Historisch Archief 1877-1940
17 Dec. '21. No. 2321
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE SALON D'AUTOMNE 1921
Altijd is, met den Salon des Indépendants,
de Autómne de belangrijkste manifestatie
der jongeren. Het is aar dat schier al wat
iets zoekt, iets nieuws wil, vooruit, en niet
loopen over de kale paden hunner ouderen,
zich verzamelt, teneinde hun krachtig-jonge
streven te doen zien, ingang en wie
weet waardeering, te doen vinden.
En toch is Parijs zeer curieus wat het
,,te zien zijn" harer jongeren betreft! Het
heeft deze overeenkomst met Holland, dat
men al zeer goed op de hoogte moet zijn
om de waarlijk belangrijken onder de jeugd
te kunnen bewonderen. In Holland is het
nog sterker dan in Frankrijk, in Amsterdam
bijvoorbeeld vertoonen de beste talenten
zich zelden of nooit; noch kunsthandelaren,
die beter blijven bij wat al een naam zich
gemaakt heeft, noch de vereenigingen, waar
de collega's het sterke nieuwe schuwen,
noodigen de besten uit.
Daarentegen is er, zeker sinds den oorlog,
in Parijs een sterke neigJng bij vele kunst
handelaren om de besten der nieuweren
tot zich te trekken: mij althans zijn geen
waarachtige talenten bekend, die niet een
handelaar tot steun hebben. Wat de handel
hun geeft moge nauwelijks genoeg zijn om
van te leven, hij moge koopen tegen fnmJme
prijzen het is zijn recht hij ontneeiifrt
toch maar een aantal artiesten de drin
gendste zorgen, het tijdrooyende, energie
verspillende van relaties zoeken, hét ver
nederende vragen om te verkoopen. En
dan, de Parijsche jongere kunst is zeer inter
nationaal; wat iri Parijs gemaakt wordt,
wordt ook in Londen en New York ver
kocht ; de Franschman zelf kijkt, als
de Hollandsche verzamelaars, den kat uit
den boom en koopt eerst, als het schilderij
een zekere waarde begint te krijgen.
Toch, hoe vaak heb ik van landgenooten
hier de klacht gehoord, dat zij al die, zelfs
beroemde, kunstenaren nergens konden vin
den ; dat alles verborgen blijft in de boven
kamers van den handel.
Gelukkig zijn er de twee moderne Salons.
En daarvan begint d'Autómne 1921 een
nieuwe periode in de Fransche kunst.
De 'verschrikkelijke oorlog, die diep in den
Franschen geest heeft ingevreten, die geen
mensch ongeschokt heeft gelaten, heeft een
zwaarder aard aan de kunstenaren gegeven.
Het is alsof d'avant guerre" een eeuw
geleden is. Het heeft zoo ontzettend lang
geduurd, en hij was zoo bar en bar de
oorlog, dat het niet meer mogelijk is dood
gewoon dór te gaan, daar waar men zes
jaar geleden moest ophouden.
De eerste salons 1919 en 1920 droegen
daar nog niet zoo het kenmeik van. De
oorlog had alle denken gekrenkt, stopgezet,
verdoft, het is dus geen wonder dat de kunste
naars, vol verwondering over hun plotselinge
vrijheid, niet wisten wat aan te vangen,
aarzelden, oude studies oprakelden,
zoo in eens geen nieuwe geesten
konden bewustworden, omvatten,
uitdrukken, en dus, of vór
oorlogsche ik heb neiging te zetten
voorhistorische, zó'n tijdperk ligt
er tusschen stukken vertoonden,
of op hun oude, tóch beproefde wijze
voortgingen.
Tot het bewustzijn opkwam dat
het zóniet langer ging, dat de
tijden rijpgegroeid waren met ernst,
dat het leven fel en heftig, grootsch
en leelijk geweest was, en dat, waar
ware kunst steeds het leven beeldt,
een ware kunst rijp en zwaar,
grootsch en heftig zijn moest.
Langzaam, zeer langzaam, hebben
enkelen dit begrepen.'
Zeker, er zijn er duizenden over
wie het leven gaat als een lach-film,
die niets hebben begrepen van
nieuwen tijd en nieuwen geest,
die voortgaan hun charmante
wandmeubeltjes te maken en die
nooit zullen weten of bevroeden dat
schilderen is een ziel in vorm uit
storten over een vlak. Vandaar ook
dat de Parijsche critiek de nieuwe
ernst aanduidt met opschriften als:
Les jeunes sont tristes !"
Het moet erkend worden, dat te
velen dier jongeren op dezen Salon
ontbreken om een volledig overzicht
te krijgen.
Al exposeert de Segonzac hoe
wel hij dit jaar zich belast had met
de geheele verdeeling en plaatsing
op den Salon , zijn vriend en geest
verwant Lucien Albert Moreau ont
breekt helaas. Met Moreau ook
Boussingault, evenals Dufresne, Derain,
van de ouderen (als geestesrichting)
Matisse.
Zelfs al zouden al die as" geëxpo
seerd hebben, nog zou wellicht
Dunoyer de Segonzac gedomineerd
hebben zooals hij dit jaar ten
tweeden male doet. Er is zelfs een opmer
kelijke ontwikkeling sinds den Salon des Ind
pendants van dit voorjaar, waar een groot
doek met twee naakten wel vol schoonheden
was, rijp en gedegen, volbloedig, rasecht,
sensueel, brillant van zware overweldigende
schilderwijze, maar toch nog te losgelaten inde
contour, te on vast van détail-constructie; waar
een landschap (boomen over stil, diep water)
te mat bleef, een ontwikkeling nu, in drie
eenvoudige, kleine landschappen, naar het
ten volle verantwoorden van vorm, het
doen voelen van het volume der dingen onder
de zware verfvlakken. De geest van Segonzac
is een gedeelte van den Franschen geest die 't
buitenland te weinig kent. Het is de soliede,
degelijke, maar op z'n Fransch, tintelend
levende; het is een onrustige, maar sterke;
een gezonde, maar sensueele; een
sterkdiepe, maar geestige geest, het is l'esprit
van den Parijzenaar over het gemoed van
Gromaire, Le Repos des Paysans
Jean Marchand, Maternit
wie de aarde oprecht bemint, de aarde
zwaar en bruin, de boomen groot en kaal, de
luchten droef en grijs.
Een der groote verdiensten van Segonzac
en Moreau is, dat, toen vór den oorlog
het cubisme hoogtij vierde, toen allen en
allen aan den leiband liepen van de extre
misten en niemand voor vol werd aangezien
die een ei niet hoekig wist te maken, dat
zij toen al vast in hun schoenen stonden en,
zonder rechts of links te kijken, voortschre
den, onderschat en ongevolgd, naar een
bewust doel ! Dat zij vór den oorlog al
na-oorloogsche kunst hebben gemaakt !
Een afzonderlijk woord van hulde komt
zeker den placeur Segonzac toe. Zelden zag
ik een Autömne zoo uitstekend samen- en
uitelkander gehouden. Het probleem was:
verschillende tendenties te doen gelden, de
belangstelling over bijna dertig zalen te
verdeelen zonder de (zeker niet dertig in
aantal) sterke talenten te verdrinken in
de massa door elk in een zaal te hangen. Verder
is er in Parijs zeer sterk . een hiërarchie
(zelfs onder de modernen); de ouderen"
hebben recht op hun centre de panneau".
Bovendien zijn er allerlei ismes (impres
sionisme, neo-impressionisme, cubisme,
neoCubisme, etc.) groepjes, chafreHes" die liever
samen hangen dan zich aan scherpe tegen
standers te wonden-, liever satelliet zijn
om hun zonnetje, dan zelf sterk in de ruimte.
Dit jaar is dat alles al bijzonder goed
uit elkander gehouden al zou er het verwijt
te maken zijn dat de retrospective expo
sitie van lithographieën van Daumier niet
gescheiden had mogen worden in twee ge
deelten, geplaatst aan de twee uiterste zijden
van het geweldig groote Grand-Palais. Al
komt ook de retrospective Caillebottc, door
een Daumier-wand gescheiden, niet tot haar
recht.
Maar wat de modernen betreft, is het
arrangement volmaakt. In een kleine ro
tonde (salie II) ?-- eerezaaltje van den Salon
de la Nationale zijn degenen wier streven
ik aanduidde vereenigd: de .Segonzac,
Jeati Marchand, Gromaire en Conrad Kickert;
zalen verder heeft AndréLhote zich omringd
met hen die zijn invloed ondergaan, Bissicre
is er de fijnste onder, met Robert, een Zwitser,
een Fransch talent onder Ingres invloeden
heelemaal aan 't eind van een lange rij zij
zalen zijn de laatsten der cubisten om Léger
vereenigd; in een anderen vleugel, weer
heelemaal aan 't einde van een reeks
onbeduidende zaaltjes, is de
grappenmakerij als 't ernst is, is 't al te
treurig der dadaïsten met Picabia
als opperclown, als chef
dada"stamelaar; een Russische zaal in een
groote rotonde met zeer stijlvol
beeldhouwwerk te midden van inter
nationale schilderijen; weer een vleu
gel en een Belgische afdeeling houdt
even de aandacht gegrepen en valt'
daarna bitter tegen; tegen het einde
(de laatste zalen) een zaal jongeren
zoo van die bijna in Zaal 11 konden
hangen en men er toch maar liever
niet had om terug te komen bij
Daumier na van Dongen's wuften
wand gepasseerd te zijn.
Marchand is dit jaar het groote
succè;, van den Salon. Zijn Mater
nité", zwaar en groot, breed van
teekening, somber van toon, lieflijk van
uitdrukking, classeert hem voorgoed
onder de ernstigsten van de opko
mende, na-oorlogsche generatie.
En een particuliere tentoonstelling
die enkele dagen later geopend is in
de galerie Barbazanges bevestigt dit.
Die tentoonstelling is een afzonder
lijke beschouwing waard. Een uit
voerige bespreking van allen dezer
groep is daarom voor Holland en
speciaal voor Amsterdam te meer
van belang omdat ik kan aankon
digen dat eerstdaags daar ter stede
een poging zal gedaan worden het
beste der jongere Franschen tentoon
te stellen en denzelfden ingang te
doen vinden dien zij hier in Parijs
reeds genieten.
Tot hen behoort gedeeltelijk de, in
leeftijd jongere, in diepen ernst ou
dere, Gromaire. Ons is zijn oeuvre te
wel bekend na een expositie in de
galerie La Licorne (dit voorjaar) om
hem alleen naar het sombere doek
van den Salon te beoordeelen. Want
dit, voor hem, groote doek, is niet
zijn beste werk. En toch, hoe groot zijn de
vormen gehouden, groot van haast
caricaturale, strenge omlijning van bonkige, hoekige,
schier wanstaltige vormen, groot van
allerzwaarst bruinen, fonkel diepe zwarte-blauwen.
Eenvoud en evenwichtigheid, direct en simpel
een uiterste van kracht van karakteriseering,
Breugheliaansch, herinnerend aan de ge
broeders Le Nain is deze Repos de paysans" !
Gromaire zal als hij door blijft geven
wat hij aankondigt, zijn generatie
overheerschen als een stugge,
rotsche, felle, levende
schildersvorst.
Monsieur Lhote
na Monsieur Ingres
volgt Monsieur Lhote
blijft een curiosum
onder de Parijzenaars:
het is wonderlijk
hoe deze theoreticus
nog aan zoo'n
grooten aanhang komt.
Hij is alles behalve een
geboren schilder, hij is
het type van den on
derwijzer. Als onder
wijzer, zeggen zijn
leerlingen, moet hij
uitstekend zijn. Het is
even wonderlijk te
zien, hoe theoretici
onderde schilders on
bewust mee draaien
met de veranderde
wind, Picasso renon
ceert aan het cubis
me intégral" en keert
weer eens naar Ingres
terug, een Ingres met
waterzuchtige model
len. Maar enfin, het
wordt weer herken
baar wat de heeren
voorstellen, al genee
ren zij zichniet om z
vaak en zósterk hun
draai te nemen dat
hun overtuiging en
karakter onherken
baar worden. Welnu,
Lhote draait mee en
de man die eens een
onderwerp drie maal
exposeerde, gewoon,
half cubistisch, heelemaal vercubist, die dus
toonde dat hij 't op alle manieren wel kon,
dat n manier dus e£n maniertje en geen
noodwendige, niet anders kunnende, vizie
was, wordt dan ook maar méreajist,ijjcher,
tenminste goed herkenbaar. ^ '.'
En zóde cubisten Léger, Gleizes,; half
terug gekomen en dus, qua karakter, geheel
verloren. Nu in een uithoek van den Salon
weggezonden, de verwaten bende die niets
dan hoon over had voor wie het schoone
evenwicht tusschen natuurlijkheid en opvat
ting wisten te bewaren, die ieder jaar. een
hunner tot genie bombardeerden om hem
direct weer te verketteren, zoo als zij schou
derophalend en kwaadsprekend intrigeerden
tegen allen die zij achterlijk scholden en
nietmé-kunnend ! Niet mé, waar zij nu, de
wind waait andprs, mékomen. Erkennen
wij direct, ds&, 't cubisme noodwendig is
geweest, een tijdelijk noodzakelijk kwaad.
Dat er tal van.curieuse zoekers onder geweest
zijn en dat het oude doch tévergeten
elementen aan de moderne kunst heeft toe
gevoegd. Wij hebben er doorheen moeten
ploeteren om op nieuwe paden te gaan.
Zij het dan nu ook afgedaan.
Deze Salon d'Autómne is de ondergang
van het vóroorlogsche.
Mij rest een woord voor Caillebotte. Te zeer
heeft men de neiging hen die bevoordeeld zijn,
geldelijk, boven- collega's, te drukken met het
tiquet amateur". En waar dan bovendien zoo
een schilder nog naief genoeg is om zijn lieve
vrienden te helpen iets voor anderen te doen, te
koopen en zoo een collectioneur te worden,daar
is dat tweede tiquet genoeg, voor jaren, om
zelfs een echten schilder geen schilder" te
doen zijn. De Salon d'Autómne heeft het nobele
idee gehad om door een retrospective Cail
lebotte dezen de hem toekomende plaats te
geven. En is daarin niet geslaagd. De oud
eigenaar van de zaal in 't musée du
Luxembourg was niet vergeten, de schilder wél.
De blindheid en de onrechtvaardigheid van
't publiek zullen hem, na deze laatste keer
dat hij gezien zal worden, voorgoed terug
stooten in vergetelheid, want zijn werk,
te samen gebracht, heeft niet de kracht gehad
hem een rang te geven. Maar laten wij eerlijk
blijven: als vele dezer stukken gesigneerd waren
geweest en het is een zwaar vergrijp dat zij
het konden met de beroemde namen zijner
vrienden Manet, Degas, Renoir,Pissarro, Sisley",
Monet, dan had dat zelfde onrechtvaardige
publiek staan gapen van bewondering voor
deze zelfde, in hun tijd zér goede, doeken.
Want schilderkunst is een kunst voor
kijkende blinden. CONRAD KICKERT
A. Dunoyer de Segonzac, Paysage
HIIMIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIMMII
DE HAGHESPELERS IN 'T VOORHOUT,
De gde mantel", door G. Hazelton en
J. Benrimo.
De ziel van dit bekoorlijk divertissement
was Herman Kloppers. Op het programma
heet hij de handlanger," in tooneeltaa!
zou de inspiciè'nt" beter zijn en in het pro
gramma-bijschrift noemt de heer Ezerman
hem niet meer of minder dan: den vertegen
woordiger van het Noodlot. En daarvan
hing waarlijk wel iets om dezen rare n Chi
nees, den y.ichtbaar-onzichtbaren,
onaandoenlijken beredderaar van den grootcn
Confucius. Door hem hij zwijgt in alle talen en
doet niets dat de ?andacht vraagt, en toch is
hij het door wien wij blijven geboeid ? be
grepen wij iets van de, in letterlijken zin
,,dood"-gemoede!ijke, harmonische atmosfeer
van het Chineesch sprookje, waarin guden en
menschen, heiligen en duivelen, met de natuur
vergroeid, huiselijk met elkander verkeeren.
Van de gelatenheid en van het onwrikbare....
In dit hemelsch rijk verwondert zich niemand
meer, de overgave is volkomen, want ieder
weet al bij den eersten gongslag, dat alles
komt, zooals Herman Kloppers vindt dat het
komen moet.
Was er nog meer Chineesch? Mijn
ethnologische kennis beperkt zich tot het mooie
boek van Henri Borel, dat ik met deze
Amerikaansche scherts, niet in n adem zou durven
noemen als hij het in het Vaderland van 26
Nov. niet. zeil had gedaan; tot den
Chinceschen koopman, die uren-aaneen, als een inge
zakt lampionnetje, neergehurkt zit on "de
trede van de Indische voorgalerij, in vertrou
wen dat de spraakzame Nonna eindelijk den
mond moet sluiten en haar blik alsdan zal
willen rusten op zijn liefdevol uitgestalde
waar; tot Li-Taf-Po en Das lied von der Erde"
zwijg-stil....; en tot mijn beste theekopjes.
Wie de onverdroten vlijt van dit volk zonder
acht-uren-dag langer mocht gadeslaan, zegt
eerbiedig met Cor Ruys: ik buig" Maar
als we ons dan herinneren, dat deze bewonde
renswaardige broeders muizen eten.... levend
aan de vork geprikt en in het kokend vet
gedoopt.... dan weten we weer niet rerht
waaraan we ons te houden hebben. Dat wisten
de heeren Hazelton en Bcrimo vermoedelijk
ook niet. En aangezien niemand het weet,
viel het hun niet moeilijk het verzet van eeuwen
tooneelgeschiedenis voor een keer te breken
met de verrassende conventies van een oudere
en ongetwijfeld gavere cultuur. Het eenige
gevaar is, dat de aldus gewekte lankmoedigheid
slechts tot op zekere hoogte inspireerend werkt.
Niet ieders fantasie is willig een geheelcn
avond lang naar de bewaarschool terug te
gaan; niet ieders fantasie is in staat met
Balzac op den muur te schrijven: Voila un
Rembrandt", en er dan een te bezitten.
Dit primitivisme" -- ik vraag patent op
het woord is voor ons ook al weer niet z
nieuw en tooneel-bestormend als het lijkt.
De Onderwijzers" met hun bloempotjes
tusschen Damascus en Cicilié' en den zuigeling
van lappen, die Esmoreit", den samen
wigant," in zijn jeugd voorstelde, deden voor
de Chineesche dramaturgen niet onder;
Forbes Robertsen heeft ons nog onlangs over
tuigd, dat men met voldoende talent best
alle requisieten kan versmaden, en de ver
beelding van het kind, de oneindige en mach
tige, was altijd een uitgemaakte zaak. Wij be
hoeven, om daarvan bewust te worden, geen
hengel" meer te zien met de bijvoeging:
dit is een treurwilg", of een stellage van stoe
len en voetbanken onder het motto:
bloemenboot. Lang vór de Timbertown-follics
opstonden, hebben we met dergelijke dra
matische middelen, tram" gespeeld en geurige
thee gedronken uit leege kopjes. Maar zoo
min als ons leven op den duur door al deze
denkbeeldige heerlijkheden gevuld blijft, zoo
min helaas houdt het tooneel ons zoet met
een principieel: ik zie, ik zie, wat jij niet
ziet." En waar is bij dezen eenvoud" de con
sequentie? Het toestel" dat werd opgedragen
om het web" te vormen voor een
menschclijke spin", de serpentines, welke dit monster
nau'velijk uit zijn lijf spon, de sneeuwstorm
van confetti.... Moeten \ve deze vernuf
tige verzinsels inspiratie noemen, dit artistiek
gezelschapsspel een tooneelgebeurtenis? De
auteurs van ,,De gele Mantel" hebben zich
op onze welwillende medewerking ook niet
geheel durven te verlaten. Zij plaatsten vór
den rebus den beklagenswaardige!! Cor Ruys
(den tolk) en gelastten hem bij eik grapje met
een gezicht van is-ie-goed ?" te vertellen
wat het nu eigenlijk verbeeldde." Inderdaad
bleek hij voor onze zwaar beproefde verbeel
ding een steun.
Sh'ikespeare mag genoeg hebben aan fkn
Muur van Pryamus en Thisbe, dat bewijst nog
niets voor ieder ander auteur. Er zijn er, die
eenige tegemoetkoming behoeven. Heeft liet
naturalisme gedurende enkele jaren het even
wicht bedreigd, de fantasie onzer reukorganen
verwend mi't den geur der gebraden coteletlen
op Voerman Henschel's disch, die tijd is lang
voorbij, de rol welke thans decors en
reqmsieten spelen op ons toon-aan«evend tooneel is
niets onbescheiden en in het algemeen juist
doeltreffend voor elk stuk in zijn soort. De
hulde, die in dit verband o.a. Eduard Verkade
toekomt, is van degelijker datum dan het
succes van deze Chineesche foily."
LJit neemt niet weg, dat het een kunststuk
mag heeten, gegeven deze middelen, de zeer
heterogene bestanddeel-en van den Gelen
Mantel" aaneen te voegen, atmospherisch te
belichten, zoodat er een zekere opvatting
uit blijkt, n doorgevoerde -stijl verbindend
werkt. En dit leek mij dan ook niet gelukt.
Het bleef een staalkaart van mogelijkheden,
aan den eenen kant niet onwezenlijk, niet poë
tisch genoeg, aan den andere te weinig ironie.
Tusschen datgene wat de hoofdzaak geworden
was, de ietwat verdachte bloemcnspraak der
Amerikanen, waaraan Stellwagen's vertaling
litterair cachet had gegeven, vonden we een
paar dichterlijke waarden, overgenomen
vermoedelijk uit de oude volkslegeiiden, zoo
als die o.a. door Liao Tsai werden verzameld.
Het afscheid van Tsjie Moe van haar zoontje
Whoc Hoe Git, den interen jongen held, haar
hemelvaart langs het gouden trapje naar den
voor-vaderlijken geest L-ing Won, voor welke
waarlijk innige ontroering wij Tilly Lus voor
een groot deel erkentelijk mogen zijn, en het
allerliefst figuurtje v.in Pruimebloesein (Lily
Bouwmeester) het meisje, dat bjreid is haar
moeder voor de helft" af te staan a'in haar
ouderloozen minnaar. En hoe aardig is het
geschenk dat zij den jongen man meegeeft,
haar muiltje, warm van haar voet, waarmee
hij in de uren van tegenspoed maar te kloppen
zal hebben om haar geest" bij zich te roepen.
HecM de onzichtbare wereld wiekte voor ons
op.... Wanneer ze daarop heengaat, loopt
Pruimebloesem een klein beetje mank....
Immers, hij nam met het muiltje een stukje
van haar wezen mee. Is dit niet bekoorlijk?
Is dit niet juist wat wij soms voelen in een,
naar den voet gjbolden kinderschoen, iets
van de ziel.. . . alsof er nog wat van het kind
in wa. achtergebleven? Door dit weinige, dat
den avond waard was, werd ons duidelijk hoe,
mei en ondanks de primitiefste middelen,
een Chineesch sprookje zou kunnen bloeien op
het tooneel, maar deze fragmenten waren te
schaarsch om er al het overige op te stemmen.
En evenmin bleek de geest toereikend.
Reinhardt, die in zijn Chineesche dagen over drie
kostelijke komieken" beschikte, geneerde
zich niet de geheele geschiedenis naar dien
kaut over te Ualen, zózelfs, dat de poëzie
van een Moissi het tegen hun zotte invallen
aflegde. Dit was brutale, maar fleurige impro
visatie, waar de zaal om schudde, in de over
tuiging dat er aan het stuk niet veel verbeurd
kon zijn. De geïnterneerden uit het land van
Shakespeare toonden ons de clownerie naar
hun aard, in haar ingetogenheid; een fijner en
koeler vermaak. En ook de Haghespelers
trachtten naar deze distinctie; hun werk deed
denken aan een fries voor de voorname
Engelsche nursery, er was maat gehouden en tel
kens trof een geestige oplossing. Dramatisch
echter bleek sterke, persoonlijke begaafdheid
noodig waarover niet iedere medewer
kende beschikte orn binnen dat kader
onderhoudend te zijn. Heiligen bleken
physiek voor dit bloemenland niet geschapen, als
tooneelspelers (speelsters !) te weinig geoefend,
de stemmen, het timbre van nagenoeg alle
stemmen, en de wijze van intoneeren deed
herhaaldelijk den wensch opkomen dat men
dergelijke spelen als pantomime mocht
geven. Ook misten wij de zon", de tooverstaf
der moderne belichting"... en leek ons de
fantasie lang niet uitgeput. Waarom bijv.
niet het orchestje, die aardige Chineesche
mu/ikantjes, zichtbaar geplaatst? En dan
tegen een zwart fond, dat de teere kleuren der
costuums, wat flets tegen het felle groen
relief geeft.
Merkwaardig deed zich bij deze ongewone
opgave het meer dan gewoon talent kennen.
Tiliy Lus, ze was als een droom van eeuwige
dingen; haar kort optreden zegevierde over
den avond. Van Dalsum had een waarlijk
groot oogenblik, toen hij als Tai-Fah-Min,
een pracht-masker, op zijn steigerend, denk
beeldig ros, bmnenstoof. Herman Kloppers,
gelijk gezegd.was hetgeheimzinnigen bezielend
trait d'tmion tusschen het roerend goed en de
onzichtbare wereld. Ook Anton Verheyen
maakte iets bijzonders, een wonderlijk zacht
Chineesch godje, van den geest Ling Won
Kranig sloeg Kommer Klein met een geweldig
zwaard Saartje Heyblom den kop af. En de
wijze waarop deze doode" toen in alle be
scheidenheid wegdribbelde, was een der
meestgeslaagde moment-opnamen. Om de atmosfeer
te wekken en de geschiedenis in haar samen
hang te doen uitkomen, had men voor den
jongen held Whoe Hoe Git een lyrisch geaard
acteur moeten kiezen. Dick van Veen, plastisch
verrassend, miste de poëzie voor een sprook
jesprins. Moet het niet zijn, waar hij nadert of
de fluit van jade" ginds, in de verte, klinkt
over het verliefde zonneland? Cees Laseur,
de perverse tegenstander van den frisschen
jongeling, op het programma Narcis"
geheeten, deed een gooi naar Beardsly; het
bleef wat te opzettelijk. Onder de overigen
nogal cliché, de slavinnenhandelaar van Theo
Fre.nkel naar Shakespeare", de wijsgeer
van Eugène Gilhuys naar Oedipus."
Met alle waardeering voor wat bij dit eerste
optreden a la Chinoise door de Haghespelers
geboden werd Frans van der Kooy, had
het vast decor ontworpen, Rie Cramer de
costumes geloof ik toch, wanneer ik bijv.
denk aan de fascineerende Oosterlingen" van
Harry van Tussenbroek, dat het nog anders
kan; ongemeener. TOP N A E F F