De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 10 december pagina 8

10 december 1921 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 10 Dec. '21. - No. 2320 h V DE KUNSTRIJDERS (Teekeningen voor de Amsterdammer" van B; van Vlijmen) De man, die kunstgereden heeft ELLEN. Een tierfststotm. Amsterdam 1921. Em. Querido. Het is mij onmogelijk, dit rare boek ernstig te bespreken. Dat een vrouw van vier en veertig jaar nog tijd, lust en gelegenheid heeft voor de liefde, en zoo den herfststorm van haar gepassioneerde natuur gaat uitvieren,.is zeker allerminst belachelijk, maar de manier, waarop Marianne, de herfststormachtige heldin van dezen roman,door de twee honderd zes en dertig bladzijden van het verhaal heen rolt, is zoo onweerstaanbaar komiek, dat ik ieder, die zin voor humor heeft, aanraad, dit boek onverwijld te gaan lezen. Psychologie van de bovenste plank. Weer echt knap ! En nu eens geen ordinair-burgerlijk huishouden, geen pretroleumkachel-stank met orgel-begeleiding, nee meneer, je reinste artiesten-milieu ! Alles is hier anders dan bij gewone menschen, en dat moet ooK wel, want Marianne reageert op alles wat bur gerlijk is, als een stier op een rooie lap. Zij rent Amsterdam door als een jongen met een autoped; als ze met haar een e been op den Dam staat, is ze met het andereal bij den Munttoren/Bij het begin van het verhaal gaat ze juist met een reuzenvaart naar de Lijnbaansgracht.om haar vriend, den schild er Dolf Sterck, op te zoeken. Wij vernemen, dat Marianne ge trouwd is (maar haar man is in Amerika), dat ze een getrouwde dochter heeft en dat Dolf verliefd op haar is. Strijd in Marianne's hart tusschen de moeder, die niet, en de min nares, die wel wil.'De schilder stoot het raam open, en in het atelier, waar het met gesloten vensters suizelstil is, stort nu golvend het stadsrumoer binnen, en het vult' daverend de ruimte. De schilder begint, zeker om nog meer lawaai te krijgen, te juichen; de man doet trouwens niets anders dan juichen, vloe ken en schreeuwen. Als Marianne weg is, drinkt hij plechtig haar koffie op. Dit ver wonderde mij. Koffie! Ik had zoo gedacht sjempie of zoo iets, maar koffie! Nee mevrouwtje, daar hebt u met uw eenen letter kundigen voet leelijk in de burgerlijkheid getrapt! In het tweede hoofdstuk gaat Marianne zingen. Want zij heeft een prachtige stem; als ze haar vriend, den schilder, op een keer wat yoörzingt, schreeuwt hij, midden onder het zingen door, dat het niet te harden is, en dat ze z'n hart an stukke" zingt. Marianne maakt nu kennis met een zeer burgerlijken zakenman; beiden voelen wat, maar het wordt natuurlijk niets. Toch gebeurt er iets in Mari anne, en dit openbaart zich in een manie voor .citaten, vooral Fransche. De zakenman brengt haar op een avond naar huis, en dan vraagt ze hem: Zeg eens eerlijk Henk, wat ben je 't meest, je handen of je mond?" ' .De pummel is te burgerlijk om zoo iets t .begrijpen. Trouwens, wat die Marianne voor 'n typ is, daar kom je zoo maar niet achter. Van zich-zelf zegt ze, na pijnlijk zelfonder zoek": ,J}k ben of zinnelijk-bezield of bezield-: zinnelijk, ik heb geloof ik een zinnelijke ziel!" In een van de volgende hoofdstukken la veert haar zinnelijke ziel met het pontje over het Rokin op den boekwinkel van Scheltema en Holkema aan, koopt daar Het geslacht der Santeljano's, en doorleeft over dat boek een extatische mijmering (weer intens knap, me vrouwtje, hulde ! hulde !) Na een heele hoop citaten krijgt de zakenman een brief, dat hij naaf 'de-'maan kan loopen; als de schilder er bericht van krijgt, dat het af is, feliciteert tiiiimimiittiiimmtiimtiiimimiiiiiiiuMimmtmmiiimiuuiiiiiiiimiiiiiiitiimiummimim^imiiiuu miiiiiiitmiiiiiiiituiii De man, die kunstrijdt De man, die leert kunstrijden Restaurant la carte Lanch,Afternoon-tea, Diners au Soupers Dagelijks muziek door het Huls-orkest llllllllllllllllflllllllllllllllllllllllll HIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIDIIIIIIIIIH in den dop: zangeres), dat na moeders dood haar roeping onderdrukt en zich als een goed huishoudstertje doet kennen. Na een moeilijk jaar, vandaar de titel Een moeilijk jaar voor De Heerdentjes, blijkt het mogelijk dat zij voor zangeres gaat studeeren en later als artieste triomfen viert. Deze ernstige lectuur voor meisjes van 13?16 jaar is ver lucht met mooie platen van B. M i d d e r i g hBokhorst. Het boek werd uitgegeven door Visser & Co. te Weltevreden in com binatie met Valkhoff & Co. te Amersfoort. D. Illlllllllltlllllllllllllllllllll SCHILDERKUNSTKRONIEK De man, die denkt dat hij kunstri'dt De man, die al lang kunstrijdt tfiimiiiiiliiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiii Illllllllllillllimi iilllliiiiifiiiiiiiiitii:. j De man, die wil kunstrijden imiHiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiin De man, die laat kunstrijden hij Marianne met een lang telegram, dat eindigt: Blijf een stormvogel Word geen parkiet." En mevrouw Albatros zweeft weer hoog boven de burgerlijkheid uit. Het verwondert den lezer niet, dat het met Dolf nu spoedig in orde komt. De man in Amerika, die zegt maar hoelala, en dan is het boek uit. Mooi hoor. HERMAN MIDDENDORP Meisjesboeken In Joop ter Heul's problemen vertelt Cissy van M a r x v e l d t op vlotte, met hier en daar humoristische of sentimenteele wijze, van Joop's moeilijkheden in haar laatste H.B.S. jaar. 't Zijn zware dagen, die gelukkig eindigen: Joop verlooft zich met een jongmensch, dat in het bezit is van een automo biel, een zeilboot en een motor-met-zijspan. Een meisjesdroom! Is. van Mens was door technische kennis ingaat dit werk op pasjf ,"i ^ tllllllllllllMIIIIIHIIIMIIIMIIIIIIIIIlllllllllflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII «IHWIIIHflillllinillllllMIIIIIII OELOF flITROEN KALVERSTRAAT l ? DEN HAAG - PLAATS 23 u Amsterdam - OPGERICHT 1850 TELEFOON 658 N. firma M. J. GOUDSMIT PAARLEN, BRILLANTEN Goud, Zilver en Horloges Uitsluitend eerste kwaliteit sende wijze te illustreeren. Valkhoff & Co. te Amersfoort zijn de uitgevers. De jeugdjaren van twee artiesten-in-dendop: een schrijfster en een teekenares, leven wij mede in Moeders oudste, door Willy, Pe tijion (uitgave van Van Holkema en Warendort). De hoofdpersoon in dit werk, Francis'Hooghwinckel, heeft evenals Joop ter Heul moeilijke dagen. Zij wil schrijfster" worden, doch wordt daarin tegengewerkt door haar voogd. Ten slotte worden alle klippen onizeild, doordat moeders oudste zelf haar steun en beschermer heef t gevonden op den weg, dien zij gaan wilde." Zij gingjil, trouwen! Het is een prettig te lezen boek met illustraties van Netty Heyligers. Ook T i n e Ophof-Sterk heeft ge meend in dezen somberen tijd over de moeilijkheden des levens te moeten schrijven. Dit maakt haar goed geschreven boek wel wat zwaar op de hand. Het bevat de ge schiedenis van een meisje (ook een artiest VEILING BIJ FRED MULLER : Neervoort van de Poll. De Haagsche school doorleeft een kwaden tijd. Het ziet er naar uit of men zich voor zijn vroegere liefde schaamt; een bolwerk van onze reputatie schijnen we zelf af te breken. Ongetwijfeld verandert, naarmate de tijd den afstand vergroot, onze waarde bepaling.' De Haagsche school ziet er anders uit. Het is niet te loochenen' dat sommige grootmeesters niet altijd hebben geschilderd van een inspiratie uit. Men kan n Jaap n Willem Maris soms het maakwerk aanzien. En ieder weet dat Jozeph Israëls wel eens te kort schoot in kieskeurigheid zelfs deze verzameling bevatte daarvan de be wijzen. Maar waren er niet de beide Corots om aan te toonen dat ook die Homerus wel eens dommelde? Laten wij voorzichtig zijn met tornen aan onze eigen reputatie. ? Van de vele uitstekende Jaap Marissen schenen de meest spontane het te winnen. Het wintertje met den molen (no. 17) was daarvan een uitstekende proeve, grootsch van bouw, rijp en evenwichtig van kleur, driftig van schildering; op gelijk plan het kleine stadsgezicht (22) en de zandkruiers (18). Bezonkene r de groote molen en de diepdoorschilderde vioolspeler. Willem heeft zijn thema's te veel herhaald. Ook de beste varia ties loopen gevaar onze belangstelling te ontgaan. Begrijpelijk dat men naar zijn oudere, aandachtige, minder virtuose stuk ken teruggaat. Het is Mauves voordeel dat hij nooit een virtuoos geworden is. Hij bleef een zoeker. Daarom is hij wel eens zwak; nooit onbelangwekkend. Er is altijd wel een plek waar hij u vast grijpt, zich zelf is, Mauve. Hier leek hij me het best in het, voor zijn doen ruig geborstelde, huisje in de duinen; fijn maar wat week in de houthakkers. Bosboom en Neuhuys konden niet beter vertegenwoordigd zijn. Die Geejlekerk had BosBóom du haut de sa grandeur geschilderd; het vrouwtje, rechts flp NeuhiiyS'' bij grootmoeder" verdiende de .vergelijkingmet Terborg, meermalen gemaakt. Ten slotte Thijs Maris. Hoe voelde men hem ook hier als een eenling, een verteller die het eenvoudigste ophief in de sfeer van het sprookje en die toch niets hoefde te veranderen aan wat men de natuur" noemt. Zijn waschdag", ook zijn kleine herfst" leken van een andere orde dan het werk der overigen. H. iiuiiiiiiuiifiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimmiiiiiiiiiitmiiuiiiimiiiiii WONDERLIJKE GESCHIEDENISSEN DER STOF HET LIED DER ZWAARTEKRACHT DOOR DR. W. VAN BEMMELEN (Met teekeningen voor de Amsterdammer" van Is. van Mens) Als uitgestorven was het tusschen de wig wams, alleen een trage rook kringelde op uit hun spitse boveneinden. De mannen sliepen uit de roes, waarin het vuurwater hen had gedompeld. De squaws en kinderen kleumden in de morgenkou en rakelden het vuur op om zich aan de gloeien de houtblokken te warmen. Koud was het; want de klare nachthemel had de warmte uit de diepe vallei opgezogen ?en 'geluidloos was de ijzige lucht der hooge sneeuwvelden langs de steile wanden naar beneden gezegen, had zich neergevleid op het gras der open weiden en lag daar als een dunne nevelwade. ' Doodstil stonden de boomen, stram nog ?door "de nachtkoude, die niet wijken wilde, al was ook de zon opgekomen en was het donkere staalgrauw van den maannacht-hemel opgelicht tot het azuur van den ochtend. Bewegingloos hielden zij hun bladerkruinen dicht bij elkander; geen windzucht streek over hen heen; geen twijg bewoog zich ; geen blad ritselde. Te koud was het voor de vogels om te zin gen ; ze zaten nog in hun veeren gedoken en zwegen, ook al was het morgenlicht reeds aan den hemel. Maar hoe ver van hen was niet dat licht?! Het was enkel, hoog boven, op de sneeuwvelden en op de bergtoppen, die uit hen oprezen. Alles duizenden voeten boven den nog donkeren dalbodem, en loodrechte, dreigende wanden scheidden hen van die lichtwereld daarboven. Eenzaam schreed door die stille starheid der kille morgenvroegte het oude hoofd, genaamd Josemetie, wat zeggen wil: De grijze Beer". Opperhoofd was hij van de mannen, die lagen te ronken in hun wigwams, beneveld door het vuurwater van het bleekgezicht. De koude zwijgenis der natuur breidde zich als een schaduw uit in de starheid van zijn streng gelaat, maar onder dat onbewogen masker wrong de teleurstelling en het gevoel der machteloosheid, woelde de verbittering en het verzet. Verder, liep Josemetie en hij liet achter zich de wigwams uit welke de blauwe rook opwarrelde ; zwijgende, stilkoude boomen om ringden hem. Maar in de verte hoorde hij reeds de stem, de groote, geweldige stem, die immer, zonder ophouden zich hooren liet in het diepe dal, waar hij al de jaren van zijn lang leven had gewoond en gejaagd, waar hij nu reeds zoovele winters en zomers zijn stamgenooten tot hoofd was geweest. En tusschen de boomen door zag hij den wolkenden lichtband van het vallende water. Hij naderde de plaats waar de machtige geest der neerstortende vloeden met dreunende stem zijn meesterschap verkondigde. Alles om hem heen was in stilte en zwijgen ; maar alomme was de donder van zijn stem te ver nemen. In groen en bruin hulden zich bosschen en bergen, maar den val zag hij hel schitteren met zijn witschuimenden waterstraal. In stille gelatenheid stonden de boomen en hingen aan de wanden de rotsblokken, maar zijn vallende waterwolken staken uit met blinken de dolken en schoten neerwaarts met flikke rende pijlen. Wanneer onder grijze wolken luchten berg en bosch verzonken waren in zwaarmoedig gepeins, klaterde voort, zonder ophouden, dat eeuwige feest der zwaarte kracht. Stil stonden eerwaardige pijnboomen als het beeld der bewegingloosheid naast dat der ononderbroken beweging, terwijl de onwrik bare koepels der bergen rustten op hun breede grondvesten boven het tafreel van rustelooze storting der schuimende wateren. Alles stond stil, maar de waterval was de eeuwige beweging. Windstilte lag over de bergweiden en de boomkruinen, maar uit den ziedenden ketel aan zijn voet gierden de witte waterwolken en stoven als bezetenen over de wilde bergbeek heen. Boven aan den rotswand sprongen vroolijk de golven der beek het vrije luchtruim in, maar plotseling gegrepen door de zwaarte kracht, ploften ze neer in een helsch hol van stuivende nevels. Als wegschietende waterwezensontvluchtten ze den kokenden bajert en gierden zwalpend over de rotsen,alles, boomen, struiken, steenblokken en stammen met hun rennende water droppels besproeiend. Ze sloegen den Grijzen Beer in 't gezicht, bevochtigden zijn mantel, zijn veerentooi en tomahawk, maar hij zette zich neer op een rotsblok aan den oever van de wegbruisende bergbeek en verweerde zich niet tegen de hem aanvallende druppeldrommen. Vol ontzag, en ook vol vreeze, keek hij op naar den geweldigen waterval, die zonder op houden neerstortte met witte watergulpen en toch immer dezelfde bleef, die voor hem op rees ais een reus van woedend vocht en voor hem neerplofte, als wilde hij den bodem ver pletteren. Die met zijn loeienden donder hem de ooren verdoofde en met zijn fel uiteen spattende druppels de oogen verblindde. Een machtige geest was hem de waterval l Wanneer de natuur dood lag in sneeuw en winterkoude, dan was nog levend de val; zwegen boom en bosch in de stilte van den nacht, dan klonk eenzaam zijn eeuwige stem tusschen de hooge wanden van Josemetie's dal. Machtig was die feest! Zijn macht straalde uit de glanzing der neerschietende wateren, klonk uit de davering van zijn nimmer zwijgende stem, woelde rus teloos in de bruisende waterkoking aan zijn voet, stoof uit in de zwalpende watersproeiïng. Van kindsheid af had de Grijze Beer dien geest aanbeden en had door offers getracht van de[sterke Arunda, dat was de magische macht, die in elk natuurwezen zetelde een deel in hem en zijn stam te laten overgaan. Door hun zwaarte stortten naar omlaag de wateren der bergbeek, die daarboven over de sneeuwige velden naa"r den afgrond kwamen anastroomen. De zwaarte was het innerlijkste wezen van den waterval. Overal, zoo wist instinktmatig Josemetie, viel wat zwaarte had. De dorre bladeren vielen van de takken ; de takken, afgerukt, stortten van de boomen ; de sneeuwmassa's ploften neer in verblindend witte stuiving ; maar de machtigste geest van de zwaarte, dat was deze waterval. De Eeuwige Donder", zoo noemde zijn stam hem, en gezeten was hij thans opnieuw, aangezicht tot aangezicht met dien geest, die het witblinkende gelaat droeg. Gezeten, in arren moede; bevreesd en vol bitter verzet tegen zijn eigen machteloosheid. Want hij had te vergeefs getracht zijn overwichtte laten gelden; zijn gezag tegenover de mannen had gefaald. Ze hadden zich van hem afgewend ; hadden hem verloochend en over hem heen hadden ze met hetbleekgezicht onderhandeld en hem als gedwongen mede zijn toestemming te geven, dat de vreemdeling zijn plannen zou mogen uitvoeren. Afgeleid dientengevolge zou de beek worden; in pijpen zou het water gedwongen worden neer te vallen ; verdwijnen zou de machtige water val. Machines zou de veel wetende man met de witte huid brengen en velen van zijn volk zou den meekomen. Kleeren en levensmiddelen had hij den stamgenooten beloofd en vuurwater had hij rijkelijk uitgedeeld. Alle mannen had hij voor zich gewonnen ; allen waren met den blanken man medegegaan; alleen hadden ze laten staan hém, hun ouden hoofdman, den Grijzen Beer. Vergeefs had hij getracht hen bevreesd te maken door het schrikbeeld, dat de machtige Arunda van den waterval hen zou verlaten en ongeluk over hen zou komen. Ze hadden niet geluisterd naar zijn waarschuwende stem. Ge dronken hadden zij van het vuurwater ; de squaws hadden de geschenken gretig aange nomen, en feest, uitbundige feestvreugde had geheerscht tusschen de wigwams. In vreeze en verbittering zat Josemetie voor den waterval. Op eenmaal echter keek hij op ! Zijn scherp oog had een ongewone beweging tusschen de struiken waargenomen. Iemand scheen te naderen. En ja, een oogenblik later zag hij een mensenfiguur komen uit 't struikgewas aan den anderen oever der schuimende bergbeek. Een lichte siddering voer door zijn gestalte heen, bijna onmerkbaar, maar toch onmis kenbaar. Josemetie ontwaarde, dat de persoon, die den waterval naderde, het blcekgezicht was, en haat steeg uit zijn gekrenkt gemoed in hem op. Hij bewoog zich echter niet, doch bleef, stil broedend, voor zich uitkijken. De vreemdeling naderde en herkende Jose metie. Dichterbij gekomen, zette hij zich even eens op een steen neer en richtte zijn gelaat naar den helschuimenden waterstraal. Edoch, zijn blik was niet de blik van ontzag, noch van bittere vreeze voor de wraak van een verra den natuurgeest, niet de blik van een arm natuurkind, wiens heiligste gevoelens ver scheurd zijn geworden en die nu tusschen angst en twijfel ronddoolt. Hij keek naar die donde rende valling der wateren als een meester, die meet de krachten van zijn slaaf, die schat de macht van diens vermogen, die raamt de hoog te van welke de watermassa's neerkomen. Hij keek en dacht, en metselde in zijn verbeelding dammen, bracht zware pijpen aan., bouwde huizen en plaatste ronde raderen aan den voet, waar nu de dol geworden wateren als witte vlammen oplaaiden. Hij zag de machines reeds werken, hoorde het knarsen der wielen in het kletteren der waterstralen en vernam het gestamp van ha mers in het dreunend bonzen der neerplof fende watermassa's. Die geest der zwaartekracht hem zou ze zijn als een willige dienaar, die hem zou opbren gen het vurig begeerde goud. Schatten zou hem de slaaf aan zijn voeten neerleggen. Machtig zou hij worden, als hij het vermogen van de neerstorting van het zware water tot het zijne zou gemaakt hebben. Zoo zaten zij daar, die twee menschenkinderen ; ieder aan een oever van de woest bruisende beek; en even onoverschrijdbaar als die razende stroom van voortwervelende waterkolken was, even onoverbrugbaar was de kloof, die beider werelden van voelen en denken, van vreezen en hopen scheidde. Maar gelijkelijk voor beiden verhief zich met heel de oerkracht van een natuurwezen die blinkende zuil van den waterval. Verbitterd en tegelijk vol vrees was het ge moed van den rooden man ; vol begeeren naar machten bezit, het hart van den witten mensen ; maar vreemd aan alle menschelijkheid was dat machtige leven der vallende wateren. Verward en verwrongen waren de driften en begeerten, die woelden in de gemoederen dier beide menscher., maar van elementaire een voud was de natuur der stoffelijke aantrek king, die het heelal doordringt en die met de stem van den waterval haar eeuwig lied zong. Uiterlijk onbewogen bleef Josemetie al. broedend zitten, maar inwendig woelde het in hem, als worstelde zich de kolkende bergbeek door zijn hoofd. Vlagen van verbitterden haat laaiden in hem op, maar geen gelaatsvertrekking verried zijn stijgende gemoedsbeweging. Toch scheen de blanke te voelen wat in het binnenste van den roerloozen Indiaan zich afspeelde, want met een verstolen blik hield hij het stamhoofd in 't oog en instinktmatig zocht zijn hand het pistool, dat hij onder zijn jas verborgen hield. Zoo bleven beiden zitten. Hooger steeg de vloed van haat en scher per werd de waakzaamheid van den blanke ; maar onverminderd daverde de schalling der neerstortende watervloeden en bruisten de breidelloos rondtollende golven der beek. Voor den-witten man zwol de spanning tot (Vervolg op pag. 12).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl