De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 17 december pagina 7

17 december 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

17 Dec. '21. No. 2321 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DE SALON D'AUTOMNE 1921 Altijd is, met den Salon des Indépendants, de Autómne de belangrijkste manifestatie der jongeren. Het is aar dat schier al wat iets zoekt, iets nieuws wil, vooruit, en niet loopen over de kale paden hunner ouderen, zich verzamelt, teneinde hun krachtig-jonge streven te doen zien, ingang en wie weet waardeering, te doen vinden. En toch is Parijs zeer curieus wat het ,,te zien zijn" harer jongeren betreft! Het heeft deze overeenkomst met Holland, dat men al zeer goed op de hoogte moet zijn om de waarlijk belangrijken onder de jeugd te kunnen bewonderen. In Holland is het nog sterker dan in Frankrijk, in Amsterdam bijvoorbeeld vertoonen de beste talenten zich zelden of nooit; noch kunsthandelaren, die beter blijven bij wat al een naam zich gemaakt heeft, noch de vereenigingen, waar de collega's het sterke nieuwe schuwen, noodigen de besten uit. Daarentegen is er, zeker sinds den oorlog, in Parijs een sterke neigJng bij vele kunst handelaren om de besten der nieuweren tot zich te trekken: mij althans zijn geen waarachtige talenten bekend, die niet een handelaar tot steun hebben. Wat de handel hun geeft moge nauwelijks genoeg zijn om van te leven, hij moge koopen tegen fnmJme prijzen het is zijn recht hij ontneeiifrt toch maar een aantal artiesten de drin gendste zorgen, het tijdrooyende, energie verspillende van relaties zoeken, hét ver nederende vragen om te verkoopen. En dan, de Parijsche jongere kunst is zeer inter nationaal; wat iri Parijs gemaakt wordt, wordt ook in Londen en New York ver kocht ; de Franschman zelf kijkt, als de Hollandsche verzamelaars, den kat uit den boom en koopt eerst, als het schilderij een zekere waarde begint te krijgen. Toch, hoe vaak heb ik van landgenooten hier de klacht gehoord, dat zij al die, zelfs beroemde, kunstenaren nergens konden vin den ; dat alles verborgen blijft in de boven kamers van den handel. Gelukkig zijn er de twee moderne Salons. En daarvan begint d'Autómne 1921 een nieuwe periode in de Fransche kunst. De 'verschrikkelijke oorlog, die diep in den Franschen geest heeft ingevreten, die geen mensch ongeschokt heeft gelaten, heeft een zwaarder aard aan de kunstenaren gegeven. Het is alsof d'avant guerre" een eeuw geleden is. Het heeft zoo ontzettend lang geduurd, en hij was zoo bar en bar de oorlog, dat het niet meer mogelijk is dood gewoon dór te gaan, daar waar men zes jaar geleden moest ophouden. De eerste salons 1919 en 1920 droegen daar nog niet zoo het kenmeik van. De oorlog had alle denken gekrenkt, stopgezet, verdoft, het is dus geen wonder dat de kunste naars, vol verwondering over hun plotselinge vrijheid, niet wisten wat aan te vangen, aarzelden, oude studies oprakelden, zoo in eens geen nieuwe geesten konden bewustworden, omvatten, uitdrukken, en dus, of vór oorlogsche ik heb neiging te zetten voorhistorische, zó'n tijdperk ligt er tusschen stukken vertoonden, of op hun oude, tóch beproefde wijze voortgingen. Tot het bewustzijn opkwam dat het zóniet langer ging, dat de tijden rijpgegroeid waren met ernst, dat het leven fel en heftig, grootsch en leelijk geweest was, en dat, waar ware kunst steeds het leven beeldt, een ware kunst rijp en zwaar, grootsch en heftig zijn moest. Langzaam, zeer langzaam, hebben enkelen dit begrepen.' Zeker, er zijn er duizenden over wie het leven gaat als een lach-film, die niets hebben begrepen van nieuwen tijd en nieuwen geest, die voortgaan hun charmante wandmeubeltjes te maken en die nooit zullen weten of bevroeden dat schilderen is een ziel in vorm uit storten over een vlak. Vandaar ook dat de Parijsche critiek de nieuwe ernst aanduidt met opschriften als: Les jeunes sont tristes !" Het moet erkend worden, dat te velen dier jongeren op dezen Salon ontbreken om een volledig overzicht te krijgen. Al exposeert de Segonzac hoe wel hij dit jaar zich belast had met de geheele verdeeling en plaatsing op den Salon , zijn vriend en geest verwant Lucien Albert Moreau ont breekt helaas. Met Moreau ook Boussingault, evenals Dufresne, Derain, van de ouderen (als geestesrichting) Matisse. Zelfs al zouden al die as" geëxpo seerd hebben, nog zou wellicht Dunoyer de Segonzac gedomineerd hebben zooals hij dit jaar ten tweeden male doet. Er is zelfs een opmer kelijke ontwikkeling sinds den Salon des Ind pendants van dit voorjaar, waar een groot doek met twee naakten wel vol schoonheden was, rijp en gedegen, volbloedig, rasecht, sensueel, brillant van zware overweldigende schilderwijze, maar toch nog te losgelaten inde contour, te on vast van détail-constructie; waar een landschap (boomen over stil, diep water) te mat bleef, een ontwikkeling nu, in drie eenvoudige, kleine landschappen, naar het ten volle verantwoorden van vorm, het doen voelen van het volume der dingen onder de zware verfvlakken. De geest van Segonzac is een gedeelte van den Franschen geest die 't buitenland te weinig kent. Het is de soliede, degelijke, maar op z'n Fransch, tintelend levende; het is een onrustige, maar sterke; een gezonde, maar sensueele; een sterkdiepe, maar geestige geest, het is l'esprit van den Parijzenaar over het gemoed van Gromaire, Le Repos des Paysans Jean Marchand, Maternit wie de aarde oprecht bemint, de aarde zwaar en bruin, de boomen groot en kaal, de luchten droef en grijs. Een der groote verdiensten van Segonzac en Moreau is, dat, toen vór den oorlog het cubisme hoogtij vierde, toen allen en allen aan den leiband liepen van de extre misten en niemand voor vol werd aangezien die een ei niet hoekig wist te maken, dat zij toen al vast in hun schoenen stonden en, zonder rechts of links te kijken, voortschre den, onderschat en ongevolgd, naar een bewust doel ! Dat zij vór den oorlog al na-oorloogsche kunst hebben gemaakt ! Een afzonderlijk woord van hulde komt zeker den placeur Segonzac toe. Zelden zag ik een Autömne zoo uitstekend samen- en uitelkander gehouden. Het probleem was: verschillende tendenties te doen gelden, de belangstelling over bijna dertig zalen te verdeelen zonder de (zeker niet dertig in aantal) sterke talenten te verdrinken in de massa door elk in een zaal te hangen. Verder is er in Parijs zeer sterk . een hiërarchie (zelfs onder de modernen); de ouderen" hebben recht op hun centre de panneau". Bovendien zijn er allerlei ismes (impres sionisme, neo-impressionisme, cubisme, neoCubisme, etc.) groepjes, chafreHes" die liever samen hangen dan zich aan scherpe tegen standers te wonden-, liever satelliet zijn om hun zonnetje, dan zelf sterk in de ruimte. Dit jaar is dat alles al bijzonder goed uit elkander gehouden al zou er het verwijt te maken zijn dat de retrospective expo sitie van lithographieën van Daumier niet gescheiden had mogen worden in twee ge deelten, geplaatst aan de twee uiterste zijden van het geweldig groote Grand-Palais. Al komt ook de retrospective Caillebottc, door een Daumier-wand gescheiden, niet tot haar recht. Maar wat de modernen betreft, is het arrangement volmaakt. In een kleine ro tonde (salie II) ?-- eerezaaltje van den Salon de la Nationale zijn degenen wier streven ik aanduidde vereenigd: de .Segonzac, Jeati Marchand, Gromaire en Conrad Kickert; zalen verder heeft AndréLhote zich omringd met hen die zijn invloed ondergaan, Bissicre is er de fijnste onder, met Robert, een Zwitser, een Fransch talent onder Ingres invloeden heelemaal aan 't eind van een lange rij zij zalen zijn de laatsten der cubisten om Léger vereenigd; in een anderen vleugel, weer heelemaal aan 't einde van een reeks onbeduidende zaaltjes, is de grappenmakerij als 't ernst is, is 't al te treurig der dadaïsten met Picabia als opperclown, als chef dada"stamelaar; een Russische zaal in een groote rotonde met zeer stijlvol beeldhouwwerk te midden van inter nationale schilderijen; weer een vleu gel en een Belgische afdeeling houdt even de aandacht gegrepen en valt' daarna bitter tegen; tegen het einde (de laatste zalen) een zaal jongeren zoo van die bijna in Zaal 11 konden hangen en men er toch maar liever niet had om terug te komen bij Daumier na van Dongen's wuften wand gepasseerd te zijn. Marchand is dit jaar het groote succè;, van den Salon. Zijn Mater nité", zwaar en groot, breed van teekening, somber van toon, lieflijk van uitdrukking, classeert hem voorgoed onder de ernstigsten van de opko mende, na-oorlogsche generatie. En een particuliere tentoonstelling die enkele dagen later geopend is in de galerie Barbazanges bevestigt dit. Die tentoonstelling is een afzonder lijke beschouwing waard. Een uit voerige bespreking van allen dezer groep is daarom voor Holland en speciaal voor Amsterdam te meer van belang omdat ik kan aankon digen dat eerstdaags daar ter stede een poging zal gedaan worden het beste der jongere Franschen tentoon te stellen en denzelfden ingang te doen vinden dien zij hier in Parijs reeds genieten. Tot hen behoort gedeeltelijk de, in leeftijd jongere, in diepen ernst ou dere, Gromaire. Ons is zijn oeuvre te wel bekend na een expositie in de galerie La Licorne (dit voorjaar) om hem alleen naar het sombere doek van den Salon te beoordeelen. Want dit, voor hem, groote doek, is niet zijn beste werk. En toch, hoe groot zijn de vormen gehouden, groot van haast caricaturale, strenge omlijning van bonkige, hoekige, schier wanstaltige vormen, groot van allerzwaarst bruinen, fonkel diepe zwarte-blauwen. Eenvoud en evenwichtigheid, direct en simpel een uiterste van kracht van karakteriseering, Breugheliaansch, herinnerend aan de ge broeders Le Nain is deze Repos de paysans" ! Gromaire zal als hij door blijft geven wat hij aankondigt, zijn generatie overheerschen als een stugge, rotsche, felle, levende schildersvorst. Monsieur Lhote na Monsieur Ingres volgt Monsieur Lhote blijft een curiosum onder de Parijzenaars: het is wonderlijk hoe deze theoreticus nog aan zoo'n grooten aanhang komt. Hij is alles behalve een geboren schilder, hij is het type van den on derwijzer. Als onder wijzer, zeggen zijn leerlingen, moet hij uitstekend zijn. Het is even wonderlijk te zien, hoe theoretici onderde schilders on bewust mee draaien met de veranderde wind, Picasso renon ceert aan het cubis me intégral" en keert weer eens naar Ingres terug, een Ingres met waterzuchtige model len. Maar enfin, het wordt weer herken baar wat de heeren voorstellen, al genee ren zij zichniet om z vaak en zósterk hun draai te nemen dat hun overtuiging en karakter onherken baar worden. Welnu, Lhote draait mee en de man die eens een onderwerp drie maal exposeerde, gewoon, half cubistisch, heelemaal vercubist, die dus toonde dat hij 't op alle manieren wel kon, dat n manier dus e£n maniertje en geen noodwendige, niet anders kunnende, vizie was, wordt dan ook maar méreajist,ijjcher, tenminste goed herkenbaar. ^ '.' En zóde cubisten Léger, Gleizes,; half terug gekomen en dus, qua karakter, geheel verloren. Nu in een uithoek van den Salon weggezonden, de verwaten bende die niets dan hoon over had voor wie het schoone evenwicht tusschen natuurlijkheid en opvat ting wisten te bewaren, die ieder jaar. een hunner tot genie bombardeerden om hem direct weer te verketteren, zoo als zij schou derophalend en kwaadsprekend intrigeerden tegen allen die zij achterlijk scholden en nietmé-kunnend ! Niet mé, waar zij nu, de wind waait andprs, mékomen. Erkennen wij direct, ds&, 't cubisme noodwendig is geweest, een tijdelijk noodzakelijk kwaad. Dat er tal van.curieuse zoekers onder geweest zijn en dat het oude doch tévergeten elementen aan de moderne kunst heeft toe gevoegd. Wij hebben er doorheen moeten ploeteren om op nieuwe paden te gaan. Zij het dan nu ook afgedaan. Deze Salon d'Autómne is de ondergang van het vóroorlogsche. Mij rest een woord voor Caillebotte. Te zeer heeft men de neiging hen die bevoordeeld zijn, geldelijk, boven- collega's, te drukken met het tiquet amateur". En waar dan bovendien zoo een schilder nog naief genoeg is om zijn lieve vrienden te helpen iets voor anderen te doen, te koopen en zoo een collectioneur te worden,daar is dat tweede tiquet genoeg, voor jaren, om zelfs een echten schilder geen schilder" te doen zijn. De Salon d'Autómne heeft het nobele idee gehad om door een retrospective Cail lebotte dezen de hem toekomende plaats te geven. En is daarin niet geslaagd. De oud eigenaar van de zaal in 't musée du Luxembourg was niet vergeten, de schilder wél. De blindheid en de onrechtvaardigheid van 't publiek zullen hem, na deze laatste keer dat hij gezien zal worden, voorgoed terug stooten in vergetelheid, want zijn werk, te samen gebracht, heeft niet de kracht gehad hem een rang te geven. Maar laten wij eerlijk blijven: als vele dezer stukken gesigneerd waren geweest en het is een zwaar vergrijp dat zij het konden met de beroemde namen zijner vrienden Manet, Degas, Renoir,Pissarro, Sisley", Monet, dan had dat zelfde onrechtvaardige publiek staan gapen van bewondering voor deze zelfde, in hun tijd zér goede, doeken. Want schilderkunst is een kunst voor kijkende blinden. CONRAD KICKERT A. Dunoyer de Segonzac, Paysage HIIMIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIMMII DE HAGHESPELERS IN 'T VOORHOUT, De gde mantel", door G. Hazelton en J. Benrimo. De ziel van dit bekoorlijk divertissement was Herman Kloppers. Op het programma heet hij de handlanger," in tooneeltaa! zou de inspiciè'nt" beter zijn en in het pro gramma-bijschrift noemt de heer Ezerman hem niet meer of minder dan: den vertegen woordiger van het Noodlot. En daarvan hing waarlijk wel iets om dezen rare n Chi nees, den y.ichtbaar-onzichtbaren, onaandoenlijken beredderaar van den grootcn Confucius. Door hem hij zwijgt in alle talen en doet niets dat de ?andacht vraagt, en toch is hij het door wien wij blijven geboeid ? be grepen wij iets van de, in letterlijken zin ,,dood"-gemoede!ijke, harmonische atmosfeer van het Chineesch sprookje, waarin guden en menschen, heiligen en duivelen, met de natuur vergroeid, huiselijk met elkander verkeeren. Van de gelatenheid en van het onwrikbare.... In dit hemelsch rijk verwondert zich niemand meer, de overgave is volkomen, want ieder weet al bij den eersten gongslag, dat alles komt, zooals Herman Kloppers vindt dat het komen moet. Was er nog meer Chineesch? Mijn ethnologische kennis beperkt zich tot het mooie boek van Henri Borel, dat ik met deze Amerikaansche scherts, niet in n adem zou durven noemen als hij het in het Vaderland van 26 Nov. niet. zeil had gedaan; tot den Chinceschen koopman, die uren-aaneen, als een inge zakt lampionnetje, neergehurkt zit on "de trede van de Indische voorgalerij, in vertrou wen dat de spraakzame Nonna eindelijk den mond moet sluiten en haar blik alsdan zal willen rusten op zijn liefdevol uitgestalde waar; tot Li-Taf-Po en Das lied von der Erde" zwijg-stil....; en tot mijn beste theekopjes. Wie de onverdroten vlijt van dit volk zonder acht-uren-dag langer mocht gadeslaan, zegt eerbiedig met Cor Ruys: ik buig" Maar als we ons dan herinneren, dat deze bewonde renswaardige broeders muizen eten.... levend aan de vork geprikt en in het kokend vet gedoopt.... dan weten we weer niet rerht waaraan we ons te houden hebben. Dat wisten de heeren Hazelton en Bcrimo vermoedelijk ook niet. En aangezien niemand het weet, viel het hun niet moeilijk het verzet van eeuwen tooneelgeschiedenis voor een keer te breken met de verrassende conventies van een oudere en ongetwijfeld gavere cultuur. Het eenige gevaar is, dat de aldus gewekte lankmoedigheid slechts tot op zekere hoogte inspireerend werkt. Niet ieders fantasie is willig een geheelcn avond lang naar de bewaarschool terug te gaan; niet ieders fantasie is in staat met Balzac op den muur te schrijven: Voila un Rembrandt", en er dan een te bezitten. Dit primitivisme" -- ik vraag patent op het woord is voor ons ook al weer niet z nieuw en tooneel-bestormend als het lijkt. De Onderwijzers" met hun bloempotjes tusschen Damascus en Cicilié' en den zuigeling van lappen, die Esmoreit", den samen wigant," in zijn jeugd voorstelde, deden voor de Chineesche dramaturgen niet onder; Forbes Robertsen heeft ons nog onlangs over tuigd, dat men met voldoende talent best alle requisieten kan versmaden, en de ver beelding van het kind, de oneindige en mach tige, was altijd een uitgemaakte zaak. Wij be hoeven, om daarvan bewust te worden, geen hengel" meer te zien met de bijvoeging: dit is een treurwilg", of een stellage van stoe len en voetbanken onder het motto: bloemenboot. Lang vór de Timbertown-follics opstonden, hebben we met dergelijke dra matische middelen, tram" gespeeld en geurige thee gedronken uit leege kopjes. Maar zoo min als ons leven op den duur door al deze denkbeeldige heerlijkheden gevuld blijft, zoo min helaas houdt het tooneel ons zoet met een principieel: ik zie, ik zie, wat jij niet ziet." En waar is bij dezen eenvoud" de con sequentie? Het toestel" dat werd opgedragen om het web" te vormen voor een menschclijke spin", de serpentines, welke dit monster nau'velijk uit zijn lijf spon, de sneeuwstorm van confetti.... Moeten \ve deze vernuf tige verzinsels inspiratie noemen, dit artistiek gezelschapsspel een tooneelgebeurtenis? De auteurs van ,,De gele Mantel" hebben zich op onze welwillende medewerking ook niet geheel durven te verlaten. Zij plaatsten vór den rebus den beklagenswaardige!! Cor Ruys (den tolk) en gelastten hem bij eik grapje met een gezicht van is-ie-goed ?" te vertellen wat het nu eigenlijk verbeeldde." Inderdaad bleek hij voor onze zwaar beproefde verbeel ding een steun. Sh'ikespeare mag genoeg hebben aan fkn Muur van Pryamus en Thisbe, dat bewijst nog niets voor ieder ander auteur. Er zijn er, die eenige tegemoetkoming behoeven. Heeft liet naturalisme gedurende enkele jaren het even wicht bedreigd, de fantasie onzer reukorganen verwend mi't den geur der gebraden coteletlen op Voerman Henschel's disch, die tijd is lang voorbij, de rol welke thans decors en reqmsieten spelen op ons toon-aan«evend tooneel is niets onbescheiden en in het algemeen juist doeltreffend voor elk stuk in zijn soort. De hulde, die in dit verband o.a. Eduard Verkade toekomt, is van degelijker datum dan het succes van deze Chineesche foily." LJit neemt niet weg, dat het een kunststuk mag heeten, gegeven deze middelen, de zeer heterogene bestanddeel-en van den Gelen Mantel" aaneen te voegen, atmospherisch te belichten, zoodat er een zekere opvatting uit blijkt, n doorgevoerde -stijl verbindend werkt. En dit leek mij dan ook niet gelukt. Het bleef een staalkaart van mogelijkheden, aan den eenen kant niet onwezenlijk, niet poë tisch genoeg, aan den andere te weinig ironie. Tusschen datgene wat de hoofdzaak geworden was, de ietwat verdachte bloemcnspraak der Amerikanen, waaraan Stellwagen's vertaling litterair cachet had gegeven, vonden we een paar dichterlijke waarden, overgenomen vermoedelijk uit de oude volkslegeiiden, zoo als die o.a. door Liao Tsai werden verzameld. Het afscheid van Tsjie Moe van haar zoontje Whoc Hoe Git, den interen jongen held, haar hemelvaart langs het gouden trapje naar den voor-vaderlijken geest L-ing Won, voor welke waarlijk innige ontroering wij Tilly Lus voor een groot deel erkentelijk mogen zijn, en het allerliefst figuurtje v.in Pruimebloesein (Lily Bouwmeester) het meisje, dat bjreid is haar moeder voor de helft" af te staan a'in haar ouderloozen minnaar. En hoe aardig is het geschenk dat zij den jongen man meegeeft, haar muiltje, warm van haar voet, waarmee hij in de uren van tegenspoed maar te kloppen zal hebben om haar geest" bij zich te roepen. HecM de onzichtbare wereld wiekte voor ons op.... Wanneer ze daarop heengaat, loopt Pruimebloesem een klein beetje mank.... Immers, hij nam met het muiltje een stukje van haar wezen mee. Is dit niet bekoorlijk? Is dit niet juist wat wij soms voelen in een, naar den voet gjbolden kinderschoen, iets van de ziel.. . . alsof er nog wat van het kind in wa. achtergebleven? Door dit weinige, dat den avond waard was, werd ons duidelijk hoe, mei en ondanks de primitiefste middelen, een Chineesch sprookje zou kunnen bloeien op het tooneel, maar deze fragmenten waren te schaarsch om er al het overige op te stemmen. En evenmin bleek de geest toereikend. Reinhardt, die in zijn Chineesche dagen over drie kostelijke komieken" beschikte, geneerde zich niet de geheele geschiedenis naar dien kaut over te Ualen, zózelfs, dat de poëzie van een Moissi het tegen hun zotte invallen aflegde. Dit was brutale, maar fleurige impro visatie, waar de zaal om schudde, in de over tuiging dat er aan het stuk niet veel verbeurd kon zijn. De geïnterneerden uit het land van Shakespeare toonden ons de clownerie naar hun aard, in haar ingetogenheid; een fijner en koeler vermaak. En ook de Haghespelers trachtten naar deze distinctie; hun werk deed denken aan een fries voor de voorname Engelsche nursery, er was maat gehouden en tel kens trof een geestige oplossing. Dramatisch echter bleek sterke, persoonlijke begaafdheid noodig waarover niet iedere medewer kende beschikte orn binnen dat kader onderhoudend te zijn. Heiligen bleken physiek voor dit bloemenland niet geschapen, als tooneelspelers (speelsters !) te weinig geoefend, de stemmen, het timbre van nagenoeg alle stemmen, en de wijze van intoneeren deed herhaaldelijk den wensch opkomen dat men dergelijke spelen als pantomime mocht geven. Ook misten wij de zon", de tooverstaf der moderne belichting"... en leek ons de fantasie lang niet uitgeput. Waarom bijv. niet het orchestje, die aardige Chineesche mu/ikantjes, zichtbaar geplaatst? En dan tegen een zwart fond, dat de teere kleuren der costuums, wat flets tegen het felle groen relief geeft. Merkwaardig deed zich bij deze ongewone opgave het meer dan gewoon talent kennen. Tiliy Lus, ze was als een droom van eeuwige dingen; haar kort optreden zegevierde over den avond. Van Dalsum had een waarlijk groot oogenblik, toen hij als Tai-Fah-Min, een pracht-masker, op zijn steigerend, denk beeldig ros, bmnenstoof. Herman Kloppers, gelijk gezegd.was hetgeheimzinnigen bezielend trait d'tmion tusschen het roerend goed en de onzichtbare wereld. Ook Anton Verheyen maakte iets bijzonders, een wonderlijk zacht Chineesch godje, van den geest Ling Won Kranig sloeg Kommer Klein met een geweldig zwaard Saartje Heyblom den kop af. En de wijze waarop deze doode" toen in alle be scheidenheid wegdribbelde, was een der meestgeslaagde moment-opnamen. Om de atmosfeer te wekken en de geschiedenis in haar samen hang te doen uitkomen, had men voor den jongen held Whoe Hoe Git een lyrisch geaard acteur moeten kiezen. Dick van Veen, plastisch verrassend, miste de poëzie voor een sprook jesprins. Moet het niet zijn, waar hij nadert of de fluit van jade" ginds, in de verte, klinkt over het verliefde zonneland? Cees Laseur, de perverse tegenstander van den frisschen jongeling, op het programma Narcis" geheeten, deed een gooi naar Beardsly; het bleef wat te opzettelijk. Onder de overigen nogal cliché, de slavinnenhandelaar van Theo Fre.nkel naar Shakespeare", de wijsgeer van Eugène Gilhuys naar Oedipus." Met alle waardeering voor wat bij dit eerste optreden a la Chinoise door de Haghespelers geboden werd Frans van der Kooy, had het vast decor ontworpen, Rie Cramer de costumes geloof ik toch, wanneer ik bijv. denk aan de fascineerende Oosterlingen" van Harry van Tussenbroek, dat het nog anders kan; ongemeener. TOP N A E F F

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl