Historisch Archief 1877-1940
Zaterdag 31 Januari
A6. 188
f
i',
\
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP
Redacteuren: H. BRUGMANS, FREDERIK VAN EEDEN, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
INHOUD: 1. Nog eens Van
BeresteynMarchant, door Prof. Dr. O. W. Kernkamp.
Tijdgenooten: Molière, door Dr. W. G. C.
Byvanck. 2. De influenza-epidemie, door
Dr. I. H. J. Vos. Internationale onhan
digheden, door H. Dunlop. Hobby,
teekening van Jordaan. Krekelzang, door J.
H. Speenhoff. 3. Spreekzaal: Tal c
Bolland, door J. Tal ; Met gevoelens van
gemengden aard, door Mr. Hans Hillesum.
De spelling van onze taal, door Dr. Frederik
van Eeden. 5. Voor Vrouwen (red. Elis.
M. Rogge): Molière en de Vrouwenemanci
patie, door M. van Wesel.
Bijkomstigheden, door Annie Salomons. Over Boeken
en Tijdschriften, door G. Carelsen. Van alles
wat, door E. M. R. Uit de Natuur: Fries
land, door Jac. P. Thijsse. 6. Bruine
Suiker, teekeningen van B. van Vlijmen.
Boekbespreking door Prof. Dr.H. Brugmans.
Dram. Kroniek : De Theatertentoonstelling,
door Top Naeff. 7. Op den Economischen
Uitkijk:Protectie,door Jhr.Mr. H.Smissaert.
8. De opbouw van Noord-Frankrijk, door A.
Louise van Bevervoorde-van Rappard.
Een eeuw veeartsenij kundig onderwijs, door
Dr. J. E. Enklaar. 9. De
Huidigingswoede, teekening van Joh. Braakensiek.
De kabinetscrisis in Frankrijk, teekening van
George van Raemdonck. Ruize Rijmen,
Charivaria, Prijsvraag en Buitenl. humor,
door Charivarius. Schilderkunst-Kroniek,
door Plasschaert. .?Caricatuurteekening,
door E. P. 10. De Theatertentoonstelling,
teekening van Cornelis Veth. 't Schietgat,
door Melis Stoke. Uit het Kladschrift van
Jantje. Oplossing Prijsvraag uit het Kerst
nummer. Omslag: nkhuizer vertelling,
door Alie Smeding.
Bijvoegsel: De mislukte conferentie te
Cannes, teekening van Joh. Braakensiek.
NOG EENS: VAN
BERESTEYNMARCHANT
Van den heer prof. van Embden
mocht ik het volgende schrijven ont
vangen :
Zeer geachte heer Hoofdredacteur.
- Uw hoofdartikel in de Groene van 14. 1.22
van Beresteyn-Marchant" beoordeelt en
veroordeelt gebeurtenissen en verhoudingen,
die u onbekend zijn, met zulk een licht
vaardigheid, dat het, indien uit een minder
gerespekteerde pen dan de uwe gevloeid,
slechts verdiende in geringschatting te worden
doodgezwegen.
Slechts op n punt is hier een principieel
verschil in het geding. Het betreft het recht
van een Kamer-fraktielid om aan de algemene
beschouwingen, op het afrekeningsmoment nog
wel, vór de verkiezingen, naar eigen wel
gevallen deel te nemen. Gij hebt, na het
schrijven van uw leader, waarschijnlijk kennis
genomen van het artikel van onzen kollega
in het staatsrecht, Mr. Kranenburg, in De
Telegraaf van 13 dezer. Hij ontkent, m. i.
terecht, die vrije spreekbevoegdheid op grond
van het stelsel der evenredige vertegen
woordiging met haar gevolg van officiële
partijerkenning in verband met de in
onze tijd onvermijdelijke rantsoenering van
de spreektijd. Geeft het u wellicht aanleiding
uw aanvankelijke mening te herzien? Zegt
het u misschien k iets, dat, gelijk gepu
bliceerd werd, het reglement der V. D.
Kamerclub, waaraan de heer v. B. zich door zijn
toetreding onderworpen had, de deelname
aan de algemene beschouwingen voorbehoudt
aan den voorzitter der club? En dat, dit a
fortiori, deze bepaling reeds werd vastgesteld
vór de invoering der rantsoenering? Maar
kom, zoudt gij, met uw praktiese zin en
nuchiiiiiiiiiiliiiiiiiiliniiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiln i mui
'??-?????? - ?.???
TjyDGENGOTEN vj
l l . «^ / . l . . i . l l i / W
MOLIÈRE
(15 Januari 1622)
I
Waarom ook niet ons penninkske aan te
dragen op het feest van den grooten comicus !
't Is waar, het gaat op zulke gedenkdagen
boelig toe, ieder dringt vooraan, en het
heeft er veel van alsof drukte het bijzondere
kenmerk van zoo'n min of meer heilige her
innering moest zijn; maar hindert het of
men wat achteraan komt? In ons hoekje
kunnen wij rustig anderen laten passeeren,
tijd blijft er wel over voor een ongestoorde
meditatie.
Want daarop ben ik toch, alles wel be
schouwd zeer gesteld, dezen Molière-dag.
Waarom?
Molière is voor ons, sombere aardbewoners,
een van die Hemeigeschenken geweest die
bewijzen dat de Hemelheer het au fond toch
zoo kwaad niet heeft gemeend met zijn
bouwsel.
Wie van ons kan zich den tijd te binnen
brengen dat hij van Molière nog niet had
gehoord? Hij is bij ons geweest van de school
af en wij zijn blij geweest telkens als zijn naam
werd genoemd: de stijfste ,,Monsieur" werd
levendig wanneer hij Molière voor den dag
bracht, en hij begon te acteeren, als hij uit
hem ging voorlezen.
tere spot tegen ijdelheidjes, op een ander
ogenblik niet klaar staan om te betogen, dat
het werk der parlementen slechts vruchtbaar
zijn kan, wanneer zekere ordening en discipline
wordt gehandhaafd? Hoe hoor ik u in ge
dachten reeds in het ootje nemen dat echt
Nederlandse hyper-individualisme, als zou
elk lid op elk moment geroepen kunnen zijn,
voor zijn kostbare wijsheid 's lands tijd te
verbruiken. Ik bezit nog geen klapper op uw
hoofdartikelen, maar hebt gij zo iets niet
allicht reeds geschreven?
Veel erger evenwel dan dit principiële
verschilpunt is het, dat gij over de verhou
dingen tussen Mr. v. Beresteyn enerzijds,
Kamerclub en partij anderzijds, van welke
u niets anders bekend is dan een oppervlakkige
buitenkant, onware voorstellingen neerschrijft
met de meest vrijmoedige stelligheid. Hoe
zoudt gij in uw wetenschappelijke sfeer den
onderzoeker honen, die even luchthartig te
werk ging als gij tans bij uw journalistieke
arbeid!
Ik neem uit uw artikel de belangrijkste
onjuistheden nu over. Gij beweert: het voor
naamste motief voor v. B.'s uittreden is niet
zijn teleurstelling over de rangorde door het
referendum hem toebedeeld, neen het is in
de zoeven bedoelde verhoudingen gelegen.
De Kamerfraktie heeft, zegt gij, het van
Beresteyn nooit vergeven, dat hij door voor
keurstemmen in de Kamer is gebracht. Na
1918 zijn de verhoudingen tussen Marchant
en hem steeds slechter geworden. Hij werd
door zijne Kamerclub hoe langer hoe meer
apart gezet.
Dit alles pretendeert gij te weten. Het is
verbluffend, hoezeer een pers-leider van alles
onderricht is ! Publiceert gij eerlang eens iets
omtrent de samenwerking en verdere ver
houdingen in de anti-revolutionaire of
sociaaldemokratiese Kamerclub?
Och het is denkbaar ik geef u dat toe,
zonder zelf de mening te delen dat een
buitenstaander, ook zonder vooringenomen
heid tegen den superieuren leider onzer Kamer
fraktie, oppervlakkiglijk tot de geschetste
indruk komt. Een voorzichtig opperen ervan
ware dan misschien oirbaar geweest. Maar ook
dan zou die out-sider hebben uitgelokt, wat ik,
als insider, tans tegen uw ongefundeerde stel
ligheid aanvoer: elk uwer vermelde bewerin
gen is met de werkelijkheid vierkant in strijd.
Wie, gelijk schrijver dezes, de besproken vier
jaren in de partij en grotendeels, tot heden toe,
in het dagelijks bestuur der partij heeft mede
gemaakt, bezit gegevens, die het recht geven
tot deze volstrekte ontkenning en tot hand
having der stelling, dat v. B.'s uittreden
uitsluitend voortvloeit uit zijn teleurstelling
over de beslissing van het referendum. Tegelij
kertijd begrijpt gij natuurlijk, dat deze weten
schap, voorzover in de diverse interviews nog
niet openbaar gemaakt (zie aldaar !), zich niet
zonder meer leent voor verdere publicatie in
de pers: de verantwoordelijkheid van een
partijbestuurder is nu eenmaal een andere
dan die van een journalist. Maar juist daar
om verplicht deze laatste vrijwillig tot grote
soberheid.
Ofschoon, ja gij kunt ook mijn
niet-toegelichte ontkenning in twijfel gaan trekken
een hoofdredakteur heeft immers altijd gelijk
en mij rangschikken onder degenen onzer
voormannen, die gij door uw artikel eigenlijk
reeds voor leugenaar hebt uitgemaakt. ...
En nu ten slotte het ergste van al, omdat
het een veel algemener belang raakt dan dat
derj vrijzinnig-demokratiese partij alleen:
uw verdachtmaking van ons referendum.
Gij schrijft:
,,Over de volgorde, waarop de zittende
Kamerleden op de lijst zullen worden ge
bracht is wel een referendum gehouden en
dit heeft den heer van Beresteyn de laatste
plaats van hen toegewezen. Wie echter
weet, hoe het in een partij toegaat, zal zich
geen illusie maken over de vrijheid dezer
beslissing. De kopstukken der partij geven
de leus uit, hoe de volgorde moet zijn; die
leus wordt verder doorgegeven. Indien met
name de heer Marchant gewenscht had, dat
de heer van Beresteyn in de Kamer bleef,
zou hij wel middelen hebben gevonden dezen
de goede plaats op de lijst te bezorgen, die
thans ten deel is gevallen aan zijn getrouwen
schildknaap, denjieer Oud".
Dan is hij met ons mee door het leven ge
trokken.
Ik wil niet zeggen dat we hem opsloegen
om er wondere levenswijsheid uit te putten,
of dat wij er troostwoorden in hoopten te
vinden voor ons verdriet. Gekheid ! Hij stond
naast ons als een glas koud water, kristal
helder dat den stoffigen dorst verslaat; wij
hoorden den lach, wij zagen de koddige ge
baren van zijn menschen, en het leven dat
vormelijk eentonig wou worden, schoot uit
zijn plooien en begon te dansen op het
eerste het beste schuchtere zonnestraaltje
aan den wand.
Hij ii'as er, in onze gewone dagelijksche we
reld, en zonder nu te willen zeggen dat het
genoeg is om er te zijn en er niet uit te kunnen
worden gedrongen, beteekent het toch dat
men tot het dozijn of zoo keurgeesten behoort
die apart hun plaats innemen in de wereld
geschiedenis.
Misschien komt men eerst later en laat tot
een vollediger erkentenis van wat dat inhoudt;
een man die er is en die er mag zijn op het
wereldtooneel.
Molière deelt in grooten mate het voorrecht
van Shakespeare dat er van zijn intieme leven
weinig of niets authentieks bekend is. Geen
letter schrift schijnt er van hem overgebleven
of het moest zijn een quitantie en de
onderteekening van een acte. Geruchten genoeg
werden er over hem verspreid, en de leêge
plekken van zijn bestaan zijn met duistere
vermoedens opgevuld geworden. Die
pointsobscurs, hoeVeel moeite men zich ook heeft
gegeven, later, om er licht op te doen schijnen
zijn, ten minste voor een belangrijk deel,
obscuur gebleven.
Men vindt hem pas in zijn uiterlijke gedaante
aan 't werk, wanneer hij zijn groote werk
tegen zijn veertigste jaar is begonnen, men
Deze betichting noem ik daarom van zweel
wijder strekking, omdat ik, waarschijnlijk in
overeenstemming met u, als het grootste na
deel onzer huidige kiesrechtordening het ge
vaar acht, dat de periodieke zeggenschap der
kiezers illusoir wordt, indien de centrale partij
bestuurders, ja ten dele de aftredende Kamer
leden, in zelf-herkiezing !, de Volgorde op de
candidatenlijsten zo goed als vast bepalen
kunnen. Tegen dit regenten-euvel is slechts
n kruid gewassen: een volkomen vrij,
demokraties referendum. Dat de vrijzinnig-demo
kratiese partij zulk een referendum gehouden
heeft, waarin elk advies, pressie, invloed,.
suggestie van de zijde van partijleider, hoofd
bestuur, dagelijks bestuur of Kamerfraktie
verboden is geweest en ook achterwege is ge
bleven, is onze trots, want het is onze bijdrage
aan het algemeen belang, aan de gedachte
van het vertegenwoordigend stelsel. De vrije
stemming héft bij ons plaats gevonden. Het is
ergerlijk, dat door uw blad het
gemeenschapswerk, waarvoor gij, partijloze, ons georgani
seerden de moeite en de offers laat brengen,
luchtigweg even beklad en beschadigd wordt,
alweder zonder enige kennis van zaken, een
voudig wat is journalistiek toch gemakke
lijk uit gebrek aan illusie". En, waarlijk,
alweer insinuerende jegens Marchant. Welnu,
ik tart u, uw grievende beweringen waar te
maken, of beter, mijn voorstelling te weer
leggen. Want in uw aangehaald betoog steekt
de opvallende inkonsekwcntie, dat gij ten
behoeve van van Beresteyn aan Marchant
een bevoegdheid opdringt, die hem volgens
uw eigen beginsel ontzegd moest zijn ! En die
hem bij ons dan ook, ten aanzien van elk
kandidaat, ontzegd is geweest. Ontzenuw dit
alles, indien gij kunt.Wilt gij alsnog navragen,
enquêteren ten deze? Ik ben bereid er u de
weg toe te wijzen.
Zo neen, en acht gij misschien reeds tans
gronden aanwezig voor een herziening uwer
veroordeling, dan blijke de ridderlijkheid die
ik u nog altijd toeschrijf.
Amsterdam, 15?1?22.
D. V A N E M B U E N
Ontdaan van allen omhaal, komt dit
schrijven Qp het volgende neer. De heer
van Embden valt mij aan:
1°. omdat ik, volgens hem, het recht
van een Kamerfractie-lid verdedigd zon
hebben om naar eigen welgevallen deel
te nemen aan de algemeene beschou
wingen;
2°. omdat ik mij zonder kennis van
zaken zou hebben uitgelaten over de
verhouding tusschen den heer van Bere
steyn en de overige leden zijner fractie,
met name den leider daarvan, den heer
Marchant;
3°. omdat ik de vrijheid der beslis
sing bij het gehouden referendum ver
dacht 'heb gemaakt".
Met het afweren van den eersten
aanval behoef ik mij niet lang bezig
-te houden. Immers, de heer van Emb
den, die blijkbaar een weinig zenuw
achtig is geworden door mijn artikel,
vecht hier tegen een vijand, die alleen
in zijne verbeelding bestaat. In mijn
stuk komt geen enkele zin of zinsnede
voor, waaruit zou blijken, dat ik voor
een Kamerlid het recht opeisen om
naar eigen welgevallen deel te nemen
aan de algemeene beschouwingen, zon
der met zijne fractie daarover te spre
ken.
Wanneer ik dan ook meen, dat de
heer van Beresteyn onmiddellijk na de
ontvangst van het dwangbevel" van
den heer Marchant voor het lidmaat
schap van zijne Kamerclub had moeten
bedanken, omdat iemand, die zich zelf
respecteert, zich zulk een behandeling
niet kan laten welgevallen, dan bedoel
ik met die behandeling" alleen den
toon van dat schrijven. De heer Mar
chant was in zijn recht, toen hij den
heer van Beresteyn wilde beletten het
woord te voeren zonder overleg met
zijne fractie; maar de wijze, waarop hij
dit deed, had m.i. den heer van Bere
steyn het begrip moeten bijbrengen,
dat hij met den heer Marchant niet
langer in ne Kamerfractie kon zitten.
Zoowel uit het feit, dat de heer van
Beresteyn, toen hij bij de algemeene
beschouwingen het woord wilde voeren,
den leider zijner fractie negeerde, als
uit de wijze, waarop deze hem daarna
bejegende, blijkt dat de verhoudingen
reeds lang onmogelijk waren geworden.
Hiermede kom ik tot het tweede punt,
waarop de heer van Embden zijn aan
val richt. Hij kan geen woorden genoeg
vinden om te betoogen, dat ik over mij
volstrekt onbekende zaken spreek, wan
neer ik beweer, dat na de verkiezingen
van 1918 de verhouding tusschen de
beide heeren nooit meer goed is ge
weest en hoe langer hoe slechter werd.
Aan parmantigheid ontbreekt het
den heer van Embden niet. Of behoort
er geen parmantigheid toe, zich ver
baasd te toonen over mijne brutaliteit
om iets te beweren dat aan velen, zoo
wel in als buiten de Kamer, bekend was?
En de slechte verhouding tusschen de
heeren Marchant en van Beresteyn
moest bekend worden, omdat beiden
een rol speelden in het openbare leven
en zij de zelfbehecrscliing misten om
elkaar alleen binnen de wanden der
Kamerclub minder vriendelijk te be
jegenen. Wat zegt de heer van Bere
steyn zelf in zijn interview met den
parlementairen redacteur van Het
Volk'? Over mijne verkiezing" (zijne
herkiezing n.l., door voorkeurstemmen,
in 1918) werd in de Kamerclub een har
tig woord gesproken. De verhoudingen
werden steeds slechter. Toen ik naar
aanleiding van Yan Karnebeek's ver
klaring over het doorlaten van de
Duitsciiers door Limburg een inter
ruptie plaatste, schreeuwde de heer
Marchant in de Kamer mij toe: ,,.,hou
toch je bek !"" En iets verder: ik heb
met Jobsgeduld het tekort aan
welwdlendheid van oen heer Marchant
verdragen. Zelden of nooit vroeg hij
mij, hoe ik o/er eenige zaak dacht;
zelden of nooit ook vroeg hij mij, een
onderwerp te behandelen".
De heer van Emhder. kan nu, zoo hij
wil, den heer van Beresteyn voor
leugenaar uitmaken". Ik houd hem
niet daarvoor.
Eindelijk het laatste punt: de vrij
heid van beslissing bij het gehouden
referendum.
De heer van Embden meent mij van
een inconsequentie te moeten beschul
digen in wat ik hierover schreef. Ik
zou aan den heer Marchant een be
voegdheid willen opdringen ten behoeve
van den heer van Beresteyn (n.l. het
bevorderen van zijne candidatuur, op
dat hij bij liet referendum een goede
plaats op de lijst zon krijgen), die ik
hem krachtens mijn eigen beginsel
moest ontzeiden.
Ook hier doet de heer van Embden
een slag in de lucht. Er komt in mijn
artikel al weer geen zin of zinsnede
voor, waaruit hij zou mogen afleiden,
dat ik het voor de bevoegdheid of voor
den plicht van den heer Marchant zou
hebben gehouden, de candidatuur van
den heer van Beresteyn te bevorderen.
Ik heb alleen geschreven: indien de
heer Marchant er prijs op had gesteld,
dat de heer van Beresteyn bij de aan
staande verkiezingen zou worden her
kozen, zou hij wel middelen hebben ge
vonden hem een goede plaats op de
lijst te bezorgen.
En daarmede bedoelde ik het vol
gende.
Wanneer de heer van Embden ver
zekert, dat de leiders zijner partij
nadat het besluit was genomen door
een referendum te laten beslissen over
de volgorde op de lijst van de vier af
tredende Kamerleden zich van het
uitoefenen van eiken invloed daarop
hebben onthouden, wil ik dit gaarne
gelooven. Maar toch blijf ik het voor
een illusie houden, dat dit referendum
een volkomen vrije beslissing is geweest.
Reeds voordat het zooeven bedoelde
besluit was genomen, stond het bij de
meerderheid der partijgenooten van
den heer van Embderi vast, dat de
heer van Beresteyn op de laagste plaats
moest komen; en dit oordeel was; naar
mijne meening, langzamerhand ge
vormd onder den invloed van de kop
stukken der partij. Voor dezen was van
Beresteyn het zwarte schaap in de
kudde geworden; hunne uitlatingen
over hem hadden de leus aangegeven,
dat hij onderaan moest komen. Indien
de heer Marchant er prijs op had gesteld,
dat de heer van Beresteyn een betere
plaats op de lijst zou hebben gekregen
dan de heer Oud, zou dit in de partij
bekend zijn geweest al lang voordat er
sprake was van een referendum, en het
zou zijne uitwerking niet hebben gemist.
Want ook in dit opzicht ben ik minder
idealistisch aangelegd dan de heer van
Embden: ik geloof niet, dat vele leden
der Vrijz. Democr. partij zich, bij het
uitbrengen van hunne stem voor het
referendum, een zelfstandig oordeel
kunnen vormen over de wezenlijke ver
diensten der aftredende Kamerleden,
en ik houd het ervoor, dat de ongunstige
gezindheid van de meeste leiders der
partij, met name vanden heer Marchant,
ten opzichte van den heer van Bere
steyn, aan dezen laatste de slechtste
plaats op de lijst heeft bezorgd.
Indien echter, buiten eenigen invloed
van de slechte verhouding tusschen den
heer van Beresteyn en de overige leden
zijner fractie, de Vrijz. Democr. partij
den eerstgenoemde onderaan op de lijst
heeft geplaatst, dan zou ik toch de con
clusie moeten handhaven, waarmede
mijn artikel eindigde, n.l. dat het aan
de Vrijz. Democr. partij niet ten goede
kan komen, nu zij zoo weinig prijs
blijkt te stellen op de bestendiging van
het Kamerlidmaatschap van den heer
van Beresteyn.
KERNRAMP.
volgt hem daarin, in zijn opbouw van de
cumedie en haar aansluiting aan de Fransche
samenleving, en dan leert men het tot in
de kleinste bijzonderheden kennen; maav
de man, de innerlijke schuilt weg. Er mag ccp
enkele ontboezeming of verzuchting voor
komen, in een tijd waarop het volle licht
van het gezelschapsleven straalt houdt zich
het persoonlijke merktecken van den dichter
gesloten. O ver zijn leerjaren, en zij loopen bijna
tot zijn veertigste jaar, bestaan niet anders
dan eenige algemeene mcdedeelingen en van
zijn twaalf meesterjaren is liet meest authen
tieke document het register van inkomsten
zijner theatertroep.
Eerste liefden, eerste bewonderingen, teleur
stellingen, triomfen, vernederingen, strijd
tegen het ongeluk, vertrouwen op het genie,
reisa vonturen, al het gezellige, gevoelige,
gemoedelijke van het eigen leven is uit
Molièré's leven weggevaagd of een vraag geble
ven, tot zijn jaa'r van vestiging in Parijs. Het
gaat zonder fiorituren. En dat lijkt mij iets
werkelijk groots. Want hij staat voor ons in
zijn eigen kracht.
Hierop dient nadruk gelegd.
Van den beginne af, van dat hij uit eigen
beweging in zijn jeugd op zijn een en twin
tigste of twee-en twintigste jaar, de
acteursloopbaan heeft gekozen, treedt hij op als
chef. Uit een eerzame, niet onbemiddelde
Parijsche burgerfamilie, door 'zijn vader
bestemd tot opvolger in het behangers- en
stoffeerdersvak, geeft hij, die een ruimere
opvoeding heeft genoten, aan zijn familie
zijn voorliefde te kennen voor een theatrale
carrière, en hij wordt de leider of een der
leiders van het Illustre Théatre dal zijn onder
komen vindt in een kaatsbaan, daartoe in te
richten, van een herberg in Parijs. Want,
evenals in het Engeland van Shakespeare's
jeugd, moeten de theatcrtroepen gastvrijheid
vragen van de herbergen e.i hun beschikbare
ruimte. Molière nu blijft borg voor de kosten,
hij gevodt y.ich ilen verantwoordelijken man.
Heeft hij gerekend op het beschermheer
schap van een prins van den bloede, of van
een groot heer. zooals het ook in Engeland
gewoonte was geweest voor edelen van aanzien
om acteurs in iiun gevolg te onderhouden?
Ijdele verwachting ! l:i de hoofdstad was
er aan geen blijven te denken. De
zwerverstochten in cie provhices begonnen, om vijf
tien jaren te duren. Molière heeft in dien tijd
zijn opvoeding gekregen als theater-onder
nemer en -leider, iiij heeft kluchten en
comedies samengesteld, eerst nog naar
Italiaansch en Spaansch model, hij heeft naam
verworven door zijn komisch gechargeerde
rollen, maar vooral hij heeft zijn best gedaan
om een goed aaneengesloten troep acteurs te
verzamelen, hij wilde concurreeren met het
voornaamste tooneelspelcrsgezelschap in Pa
rijs, dat van het Hotel de Bourgogne onder
bescherming van dun Koning. Hij had het
oog voortdurend gehouden op Parijs.
Van Rouaan uil, waar hij zich voor een
poos had gevestigd, ondernam hij buiten
weten van de anderen, misschien aangemoe
digd door de broeders Corneille, op verschil
lende tijden een uitstapje naar de stad van
zijn verlangen en kon van daar terugkeeren
niet de mededeeling aan zijn genooten, dat
Monsieur, de broeder van den Koning, hem
had gemachtigd zijn naam voor zijn gezel
schap aan te nemen en daarmede voor den
Koning op het Louvre te verschijnen. Dat
was een goede entree in Parijs.
Hoc handig en nederig wist de dief van het
gezelschap zich te gedragen toen hij zijn ac
teurs bij den jongen Lodewijk XIV inleidde!
Zij amuseerden den vorst, zij drongen zich
niet bij hem in; zij zouden immers toch niet
kunnen rivaliseeren met de groote
tooneelspelers aan wie hij zijn gunst had geschonken.
Zij verkregen in een der paleizen een plaats
voor hun voorstellingen.
Maar dra vertoonde zich de tegenwerking
van het Hotel de Bourgogne; men trachtte
den nieuwen aankomelingen de aangewezen
plaats te ontnemen, men wilde de besten van
Molière's troep afvallig maken,allerlei praatjes
werden uitgestrooid. Molière stond op zijn post.
Hij kon vast rekenen op de aanhankelijkheid
der zijnen. In- het register der theater-ont
vangsten dat ik even heb genoemd, staat
een besluit aangeteekend van zijn acteurs, in
enthousiaste termen, om hun hoofd tot den
einde getrouw te blijven. En als een goed
veldheer voerde Molière zijn troepen in het
vuur.
Hij vond het noodig de wintercampagne
te openen met een stuk dat de aandacht zou
trekken; in November 1659 voerde hij zijn
Malle Juffers op. Les Précieuses Ridicules
sloegen dadelijk in Het hof was afwezig;
maar Parijs was gewonnen. Van den dag der
opvoering dateert een omkeer in de theater
geschiedenis.
1659 en volgend jaa*r. zijn de jaren van
den vrede der Pyrenaeën en van het hu
welijk van Lodewijk. Er gaat een verhaal dat
de kabaal tegen Molière 'skonings gezag
had ingeroepen tegen het onzedelijke Stuk.
Maar Lodewijk zag er geen kwaad in, hij wilde
worden geamuseerd. Bij zijn terugkeer naar
Parijs liet hij het voor zich opvoeren
ja meer, Mazarin die niet ver meer was van
sterven, liet het vertoonen in zijn kamer. Lode*
wijk XJV geleund over den stoel van den
Kardinaal hoorde het mede aan. De toekomst
lag klaar.
W. G. C. BYVANCK