De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 21 januari pagina 1

21 januari 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zaterdag 31 Januari A6. 188 f i', \ DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP Redacteuren: H. BRUGMANS, FREDERIK VAN EEDEN, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: 1. Nog eens Van BeresteynMarchant, door Prof. Dr. O. W. Kernkamp. Tijdgenooten: Molière, door Dr. W. G. C. Byvanck. 2. De influenza-epidemie, door Dr. I. H. J. Vos. Internationale onhan digheden, door H. Dunlop. Hobby, teekening van Jordaan. Krekelzang, door J. H. Speenhoff. 3. Spreekzaal: Tal c Bolland, door J. Tal ; Met gevoelens van gemengden aard, door Mr. Hans Hillesum. De spelling van onze taal, door Dr. Frederik van Eeden. 5. Voor Vrouwen (red. Elis. M. Rogge): Molière en de Vrouwenemanci patie, door M. van Wesel. Bijkomstigheden, door Annie Salomons. Over Boeken en Tijdschriften, door G. Carelsen. Van alles wat, door E. M. R. Uit de Natuur: Fries land, door Jac. P. Thijsse. 6. Bruine Suiker, teekeningen van B. van Vlijmen. Boekbespreking door Prof. Dr.H. Brugmans. Dram. Kroniek : De Theatertentoonstelling, door Top Naeff. 7. Op den Economischen Uitkijk:Protectie,door Jhr.Mr. H.Smissaert. 8. De opbouw van Noord-Frankrijk, door A. Louise van Bevervoorde-van Rappard. Een eeuw veeartsenij kundig onderwijs, door Dr. J. E. Enklaar. 9. De Huidigingswoede, teekening van Joh. Braakensiek. De kabinetscrisis in Frankrijk, teekening van George van Raemdonck. Ruize Rijmen, Charivaria, Prijsvraag en Buitenl. humor, door Charivarius. Schilderkunst-Kroniek, door Plasschaert. .?Caricatuurteekening, door E. P. 10. De Theatertentoonstelling, teekening van Cornelis Veth. 't Schietgat, door Melis Stoke. Uit het Kladschrift van Jantje. Oplossing Prijsvraag uit het Kerst nummer. Omslag: nkhuizer vertelling, door Alie Smeding. Bijvoegsel: De mislukte conferentie te Cannes, teekening van Joh. Braakensiek. NOG EENS: VAN BERESTEYNMARCHANT Van den heer prof. van Embden mocht ik het volgende schrijven ont vangen : Zeer geachte heer Hoofdredacteur. - Uw hoofdartikel in de Groene van 14. 1.22 van Beresteyn-Marchant" beoordeelt en veroordeelt gebeurtenissen en verhoudingen, die u onbekend zijn, met zulk een licht vaardigheid, dat het, indien uit een minder gerespekteerde pen dan de uwe gevloeid, slechts verdiende in geringschatting te worden doodgezwegen. Slechts op n punt is hier een principieel verschil in het geding. Het betreft het recht van een Kamer-fraktielid om aan de algemene beschouwingen, op het afrekeningsmoment nog wel, vór de verkiezingen, naar eigen wel gevallen deel te nemen. Gij hebt, na het schrijven van uw leader, waarschijnlijk kennis genomen van het artikel van onzen kollega in het staatsrecht, Mr. Kranenburg, in De Telegraaf van 13 dezer. Hij ontkent, m. i. terecht, die vrije spreekbevoegdheid op grond van het stelsel der evenredige vertegen woordiging met haar gevolg van officiële partijerkenning in verband met de in onze tijd onvermijdelijke rantsoenering van de spreektijd. Geeft het u wellicht aanleiding uw aanvankelijke mening te herzien? Zegt het u misschien k iets, dat, gelijk gepu bliceerd werd, het reglement der V. D. Kamerclub, waaraan de heer v. B. zich door zijn toetreding onderworpen had, de deelname aan de algemene beschouwingen voorbehoudt aan den voorzitter der club? En dat, dit a fortiori, deze bepaling reeds werd vastgesteld vór de invoering der rantsoenering? Maar kom, zoudt gij, met uw praktiese zin en nuchiiiiiiiiiiliiiiiiiiliniiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiln i mui '??-?????? - ?.??? TjyDGENGOTEN vj l l . «^ / . l . . i . l l i / W MOLIÈRE (15 Januari 1622) I Waarom ook niet ons penninkske aan te dragen op het feest van den grooten comicus ! 't Is waar, het gaat op zulke gedenkdagen boelig toe, ieder dringt vooraan, en het heeft er veel van alsof drukte het bijzondere kenmerk van zoo'n min of meer heilige her innering moest zijn; maar hindert het of men wat achteraan komt? In ons hoekje kunnen wij rustig anderen laten passeeren, tijd blijft er wel over voor een ongestoorde meditatie. Want daarop ben ik toch, alles wel be schouwd zeer gesteld, dezen Molière-dag. Waarom? Molière is voor ons, sombere aardbewoners, een van die Hemeigeschenken geweest die bewijzen dat de Hemelheer het au fond toch zoo kwaad niet heeft gemeend met zijn bouwsel. Wie van ons kan zich den tijd te binnen brengen dat hij van Molière nog niet had gehoord? Hij is bij ons geweest van de school af en wij zijn blij geweest telkens als zijn naam werd genoemd: de stijfste ,,Monsieur" werd levendig wanneer hij Molière voor den dag bracht, en hij begon te acteeren, als hij uit hem ging voorlezen. tere spot tegen ijdelheidjes, op een ander ogenblik niet klaar staan om te betogen, dat het werk der parlementen slechts vruchtbaar zijn kan, wanneer zekere ordening en discipline wordt gehandhaafd? Hoe hoor ik u in ge dachten reeds in het ootje nemen dat echt Nederlandse hyper-individualisme, als zou elk lid op elk moment geroepen kunnen zijn, voor zijn kostbare wijsheid 's lands tijd te verbruiken. Ik bezit nog geen klapper op uw hoofdartikelen, maar hebt gij zo iets niet allicht reeds geschreven? Veel erger evenwel dan dit principiële verschilpunt is het, dat gij over de verhou dingen tussen Mr. v. Beresteyn enerzijds, Kamerclub en partij anderzijds, van welke u niets anders bekend is dan een oppervlakkige buitenkant, onware voorstellingen neerschrijft met de meest vrijmoedige stelligheid. Hoe zoudt gij in uw wetenschappelijke sfeer den onderzoeker honen, die even luchthartig te werk ging als gij tans bij uw journalistieke arbeid! Ik neem uit uw artikel de belangrijkste onjuistheden nu over. Gij beweert: het voor naamste motief voor v. B.'s uittreden is niet zijn teleurstelling over de rangorde door het referendum hem toebedeeld, neen het is in de zoeven bedoelde verhoudingen gelegen. De Kamerfraktie heeft, zegt gij, het van Beresteyn nooit vergeven, dat hij door voor keurstemmen in de Kamer is gebracht. Na 1918 zijn de verhoudingen tussen Marchant en hem steeds slechter geworden. Hij werd door zijne Kamerclub hoe langer hoe meer apart gezet. Dit alles pretendeert gij te weten. Het is verbluffend, hoezeer een pers-leider van alles onderricht is ! Publiceert gij eerlang eens iets omtrent de samenwerking en verdere ver houdingen in de anti-revolutionaire of sociaaldemokratiese Kamerclub? Och het is denkbaar ik geef u dat toe, zonder zelf de mening te delen dat een buitenstaander, ook zonder vooringenomen heid tegen den superieuren leider onzer Kamer fraktie, oppervlakkiglijk tot de geschetste indruk komt. Een voorzichtig opperen ervan ware dan misschien oirbaar geweest. Maar ook dan zou die out-sider hebben uitgelokt, wat ik, als insider, tans tegen uw ongefundeerde stel ligheid aanvoer: elk uwer vermelde bewerin gen is met de werkelijkheid vierkant in strijd. Wie, gelijk schrijver dezes, de besproken vier jaren in de partij en grotendeels, tot heden toe, in het dagelijks bestuur der partij heeft mede gemaakt, bezit gegevens, die het recht geven tot deze volstrekte ontkenning en tot hand having der stelling, dat v. B.'s uittreden uitsluitend voortvloeit uit zijn teleurstelling over de beslissing van het referendum. Tegelij kertijd begrijpt gij natuurlijk, dat deze weten schap, voorzover in de diverse interviews nog niet openbaar gemaakt (zie aldaar !), zich niet zonder meer leent voor verdere publicatie in de pers: de verantwoordelijkheid van een partijbestuurder is nu eenmaal een andere dan die van een journalist. Maar juist daar om verplicht deze laatste vrijwillig tot grote soberheid. Ofschoon, ja gij kunt ook mijn niet-toegelichte ontkenning in twijfel gaan trekken een hoofdredakteur heeft immers altijd gelijk en mij rangschikken onder degenen onzer voormannen, die gij door uw artikel eigenlijk reeds voor leugenaar hebt uitgemaakt. ... En nu ten slotte het ergste van al, omdat het een veel algemener belang raakt dan dat derj vrijzinnig-demokratiese partij alleen: uw verdachtmaking van ons referendum. Gij schrijft: ,,Over de volgorde, waarop de zittende Kamerleden op de lijst zullen worden ge bracht is wel een referendum gehouden en dit heeft den heer van Beresteyn de laatste plaats van hen toegewezen. Wie echter weet, hoe het in een partij toegaat, zal zich geen illusie maken over de vrijheid dezer beslissing. De kopstukken der partij geven de leus uit, hoe de volgorde moet zijn; die leus wordt verder doorgegeven. Indien met name de heer Marchant gewenscht had, dat de heer van Beresteyn in de Kamer bleef, zou hij wel middelen hebben gevonden dezen de goede plaats op de lijst te bezorgen, die thans ten deel is gevallen aan zijn getrouwen schildknaap, denjieer Oud". Dan is hij met ons mee door het leven ge trokken. Ik wil niet zeggen dat we hem opsloegen om er wondere levenswijsheid uit te putten, of dat wij er troostwoorden in hoopten te vinden voor ons verdriet. Gekheid ! Hij stond naast ons als een glas koud water, kristal helder dat den stoffigen dorst verslaat; wij hoorden den lach, wij zagen de koddige ge baren van zijn menschen, en het leven dat vormelijk eentonig wou worden, schoot uit zijn plooien en begon te dansen op het eerste het beste schuchtere zonnestraaltje aan den wand. Hij ii'as er, in onze gewone dagelijksche we reld, en zonder nu te willen zeggen dat het genoeg is om er te zijn en er niet uit te kunnen worden gedrongen, beteekent het toch dat men tot het dozijn of zoo keurgeesten behoort die apart hun plaats innemen in de wereld geschiedenis. Misschien komt men eerst later en laat tot een vollediger erkentenis van wat dat inhoudt; een man die er is en die er mag zijn op het wereldtooneel. Molière deelt in grooten mate het voorrecht van Shakespeare dat er van zijn intieme leven weinig of niets authentieks bekend is. Geen letter schrift schijnt er van hem overgebleven of het moest zijn een quitantie en de onderteekening van een acte. Geruchten genoeg werden er over hem verspreid, en de leêge plekken van zijn bestaan zijn met duistere vermoedens opgevuld geworden. Die pointsobscurs, hoeVeel moeite men zich ook heeft gegeven, later, om er licht op te doen schijnen zijn, ten minste voor een belangrijk deel, obscuur gebleven. Men vindt hem pas in zijn uiterlijke gedaante aan 't werk, wanneer hij zijn groote werk tegen zijn veertigste jaar is begonnen, men Deze betichting noem ik daarom van zweel wijder strekking, omdat ik, waarschijnlijk in overeenstemming met u, als het grootste na deel onzer huidige kiesrechtordening het ge vaar acht, dat de periodieke zeggenschap der kiezers illusoir wordt, indien de centrale partij bestuurders, ja ten dele de aftredende Kamer leden, in zelf-herkiezing !, de Volgorde op de candidatenlijsten zo goed als vast bepalen kunnen. Tegen dit regenten-euvel is slechts n kruid gewassen: een volkomen vrij, demokraties referendum. Dat de vrijzinnig-demo kratiese partij zulk een referendum gehouden heeft, waarin elk advies, pressie, invloed,. suggestie van de zijde van partijleider, hoofd bestuur, dagelijks bestuur of Kamerfraktie verboden is geweest en ook achterwege is ge bleven, is onze trots, want het is onze bijdrage aan het algemeen belang, aan de gedachte van het vertegenwoordigend stelsel. De vrije stemming héft bij ons plaats gevonden. Het is ergerlijk, dat door uw blad het gemeenschapswerk, waarvoor gij, partijloze, ons georgani seerden de moeite en de offers laat brengen, luchtigweg even beklad en beschadigd wordt, alweder zonder enige kennis van zaken, een voudig wat is journalistiek toch gemakke lijk uit gebrek aan illusie". En, waarlijk, alweer insinuerende jegens Marchant. Welnu, ik tart u, uw grievende beweringen waar te maken, of beter, mijn voorstelling te weer leggen. Want in uw aangehaald betoog steekt de opvallende inkonsekwcntie, dat gij ten behoeve van van Beresteyn aan Marchant een bevoegdheid opdringt, die hem volgens uw eigen beginsel ontzegd moest zijn ! En die hem bij ons dan ook, ten aanzien van elk kandidaat, ontzegd is geweest. Ontzenuw dit alles, indien gij kunt.Wilt gij alsnog navragen, enquêteren ten deze? Ik ben bereid er u de weg toe te wijzen. Zo neen, en acht gij misschien reeds tans gronden aanwezig voor een herziening uwer veroordeling, dan blijke de ridderlijkheid die ik u nog altijd toeschrijf. Amsterdam, 15?1?22. D. V A N E M B U E N Ontdaan van allen omhaal, komt dit schrijven Qp het volgende neer. De heer van Embden valt mij aan: 1°. omdat ik, volgens hem, het recht van een Kamerfractie-lid verdedigd zon hebben om naar eigen welgevallen deel te nemen aan de algemeene beschou wingen; 2°. omdat ik mij zonder kennis van zaken zou hebben uitgelaten over de verhouding tusschen den heer van Bere steyn en de overige leden zijner fractie, met name den leider daarvan, den heer Marchant; 3°. omdat ik de vrijheid der beslis sing bij het gehouden referendum ver dacht 'heb gemaakt". Met het afweren van den eersten aanval behoef ik mij niet lang bezig -te houden. Immers, de heer van Emb den, die blijkbaar een weinig zenuw achtig is geworden door mijn artikel, vecht hier tegen een vijand, die alleen in zijne verbeelding bestaat. In mijn stuk komt geen enkele zin of zinsnede voor, waaruit zou blijken, dat ik voor een Kamerlid het recht opeisen om naar eigen welgevallen deel te nemen aan de algemeene beschouwingen, zon der met zijne fractie daarover te spre ken. Wanneer ik dan ook meen, dat de heer van Beresteyn onmiddellijk na de ontvangst van het dwangbevel" van den heer Marchant voor het lidmaat schap van zijne Kamerclub had moeten bedanken, omdat iemand, die zich zelf respecteert, zich zulk een behandeling niet kan laten welgevallen, dan bedoel ik met die behandeling" alleen den toon van dat schrijven. De heer Mar chant was in zijn recht, toen hij den heer van Beresteyn wilde beletten het woord te voeren zonder overleg met zijne fractie; maar de wijze, waarop hij dit deed, had m.i. den heer van Bere steyn het begrip moeten bijbrengen, dat hij met den heer Marchant niet langer in ne Kamerfractie kon zitten. Zoowel uit het feit, dat de heer van Beresteyn, toen hij bij de algemeene beschouwingen het woord wilde voeren, den leider zijner fractie negeerde, als uit de wijze, waarop deze hem daarna bejegende, blijkt dat de verhoudingen reeds lang onmogelijk waren geworden. Hiermede kom ik tot het tweede punt, waarop de heer van Embden zijn aan val richt. Hij kan geen woorden genoeg vinden om te betoogen, dat ik over mij volstrekt onbekende zaken spreek, wan neer ik beweer, dat na de verkiezingen van 1918 de verhouding tusschen de beide heeren nooit meer goed is ge weest en hoe langer hoe slechter werd. Aan parmantigheid ontbreekt het den heer van Embden niet. Of behoort er geen parmantigheid toe, zich ver baasd te toonen over mijne brutaliteit om iets te beweren dat aan velen, zoo wel in als buiten de Kamer, bekend was? En de slechte verhouding tusschen de heeren Marchant en van Beresteyn moest bekend worden, omdat beiden een rol speelden in het openbare leven en zij de zelfbehecrscliing misten om elkaar alleen binnen de wanden der Kamerclub minder vriendelijk te be jegenen. Wat zegt de heer van Bere steyn zelf in zijn interview met den parlementairen redacteur van Het Volk'? Over mijne verkiezing" (zijne herkiezing n.l., door voorkeurstemmen, in 1918) werd in de Kamerclub een har tig woord gesproken. De verhoudingen werden steeds slechter. Toen ik naar aanleiding van Yan Karnebeek's ver klaring over het doorlaten van de Duitsciiers door Limburg een inter ruptie plaatste, schreeuwde de heer Marchant in de Kamer mij toe: ,,.,hou toch je bek !"" En iets verder: ik heb met Jobsgeduld het tekort aan welwdlendheid van oen heer Marchant verdragen. Zelden of nooit vroeg hij mij, hoe ik o/er eenige zaak dacht; zelden of nooit ook vroeg hij mij, een onderwerp te behandelen". De heer van Emhder. kan nu, zoo hij wil, den heer van Beresteyn voor leugenaar uitmaken". Ik houd hem niet daarvoor. Eindelijk het laatste punt: de vrij heid van beslissing bij het gehouden referendum. De heer van Embden meent mij van een inconsequentie te moeten beschul digen in wat ik hierover schreef. Ik zou aan den heer Marchant een be voegdheid willen opdringen ten behoeve van den heer van Beresteyn (n.l. het bevorderen van zijne candidatuur, op dat hij bij liet referendum een goede plaats op de lijst zon krijgen), die ik hem krachtens mijn eigen beginsel moest ontzeiden. Ook hier doet de heer van Embden een slag in de lucht. Er komt in mijn artikel al weer geen zin of zinsnede voor, waaruit hij zou mogen afleiden, dat ik het voor de bevoegdheid of voor den plicht van den heer Marchant zou hebben gehouden, de candidatuur van den heer van Beresteyn te bevorderen. Ik heb alleen geschreven: indien de heer Marchant er prijs op had gesteld, dat de heer van Beresteyn bij de aan staande verkiezingen zou worden her kozen, zou hij wel middelen hebben ge vonden hem een goede plaats op de lijst te bezorgen. En daarmede bedoelde ik het vol gende. Wanneer de heer van Embden ver zekert, dat de leiders zijner partij nadat het besluit was genomen door een referendum te laten beslissen over de volgorde op de lijst van de vier af tredende Kamerleden zich van het uitoefenen van eiken invloed daarop hebben onthouden, wil ik dit gaarne gelooven. Maar toch blijf ik het voor een illusie houden, dat dit referendum een volkomen vrije beslissing is geweest. Reeds voordat het zooeven bedoelde besluit was genomen, stond het bij de meerderheid der partijgenooten van den heer van Embderi vast, dat de heer van Beresteyn op de laagste plaats moest komen; en dit oordeel was; naar mijne meening, langzamerhand ge vormd onder den invloed van de kop stukken der partij. Voor dezen was van Beresteyn het zwarte schaap in de kudde geworden; hunne uitlatingen over hem hadden de leus aangegeven, dat hij onderaan moest komen. Indien de heer Marchant er prijs op had gesteld, dat de heer van Beresteyn een betere plaats op de lijst zou hebben gekregen dan de heer Oud, zou dit in de partij bekend zijn geweest al lang voordat er sprake was van een referendum, en het zou zijne uitwerking niet hebben gemist. Want ook in dit opzicht ben ik minder idealistisch aangelegd dan de heer van Embden: ik geloof niet, dat vele leden der Vrijz. Democr. partij zich, bij het uitbrengen van hunne stem voor het referendum, een zelfstandig oordeel kunnen vormen over de wezenlijke ver diensten der aftredende Kamerleden, en ik houd het ervoor, dat de ongunstige gezindheid van de meeste leiders der partij, met name vanden heer Marchant, ten opzichte van den heer van Bere steyn, aan dezen laatste de slechtste plaats op de lijst heeft bezorgd. Indien echter, buiten eenigen invloed van de slechte verhouding tusschen den heer van Beresteyn en de overige leden zijner fractie, de Vrijz. Democr. partij den eerstgenoemde onderaan op de lijst heeft geplaatst, dan zou ik toch de con clusie moeten handhaven, waarmede mijn artikel eindigde, n.l. dat het aan de Vrijz. Democr. partij niet ten goede kan komen, nu zij zoo weinig prijs blijkt te stellen op de bestendiging van het Kamerlidmaatschap van den heer van Beresteyn. KERNRAMP. volgt hem daarin, in zijn opbouw van de cumedie en haar aansluiting aan de Fransche samenleving, en dan leert men het tot in de kleinste bijzonderheden kennen; maav de man, de innerlijke schuilt weg. Er mag ccp enkele ontboezeming of verzuchting voor komen, in een tijd waarop het volle licht van het gezelschapsleven straalt houdt zich het persoonlijke merktecken van den dichter gesloten. O ver zijn leerjaren, en zij loopen bijna tot zijn veertigste jaar, bestaan niet anders dan eenige algemeene mcdedeelingen en van zijn twaalf meesterjaren is liet meest authen tieke document het register van inkomsten zijner theatertroep. Eerste liefden, eerste bewonderingen, teleur stellingen, triomfen, vernederingen, strijd tegen het ongeluk, vertrouwen op het genie, reisa vonturen, al het gezellige, gevoelige, gemoedelijke van het eigen leven is uit Molièré's leven weggevaagd of een vraag geble ven, tot zijn jaa'r van vestiging in Parijs. Het gaat zonder fiorituren. En dat lijkt mij iets werkelijk groots. Want hij staat voor ons in zijn eigen kracht. Hierop dient nadruk gelegd. Van den beginne af, van dat hij uit eigen beweging in zijn jeugd op zijn een en twin tigste of twee-en twintigste jaar, de acteursloopbaan heeft gekozen, treedt hij op als chef. Uit een eerzame, niet onbemiddelde Parijsche burgerfamilie, door 'zijn vader bestemd tot opvolger in het behangers- en stoffeerdersvak, geeft hij, die een ruimere opvoeding heeft genoten, aan zijn familie zijn voorliefde te kennen voor een theatrale carrière, en hij wordt de leider of een der leiders van het Illustre Théatre dal zijn onder komen vindt in een kaatsbaan, daartoe in te richten, van een herberg in Parijs. Want, evenals in het Engeland van Shakespeare's jeugd, moeten de theatcrtroepen gastvrijheid vragen van de herbergen e.i hun beschikbare ruimte. Molière nu blijft borg voor de kosten, hij gevodt y.ich ilen verantwoordelijken man. Heeft hij gerekend op het beschermheer schap van een prins van den bloede, of van een groot heer. zooals het ook in Engeland gewoonte was geweest voor edelen van aanzien om acteurs in iiun gevolg te onderhouden? Ijdele verwachting ! l:i de hoofdstad was er aan geen blijven te denken. De zwerverstochten in cie provhices begonnen, om vijf tien jaren te duren. Molière heeft in dien tijd zijn opvoeding gekregen als theater-onder nemer en -leider, iiij heeft kluchten en comedies samengesteld, eerst nog naar Italiaansch en Spaansch model, hij heeft naam verworven door zijn komisch gechargeerde rollen, maar vooral hij heeft zijn best gedaan om een goed aaneengesloten troep acteurs te verzamelen, hij wilde concurreeren met het voornaamste tooneelspelcrsgezelschap in Pa rijs, dat van het Hotel de Bourgogne onder bescherming van dun Koning. Hij had het oog voortdurend gehouden op Parijs. Van Rouaan uil, waar hij zich voor een poos had gevestigd, ondernam hij buiten weten van de anderen, misschien aangemoe digd door de broeders Corneille, op verschil lende tijden een uitstapje naar de stad van zijn verlangen en kon van daar terugkeeren niet de mededeeling aan zijn genooten, dat Monsieur, de broeder van den Koning, hem had gemachtigd zijn naam voor zijn gezel schap aan te nemen en daarmede voor den Koning op het Louvre te verschijnen. Dat was een goede entree in Parijs. Hoc handig en nederig wist de dief van het gezelschap zich te gedragen toen hij zijn ac teurs bij den jongen Lodewijk XIV inleidde! Zij amuseerden den vorst, zij drongen zich niet bij hem in; zij zouden immers toch niet kunnen rivaliseeren met de groote tooneelspelers aan wie hij zijn gunst had geschonken. Zij verkregen in een der paleizen een plaats voor hun voorstellingen. Maar dra vertoonde zich de tegenwerking van het Hotel de Bourgogne; men trachtte den nieuwen aankomelingen de aangewezen plaats te ontnemen, men wilde de besten van Molière's troep afvallig maken,allerlei praatjes werden uitgestrooid. Molière stond op zijn post. Hij kon vast rekenen op de aanhankelijkheid der zijnen. In- het register der theater-ont vangsten dat ik even heb genoemd, staat een besluit aangeteekend van zijn acteurs, in enthousiaste termen, om hun hoofd tot den einde getrouw te blijven. En als een goed veldheer voerde Molière zijn troepen in het vuur. Hij vond het noodig de wintercampagne te openen met een stuk dat de aandacht zou trekken; in November 1659 voerde hij zijn Malle Juffers op. Les Précieuses Ridicules sloegen dadelijk in Het hof was afwezig; maar Parijs was gewonnen. Van den dag der opvoering dateert een omkeer in de theater geschiedenis. 1659 en volgend jaa*r. zijn de jaren van den vrede der Pyrenaeën en van het hu welijk van Lodewijk. Er gaat een verhaal dat de kabaal tegen Molière 'skonings gezag had ingeroepen tegen het onzedelijke Stuk. Maar Lodewijk zag er geen kwaad in, hij wilde worden geamuseerd. Bij zijn terugkeer naar Parijs liet hij het voor zich opvoeren ja meer, Mazarin die niet ver meer was van sterven, liet het vertoonen in zijn kamer. Lode* wijk XJV geleund over den stoel van den Kardinaal hoorde het mede aan. De toekomst lag klaar. W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl