De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 24 december pagina 8

24 december 1921 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

r DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 24 Dec. '21. No. 2322 SGHILDERKUNSTKRONIEK MODERNE SCHILDERKUNST IN HET HAAGSCHE MUSEUM MESDAG. I. Deze verzameling zooals ze nu in de Zee straat te zien is, heeft iets verkwikkelijks; ze heeft iets levènds, en dat is, waarnaar in de verzamelingen -moet worden gestreefd. Te veel hebben musea den schijn van doode steden, soms zijn het haast kenotaphen, zoo weinig is er aan schilderkunstige werkelijk heid in. Dit vindt men in deze galerijen niet, ofschoon er kritisch nog te zuiveren overbleef. Anna Abraham's rozen zijn wat ge weet dat deze (nog te miskende schilderes) is en vermag. Zij geeft m een bewogen, fijne kleur niet de stof, niet den vorm, maar meer een zwierige herinnering. Daarin is ze echter zóvoldoende, dat haaf niet zien" miskenning is van een werkelijke schilderes. De twee Allebe's zijn uit verschi'lenden tijd; vijftig jaren liggen er tusschen (57 en 1909) Het schuurtje te Dongen en cte Tijger typeeren den Amsterdammer, leeraar van vele Amsterdammers, die een re actie was op de Haagsche School, maar niet tegen onzen landaard; hij sloot zich"aan bij AUTOBANDEN -?.V.S.M.M Time to Re-tire? (Buy FWo Schitterende Kwaliteiten lage Prijzen - fa verkrijgbaar VOOR NEDERLAND . v. RAIL Leeniarflen het vroeger Hollandsen binnenhuis, was een stoffenschilder enz., meer dan een stemming schilder, als de Marissen; het anekdotische m hem was ons nooit oneigen. Als dieren-teeke naar zou het een aangename bezigheid zijn hem met van Hoy tema te vergelijken maar dat is werk voor een andre keer. Paul Arntzenius is met een groot stilleven vertegenwoor digd; Dr. R. S. Bakels met een logger op de werf (uit 1912) die hem in factuur zeker en in andere opzichten even stellig, verwant doet zijn met de Allebésche Amsterdammers (Witsen is terecht vroeger bij hem genoemd). Maar deze verwantschap is wat de kleur betreft geen geheel-en-al blijvende geweest. Feller accent, Invloed van meer moderne kleurschemata, is onmiskenbaar. Met de vorm is Bakels het moeielijkst; zuiver zijn kleur te houden moet hem een altijd vernieuwend pogen blijven. Bakker Korff is misschien een kleine meester te noemen, maar deze kleine meesters zijn altijd een groot deel van onzen schilderlijken roem geweest. Korff, een uit stekend stoffenschilder, een satyrische, haast venijnige schilder, heeft, en dat schijnen velen nog niet te weten, grooter allure in zijn vorm, dan ge zóhem zoudt aanzien. Daarenboven is de kleursamenstelling van zijn schilderij dikwijls verrassend, en meer dan eens ver fijnd in een feillooze techniek. Hij is voortref felijker dan de goed-ronde Bles (schalksch als een Hollander, uitdrukking van een meer algemeen-begrijpelijken trek; losser schilder)/De Bloeme handhaafde de portretkunst, zij het niet met groote kracht, toch met een zedige innigheid, toen we aan werkelijke kunst in dezen niet te rijk waren.Het romantische wordt hem tot teederheid. De Bock is belangrijker geweest als beschavingsfactor dan als schilder. Hij was in den Haagschen kunstkring het open oog, het willig oor voor wat aan nieuws kwam, en wat aan groots bestond. Hij behoort daarom in de Haagsche verzameling; hij hoort er-in met nog een beter schilderij; hij is toch mér dan zooals hij gezien wordt, de wat de coratieve schilder van bosschen, die een succes, een te groote vraag, op een gevaarlijk pad (dat der gemakkelijkheid) heeft gebracht. Bosboom heeft een kerk, en een koestal; een schilderij en een teekening. Het schilderij van Bosboom is het belangrijkst geworden, zoodra 't te vele détail verlaten werd, en de kleur een flonkende kracht zich heeft gewon nen. Bosboom wordt al doende grooter; een voudiger; met meer ware kracht in zijn kleur. Wat de teekeningen aangaat (deze schilder had de geestigste teekening) de sobere aquarellen, wat wit, wat groen, wat bruin zijn soms zoo smetteloos, dat ze daarin onover troffen bleven. Zwier vindt ge in zijn deelen." Wanneer dat tot een zekerheid bij u is gewor den, is even zeker, dat Bosboom niet voldoende vertegenwoordigd is in deze verzameling. Breitner, de Amsterdammer naar onderwerp, de Rotterdammer van geboorte, de meest Haagsch naar factuur gebleven zijnde, heeft hier een uitstekend stadsgezicht, een nat, weerspiegelendRokin, dat ik zou zeggen, natuurlijke kleur heeft, en ook ruimte van atmospheer. n mui "in iniiiiiiiiiiiii iiii WONDERLIJKE GESCHIEDENISSEN DER STOF DE WERELDAETHER DOOR DR. W. VAN BEMMELEN (Met teekeningen voor de Amsterdammer" van Is. van Mens) Het sneeuwde in den laten avond. Geluidloos daalden de vlokken neder uit de donkerte van den nacht, stildwarrelende glansden ze mat op in het lantaarnlicht en zegen onhoorbaar neer op het witte bed, zich voegende bij de ontelbare vlokken, die reeds uren lang, onafgebroken zich neergevleid hadden. Alles dekte het sneeuwdek dicht : de steenen van de straat, het ijs in de gracht, de takken der boomen. Alle geluid smoorde in de donzen dichtheid der neerdeinende vlokkenzwermen, waarin de enkele voet gangers opdoemden als zwijgende, witbestoven gedaanten en onhoorbaar wegwaasden in de schemerige wemeling der vallende vlokken. Van den middag af had het gesneeuwd en lang voor het ondergaan der zon was, mede met de vlokken, uit het zware zwerk neer gezonken de donkerte van den avond. Dichter was de sneeuwval geworden en dieper de duisternis van den nacht, die zelfs den blanken glans van het sneeuwkleed had gedoofd. Enkel in het schijnsel der straat lantaarns gloorde aarzelend iets op van die Huize J. ZQMEIDUK BOSSINK Pniliomtiriil|U[üil.;iiUI90N5?95 Restaurant a la carte Lunch,Afternoon-tea,Din«r8 en Soupers Dagelijks Muziek door het Huls-orkest Het is een rijtuig rijdend door die vochtigheid, het is een donker spiegelend ding (met een paard ervór; voor den paardenschilder Breitner) rijdend door het wakke weer. De schilderwijze is van een stark-weergevende manier; er is daarenboven frischheid van ont roering in, die deze stadsgezichtenschilder niet altijd zoo open bewaarde. Het is altijd verstandig bij schilders, die r3gelmatig lang een onderwerp behandelen, tusschen deze werken van ongeveer een zelfde voorstelling, een schilderij te hebben, dat met de plotselingheid der liefde bezien, met levendigen drang werd neergeschilderd. Zózijn de bloemen (de witte en roode Lelies) Een ding is nog zeker: er worden nog Breitner's uit verschillenden tijd gemist; ook waterverfteekeningen, stil voor dit hevig talent. IN DEN HAAGSCHEN KUNSTKRING. (NOTI T i ES) Lizzy Ansirigh maakte de Zeven Zonden op n" schilderij; Rie Cramer maakte 3 teekeningen, ieder n Zonde voorstellende (Trots; Lust, en Onmatigheid), in zwart en wit. Oe zoudt ze ook drie deelen van een zeven deeligen Doodendans' kunnen noemen; de dood is haast telkens van de partij. In Lust heeft ze een zwart-en-witverdeeling, die aan van der Stok's verdeeling herinnert. Eén bezwaar heb ik tegen twee derteekeningen : de stoeten er-achter; deze zijn niet voldoende in het geheel verantwoord. Een genoegen was mij dit werk; hoewel niet volledig, noch misschien overal met het typische persoonlijke accent, zag ik er een eindelijk begin in, van dat waar voor ze het meesteen gave heeft: zwart-en-wit, een figuur met eigen accent. Kleyntje's werk is een studie van hoornen; Edzard Koning's waterlelies zijn niet te ver geten (kleur) noch Kuypers' geiten (a la Mankes) noch Lun's litho's (naakten) noch Mansveld's Herfst (kleur). De twee schilderijen van Mastenbroek gaven hem zoo als ik hem het best vind: sober, of met werkelijke kleur. Het Marktje van Van der Minne en Van Oosterzee's Zuid-Limburg bleven mij bij. P I. A S S C H A E R T TENTOONSTELLING HENRI BRAAKENSIEK EN F. DE Vos, bij Hirsch en Cie, Amsterdam. Het Zwitsersche bergland schap. Zwitserland heeft meer te danken aan de graveurs dan aan de schilders. Alleen Segaulini en een enkele maal Monticelli konden het IN HET MAURITSHUIS RIVIERGEZICHT, door PHILIPS KONINCK (1619?1638). Op doek, 133 x 168 cM. In bruikleen (tot 5 Januari) van den Earl of Crawford te Londen. Dit grootsche doek, in vroeger jaren voor een Rembrandt gehouden, is een karakteristiek werk van Koninck, en niet alleen zijn grootste, maar tevens zijn meest indrukwekkende arbeid. Koninck wasén leerling van Rembrandt. Zijn kunst bracht hem weinig op : zijn schilderijen werden op twee gulden per stuk getaxeerd na zijn dood. Op 't eind van zijn leven (omstr. 1670) had hij een ander bedrijf gekozen en was hij beurtschipper van ouda op Amsterdam. Zoo genoot hij dagelijks van de Hollandsche luchten en perspectieven, die hem lief waren. W. fc lllllilHimimii lltlmmlIMMMIMIIIIIItM IIIUIIIIIMMIMIIIlnil hooggebergte aan. In het laatste der 18e eeuw hebben Zwitsers en Franschen in kleurgravures van veelsoortig technisch maaksel, gietschers, watervallen en valleien naar de eisenen van hun tijd, verdienstelijk vastgelegd. Maar zij slaagden verreweg het best met de dalen en hun verscholen dorpjes, bouwdoosachtige kerktorens en wazige verten waarin de mach tige bergen verdoezelden. Zoo is het eigenlijk nog met de twee schil ders die hier exposeeren. Het liefelijke ligt hun het best, het grootsche het minst en ik zou geneigd zijn onder Braakensiek's werk de voorkeur te geven aan een kleine aquarel van, ik meen, Travers, waar het bergland schap zich tot een begroeiden heuvelrug be paalt. Niet dat ik geen eerbied heb voor zijn grooten gletschcr van Orny. Maar ondanks decoratieve kwaliteiten suggereert dit doek toch met de tragische schoonheid van zulk een eenzame woestenij. Ik waardeer dan ook vooral de energie aan dezen enormen opzet besteed. Als colorist geef ik aan de Vos de voorkeur. Zijn, op van Oogh geinspireerden, IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIItlllllllllllllllllllMllllllflIllllllllllllllllllllllllllflII ......hegon het blad papier verder te vullen. smettelooze witheid, maar daar omheen lag alles verzonken in grauwe lichtloosheid. Met stappen, die geen geluid gaven, schreed langs de huizen een man. Witte sneeuw lag op zijn breedgeranden hoed, op zijn schouders en rug ; zwaar waren zijn schoenen van de meegevoerde sneeuwklompen, zoodat hij eerder moeizaam dan vlug, zooals hij scheen te willen, vooruit kwam. Lang en verlaten was de straat ; uit de woningen scheen geen schijnsel, dan hier en daar uit een smalle lichtspleet tusschen kozijn en gordijn. Zonder echter naar de huizen te kijken vervolgde de eenzame voetganger zijn wadenden gang, totdat hij eindelijk bij een deur stilhield en een sleutel uit zijn zak haalde, waarmede hij haar opende. Binnengetreden kwam hij in een gang, half verlicht door een laag brandende gaspit ; op de vloermat schrapte hij zijn schoenen schoon, klopte en schudde de sneeuw van jas en hoed en liep daarna door de lange gang naar den achtertrap, dien hij opging. Boven kwam hij op een portaaltje, waar een olielichtje weifelend trachtte het donker te verdrijven. Maar de man, blijkbaar een bewoner van het huis, had slechts weinig licht van noode om den hem zoo wel bekenden weg naar zijn kamer te vinden en zonder aarzelen greep hij den deurknop, draaide hem om, trad binnen en deed de deur weer achter zich dicht. Dadelijk omgaf hem de intimiteit van het vertrek; warmte voelde hij en weldadig deed ze hem aan na de kille kou van de sneeuw. Uit den haard, waar een stille rij van blauwe gasvlammetjes even deinde door den lucht stroom van het deuropenen, kwam een koesterende gloed, en op een koperen komfoor stond een donkere ketel, waaruit het stil opwasemde van bleeken damp,die nauw oplichtte door het schijnsel der laaggedraaide kamer lamp. Niet clan enkele lichtglimpen vermocht haar schijnsel los te maken van koperen voor werpen, die op den schoorsteenmantel stonden, en poppen, die aan den wand schenen te hangen, konden ternauwernood haar vormen verraden. Uit een boekenkast blonken eenige gouden rugletters op, en boven tegen het witte plafond wierp de lamp een matte lichtschijf, die wel de maan van dit verborgen wereldje geleek. De man draaide echter de lamp op en de kamer ontwaakte plotseling uit haar slui mering vol vage droomen tot wakende wer kelijkheid. Het warme lamplicht vulde haar geheel. De koperen bakken glommen verge noegd en porseleinen vazen glimlachten met haar blauwblanke wangen ; beelden en poppen schenen blijde te zijn elkander weer te kunnen zien en geleerde portretgezichten keken uit hun lijsten met welgevallen naar de kleurige rijen van boekenruggen. De man schonk het even-kokende water uit den ketel in den theepot, en hel verlichtte daarbij de lamp zijn kaal hoofd. Oud was het al, grijs het dunne, overgebleven haar, ge rimpeld het hooge voorhoofd ; een weinig gebogen was zijn rug en niet vast meer was de hand, die den ketel vasthield. Een gouden bril droeg hij op zijn neus, maar een paar oogen vol diepte glansden achter de glazen. Die oogen keken half naar de schrijftafel, waar een blad papier lag, dat gedeeltelijk beschreven was met formules en ze gaven ternauwernood voldoende aandacht aan thee pot en kopje. Het duurde ook niet lang of het blad had hem naar het cylinderbureau gelokt, waarheen hij het gevulde theekopje meenam. Hij keek het geschrevene in, lang en aan dachtig, en vervolgens zijn blik afwendend, ledigde hij het kopje thee en ging terug naar de tafel om het opnieuw te vullen..Een sigaar nam hij daarna uit een kistje, dat tusschen de boeken in de open boekenkast stond, stak haar aan en keerde weer terug naar de schrijftafel. Weder boeiden de formules zijn aandacht, maar rust schonken ze hem nog niet, want met kleine passen liep hij om de tafel heen en zette zich voor den haard neer, om echter na eenige oogenblikken weer op te staan en zich opnieuw naar het schrijfbureau te begeven. Nu zette hij zich echter op zijn bureaustoel neder, opende den inktkoker, greep een pen en begon het blad papier verder te vullen. Eerst zette hij snel de teekens neer, daarna draalde hij en eindelijk hield hij op en bleef in peinzende houding. De rook van zijn sigaar steeg heel rustig als een dunne stengel op, weldra echter in wolkjes verdwarrelend en vervluchtigend tot onzichtbaarheid. Het leken herr wel zijn gedachten toe, die ternauwernood uit zijn brein zich losmakend, in weifeling alle vastheid verloren en wegnevelden in de leege ruimte der ontkenning. Weer sprong hij op van zijn stoel en beg;.f zich, eigenlijk doelloos, naar het venster. Daar gekomen rees de vraag bij hem op of de sneeuwval nog aanhield en gedreven door de nieuwsgierigheid, . f. die vrij spel had f bij den onrustigen zoeker, sloeg hij de valgordijnen ter zijde. De vensterdeur,die vrijkwam. gaf toegang tot een groot plat, dat nu dik onder de sneeuw lag. Tot zijn verwondering '>? zag hij, dat het sneeuwen opge houden had en de volle rnaanhel tus schen de wegtrek kende wolken blonk. Een vinnige koude voelde hij door de venster glazen heen komen en de gordijnen weer sluitend ging hij naar den haard en draaide hem hoog op, zoodat de gasvlammen met gele tongen lekten langs de uit metaal nagemaak te houtblokken en hen in roode gloei ing brachten. Het scheen of daardoor mede nieuwe idee ën in zijn peinzend brein oplichtten, want hij ging weer voor het bureau zitten en schreef nieuwe formules op het papier. Weldra stokte hij echter en bleef met de pen in de hand raar eenhoe k de r schrijf taf e l sta ren ; doch na eeni ge oogenblikken stond hij weer op ,,tuin" mag er gewild uitzien, hij is een geheel van goed samenklinkende kleuren; een gezicht op Lugano doet rustig en aangenaam aan. Overigens zijn er op deze tentoonstelling te veel studies waarvan het gemis aan den totaal indruk niet geschaad zou hebben. r BALI-INSTITUUT. Het Bali-instituut exposeert aan de Keizers gracht 690 een reeks teekeningen van d Zweedsche schilderes Tyra de Kleen> die voor de land- en volkenkunde van Bali meer belang hebben dan voor de kunst. In een serie zwart en wit-teekeningen vindt men intusschen de stijlvolle houdingen en gebaren eener danseres niet zonder stijl weergegeven. Maar de artis tieke beteekenis van de onbedorven harmonie tusschen het Balische landschap, zijn be woners, zijn bouwwerken en zijn gebruikskunst leest men voorshands het best af van de vele photo's van Dr. G. Krause in 1920 door het Folkwanj Verlag te Hagen in zeer goede reproductie uitgegeven. H. en stapte nu op de boekenkast toe, mon sterde een rij en haalde een lijvig deel er uit. Hij opende het en een oogenblik bleef zijn blik rusten op het Exlibris-figuur. Het vertoonde twee draken flankeerend zijn naam Dr. Maurits Waning maar wijkend voor een vlammend vuur, dat boven die naamwoorden geteekend was. Waning zocht in het boek en vond spoedig wat hij wilde nakijken. Aandachtig las hij de passage, sloeg het boek daarna dicht, zette het terug in de rij en nam weer voor de schrijftafel plaats. Nu bleef hij lang door schrijven en vulde een nieuw blad met woor den en formules. Eindelijk legde hij met zichtbare voldoening de pen neer, leunde achterover in zijn zetel en met zijn ellebogen gesteund op de armen van den leuningstoel, speelde hij rnet de vingers. De gevolgtrekking is onafwijsbaar," mom pelde hij halfluid, de mathematische formuleering is geheel voldoende, alle noodzaak als laatste fundament den aether aan te nemen vervalt. Weg dus met dat oeroude fluïdum, dat product van menschelijke ver beelding, die hersenschim, dat ijdele phantoom !" (Wordt vervolgd op pag. 10.) .schudde de sneeuw van zijn hoed.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl