De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 14 januari pagina 7

14 januari 1922 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

14 Jan. '22. No. 2325 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. KUHSTHAHDEL JACK HIEKERK v/h Chef Goupil A Co. 23 tt 25a Lange Houtstr. 's-Grarenhage HEESTERWERKEH V AH DE 17e EEUWSCHE, HAAGSCHE EU FRAHSCHE SCHOOL iiiiiimiiiiiiiiMiiiiiiiiMiiiiiiiiiuiiiiiiimiiiiiimiHiiiiiii DE LACH VAN MOLIÈRE Mieux est de ris que de larmes escripre Pour ce que rire est Ie propre de l'homme. RABELAIS De uitnoodiging van de redactie van de Amsterdammer om Molière te herdenken deed mij peinzend worden. Molière in een feuille tonnetje.... Zal hij er niet wat uitpuilen? Rien ne manque sa gloire, il manquait A la nótre," bedacht ik, hoe langer hoe meer ont moedigd. Nieuwe gezichtspunten openen" over hem, na drie eeuwen wroetens, gaat ook bezwaarlijk. En de verzuchtingen van lang geleden op sehool, kwamen weer voor den geest, wanneer we op een goeden dag op het bord zagen staan: maak een opstel over Molière. Toch is er iets veranderd in dien tijd. Waren de verzuchtingen van toen meer misprijzend en in den geest van: wat is er nu voor grappigs aan Molière? de verzuchtingen van thans komen voort uit . ontzag, en uit angst een zógroote figuur te kort te doen.Hoe is dat eigenlijk zoo gekomen, die verandering? Want velen zal het zoo gegaan zijn, en nog steeds is de opgetogenheid van Hollandsche jongens en meisjes over Molière maar matig. Het grappige moet uitge legd worden meestentijds, en dan is natuurlijk de aardigheid eraf. Het groote euvel schuilt, naar onze meening, in de jeugd van de toe hoorders, een kwaad, dat weliswaar met een dag beter wordt, maar op zoo'n tijdstip toch lastig is. Want, als wij later Molière lezen of zien spelen, lachen we zonder de minste voor bereiding. Die voorbereiding n.l. is ons door het leven langzamerhand bijgebracht, zij is ons niet voorgekauwd als op school, zij staat niet in cahiers, maar we hebben zelf dat proces helpen bewerkstelligen, zij maakt lang zamerhand deel uit van ons innerlijk. Zoodat, als wij nu in een schouwburg naar Molière luisteren, zich dit voordoet: wij herkennen de zotheden der menschen van alle dagen om ons heen.... en deze herkenning doet ons lachen. Nu kan men op allerlei manieren lachen, maar geen verstond die kunst als Molière; hij vereenigde ze alle in zich: hij lachte, dat hij schaterde, hij lachte fijntjes, hij lachte spottend, hij lachte goed-rond, hij lachte tot hij weende. Ja, deze lacher vereenigde in zich de merkwaardige kanten, zoowel van den Pierrot triste als van den Pierrot gul. En zijn verschijning op deze aarde is misschien het best verki.;arn<iar nv;t Taine's woorden: un jour Ie Dieu de la Cotncdie ayant voulu crire, se fit homme et, par hasard.tomba en France." Hoe nu was deze lach van Molière zóuni verseel in -die eeuw der vele dogn.a's en der gematigdheid in alle zaken? Daarvoor moeten we een oogenblik in zijn tijd rondkijken. Hij werd in 1622 geborer. De pas verscheiden XVIde eeuw had vrijheid van beweging in de geesten en de gemoederen gebracht. Men durfde te leven. Excessen bleven natuurlijk Le Misanthrope (Scène VII uit de vijfde acte) Molière niet uit.Met'den godsdienstwas^het zójgesteld: de Hervorming was een tegenwicht geworden voor de toentertijd al te lichtzinnige opvatting van het Catholicisme en om het verloren gezag te 'herwinnen had dit zich schielijk hersteld van de al te aardsche opvatting der hemelsche dingen. Langzamerhand dus waren de koor den van het leven weer wat strakker aange trokken en toen Molière verscheen moest men, wilde men zich het genot gunnen van buiten en boven ieder dogma te staan, van vrij uit te kunnen leven, en het leven als onbevangen toeschouwer gade te slaan, het genot van, zoo als men het toen noemde libertin" te zijn, daarvoor moest men het slim aanleggen, er vooral niet al te veel den nadruk op leggen als men b.v. leerling was geweest van den philosoof en vrijdenker Gassendi, als men geest verwant was van Saint-Evremond, La Chapelle, Cyrano de Bergerac, Théophile de Viau e.d., want, weliswaar werd de brandstapel niet meer zólustig gestookt, maar aan verban ning en andere onaangename bejegeningen stonden zulke geesten voortdurend bloot. Teekenend is het zeker voor dezen stand van geesteszaken, dat Molière vijf a zes jaar noodig had om de toestemming van Lodewijk XIV te verkrijgen voor de opvoering van zijn Tartufe. Niet den koning treft in dezen schuld, maar de souterreinsche bemoeiingen der XV11de eeuwsche Tartufen. Molière, vrijdenker dus in een eeuw, waar de gedachte door de kerk stijfvast gehouden werd, vrijdenker, acteur, (afgrijselijker beroep was er voor een braaf kerkganger, wiens eenige hoop was de genade Gods deelachtig te worden, niet denkbaar), maar bovenal.... door die zelfde genade Gods, o ironie, groot kunstenaar. Want, wij, die na drie eeuwen zijn stukken zien, moeten wij niet bewonderen hoe fel, en raak, en juist zijn weergave van onze zotheden geweest is. Aan enkele termen in zijn eeuw gebruikelijk moet ge even wennen. Maar dan .... dan verrijst onze tegenwoordige samen leving voor u. Als Armande in de Femmes Savantes zegt: Epicure me platt," of De quoiqu'on dit"|atissi moncoeurestamoureux," met die eigenaardige aankleeding van lite raire of wetenschappelijke zaken in lyrische damestaai, dan herinnert ge u plotseling, in een salon, naar aanleiding van een gesprek over XVllde eeuwsche schilders, de dame, die knabbelend aan een koekje zei: ik vind Jan Steen toch ook altijd beelderig", en de philosophisch aangelegde vriendin, die teleurgesteld getuigde: nee, Spinoza vind ik niet leuk." En welke minister zou niet in de drommen, die jaarlijks bij hem antichambrCeren typen herkennen als Caritides uit Les Facheux? Caritides, die inspecteur der uithangborden in de stad wil worden om paal en perk te stellen aan het onvergeeflijke aantal fouten van het genre: hier mangeld men. Daar is nog Monsieur Jourdain uit Le Bour geois Gentilhomme, XV'lIde eeuwsch oweeër, wel neen, oweëer van alle tijden. Uva plus de quarante ans que je dis de la prose sans que je n'en susse rien". En wanneer Tartufe zegt: Cachez ce sein que je ne saurais voir," dan hebben we nog kersversch in ons geheugen liggen een Fransche voorstelling van Le Cocu Magnifique eens Vlaamschen schrijvers, waar dit veelgecritiseerde vrouwelijke lichaamsdeel aan de heeren de minder welsprekende klanken ontlokte van nou! nou ! nou ! nou! nou!" en aan de dames in het geheel geen klanken, maar een onrustig heen-en-weer-schuiven op haar stoelen. Nu zult ge vragen, had Molière altijd succe? iiiiiiiiiiiiimiiiiiii MOLIÈRE 15 Jan. 1622?1922 Ongenaakbaar staat de schim van Molière in het leed en de belachclijkheid der tijden. Wat ieder dichter toch min of meer ten toon draagt, of zijns ondanks verraadt, dat verborg Jean-Baptiste Poquelin als een schan delijke kwaal, en er is geen smart, die hij niet achter een hoed met pluimen of een ontloken waaier verbeten heeft. Alle ironie is nood weer, alle spot zelfbehoud, doch zoo diep in het tragische als bij Molière, wortelt geen andere lach. Moralist, noemt men hem; mis schien was hij vooral een groot, vol, opstandig mensch. Molière", zei Goethe tegen Eckermann, ist ein Mann für sich, seine Stücke sind apprehensiv, und niemand nat den Mut es ihm nachzutun." Ik geloof, de grootste oneer, die wij in deze dagen Molière kunnen bewijzen, zou zijn ons te verbeelden dat we hem alreeds gepeild hebben. Zijn werk is als een valstrik van linten en kant. Welkeen afstand tusschen woord en wezen, tusschen het onmiddellijk en het verwijderd beeld ! Achter den harts tochtelijk bewogen voorgrond van dit vol maakt theater" is het ontroerend, aangrij pend, beangstigend stil. Men waagde het in zijn tijd ternauwernood dit terrein te naderen, en het is verklaarbaar dat zijn tijdgenooten niet rustten eer zij den bitteren ernst van zijn algemeen rnenschclijk inzicht hadden omwoeld met insinuaties van persoonlijken, en dus lichter te herleiden aard. Het tooneel vond inmiddels steun in de uiterlijke kenmerken, die traditie bleven, en nog altijd, en terecht, klampt men zich aan den op zijn naam ge schreven stijl," omdat van deze ijzeren zelfbeheersching de strenge vorm" nog het lichtst te vatten deel is. Maar het overkropt hart van den eenzamen, boven den grooten hoop al te hoog uitstekenden, naar liefde hunkercnden nienschenhater, het gehavend idealisme, dat zich in bochten wrong om er het leven af te brengen, ze liggen zódiep onder het schitterend glazuur dezer blijspelen", dat de beste vertooning nog, onwillekeurig, misleidend werken moet. De gulheid van Mo lière is reserve, de eenvoud van zijn rijm: routine van een ingewikkelden, gepr occupeerden geest; overdreven hoffelijk is zijn gebaar jegens wie hem individueel onverschil lig laat, en opzettelijk zwart maakte hij zijn edelst beeld (Alceste). Om den stillen snik te smoren, liet hij zijn marionetten lachen in uitbundigheid, en nooit sloeg deze sterke stem om. Bevallig en boeiend bleef het wreed, smar telijk spel aan de oppervlakte, zóin zichzelf vervuld, dat we den mensch, die aan de touwtjes trekt, schier vergeten. Het moet de wensch van Molière zijn ge weest, zijn mannelijke wil, dat wij hem ver geten zouden, het is de onze desniettemin zijn persoonlijkheid te benaderen en te verstaan. Dit maakt voor wie in onzen tijd meer wil dan zedenbeeld of reliquie, het spelen van een Mo lièrestuk tot een zoo uitermate moeilijke, en zelfs maar half dankbare taak. Hij zelf werkt tegen; een, den toeschouwer vaak vermoeiend verweer. Op tal van tooneelen, in de Germaansche landen zoowel als in Frankrijk, zal straks zijn woord weder leven, zijn geest CADILLAC Hot Meesterstuk der Autotechniek Importeur: K. LANDEWEER, UTRECHT llllllllimilllllllflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIUII en in alle lagen van zijn publiek? Ja, dat had hij vrijwel altijd. Juist door het universeele in hem. Hij begreep natuurlijk heel goed, dat de komische situatie voortvloeiend uit een ver kleedpartij of uit een oordeelkundig toedienen van een aantal stokslagen een ander publiek doet lachen dan de op-een-haar-na tragisch zijnde Alceste-figuur uit de Misanthrope. Maar dit was immers volstrekt geen bezwaar voor hem, die gemakkelijk uit al de snaren, die zijn instrument bespanden, een harmo nisch geheel componeerde. Toch overheerscht natuurlijk de grappigheid van de hoogere soort en betrekkelijk zeldzaam in zijn oeuvre blijven mopjes" als in Le Mariage Forcé, waar Sganarelle zegt: je veux imiter mon père, et tous ceux qui ne se sont jamais voulu marier". Heel fijn is altijd opnieuw weer de grappig heid van l'Ecole des Femmes. Die grappigheid zit n.l. in de situatie,haast zou ik zeggen in de afwezigheid van de situatie. Het geval zit zó. Arnolphe heeft den naam aangenomen van M. de la Souche. Agnès, zijn pupil, die hij wil trouwen, maar die niets van hem heb ben moet, weet dit. Maar de jonge Horace, verliefd op Agnès, et payéde retour," weet dit niet en neemt nu Arnolphe als vertrouwde om hem in te lichten over het doen en laten van M.de laSouche, over de listen en strikken, die hij dezen spant. En wij zien dan Arnolphe, die van het begin af aan bezeten wordt door den angst cocu te worden, evenals de toeschou wer volkomen op de hoogte gebracht van alles wat er met hem gebeurt en gaat gebeuren, als een ongelukkige speelbal van het lot, on machtig, de kleinste kleinigheid te veranderen, langzaam, maar zeker voor de klaarblijke lijkheid gesteld, dat de redenen waarom een zóbekwaam en kundig man dacht bemind te moeten worden, voor Agnès volstrekt niet gelden, en dat, op het gebied van de liefde: une sotte en sait plus que Ie plus habile homtne." De cocu is trouwens n van Molière's geliefkoosde figuren. Nu dient gezegd, dat zulk een man gemakkelijk komisch gemaakt kan worden, b.v. door zijn onbekendheid met het geval,; daarom is het hier dubbel zoo knap van Molière de klip van dit goedkoope effect omzeild te hebben, Arnolphe op de hoogte gebracht te hebben van zijn lot en toch het komische in het stuk behouden te hebben. Nu wij toch aan de cocus bezig zijn zullen we daar mee voortgaan, en nog eens in onze herinnering terugroepen die andere on weerstaanbaar grappige klucht l'Amphitryon. Maar wat is dat? Hoor ik daar het koor van de lachers tot op de helft verminderd? Lachen de heeren zoo bleekjes? Molière, qui l'eüt cru? Gij, die de meest redelijke, de meest troostvolle dingen gesproken hebt over Ie cocuage in het achtste tooneel van de vierde akte in l'Ecole des Femmes, gij wordt door de heeren sma delijk in den steek gelaten. Keeren wij tot Amphitryon terug. Het courage-geval van Amphitryon is een alleszins nobel geval. De mededinger van Amphitryon n.l. is niemand minder dau de god Jupiter, die de gestalte Le M ede ei n malgrc lui (Scène VI uit de tweede acte) yerfrisschen, zijn gebaar bekoren, geen mensen in de zaal, die niet opnieuw van bewondering zal zijn vervuld voor den moed, de theatrale kracht, de hooge orde en het tintelend licht. Doch maar een enkele zal het wagen te klop pen aan de hermetisch gesloten poort van zijn innigst, lijdend wezen, en slechts wie deze tragiek als rijkdom gevoelt, en doet gevoelen voor elk geslacht, zal iets hebben bijgedragen tot Molière's eeuwfeest. TOP N A i: i; i' IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII 'llllllllllflIlllllllllllllll'llllllllllllUIIII SCHILDERKUNSTKRONIEK TENTOONSTELLING GOUDSTIKKER. IÖE EEUSVSCHE SCHILDERIJEN Bijna onmiddellijk op rum portrettententoonstelling laten de heeren Goudstikker deze volgen. Ondanks de onvermijdelijke be knoptheid kunt ge uit het gebodene zeer goed tot het karakter van het tijdvak besluiten. Tijdperk van overgang en evolutie. Uit de tot nu toe bijna uitsluitend religieuse voor stelling maakt zich het genrestuk los; in het genre ontwikkelt zich het stilleven; het landschap wordt zelfstandige soort, meestal nog met een bijbelsch verhaal als toegift. Het religieuse schilderij verwordt; verliest zijn vrome innigheid, het immaterieele van zijn figuren en zijn kleur; wat het aan breedsprakigheid en realiteit wint is geen voldoende vergoeding. Ge kunt het hier naspeuren aan een klein fragment eener beweening door den meester van Delft; op den drempel van het tijdvak; fragment vol stille devotie in teekening en kleur. Woelig en druk maar gegedurfder is daartegenover de bonte aanbid ding van Cornelis van Oostzanen. Ook het Molière als Sganarelle van Amphitryon aanneemt. En nu zou ik wet eens den echtgenoot willen zien, die daartegen op kan. Jupiter vindt zelf dan ook dat: Un partage avec Jupiter n 'a rien du tout qui déshonore, en Sosie, de knecht van Amphi tryon, bewondert het geval aldus: Le Seigneur Jupiter sait dorer la pilule. Behalve Amphi tryon is de rol van dien Sosie ook sterk ko misch weer door een geheel anderen kant. Sosie n.l. wordt door den knecht van Jupiter, Mercure, uit zijn bestaanszadel gelicht en de ontsteltenis met de berusting samen, die zich van Sosie meester maakt als hij zich hierop bezint is kostelijk: Amphitryon . As-tu vu ma femme > Sosie Non Amphitryon Pourquol? Sosie Par une raison assez forte. Amphitryon Qui t'a fait y manquer, maraud? Explique-toi. Sosie. Faut-il Ie répéter vingt fois de même sorte? Moi, vous dis-je ; ce moi plus robuste que mol, Ce moi qui s'est de force emparéde la porte, Ce moi qui m'a fait filer doux, Ce moi qui Ie seul moi veut tre, Ce moi de moi-même jaloux, Ce moi vaillant dont Ie courroux Au moi poltron s'est fait connaftre; Enfin ce moi qui suis chez nous, Ce moi qui s'est montrémon maitre, Ce moi qui m'a rouéde coups. We deden maar een greep. Ontelbaar zijn de andere, even rake, even geestige portrettenen ware deze man niet op 50-jarigen leeftijd ge storven, we zouden er nog veel meer hebben, aangezien de menschelijke zotheid langer is dan 's menschen leven. Voltaire zag dit in toen hij zeide: Tu fus Ie peintre de la France : NOS bourgeois a sots préjugés, NOS petits marquis rensorgés, NOS robins toujours arrangés, Chez toi venaient se reconnaitre, Et tu les aurais corrigés, Si Ie genre hu;nain pouvait l'ètre. C. T I E L R O O Y DE G R U Y T E R t iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiii Montmartre Wat drijft mij naar de blanke kathedraal, waar lange kaarsen in boeketten branden, waar duizend zielen in de steenen zaal tezamen schuilen aan de hooge wanden? De blinde koopman reikt m'een rozenkrans, zijn heil'ge penninkjes en keet'nen rinklen, beneden juicht en joelt muziek en dans, heel boven staat een stille ster te twinklen, daartusschcn prijkt de kelk der Sacré-Coeur, een witte vlam ten hemel opgerezen, door donker voorportaal en nevendeur kan mijn onrustig hart hier rustig wezen, kan zich mijn lust aan 't feestelijk Parijs tot ernst en diepere bezinning keeren, en zonder kerksch Latijn, op eigen wijs, wil ik geknield den geest der geesten eeren Een priester komt, omgeven door een stoet van dienaren en knapen, aangeschreden, de vromen buigen neder tot zijn groet, smeeken zijn zegen, prevel g gebeden, 1O cent 1O cent Sumatra CBUITENGEWOON) Sigaar dan trilt een orgelstem, heel hoog en puur, een koor valt in bij klank van zilvren klokken en 'k voel mij bij dit zuiver, zingend uur aan al de driften van mijn lijf onttrokken.... Maar eindlijk wint mij weer de stad van licht, Montmartre roept, ik moet de lokstem volgen, het leven raakt mij met zijn feilen schicht en 'k ben al ras in 't straatgewoel verzwolgen. Hoe gaarne duik ik onder in den stroom van praters, lachers en kokette vrouwen, hier wordt het gansche zijn een bonte droom en 't is reeds feest het enkel aan te schouwen ! O, roes, O, hunker naar genot! Een lach, een vluchtig-lieve lach van roode lippen in poederkopje dat terzijde zag, twee voetjes die als vogelpootjes trippen.... Ik ijl het na een woord en wederwoord, en 'k geef mij aan haar zoeten praat gevangen, ik word door 't oud verhaal opnieuw bekoord: de ouders thuis, het ingetoomd verlangen, haar zin naar vreugd' en vrouwelijken pronk, te lang in 't heimlijk-poop'rend hart begraven en 't leven dat haar nog niet anders schonk dandoodschen arbeid tusschen modeslaven Ik vind haar rap gesnap een melodie, herboren uit der jeugd gevloden jaren, ik vraag haar naam, ze fluistert: Mélanie !", den lof op 't zwart der overrijke haren en luistert dan, geboeid, naar het verhaal van mijn lief Holland, ver, zöver gelegen, van vele molens langs een breed kanaal en vlakke velden in den stagen regen, van visschers in hun kleurige kleedij, op blanke klompen en met breede broeken, van schepen met hun masten, rij aan rij, die eiken avond weer het zeedorp zoeken, maar meest van Amsterdam's ontzaglijk (schoon, de grachten en de nauwe kronkelstraten en onder 't zeggen voel ik als een hoon dat ik mijn hart in Holland heb gelaten F R A N f O I S P A U W E L S Levensverzekering Maatschappij H A A R L E M" Wllconapleln 11 DE VOORDEELfOSTE TARIEVEN Tartufe (Scène III uit de derde acte) MiieeKen ZIJH voegen, pievei^ geueuen, mi) iiiiiiiiiii minimin iiiiiiliiimimi iiiiinii iiiiin iiiiiiiiniiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiin nortret paat voort. Van de rniniatuiir-arhtiee _ -_ portret gaat voort. Van de miniatuur-achtige Conrad van Cretiznach, over den strak modelleerenden Key, naar het al zeventiende eeuwsche vlotte en vloeiende portret van Goltzius door Ketel volgt ge een stijgende lijn. Een der clou's is het groote genrestuk van Pieter Aertsen: de koekebakster. In niets herkent ge nog de latere tonmalerei". Alles is behandeld met gelijke zorg en gelijke be langstelling. Men zou het evengoed een stil leven met figuren kunnen noemen. Zoekt ge een rustpunt voor het oog, dan komt ge bijeen blauw-aardcn schotel met een klont boter terecht. Maar ondanks dat, wat een vitaliteit inden uitdagenden kop van denman links. Een portret? Een heel tijdvak van onstuimige levenskracht schijnt in hem .gepersonifieerd. De koekebakster, het uitvoerige stilleven, de tweede man met de prachtig geschilderde, bruine, gerimpelde hand zijn van gelijke waarde. De jonge vrouw is minder levend, lag blijkbaar minder in de lijn van den bij uitstek manhaftigen schilder. De jongen ver raadt duidelijk italiaanschen invloed. Hoe anders doet de kleine Picro de Cosimo aan, even zeldzaam en niet minder merkwaardig. Een jonge florentijnschc en een voorname drinkebroer van grove allure. Een nog quathocentistisch schilderijtje uit een geheel andere geestelijke sfeer geboren; werk van een die leefde in een tijd en een stad van fijnere cultuur, wien de beeldhouwkunst zoo na stond als het schildersvak en die zijn diepe rood en'zijn teere!blauw met fijnen en koelen smaak wist te wegen;1 maar wien het onstuimige, oerkrachtige van den latercn Hollander vreemd en {zeker niet sympathiek moest zijn. Wij laten het bij deze vermelding. De ten toonstelling verdient een^herhaald bezoeken. H.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl