De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 17 december pagina 8

17 december 1921 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 Dec. '21. - Nb. 2321 EEN MIDDEL TEGEN DRONKENSCHAP Teekening voor de Amsterdammer" van Gèorge van Ratmüonck Rechter Brown te New York heeft, na eenise honderden gevallen van dronkenschap behandeld te hebben, in arren moede aan de vrouwen der beklaagden den raad gegeven, om een kiekje te nemen van haar man, als hij dronken thuis komt, en dat op een goed zichtbare plaats te hangen. X INIIHIIH umi timiiiiiii iiiiiiiii mimi»mui in iiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiliiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Fruin heeft de beroemde Tien jaren steeds zoo goed als ongewijzigd laten herdrukken. Zoo ook thans Huizinga; wel spreekt hij van talrij ke wijzigingen, die hij heeft aangebracht, maar zij raken evenmin den opzet en de structuur van het boek als den feitelijken inhoud. Wat hij gedaan heeft, zegt hij terecht, is behalve verduidelijken, verbeteren en toevoegen, voor al temperen, verzachten en verhelderen ge weest. Zoo wordt b.v. in den titel van hoofd stuk IV de teugellooze verbeelding van het heilige" getemperd tot: de verbeelding van het heilige," Zoo heeft dit mooie, aantrekkelijke, maar vooral diepzinnige boek zijn weg gevonden; moge het weldra den mijlpaal van den derden druk bereiken. H. BRUGMANS DR. F. PIJPER. Het modernisme en andere stroomingen in de katholieke Kerk. VIII?221. Amsterdam, S. L. van Looy, 1921. Het boek, dat onder genoemden titel een elftal historische opstellen bevat, is blijkbaar de-vrucht van gezette, ingespannen studie. Evenwel moeten we het onder meer dan n opzicht minder geslaagd achten. Vooreerst wat den titel en den inhoud van hetzelve betreft. Wijl de schrijver, zooals de Voorrede te verstaan geeft, met de katholieke Kerk bedoelt de roomsch-katholieke Kerk, zim hoofdstukIV: D? Tractarians of het Puseyisrne in de Anglicaansche Kerk, en hoofdstuk V: Kardinaal Newman, beschrijvend diens over gangsproces tot de katholieke Kerk,een zuiver hors-d'oeuvre, en worden niet gedekt door den titel van het boek. Dit geldt, alhoewel om een andere reden, van de hoofdstukken I: Febronius, II: F. de Lamcnnais, III: Georg J. HUIZINGA, Herfsttij der middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. Tweede herziene druk. Haarlem, H. ? D. Tjeenk Willink, 1921. Van herdrukken plegen wij geen melding te maken. Wanneer wij een uitzondering maken voor Huizinga's Herfsttij der middel eeuwen, dan is het alleen om onze voldoening uiit te spre_ken over het feit, dat zulk een boek hv twee, jaar tijd moet worden herdrukt. Een boek, dat waarlijk niet voor de hand van velen ligt, 'dat geen muziek is om van het blad te spelen, dat over onderwerpen handelt, waar voor stellig geen* algemeene belangstelling bestaat zulk een'boek in tweede uitgave ' voor zich te zien, is verrassend en verheugend teyens, ., ~ _ Deze tweede druk heet op het titelblad: . 'V1iê'r4ien; Dat:is ook inderdaad het geval, maar volstrekt, niet in die mate en op zulk een schaal,dat de structuur van het boek is veran-. deftrkProt Huizinga zegt terecht, dat wie voor ; v n herdruk van zulk een werk staat, de keuze ?.?'- hejsft tusschen twee uitersten, f het onver" anderd te laten of het opnieuw te schrijven.Het laatste is eigenlijk onmogjlijk; het zou beteekenéh, dat men niet onmiddellijk het beste heeft gegeven wat men vermocht. Daarom ook .hebben verreweg de meeste auteurs aan de qngereptheid van hun werk niet geraakt; ?HiiiillliiiiiiiiiiMliiiiilimiiiiiiiiiilllimiMitmiiiiHiiiiiiiuitiiiiiiiiiiiiHiiiMiitiiiiiiiiiiii IIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIUMIIIHI WAAROM NIET ? . Fantasie door F. DE SINCLAIR .(Met teekeningen voor de Amsterdammer" van Is. van Mens) In zalige luiheid lig ik op het mos van een eilandje in de stille paarse zee van bloeiend heidekruid. Het eilandje is groen; het paars omspoelt de oevers rondom, doch geen enkel heide plantje is op de glooiingen of bovenop te vinden; groen, heerlijk smaragdgroen mos, dik en veerkrachtig als een kostbaar kleed, ligt hier gespreid tusschen de zilveren stammetjes van een groep jonge berkenboomen; de kartelblaadjes fluisteren. Ik ben moederziel alleen op dit groene eiland in de paarse zee, met wat metaalglanzendc zweefvliegen, een ronkende bombus en twee stoeiende citroenvlinders. Wijd over mijn Robinsonade koepelt de blauwe hemel. Ineens ritselt er iets dicht bij mijn voeten en als ik wat traag het hoofd hef," zie ik een wild konijntje in de erica zitten. Ik houd me doodstil; het heeft me nog niet ontdekt, de wind is naar me toe. Toch speur ik onrust bij het diertje; het kopje zelf is stil, maar de ooren flappen en wenden gedurig, zijn flanken gaan snel op en neer, uit de groote vochtige oogen spreekt onmiskenbaar de hartkloppende angst. Roetsch! Weg schiet hij in de paarse zee en 't valt me op hoe stakkerig nietig zijn lijfje eensklaps schijnt in dien ren om het leven. Een minuut later spoelen op mijn eiland twee heeren aan met een hond, die vastzit aan een gevlochten leeren riem. Ze bekijken me even alle drie: in den hondeneus komt iets duidelijk minachtends, als het dier mijn lucht te pakken krijgt, wendt hij verachtelijk den kop; de andere twee keeren me den rug toe; dan spoelt het drietal de zee weer in. Ik ben overeind gekomen en neem de heeren rustig op. Het zijn beiden niet heel krachtig gebouwde jonge mannen met iets 'övergesoigneerds in hun verschijningen. Ze dragen groene tyrolerhoedjes met gemzenpluimen versierd, groen loden sportpakkeu, sterk getailleerd met. opgepofte mouwen, de wijde broeken worden ineens heel nauw aan de knieën en daar gevangen in rechte, geellederen beenstukken, zoodat het is, of ze op trechters loopen; over hun schouders hangen aan glanzende riemen weitasschen met macramékantjes en franjes versierd; daar naast bungelen thermosflesschen met nikke len koppen; ze hebben leeren armbandjes aan met horloges er in; in hun handen ein delijk dragen ze hun geweren, fraaie luxe wapens met veel gcglans van gepolijst staal en blinking van nikkel of zilver. Teekening voor de Amsterdammer" van B-.,van. Vlijmen iiiiHiiiiiiiiiiiiinuiiiiilllillltimi llllllllllllllllllllllliiiiiiiltlllliiiliiiiiiii Hermes. Moeilijk toch kan men afwijkende meeningen van n enkel katholiek schrijver noemen een strooming in de katholieke Kerk, zoo althans strooming in letterlijken zin moet verstaan worden. In dit verband vinden we de t tels der hoofdstukken VIII: Het modernisme van Schell, IX: Het modernisme van Loisy, hoofdstuk X: Het modernisme van Tyrrell niet gelukkig gekozen: die titels toch doen ver moeden, dat hè* modernisme der genoemde schrijvers met elkander niets of weinig ge meen heeft, terwijl er toch in de hoofdzaken veel overeenkomst vatt aan te wijzen. Terecht wijdt professor Pijper een hoofdstuk, wel wat beknopt, slechts negen bladzijden, aan het Amerikanisme, daar zijn invloed op het mo dernisme niet te ontkennen valt. Vooral de uiteenzetting der behandelde' stof lijkt ons minder geschikt om niet te zeggen on geschikt, om de lezers te doen zien, orrïwelken inzet de geweldige strijd gestreden wordt (tusschen de behandelde schrijvers en de katholie ke Kerk.)" De schrijver geeft te veel details, te weinig hoofdlijnen; hij analyseert, soms pijnlijk nauwgezet, een of meer boeken der genoemde katholieke (en protestantsche) schrij vers in plaats van een synthese te maken van hunne onrechtzinjiige- leerstellingen en de door hen aangevoerde bewijzen. Het laatste hoofdstuk: De veroorxieeling van het modernis me door den pauselijken Stoel, maakt hier een lofwaardige uitzondering: het biedt een vrij volledige opsomming der pauselijke aktenstukken in zake he,t modernisme, alsook den overzichtelijken inhoud ervan. Of we dan voor het verschijnen van Dr.' Pijper's boek geen enkelen titiliteitsgrond erkennen? Wel zeker: het boek zal met vrucht worden bestudeerd vooral door hen, die v<:n katholieke boeken niet gediend zijn, want zij vinden hier ampele stof bijeen om zich een goed begrip te distilleeren van de dwalingen, die in de negentiende eeuw de katholieke Kerk beroerden, en van de onwrik bare overtuiging bij de hoofden dier Kerk omtrent hare onfeilbaarheid in de leer. We mogen den schrijver den lof niet ont houden met groot succes naar onpartijdigheid te hebben gestreefd. Met enkele beweringen kunnen we echter niet accoord gaan: de mee ningen n.m., dat Newmfn's katholieke over tuiging veel meer een zaak geweest is van neiging des harten dan van verstandelijke redeneering (bl. 72), dat de Syllabus, bevattend 65 stellingen der modernisten, gepubliceerd 7 Juli 1907 door het H. Officie, den indruk maakt van eenige overhaasting (bl. 209), dat de brief van Pius X aan kardinaal Qruscha, aartsbisschop van Weenen, en de brief aan den aartsbisschop van Fermo en de bis schoppen van Picene naast lofuitingen een zuurzoeten bijsmaak" zouden hebben, (blz221). NORMAN ANGELL, die voor het Genootschap Holland-Engeland" in de aula der Amsterdamsche Universiteit Dinsdag j.!, een lezing over Engelsche litteratuur, hield. IttllllllHUIM De liquidatie van het Vereenigd Bezit Amerikaansche Fondsen, Kerkhoven & Co en Gebrs. Boissevain D R. T.H. IH^ V -: *. A ':~. * 3 * -; s O P P E N R A A Y Huize 1. ZiEIJK BUSSINK PiTiljo8nironiialparUel.Zttid4l90enS795 Restaurant la carte Lunch, Aftarnoon-tea, Diners en Soupers Dagelijks muziek d oer het Huls-orkest Nadat in eene, den 20sten September j.l. gehouden, vergadering van houders van Certificaten in dit Vereenigd Bezit tot li quidatie besloten was, hebben administrateu ren met bekwamen spoed uitvoering aan dat besluit gegeven en de fondsen van dat Bezit binnen enkele weken verkocht en rekening en verantwoording van hun beheer overgelegd. Uit die rekening blijkt, dat, na aftrek van kosten en eene noodig geoordeelde reserve van ca, / 50.?per certificaat voor door de belasting-autoriteiten gevorderde, maar door liquidateuren bestreden, eventueel te betalen dividend- en tantièmebelasting, de Certifi caten 1ste Serie met 136 pCt., die der 2de Serie met 130 pCt. zullen betaald worden. Gunstig als deze uitkomst mag genoemd worden, geeft zij op zich zelf nog in verre na niet een volledig beeld van de groote voordeelen, opgeleverd door een op het juiste psychologisch moment onde'rnomen belegging in Amerikaansche fondsen en op een niet minder juist psychologisch moment uitge voerde realisatie van dat bezit. Ten einde de werkelijke beteekenis daarvan in het licht te stellen, wensch ik in korte trek ken de geschiedenis van het Vereenigd Bezit uiteen te zetten. In de jaren 1869 tot 1872, toen er eene ruime keuze van 6 a 7 pCt. rentegevende Ameri kaansche spoorwegfondsen was, besloten bovengenoemde firma's tot aankoop van een aantal soorten dezer waarden, waartegen zij certificaten uitgaven, die uit de rente dezer fondsen eerst 5 pCt. intrest zouden genieten, waarna het overblijvende aangewend moest worden tot aflossing ad pari der Certificaten. Daar" zoo heette het in het prospectus het onderpand waarop deze Certificaten zijn gevestigd, het gemeenschappelijk eigendom is van al derzelver houders, zoo wordt bij uit loting van ieder Certificaat boven en behalve het volle bedrag der af lossing ook daarvoor nog aan den houder afgegeven een Bewijs van Deelgerechtigheid, om na geheele af betaling van het oorspronkelijk kapitaal dezer serie, weder te deelen in de jaarlijksche renten en aflossing." In November 1870 werd de Eerste Serie afge sloten. Met uitzondering van de crisis-jaren 1874?77, konden jaarlijks boven en behalve de rente van 5 pCt. op de uitstaande Certifi caten, meer of minder belangrijke bedragen tot aflossing aangewend worden, zoodat in 1886 van de aanvankelijke ?2 millioen Certi ficaten reeds / 771.000.?afgelost waren. Ofschoon de werkelijke onderpandswaarde van de Certificaten en Bewijzen van Deelge rechtigheid daardoor aanmerkelijk verhoogd werd, paste de beurswaarde zich daarbij niet aan, eensdeels omdat men ongaarne belangrijk meer dan pari betaalde voor een fonds, dat, minimin i IIIIIIIIIIIIHIIIIII iiiitmmiimi iiiiiumiiiimtmiiiiiimiiiiiumiiiiimimiiiiiiuuiiiimmiiiiiMumiiiiiimiii'iiiiiimiiiimuiiimimiitiiiMiitiuiiiiMiMiiMiiiliiim .... twee overgesoigneerde heeren .... En terwijl ik ze zoo nakijk, verschijnen er ineens halverwege den horizon in mijn eilandje meer van die jachtfiguren en nog.... en ginder ook.... in .wijden kring. Dan valt er een schot.... ik zie het witte rookwolkje wegdrijven... iets door de paarse zee... apporteert wat. nee, hij draagt rokken, ze bukt zich.... heft omhoog.... een snel beweegt zich een hond.... hij .... lig ik in de zee van erica .... Kijk, een jager.. 't is een vrouw... iets in blijkbaren triomf vaalkleurig vod.... Ik vrees maar al te zeer, dat het mijn bange konijntje van zooeven is. De kring der jagers wordt nauwer; ze zijn met hun tienen of twaalven. Ze komen nader en praten en schertsen luid in het jargon der beschaafde kringen; het konijntje is blijkbaar de cindtrofee van hun jacht; ze complimenteeren de jonge dame, die het diertje zoo kranig neerschoot. Een reuzeschot, zag...." ! hoor ik er een bewonderen. Ze kijken naar mij met een terloopsche min achting". 't Is waar, ik ben onder deze omstandig heden ook inderdaad hun mindere; zij zijn jagers, ik niet; ik zou onhandigzijnen domme dingen zeggen, als ze me opnamen in hun kring. Ik bezit .geen -geweer, geen acte, geen jacht, ik beheersch ook niet het jargon van dezen edelen sport. Er zijn nog meer dingen, die me beletten ooit een jager te worden. Waar is het schot, zag?" hoor ik nog vragen. En het triumfeerende jonge meisje: Vlak in zijn oogen... .leuk hé?" Ik rek mijn lichaam W2er in zalig welbe hagen, verdrijf een kort ontstellend visioen van groote vochtige oogen in doodsangst en ga peinzen. Eens dreef alleen de honger de menschen ter jacht op wilde dieren, die ze bevochten met levensgevaar, ze stroopten de huiden dier dieren af, maakten die tot kleederen ter beschutting tegen de kou en aten het vleesch. Want in die dagen waren er nog geen slagers; wie vleesch wilde eten, moest het dier zelf dooden. Doch toen de gevaarlijke wilde dieren waren uitgeroeid door den mensch, bleven de run deren, varkens, herten, hazen, konijnen en vogels over. Dan beperkten de toenemende bevolking en de in cultuurbrenging der gronden van lieverlede de in 't wildleving der eerstge noemde drie soorten,doch wijl ze voor menschelijk voedsel onontbeerlijk waren geworden, werden de runderen en varkens tot huisdieren gepromoveerd, de herten, als minderwaardig, stierven uit. De jagers, die immers van oudsher vleeschvoorzieners, slagels-op-afstand waren, zagen hun taak nu beperkt tot het dooden van hazen, konijnen en vogels; de slagers-vandichtbij, die biefstuk en ossenlapjes verkoopen, zorgden voor de rest. De slagers-op-afstand van konijntjes en andere kleine dieren, hadden nu niets meer gemeen met de dappere vlceschvoorziencrs en wilde-dierenbevechters van voorheen, die moesten dooden om te kunnen eten, die den goeden edelen strijd vochten om de supre matie van den mensch boven het dier. Doch dat beseften 'de hazen en konijnendooders niet; zij zeiden: De jacht is een edel bedrijf van oudsher, laten we jagen en ons vermaken met dien edelen sport." Tot.... zoo soesde ik op mijn smaragden eiland in den paarsen oceaan eenmaal bevolking en cultuur ook het laatste stukje hei en bosch en duin zal ontnomen hebben aan de hazen, de konijnen en de eetbare vogels. Dan is de laatste vrije haas geschoten.... het laatste vrije konijntje heeft in 't zand gebeten.... de laatste vrije patrijzen en fasanten zijn uit de lucht getuimeld. . . . hun broeders en zusters zijn huisdieren geworden gelijk tevoren het rund en het varken. De laatste Koninklijke Opperjagermeester is op wachtgeld gesteld het halali is: legen darisch geworden als de tonen van Pan's fluit weitasschen en jachtgeweren, roode rokken, fluweelen petten, groene deukhoedjes met gemzepluimen zijn verschimmeld en vergaan op een dozijn na, dat werd bijgezet in het Schutterijmuseum te Amsterdam. En het jagersjargon der dames en heeren zelateurs en zelatrices van Sint Hubertus.... is een studieobject geworden voor etymologen. Nu de berkeblaadjes zoo fluisteren met den zoelen wind krijg ik een hypnagogisch visioen. Het is zoo. Er zijn geen jagers meer op hazen, konijnen en vogels. Het dooden van dichtbij, een veredeld ko nijn in zijn hokje, een veredelde haas binnen de nauwe afgeschutte kweekplaats van den poelier, uit wiens hand ze eten, het mikken op patrijzen en fazanten in hun kippenloopachtige rennen, het is geen amusement meer, geen sport. Maar en let nu wel! zooals de jacht op beren en tijgers eens verliep in een jacht op schuwe konijntjes, waarbij de jagers toch behielden een vaag besef, dat hun bedrijf iets mannelijk?, iets dappers was, waardoor ze het dooden van al die kleine bange beestjes noch tans een edelen sport bleven noemen, zoo werd, ( Vervolg op pag. ir) .?Een reuzeschot, zag....'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl