Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
14 Jan. '22. - No. 2325
r.
DE ZWERVER VAN PRODNETSKOI
Opgevoerd door het Rozen-theatergezelschap
Teekeningen voor de Amsterdammer" van B.'^vari^V lijmen
Mara, Puskin's moeder
(Anna Langenaken)
Nicolai Puskin
(Joh. Langenaken)
J. D. SANTILHANO
(Zie het portret op pag. 2)
Tot ons leedwezen heeft de heer J. Dias
Santilhano ,die gedurende zeven jaren tot de
vaste medewerkers van ons weekblad behoorde,
het besluit genomen zich terug te trekken
van het gebied der finantieë'le journalistiek.
Dit geeft ons aanleiding eenige oogenblikken
bij de persoon van den in finantiëele kringen
en ook daarbuiten hooggeachten schrijver
stil te staan.
Onder zijn vakgenooten wordt de heer
Santilhano volmondig en gaarne als nestor
en primus inter pares" erkend en zonder
twijfel mag hij met het volste recht op die
eernamen aanspraak maken. Zijn ouder
wets degelijke, grondige ontwikkeling, zijn
uitgebreide kennis va.i zaken aangaande de
dingen, waarover hij de pen voerde, en zijn
rijke, practische ervaring, opgedaan in een
veeljarige werkzaamheid op het gebied van
finantiëele journalistiek en bankwezen, druk
ten op hem het stempel nog te behooren tot
die oude garde, welke gewoon was haar opinie
omtrent de belangrijke fnantiëele vraagstuk
ken van den dag eerst te doen hooren als zij
die getoetst had aan de praktijk der werke
lijkheid, waarmede die schrijvers dag aan dag
jn aanraking kwamen. Wanneer wij dit schrij
ven, denken wij hierbij aan mannen van een
vroeger generatie als Mr. N. O. Pierson, O. M.
Boissevain en C. Roozenraad, die, allen voort
gekomen uit de praktijk van het
finantiewezen, zooveel hebben bijgedragen om aan
het tegenwoordige geslacht heldere voor
stellingen aangaande de moeilijke en dikwijls
zoo ingewikkelde techniek van het gebied,
waarop zij geheel thuis waren, bij te brengen.
In dit milieu past de heer Santilhano vol
komen en neemt hij zijn plaats met eere in.
Niemand onzer huidige landgenooten bezit
vermoedelijk een zoo uitgebreide en diep
gaande kennis van de finantiëele geschiedenis
der Amerikaansche spoorwegmaatschappijen
als hij. Aan allen, die wel eens in de gelegen
heid waren finantiëele onderwerpen met hem te
bespreken, is bekend, hoezeer de heer Santil
hano zich thuis gevoelt in den wirwar van reor
ganisaties, fusies en finantiëele transacties
dier maatschappijen, waarin men feitelijk
nimmer goed den weg leert, wanneer men de
gebeurtenissen niet van min of meer nabij
heeft gevolgd en medegemaakt. Zijn reeds in
1884 bij de firma Nijgh & Van Ditmar ver
schenen werk over de Amerikaansche Spoor
wegen gold dan ook tientallen van jaren als
een standaardwerk en wordt nu nog steeds met
vrucht nageslagen, wanneer men zich in de
historische ontwikkeling dier spoorwegsy
stemen verdiepen wü.
Maar ook wanneer hij een ander gebied
betreedt, b.v. dat van het beleid der
circulatiebank of dat van de beleggingspolitiek
van groote finantiëele lichamen, zooals de
Rijkspostspaarbank, blinkt zijn grondige ken
nis en weloverwogen oordeel uit en in de
kringen van diegenen, welke met de leiding
dier instellingen belast zijn, worden zijne be
schouwingen dan ook met aandacht gevolgd
en wordt aan zijn oordeelvellingen de waarde
toegekend, welke die ook ongetwijfeld ver
dienen.
Het beheer der finantiën van stad en land
heeft uiteraard ook zijn volle belangstelling
en herhaaldelijk maakte dit het voorwerp zijner
critische betoogen uit. Vooral was dit het
geval, wanneer het de uitgifte een er belangrijke
leening betrof, die hem dan meermalen in de
gelegenheid stelde de zwakke punten van het
gevolgde emissiebeleid aan te toon en. Maar hij
achtte zijn taak niet beperkt tot het oefenen
van critiek; menigmaal gaf hij de lijnen aan,
Fjodor, De Zwerver
(Is. Monnikendam)
waarlangs het beheer der publieke finantiën
zich z.i. moest bewegen, en ieder, die zijn
publicaties heeft gevolgd, moet toegeven, dat
de feiten hem maar al te dikwijls in het gelijk
hebben gesteld. Het is derhalve niet te ver
wonderen, dat in 's lands raadzalen naar zijn
adviezen werd verwezen en er bestaat goede
grond om aan te nemen, dat menig Minister
van Finantiën het niet beneden zich heeft
geacht zijn wenken en raadgevingen op te
volgen.
In het algemeen kan getuigd worden, dat
de heer Santilhano gedurende een lange
rij van jaren voor velen hier te lande een raads
man op het gebied, waarop hij zich gespecia
liseerd had, is geweest. Wij herinneren hier
in dit verband aan zijn werkzaamheid ge
durende de periode, toen hij als Londensch
correspondent der beurs-rubriek van het Al
gemeen Handelsblad" optrad en ook later,
toen hij de leiding dier rubriek bij genoemd
blad had. Meer in het bijzonder hebben velen
zijner jongere vakgenooten van zijn groote
ondervinding geprofiteerd en hieraan moet
worden toegevoegd, dat het hem steeds een
genoegen was, wanneer hij een jeugdigen colle
ga met raad en daad ter zijde kon staan.
Na het voorafgaande behoeft het geen betoog
dat wij het aftreden des heeren Santilhano een
groot verlies achten voor ons weekblad, welks
lezers zijn altijd in een goeden vorm geschreven
bijdragen ongetwijfeld noode zullen missen.
Intusschen behoeft het eindigcnjvan zijn functie
als geregeld medewerker geenszins te
beteei iiiiitiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiii
Huize l. ZOMEHDIIK BUSSIHK
Restaurant a la carte
Lunch, Afternoon-tea,Diner8enSoupers
Dagelijks muziek door het Huls-orkest
iiiiiiiiiiimimtiiiiiimmiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii (niiiiiiiiiiiii iimimmiiiiiiimmiiii
SEERP ANEMA, Een vergeten dichteres
uit de achttiende eeuw, Amsterdam,
P. N. van Kampen ? Zoon, 1921.
TOP NAEFF, Dramatische Kroniek III,
Amsterdam, Van Holkema en
Warendorf, z.j.
MARIE SCHMITZ, Marietje, Mij. voor
g. en g. lectuur te Amsterdam, 1921.
FELIX TIMMERMANS, Karet en Elegast,
In proza naverteld, J. M. Meulenhoff,
Amsterdam, 1921.
Het boekje van Seerp Anema doet een
beetje ouderwetsch aan. Bovendien wordt
er over geen enkele persoonlijkheid van
beteekenis gesproken, geen vers van wer
kelijke schoonheid geciteerd. En toch
ik moet erkennen, dat ik het van het begin
tot het eind met belangstelling gelezen heb.
Het getuigt van ijver, geduld,
wetenschappelijken speurzin en nauwkeurigheid; het
geeft een zeer aanschouwelijk beeld van het
leven van den kleinen provincialen adel
in de 18de eeuw, ver van de Hollandsche
centra, in Friesland, Groningen, den
Overijselschen achterhoek, en van toch wel eerlijk
en goed bedoeld poëtisch geliefhebber, dat
zelfs tot in die verre oorden, onder den invloed
van Holland en zelfs misschien van de
buitenlandsche litteratuur, gepleegd werd.
Het geldt de poëetesse Clara Feyona,
in 1729 geboren als dochter van Pyrrhus
Wilhelmus van Sytzama. Deze Pyrrhus
(oftewel Pier) stelde de genealogie van zijn
geslacht op, in welker voorrede hij betoogde:
Tot de verhevenheit ende praemanentie
van den adel mag men alleen maar door
deugd en dapperheid geraken, en eenmaal
er toe gekomen, is men verplicht door deftige
huwelijken dien staat steeds meer luister
bij te zetten, ja so mogelijk tot den troon
te klimmen. De hoogste soort van adel is
die, welker oorsprong in de oudheid terug
gaat en niet meer is op te sporen. In dien
kring heeft men alle zijn kwartieren, die
een nieuwgemaakte edelman uit hoofde
van wetgevingsambten en vorstelijke adels
brieven zich door huwelijksparentage nog
moet trachten te verwerven. Htm nakome
lingen, als ze al aan een oud geslacht mochten
komen te trouwen, kunnen pas in het vijfde'
geslacht hun zestien kwartieren hebben."...
De heer Anema geeft alleraardigste his
torische notities over het geslacht Sytzama,
zoo de twee inventarissen, n uit het begin
der 17de eeuw, die getuigt van de soberheid
van den adellijken heereboer en een van 68
jaar later, toen het geslacht al tot een nobeler
en wereldscher glorie was gestegen.
Maar het gaat dan toch eigenlijk over
Clara Feyona, den dichterlijken roem van het
geslacht. Hij wil ze niet voor meer geven,
dan ze is, en na een zijner citaten uit haar
werk, erkent hij: c gewaden dezer gedach
ten fonkelen niet van schoonheid, maar
gewen u er maar aan: telkens moet ik u
weer met zulke ,,poëzie" lastig vallen; vol
hardt ge echter in geduld, dan zult ge een
stukmenschenleven er achter vinden, waarvan
ik me vlei, dat het u niet zal berouwen,
kennis te hebben genomen."
En zoo is het inderdaad. Clara was een
freuletje, waarin de drang van den modernen
tijd al mee het eerst hier voor den dag kwam
en dat bepaalt de simpele tragiek van haar
leven. In onze dagen zou ze met glans den
doctorshoed in een der faculteiten hebben
verworven, als kunst-historicus, archivaris,
bibliothecaris, misschien zelfs als advocaat
een goed figuur hebben geslagen. Of ze
het als kunstenares ver gebracht zou hebben,
betwijfel ik. 't Genie is steeds
d'omstandigheên te groot", zei Potgieter en dat geldt
ook wel voor den genialen aanleg; Potgieter
heeft het aan zich zelf bewezen.
Friesch freuletje van de eerste helft der
18dc eeuw, heeft ze een korte opflikkering
als uiterst middelmatig dichteresje, onder
leiding van Joost Conring, haar Coridon,
die aan de Groningsche Universiteit een
goeden naam had en Thomsons' Seasons ver
taalde. Hij wordt haar groote passie, die op
vlamt en blijft smeulen tot in liaarouderdoiu,
als ze in het Overijselsche op de Heemse
woont, uit dépit getrouwd met een
onbeteekenend landjonkertje. Want in '48 is
Conring al gestorven en Clara zingt:
Verschrikkelijk onweer, dat geen breidels
kent in 't woeden !
Gij schokt niet slechts 't gebouw des Staats
door uw geweld,
Gij voert ook schichten aan, die 't lievend
hart doen bloeden,
En die, na lange pijn, de wreedste dood verzelt.
Getuig het, zwarte dag, die onzen vriend
zag sneeven,
Toen de opgekropte min sijn hart bezwijken
deed,
Eer 't woest beloop des t ij ds aan hem een
Bruid kon geeven,
Om wier gemis zijn hart zoo dtildeloos smarte
lijk leed.
En 44 jaar na zijn dood dicht ze nog klaag
zangen.
Die tijd van de vlampassie geeft den heer
Anema gelegenheid om heel uitvoerig te
vertellen van een Groningschen
poëetenstrijd en van de Groninger revolutie bij het
herstel der Oranjes in '47, zooals het verblijf
op de Heemse hern er toe brengt, te vertellen
van geharrewar met dorpspredikanten, eigen
lijk toch wel wat al te uitvoerig.
Na den dood van Conring zocht Clara
Feyona wijsheid bij Leibniz en Wolff en tot
den man, die haar in die wijsheid inleidde,
richt ze de klacht:
Ach ! waarom heeft Natuur geen Maagden
toegestaan,
Op 't mannelijk spoor in Pallas koor te gaan?
Of wou zij 't schoon der leest alleen voor
ons bij zon de re n,
En wat den geest verfraayt in mannen doen
bewonderen
Opdat de wereld niets volmaakts beschou
wen zou?
Ziet ge wel, dat ze den drang naar emanci
patie al. te pakken heeft? Haar voornaamste
werk is het Hofdicht Heemse, dat in zijn
vorm zich aansluit bij Huygens' Hofwijck,
maar waarin misschien eenige sporen zijn
aan te wijzen van Thomson, die het hart van
haar Coridon had bekoord. Nee, als dichteres
heeft Clara Feyona niet veel te beteekenen
en de heer Anema vraagt te veel, als hij
voor haar naast Van der Noot en Dullaert
een plaats opcischt in het Panpoëticum
Batavum der twintigste eeuw". Maar het
boekje heeft onbetwistbaar zijn historische
charme door het vele dat het ons leert over
leven en bedrijf in het hooge Noorden van
de 18de eeuw en ook wel over de
levenstragiek van de dichteres zelf. Er staan eenige
aardige portretten in het boek. Doch het
is jammer, dat de schrijver er niet onder
heeft laten drukken, wie ze voorstellen.
Tooneelspel, het is de kunst van het
oogenblik; de tooneelkritiek vertelt, hoe het geweest
is en nimmer meer zijn zal. Wanneer ze zich
enkel bepaalt tot op- en aanmerkingen over
het uiterlijke spel van meneer A. of mevrouw
B. kan ze wel in den aschemmermetde eier
schalen en kaaskorstjc-x van het ontbijt
na de voorstelling. Hoe luttel komt dergelijke
kritiek uit de 18de eeuw b.v. onze verbeelding
te hulp om ons met gesloten oogen te doen
zien en hooren het spel van een Wattier,
Sonja Wardow
(J. Timrott?Hopman)
Dr. Berger
(H. K. Teune)
imiiim iiiiiiimiiniiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiti iimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
kenen, dat de heer Santilhano nu ook voortaan
niets meer van zich zal laten hooren. Integen
deel kunnen wij ons van iemand van zijn
levendige belangstelling in de aangelegen
heden van den dag moeilijk voorstellen,"dat
hij niet van tijd tot tijd zijn rneening omtrent
de dingen, die hem interesseeren, zal doen
kennen. Het is voorzeker overbodig hem de
verzekering te geven, dat hij in dit geval ons
steeds bereid zal vinden de kolommen van
dit weekblad voor hem open te stellen.
REDACTIE
VERMINDERING GEWENSGHT
Het nieuwe jaar heeft reeds dadelijk met
twee gebeurtenissen ingezet, die kenmerkend
voor de tegenwoordige conjunctuur kunnen
genoemd worden. Wij hebben het oog op
de uitgifte der 6 pCt. leening ten laste van
Nederlandsch-Indië, die in de Vereenigde
Staten met succes plaats vond, en op
den verkoop van een viertal der voornaamste
schepen der vloot van den Koninklijken
Hollandschen Lloyd aan een Amerikaansche
en een Duitsche maatschappij.
Hoezeer beide feiten onder de gegeven
omstandigheden met voldoening kunnen wor
den begroet, daar zij een verlichting
van de financiëele positie van moederland
en koloniën en van een onzer grootste
Amsterdamsche scheepvaartmaatschappijen
beteekenen, zoo kan men zich toch niet ont
veinzen, dat aan beide gebeurtenissen een
bittere bijsmaak is verbonden.
Het is volmaakt juist, dat men over den
afloop van beide transacties uiterst tevreden
kan zijn en dat men zich verheugen moet
zoowel over de high standing, die het crediet
onzer koloniën in het buitenland blijkt te bezit
ten, als over de doortastendheid der mannen,
die thans aan de voornaamste Nederlandsche
scheepvaartonderneming op Zuid-Amerika
leiding geven.
Een en ander neemt intusschen niet weg,
Punt of Corver, zooals het werkelijk zal
geweest zijn.
Top Naeff geeft meer, oneindig veel meer,
en daarom is haar werk van blijvende waarde
en van groot historisch belang voor de
toekomst. Zij laat zien, welk spel een stuk
eischt, suggereert ons vaak heel den toon
en rhythme, «waarin het kan en behoort
gespeeld te worden en als van zelf verschijnen
de acteurs in hun deugden en gebreken
voor onze verbeelding.
Maar wat haar werk vooral zoo verdienste
lijk maakt, is de karakteriseering van het stuk
zelf, haar eigen persoonlijke kijk op ieder
tooneelwerk. ledere beschouwing heeft bij
haar heur eigen toon, luchtig causeerend,
breed bctoogend, streng bestraffend, fijn
humoristisch.
Hoe onverbiddelijk streng afwijzend in
koele, strakke betooging gaat ze in op
Rutten's Slachtoffers. Hoe jubelt zij in blijde
naieve vreugd over Schiller's Roovers: Luis
teren naar den daverenden draf der roovers
langs de onherbergzame paden van het
Bohemer woud, stilletjes om Amalia snikken,
nog heimelijker Karel Moor beminnen en
's nachts droomen van den vaderlijken hals,
die, bleek als Diogenes, uit het keldergat
kwam gekropen". Hoe voorzichtig wantrou
wend staat ze tegenover ClaudePs Maria
Boodschap. Met wat een zoeten, smeui'gen
humor speelt ze met Knappert's Saul: Ver
wachten wij van een professor in de godge
leerdheid eigenlijk ooit anders dan dat hij
in den mensen het beste" zal willen zien
en diens daden zal meten met de ruimste
maat?" Hoe scherp typeerend van den
Nathan: Van deze figuren, die met elkander
de draden spinnen van het zeer voorname
weefsel, dat de simpelste levensles inhoudt,
leeft er niet n, zelfs Nathan niet, uit zich
zelf." En daartegenover weer over den
Hamlet: ,A1 vervullen de vertolkers geen
tiende van Shakespeare's beloften in dit werk,
dan nog blijft er genoeg over om een publiek
van alle rangen te boeien; als speelstuk doet
het voor een detective-drama niet onder."
Het lijkt zoo eenvoudig en we accepteeren
het direct als een overtuiging, die ook in ons
zelf verborgen lag. Dit alles zoo pittig en raak,
maar vlotweg neer te schrijven is een groote
verdienste en het nageslacht zal met ons
Top Naeff dankbaar zijn, dat ze zoo helder
laat zien, hoe een kunstgevoelige vrouw der
twintigste eeuw stond tegenover tooneelwerk
van vroeger en nu.
Welkeen afstanden tusschen De Witte" van
dat het voor de nationale eer alles behalve
vleiend is, wanneer aldus coram populo wordt
aangetoond, dat de financiering onzer kolo
niën, zooals die de laatste jaren plaats vond,
feitelijk boven onze kracht gaat en dat een
onzer grootste scheepvaartmaatschappijen
slechts het hoofd boven water kan houden
door tot verkoop van een belangrijk deel harer
tonnage over te gaan.
Beide verschijnselen, hoe verschillend van
uiting ook, wijzen inderdaad op eenzelfde
oorzaak, die men kortweg als zelfoverschatting
zou kunnen aanduiden. Men heeft zich hier
te lande vergaapt, zooals het populair heet
en in den millioenenzwijmel, waarin ons land
zich tijdens de oorlogsjaren dompelde, ver
geten, dat de omstandigheden, welke de
toestrooming dier schatten veroorzaakten, van
gansch exceptioneelen aard waren en dus
slechts een hoogst tijdelijk karakter droegen.
Voor een groot deel moest die winst reeds
dadelijk weder worden prijsgegeven ter voor
ziening in de kosten van verdediging van
moederland en koloniën, door onze precaire
ligging te midden der oorlogvoerende staten
vereischt, doch voor een ander groot deel
werd de gouden regen, die ons land over
stroomde, aangewend ter voldoening van
wenschen, die nu eensklaps als van urgenten
aard op den voorgrond werden geschoven,
maar welker bevrediging ongetwijfeld nog
geruimen tijd op zich had laten wachten, indien
de loop der gebeurtenissen in 1914 niet op
zulk een gewelddadige wijze was verstoord.
Tengevolge van het groote belang, dat men
hier had bij buitenlandsche valuta's, speciaal
bij Marken, werden mede aanzienlijke ver
liezen geleden, evenals door de waardever
mindering, die schepen, fabrieken, machines
en goederen ondergingen, in welke activa
eveneens een niet onaanzienlijk deel zoowel
van het oude als van het tijdens den oorlog
gevormde kapitaal was vastgelegd. Voegt
men hierbij nu den grooten slag, die aan het
volksvermogen is toegebracht door het bijna
waardeloos worden der Oostenrijksche en
Claeys, de kleine Johannes" en dit Marietje"
van Marie Schmitz en toch behandelen ze
alle drie hetzelfde: den langzamen groei van een
kinderzieltjc door alle leed en blijdschap van
het leven heen. In Marietje is eenvoudig en
klaar, rustig, gezellig pratend verteld het
leven van een meisje uit een net, kalm, in
bekrompen omstandigheden levend gezin,
drie vrouwen, de verstandige, rustige moeder,
de grootmoeder en het kind, van kort voordat
ze naar school gaat, tot ze het leven in moet,
na de H. B. S.
't Is heel goed geschreven, fijn en echt zou
Marietje zeggen, maar toch ook wel fijn en
echt, zooals die woorden klinken in onze
groote-menschen-taal.
Marietje is een persoonlijkheidje, een wil
letje, een gevoelig, soms ijdel en eerzuchtig
kindje, een echt klein vrouwke vol fantasie,
tastend en zoekend in het groote leven, vin
dend naast de vreugd van het oogenblik
telkens de pijn en de teleurstelling.
Marietje is doof en dat is telkens weer de
groote bron van smart in dit kleine leventje.
In haar omgang met haar vriendinnetjes, in
haar spel, haar schoolgaan, haar allereerste
liefdesexperimenten is het telkens weer die
schrijning, dat merken, dat ze iets minder is
dan anderen, die het jonge zieltje toch zoo
bitter pijn doen en telkens weer wantrouwend
zich doen terug trekken. Dit is de stille droef
heid, die somber door dit leven gaat. En die
heeft de schrijfster dikwijls voortreffelijk en
zuiver uitgebeeld.
Ik heb het land aan alle vernieuwings
experimenten met werk uit vroeger tijd, dat
eenmaal in gave schoonheid werd. Of
Boutens, Stijn Streuvels, Honigh of Ruften het
doen, ze kunnen mij Beatrijs of den Reinaert
niet verbeteren en ik voel het min of meer als
een heiligschennis, dat ze aan zoo iets
onaantastbaars nieuwe vormen durven geven.
Timmermans heeft het nu geprobeerd met
Carel ende Elegast en ik kan berusten.
Is het, omdat hij zich zoo heelemaal vrij
gemaakt heeft van den vorm van het oude
verhaal en zoo zuiver zijn eigen fantasie laat
spelen? Kijk al dadelijk, hoe het kasteel
Ingelheim verrijst aan den Rijn. De eenige band
met den middeleeuwschen roman is de groote
draad van het verhaal. Het boekje laat zich
wel genoegelijk lezen.
J. l' H i N s r; N J. L /.