerika een officieus schrijven, of Nederland genegen zou zijn in 1924 het derde eugenetisch internationale Congres op Nederlandschen bodem te ont vangen. Een uitnoodiging hiertoe zoo deelt men mede zou zeker ernstig overwogen worden. Deze schoone gelegenheid aan den eisch der hedendaagsche cultuur te voldoen in samenwerking met de eerste landen van Europa en met N. Amerika, mag Nederland niet voorbij laten gaan. Wat de experimen teele Genetica betreft, biedt ons land waar borgen voor slagen en ook voor de sociale zijde van het vraagstuk is de tijd rijp en staan de gemoederen open. Laat thans van par ticuliere zijde het initiatief genomen worden, de finantieele mogelijkheid te verschaffen binnen korten tijd aan de eugenetische in ternationale commissie de uitnoodiging tot het derde Congres in Holland te doen gewor den. Moge dan tevens finantiëel mede gewerkt worden, dat het Centraal Bureau voor Erfelijkheid bij den mensch te Utrecht vór 1924 in volle werkzaamheid kan zijn. Aan vrijwillige werkkrachten op dit gebied zal wanneer slechts de administratiekosten gedragen worden het zeker niet ontbreken. Dr. M. A. VAN HERWERDEN Lid der Commissie voor Erfelijkheidsvraagstukken van de Vereeniging Het Nederlandsche Volk". Utrecht, November '21. MIIIIIIMIIIIfIHtlMIIIIIIIIIIIIII miiNitiiiïiiiiiHiiiiiNiiiuniimiiiiiiiMi iiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiii ISRAËLS WEZEN EN WILLEN v. Partijgroepeeringen in h°imoderne Jodendom: de moderne Orthodoxie. Eenige teekening komt er in het Westersch Jodendom eerst in het begin der 19de eeuw, door de hevige inwerking der emanci patie. Daarvór is er n-geloovige massa, een massa althans waarvoor het geloof geen pro bleem beteekent. De emancipatie, de Aufklarung," begin 19de eeuw in het Westen, midden 19de eeuw in het Oost-Europeesche Jodendom de inwerking van de Westersehe cultuur, brengt een afbrokkeling van het oude geloof. Op tweeërlei wijze openbaart zich dan een streven naar verzoening van Geloof en Wetenschap: een streven dat uit gaat van het Geloof, en dat van de Wetenschap accepteert zooveel als met het geloof samen gaat. En omgekeerd, ontstaat in een heel anderen hoek een beweging die, uitgaand van het toen moderne denken, slechts van het oude geloof accepteert wat met dat denken niet in strijd is. Deze laatste is de zoo genoemde Reformbeweging, die vooral in Duitschland en later ook in Engeland ingang heeft ge vonden. Die kerken en geheele gemeenten ge sticht heeft, die de gemoederen in hevige verdeeldheid heeft gehouden, en die nu. vrijwel dood is, gestorven aan verval van krachten. De Reformbeweging gaf prijs de vormen, de talrijke tradities en sacramenteele vormen van het oude Jodendom, in haar streven om de kern van het geloof te bewaren. Dit is een funest beginnen geweest, want het Jodendom kent eigenlijk geen dogma's, geen ander dan het simpele dogma van de nheid Gods. Geen Driëeenheid, geen Opstanding, geen Leven hiernamaals, geen Zondenval, geen Praedestinatie en hoe al deze ingewik kelde leerstukken verder benoemd mogen zijn, waarover iedere Jood mag denken wat hij zelf wil en zoo'weinig als hij wil. Doch wel in de oude vormen en tradities zelf is de zedelecr van het Jodendom gekristalliseerd. Zoodat op een goeden dag, nadat de Reformbeweging alle vormen successievelijk had prijsgegeven - ook de inhoud vrijwel vervlogen bleek te zijn. De andere reactie trachtte het moderne denken te verzoenen met het oude geloof. Het parool, door haar initiator den vermaarden Rabbijn Samson Rafaël Hirsch uitgegeven, luidde :Thoraimderech-eretz: de Leer gecom bineerd met het moderne Weten. Hirsch en zijn neo-orthodoxie hebben, voornamelijk in Duitschland, zoo geen winnende dan toch zeker een behoudende kracht gehad. Nog altijd zijn er eeni'ge kleine kernen met dezen geest bezield. Uit hen voornamelijk is ook weer het nieuwere ultra-orthodoxe streven geboren. De moderne splijtzwam is niet meer het Weten het behoeft nauwelijks gezegd te worden in een tijd die Barbusse, Bergson, Tagore, Dostojewsky en gelijkgezinden tot leidsmannen heeft. Het is iets veel innerlijkers, het zijn de rasinstincten en het rasgevoel, of sociaal uitgedrukt: het nationale bewust zijn. Onze tijd breekt zich het hoofd niet meer met het conflict tusschen Wetenschap en Geloof, onze beschaving breekt zich het hart met nationale problemen. Zoo zien we dan in onzen tijd de Orthodoxie in twee kampen verdeeld: de nationale de Mizrachi" (d.i. de naar het Mizrach r= Hebr. Oosten, georiënteerde), en de antinationale, de Agoedath Israël" (= Bond Israël). De Agoeda, het antinationale eenheidsfront, dateert van de laatste jaren; geboren uit de kernen van de door Hirsch bevestigde z.g. Frankforter orthodoxie, was zij bij haar ont staan gekant vooral tegen dat mystischreligieus getinte nationalisme, dat beleden wordt door Martin Buber hier te lande om zijn algemeen mystische werken bekend en zijne vele volgelingen. Fel tegenover elk ander in n volk, soms zelfs in enen en denzelfden geest van dit volk, staan een mys tieke en een rationalistische neiging. 1) Buber, bij zijn zoeken in het volk naar grond slagen voor zijne antirationalistische, antirabDinistische leeringen, vindt die in liefeerste Christendom en in net achttiende-eeuwsche Chassidisme. Als altijd in de Joodschc volks geschiedenis, wekt dit vlottende, de leer ontDindende zoeken heftige reactie "bij de rechtzinnigen. Voorzoover te overzien valt heeft het Biibensme reeds van zijn kracht ingeboet in de veelheid en warreling der na-oonogsstroomingen. De Agoeda keert zich dan nu met te meer felheid tegen het Zionisme. Het Herzlsche Zionisme, dat zich zelve van den aanvang af a-religieus proclameerde, dat den godsdienst tot Privatsache" verklaarde, recht tegen den theocratischen geest van het oude Jodendom in. Practisch komt de Agoeda neer op een orthodoxe tegenorganisatie tegen het Zionisme. Een niet zeer machtige tegenorganisatie ook: zij heeft haast uitsluitend in Duitschland aan hangers geworven, en haar invloed op de orthodoxe massa's van Oost-Europa is heel wat geringer dan zij wil doen gelooven. Ook haar innerlijke kracht blijkt gering: missend die idealen en leuzen waarvan voor ae moderne jeugd wervende kracht uitgaat, is zij haar idealen tenslotte moeten gaan leenen bij die nationale beweging zelve, die zij zoo heftig bestrijdt. Sinds de Balfour-verklaring heett zij haar front moeten verleggen. Schoorvoe tend zegde zij toe aan de kolonisatie van 1) Buber zelf schrijft hierover in enkele zijner mooiste pagina's: in de voorrede tot ,,üie Geschichten des Rabbi Nachman." Palestina te willen medewerken. Op haar eigen wijze weliswaar, met vele restricties, met nog meer pretenties, en voorloopig alleen nog maar met woorden. En welke woorden ! Het nieuw-opgestelde wcrkprogram b.v. voor de afdeeimgen der Agoeda luidt: (ik kan het zoo mooi niet vertalen): ,Der Agudismus fordert die Bereitstellung der ,Nation Gottcs und des Landes Gottes für ,ihre Wiedervereinigung unter der Herr,schaft des Rechtes Gottes zum Gottes,staat...." Sterker in aanhangers dan haar tegenstand ster de Agoeda is de Mizrachi-beweging. Zij maakt deel uit, zij is de rechterzijde van het politieke Zionisme. De orthodoxie met politieken zin, die inzag dat in de Diaspora het Jodendom zich steeds moeilijker staande kan houden, koos de zijde van de nationale beweging. Zij ziet in, dat voorden opbloei van godsdienstig leven nationale concentratie een eerste vereischte is. Er zijn er onder de jongeren, die daarbij denken aan een ver nieuwing van den Godsdienst, in de toekomst in het Heilige Land. Anders toch weer dan een eeuw geleden de Reformbeweging, die in de vormen juist den nationalen geest opgaf (zij schatte b.v. in de eerste plaats de ge beden voor Zions Herstel af; de nationale vnjheidshelden, de Maccabeeën werden op den achtergrond gedrongen, en zoo meer) anders denken deze jongeren zich het los laten der oude vormen, hoe zullen wij zingen den Zang van God op vreemden bodem !" zeggen de psalmen. Op den ouden bodem een nieuw lied Gods, of minder dichterlijk: een herleving van Israëls scheppend gods dienstig genie, dat de oude vormen zal door breken en de wereld begenadigen met een nieuwe leer dergelijke voorstellingen leven er onder de jongere Mizrachisten. Slechts half bewust of half uitgesproken overigens, want de Mizrachi staat op zi Aerorthodoxen grondslag en moet tegenover de aanvallen en verwijten der Agoeda haar rechtzinnigheid altijd op den voorgrond stellen. Wat binnen het Zionistisch partijleven dikwijls lastig genoeg is, en tot allerlei geharrewar aanleiding geeft. Want alweder : intern-Joodsche godsdiensttwisten loopen niet over belangrijke leerstukken, maar over de potjes en pannetjes"; niet over het leerstuk der Praedestinatie, maar over de vraag of er met boter dan wel met vet wordt gekookt in de vleeschpotten van de arbeiderskeukens in Palestina ??daarover is hevige strijd gevoerd. Dat heeft veel voor en is niet zoo belachelijk als het schijnt: het trivialiseeren van de hoogste goederen, liet onwaardig sollen met de subtielste be grippen, wordt zóten eenenmale vermeden. Maar voor het Zionistisch leven is deze rabbinale controle soms zeer bezwaarlijk. Het Zionisme, als nationale beweging die mannen van verschillende godsdienstige over tuiging onder haar aanhangers telt, heeft zooals boven is gezegd, van den aanvang af het standpunt ingenomen: godsdienst is particuliere aangelegenheid. In het op te bouwen Palestina beteekent dit de moderne scheiding van Kerk en Staat, in tegenstelling met het oude theocratische Joodscne geloof. Of in een herbouwd Palestina de dan zeker vereenigde orthodoxie daarin zal berusten, dan wel of Israël in eigen land nog een laat sten en dan verwoeden l cultuurstrijd zal te doorworstelen hebben, dit zal de toe komst uitwijzen. J. O R N s T E i N?H o o r i N iimnmmmMimiiiimi Hotel Duin en Daal Te middei eener schoone boschr, omgeving.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl