De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 21 januari pagina 3

21 januari 1922 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

21 Jan. '22. - No. 2326 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND U SV NT REHBPANDTPLEIN ' MXTERDAM Fi. 20 LEIDSCHESTRAAT 22 AMSTERDAM TELEFOON N. 5812 HEMDEN NAAR MAAI Motor- en Zeiljachten TE KOOP, in diverse grootten en prijzen. Lijst van in commissie staande vaar tuigen gratis en franco toegezonden. BlNGHAn a LUGT AFD. JACHT AGENTUUR Slepersvest 1 Rotterdam LUXE- EN VRACHTAUTO'S BENZ & Cie., Amsteldijk 10, Amsterdam. VLEUGELS COMPLETE 5OCTEERING NIEUWSTE - MODELLEN ZooWEL IN HET EENVOUDIGE ALS LUXE GENRE AMJTER_DAM HtlLI&EWEG HILVERTUH UTRECHT STATIONSPLEIN CHENARD&WALCKER NASH M.A.N. Automobielen en Vrachtwagens «.¥. Jutomobifll Mi|, HETCEnW Parkstraat 91a - 's-Bravanhage Tel. Haag 3569 m EENIGE SPECIALITEIT KB ' KRlMPVRIjE GEZONDHEIDS9 «f ONDERGOEDEREN §g OM Nederlandsch Fabrikaat jg i"X<TRICOTHUlSt "l REG.BREESTRAAT.35 |g TEL. 5 O 66 N. Spoors Mosterd WA s,poorjr_ Culemborcj ISnilschnllHlEHTSBALÏ Zilfond. 99 Cent ir. In den Boekh. en na postw. bU RIËNTS BALT, Haag. Mond. en schrift, ond. Dit is de KORTSTE Stenografie TAL contra ROLLAND Mijn slotwoord aan Ds. Vos De heer Vos begrijpt het nog steeds niet. Hij heeft zich nog erger geblameerd dan den vorigen keer. Voor een deel, omdat hij de dingen niet kent. Want hij blijkt niet te weten, dat het Nieuw-Hebreeuwsch der Misjna en der Beraita's een ander Hebreeuwsch is, dan dat van het Oude Testament; en dat iemand een voortreffelijk klassiek-Hebraïcus kan wezen en tevens de allermalste bokken schieten op 't terrein van het Misjna-Hebreeuwsch; waar van de meest afschrikwekkende voorbeelden vertoond zijn. Hij blijkt ook niet te weten, dat er geen Talmoed-Hebreeuwsch bestaat en dat de taal der Talmoed-discussies niet het Hebreeuwsch is, maar het (Babylonisch) Arameïsch. Hij blijkt voorts niet te weten, dat men met een nog zoo goed woordenboek niet een werk en den geest er van kan beoordeelen zoo iets als iemand, die zich met Qesenius in de hand omtrent het O.T., met Harting omtrent het N.T., met Ebeling om trent Homerus of met Pape omtrent Plato deskundige waant . Hij blijkt vervolgens niet te weten, dat, wanneer iemand ook met behulp van een woordenboek, eens een zin wel verstaat, 't nooit aankomt op n of ander citaat, maar op den geest van het geheel! Hij valt mij weer aan op iets, dat ik niet gezegd heb; ik zeide niet, dat hij geen He breeuwsch kent; ik heb zelfs geen oordeel uitgesproken over de hoeveelheid van zijn Hebreeuwsche kennis; maar dat hij op dit terrein, van Talmoed en Sjoelchan aroeg, geen kenner is; dus ook van den in het He breeuwsch gestelden Sjoelchan aroeg heel, heel weinig verstaat. Hij begrijpt ook niet en dat is de eigen SPAAHSOH, ENGELSOH, FRAHSOH, DUITS OH etc. Borlitz-School Hoorengi-moht 4B1 H. 3286 Pract Onderwijs door buiten!. Leeraren lijke quaestie mijn beschuldiging van leugen en mijn beschuldiging van plagiaat tegen Bolland. De eerste was de hoofdzaak; de tweede was een minder belangrijke beschul diging, waarmede ik wilde zeggen: gij zijt niet zómisdadig, om zelf vervalschingen te maken, maar ge hebt eenvoudig nagepraat en overgeschreven; ge hebt dat van bekende leugenantisemieten gedaan; ge hadt dus moeten controleeren; maar ge deedt dat niet; dat is een geweldige fout, die tengevolge had, dat ge allemaal leugens vertelt. De heer Vos begrijpt ook niet, dat, wat bij dat proces Rohling-Bloch is voorgevallen, zoo J alles met de onderhavige quaestie te maken heeft. Behalve Eisenmenger zijn Rohling en Brimann de groote citatenfabrikanten ten opzichte der Joodsche ge schriften; Fritsch is de naprater-verzamelaar. Met z'n drieën hebben ze allemaal diezelfde citaten vervalscht en vertoond, die Boiland nu ook vertoont. Wat Bolland vertelt, is tegen over hen al lang besproken en weerlegd ! Niet anders, uitgelegd", maar weerlegd. Het is dus juist hetzelfde als destijds. De heer Vos begrijpt ook niet, dat hij mij controleeren moest, als hij wel een des kundige was ! 'k Heb van alles overal de plaatsen opgegeven. Alles is te controleeren. Ik heb overal aangegeven, wat in Bollands manier foutief is en waarom het foutief is. De heer Vos zou dus alles kunnen nagaan, en zeggen, of ik lieg of niet. Hij zou de juiste Hebreeuwsche en Arameïsche teksten overal op de aangegeven plaatsen vinden. Juist daarom behoefde ik niet een aantal stukken Hebreeuwsch af te drukken ! Wat ik schreef, is duidelijk genoeg; en zeker voor iemand, die met grond beweert de oorspron kelijke teksten te verstaan. De heer Vos begrijpt niet, dat en waarom zijn ne voorbeeld" geen voorbeeld is. Hij heeft doodgewoon weggelaten, dat dit ne voorbeeld" het eenige zeer kleine spijkertje bevat, waaraan hij zijn bewering van de moraal" kan ophangen. Al mijn andere tallooze bewijzen voor de valschheid der voorstellingen, laat hij weg; hij zou er niets mee weten aan te vangen. Hij heeft bij dit eene voorbeeld niet begrepen, wat ik zeide Maar hij begrijpt ook niet, dat 't niet gaat om die moraal; maar om Bollands bewering, die een leugen is. B. beweerde: zoo-enzoo-leelijk leeraart en handelt gij jegens niet- Joden; ik zeide daarop lo. was dat alleen tegenover oude heidenen, die enz. 2o. was het niet zoo leelijk, want enz. Het laatste begrijpt de heer Vos niet en bestrijdt hij; het eerste, waardoor Bollands bewering al tot leugen is gestempeld, verzwijgt hij. ^ De heer Vos begrijpt ook niet,|dat het hier niet een ander uitleggen" was, maar een aantoonen van verknoeien, vervalschen, ver minken, uit hun verband rukken van citaten. Hij begrijpt ook niet.... 'k Houd er mee op. En als de heer Vos nóg weer blijken geeft, niet te begrijpen, zal ik hem in 's hemels naam maar laten gaan. J. TAL (Discussie gesloten. REU.) l i i M ii iiiiiiiiimiiilllllllllllllllllllllllllll MET GEVOELENS VAN GEMENGDEN AARD De titel doet waarschijnlijk vermoeden, dat ik zal schrijven over de een of andere groote persoonlijkheid, die benoemd is tot een ambt, waar hij een door hem zeer begeerd arbeidsterrcin vindt, maar wier gewaardeerde krachten nu worden verloren dooreen bestuur of vereeniging, waartoe ik behoor. Gevoelens van gemengden aard zijn usantiëel zoo uit sluitend verbonden aan dergelijke gebeurte nissen in het leven, dat ik wel excuus moet vragen, dat in dit geval deze term op iets geheel anders betrekking heeft. Bovendien zondig ik tegen het gebruik, omdat de ver menging ditmaal gecompliceerder is dan ge woonlijk. Worden meestal vreugde en droef heid dooreengestrengeld, nu zal ik de gevoelens die mij bestormden, moeten nummeren, wil de analyse eenigermate overzichtelijk blijven. Dit alles werd veroorzaakt door het lezen van een vonnis in het Weekblad van het Recht, gewezen door den Kantonrechter van Vianen, naar aanleiding van een overtreding van een verordening der genfeente Schoonrewoerd. De Raad dezer gemeente heeft op 2 October 1920 bepaald: het is verboden in het openbaar Godslasterlijke vloeken te bezigen." Op 6 Augustus 1921 had iemand zich vermeten Godverdomme" te zeggen, waarvoor hij geverbaliseerd werd. Op grond van dit proces-verbaal achtte de Kanton rechter het ten laste gelegde bewezen; helaas kan de buitenstaander niet te weten komen of de snoodaard bovendien bekend heeft, bekend niet als berouwvol zondaar, maar met een onverschilligen grijns op zijn gezicht. Hoe dit zij, door het proces-verbaal was het wettig en overtuigend bewijs geleverd; edoch, JUIST UW SMAAK! .JAC. K' Havana 12 cents Sigaar Fabrikaat FLEVO" Utrecht iiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimii IIIIIIIIIIMIIIIII in iiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii DE SPELLING VAN ONZE TAAL Niet eens, maar herhaalde malen heb ik mijn meening oover de spelling op duidelijke, eenvoudige en afdoende wijze uitgesprooken. Ook in dit Weekblad (3 Januari 1915.) Ik deed dat jure meo. Ik meende, dat mijn opinie rechtens vernoomen behoorde te wor den. Ik wensch het goed recht van den Dichter te handhaven, en zijn functie in onze maat schappij als nuttig en belangrijk te doen erkennen. Ik meen bemerkt te hebben, dat het woord en het begrip Dichter meer en meer officieel wordt erkend. Er wordt hulp gebooden van staatsweege. Zal men nu in deeze kwestie, die raakt de verfijning en vereedeling van het werktuig, dat wel boovenal des Dichters werk tuig is, oover den Dichter heenzien, alsof hij niet meetelt? Is soms de spelling onzer taal een politieke kwestie? Dat men mij als econoom negeert, dat zal ik mij niet aantrekken. In veele gevallen acht ik het niet verstandig van de econoomep en staatkundigen. De uitkomst heeft geleerd, dat economisch-politieke inzichten van leeken de waarheid wel eens digter benaderden dan bijna alle in zwang zijnde politisch-economische stelsels. Maar dat zullen de vaklui zelf wel ontdek ken, als ze zich nog een weinig dieper in de vingers gesneeden hebben. Maar nu geldt het iets anders, wat zonder eenige teegenspraak tot mijn competentie behoort. Doch van de meening der Dichters wordt geen notitie hoegenaamd genoomen. Ik moet hier wel eeventjes de puntjes op de i zetten. Dichters dragen ook verantwoordelijkheid. Zij moogen zoo bescheiden rnoogelijk zijn in hun persoonlijk optreeden, als handhavers van hun taal past hun geen bescheidenheid. Ik heb mij van den aanvang af ten sterkste verzet teegen de Kollcwijn-spelling, en ik heb dat verzet gemotiveerd. De spelling van de Vries en te Winkel is slecht en verminkt de taal. Maar de spelling van Kollewijn is nog slechter, en verminkt de taal nog veel erger. Niemand kan dat beeter beoordeelen dan de Dichter. Ik heb de hoofdzaak duidelijk ge zegd. Ik heb uiteengezet, dat men in de taal moet onderscheiden structuur en functie. En wie de taal wil vereedelen en verfijnen moet letten op de functie der taal, en niet op de structuur. Ik gaf ten voorbeeld de schrijf machine, die ontzaglijk gecompliceerd is in structuur, maar toch veel eenvoudiger en praktischer dan een schrijfpen, in functie. Hierteegen viel niets in te brengen. En er is ook nooit iets van beteekenis teegen in gebracht. Veele keeren sprak ik oover de spelling kwestie en nagenoeg altijd kreeg ik te hooren: ,,Ja, eigenlijk heb je groot gelijk." Men kan mijn opmerkingen vinden in mijn artikels oover onze schrijfwijze; in de Gids van 1912 No. 5 en in de zesde bundel Studies. De naieve leezer vraagt: hoe is het dan moogelijk, dat er zoo weinig aandacht aan geschonken is? Waarom is er dan geen be weeging, geen strooming ontstaan? Omdat er een andere beweeging is ontstaan, de Kollewijnbeweeging, die werkte met tijd schrift, orgaan en propaganda, en die volgde uit het vermeende recht der geleerden, der hoogleeraren en onderwijzers, om de taal te hervormen. Maar dit recht komt niet den geleerden en leeraren, maar aan de Dichters toe. Er kan samenhang en samenwerking zijn van de geleerden en Dichters. Maar de hoogste autoriteit op 't gebied van taalschoon en taai-functie is de Dichter. Zoodra men in 't verleeden kijkt, begrijpt en erkent het iedereen. Vondel, Hooft, Breero, dat zijn de autori teiten, de bronnen, waaruit ieder put, die de schoone Nederlandsche taal der zeeventiende eeuw wil leeren kennen. Hoogleeraars en onderwijzers, taaikenners en geletterden heb ben tot die schoonheid niets bijgedragen, al kunnen zij zeer nuttig zijn om den weg te zoeken. In mijn artikeltje \n de Groene van 3 Ja nuari 1915 zeg ik het volgende: Ik zou het zeer goed vinden, wanneer er een commissie werd benoemd van Staatsweege, die het spellingsvraagstuk ter hand nam; maar dan moesten in die groep niet alleen taaigeleerden, maar ook Dichters plaats ncemen. Want het is de Dichter, die in de e,erste plaats het werktuig der taal heeft te hanteeren en competent geacht moet worden om oover de deugdelijkheid, de bruikbaarheid, den goeden staat van dat werktuig te oordeelen. Aan de uitspraak van een dergelijke commissie, laat ons zeggen van drie Dichters, n bclletrist en n taaN geleerde zou ik mij waarschijnlijk met genoegen onderwerpen." En nu heeft de regeering een commissie benoemd, maar helaas ! eene aan wier auto riteit ik mij stellig niet zal onderwerpen. Aan de geleerdheid der hooglceraren K'uyver en Muller twijfel ik niet, maar in de subtiele moeyelijkheeden die bij het zuiveren en ver helderen van de taal zich voordoen, zijn ze incompetent. Dat kan alleen iemand met een fijn taalgehoor, met goeden litterairen smaak en dichterlijke ervaring. Vooral op deeze laatste komt het aan. Ik heb de enkele wijzigingen, die ik durfde voor stellen, nu meer dan 10 jaren in de praktijk beproefd, en ik weet nu, dat ze goed en dienstig zijn, en stellig niet meer moeten prijs gegeeven worden. Het weglaten van de dubbele ee, oo, en uu is een onderwijzers-idee, alsof men iets zou vereenvoudigen alleen door er een paar letters uit weg te neemen. Het is of men een horloge wil vereenvoudigen" door er de wijzerplaat uit weg te neemen. Men compliceert intccgendecl de taal door de woorden bedelen" en negeren" van hun dubbel-klinker te bcrooven, en digt" en dicht," ligt" en licht", wigt" en wicht" met dezelfde meedeklinkers te schrijven. wie nu meent, dat nu wel een veroordeeling gevolgd zal zijn tot laten we clement zijn het minimum, dat ons strafrecht kent, te weten ?0.50 boete, komt bedrogen uit. Neen, na de bewezenverklaring geconsta teerd te hebben, overweegt de Kanton rechter verder: dat naar het Ons voorkomt als Gods lasterlijk" moet worden beschouwd alles, wat in strijd is met de Hoogheid en Majesteit van God; dat het inroepen van de verdoemenis Gods, inhoudt een erkenning van de macht Gods om te verdoemen en dat die erkenning, niet met de Hoogheid en Majesteit van God in strijd zijnde, dus niet als Godslasterlijk moet worden beschouwd; Ontslaat den beklaagde van, alle rechts vervolging." Gevoel 1. Innige pret over den geestigen inval van den Kantonrechter. Gevoel 2. (Het is wel niet fraai, maar mijn eerlijkheid verbiedt me het te verzwijgen). Schadenfreude, dat de raadsleden van Schoonrewoerd zoo gedupeerd werden. Gevoel 3. Onzekerheid of ik inderdaad wel het Weekblad van het Recht in handen had. Ter opheldering van dit gevoel diene, dat ik in het Leesmuseum zat, omringd door vele tijdschriften en geïllustreerde bladen. Hoe goed ik het formaat, kolomindeeling en druk van het Weekblad van het Recht ook ken, ik moest me toch even overtuigen, dat ik niet een of ander Witzblatt voor me had. Gevoel 4. bewees me de juistheid van het gezegde: Gedeelde vreugd is dubbele vreugd. Ik moest of ik wilde of niet dit vonnis aan in mijn nabijheid zittende kennissen laten lezen. Gevoel 5. Volkomen ongemotiveerde boos heid over de afkeurende blikken, die wegens het onderdrukte lachen naar onze richting werden geworpen. Gevoel 6. Twijfel of de Kantonrechter een loopje met de heele zaak genomen heeft of dat hij inderdaad meende zijn taak juist te vervullen, waarvoor hem in art. 11 Wet houdende Algemeene Bepalingen het volgende richtsnoer gegeven is: De rechter moet volgens de wet recht spreken; hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet beoordeelen. Gevoel 7. Schaamte over mijn verdenking, dat de Kantonrechter niet serieus geweest zou zijn. Dit bracht mee een hernieuwde be studeering van het vonnis. Gevoel 8. Hoofdpijn van het zoeken naar het verschil tusschen vloeken en Godslaster lijk vloeken. De autoriteiten op het gebied der Nederlandsche taal schijnen met derge lijke fijne onderscheidingen nog geen rekening te houden. Met goeden wil kan rnen de tegen stelling als volgt maken: vloeken is verwen senen, iemand een onheil toewenschen; Godslastervloeken is vloeken onder aanroeping van Gods naam. ,:^fc Gevoel 9. Afkeuring over het vonnis van den Kantonrechter, die geheel in de lijn trouwens van een hoe langer hoe sterker op komende opvatting, zich niet verplicht achtte de verordening uit te leggen in den geest door den raad bedoeld, maar zpoals het overeen stemde met zijn rechtsgevoel. Wanneer ik hier van uitleggen" blijf spreken, volg' ik de ter minologie van de aanhangers der z.g. vrije richting", moderne praetuur", maar in mijn binnenste noem ik het geen wetsuitlegging, maar wetsverdraaiing. Gevoel 10. Ergernis dat men niet beseft, dat het paard van Troje wordt binnengehaald door toe te laten en zelfs toe te juichen, dat de rechter zich steeds vaster zet op den zetel van den wetgever. Gevoel 11. Trots, dat, niettegenstaande ik een vrouw ben, ik me heb weten los te maken van het concrete geval en mijn af keurend eindoordeel geïnspireerd is door de abstractie de individueele rechtszekerheid", die ik door de moderne richting in gevaar gebracht vind. Men leide uit bovenstaande ontboezeming niet af, dat ik het eens ben met de vroede vaderen van Schoonrewoerd. Integen deel. Ik weet niet of zij met hun verordening de aantasting van de Goddelijke Majesteit beoogen te straffen, maar dan zij hun in herinnering gebracht de wijze woorden in het begin der vorige eeuw door den grooten Duitschen criminalist Feuerbach geschreven: dass die Gottheit injuriiert werde, ist unmöglich; dass sie wegen Ehrenbeleidigungen sich an Menschen ra'che, undenkbar; dass sie durch Strafe ihrer Beleidiger versöhnt werden müsse, Torheit". Mogelijkerwijze heeft de Raad (het lijkt me echter door de bijvoeging Godslasterlijk" niet waarschijnlijk) slechts beoogd de ruwheid van zeden te keeren. Maar dan meen ik te moeten opmerken, dat al moet de strafrechter zijn straffen dusdanig kiezen, dat ze zoo educatief mogelijk werken, het daarom nog niet aan gaat hem tot volksopvoeder te maken. Het euvel van het vloeken moet niet gebracht worden voor het forum des rechters, doch voor het forum der publieke opinie. HANS H i i, L E s u M IIIIIIIIIIIIIIIBIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIKIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII TRIPLE SEC. COMBIEI" Importépar SCHMITZ & Co.,Utrecht IIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIII11IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIII1IH Ik heb van mijn kleine, maar praktische verbeeteringen enkel nut gehad, en ik zal er zeeker niet van afzien op gezag van twee taai-geleerden. Er zijn in ons land genoeg dichters, op wier gezag verbeeteringen kunnen ingevoerd wor den. Een er van is helaas ! gestorven. Het was Adwaita(dèr Mouw). Hij zou een uitneemend lid der Staatscommissie zijn geweest en geen taaigeleerde mag een zoo rijke bron van taai-schoon als het dichtwerk Brahma passeeren. Ook I. Querido geeft in zijn rijk proza de spelling aan naar zijn eigen inzicht, zooals ook Multatuli het deed. Ook hij zou in de commissie behooren. Ook zou zonder twijfel Dr. Albert Verwey genoemd moeten worden, den poeet-literator. Het spijt mij voor onzen hoofd-redacteur, maar als de regeering de zaak geheel aan linguïsten en filoloogen ooverlaat en mijn eenvoudige en onweersprooken inzichten niet telt, dan zullen er zeeker drie spellingen blij ven. Ik memoreer hier nog eens de door mij in gevoerde en na tienjarige praktijk goed be vonden veranderingen. I. de lange ee, oo en uu altijd dubbel. Deeze reegel is voortreffelijk bevonden en zal ik ook niet meer opgeeven. Zij maakt zoo wel het begrip duidelijk, het aspect der woor den aangenaam en het aanleeren van onze taal gemakkelijk. 2. de lange ie altijd ie. Uitzonderingen op 1. en 2. zijn alle namen en uittieemsche woorden, voor zoover deeze nog niet verhollandscht zijn. Ik gebruikte ook wel de enkele letter e in het woord gêne (gindsche) ter onderscheiding van geene" (ne gatie). Zoo ook: even (kortstondig) en eeven (gelijk). Deeze laatste wijzigingen kwamen mij echter onnoodig voor, en als ze niet door de Commissie worden oovergenoomen zal ik er van afzien. 3. het onderscheid tusschen ligt" en licht". ,,digl" e.i ,,dichl", ,,wigt" en wicht" hersteld. Dit onderscheid, door de Vries en te Winkel zeer ten onrechte geschrapt, is noodzakelijk en onmisbaar, en zal dus door mij niet meer worden afgeschaft. Uit reegel l volgt ook van zelf, dat het woord roze" een korte o heeft,wel te onderscheiden van rooze". De officieele spelling kan dit onderscheid niet aangeeven. Ook het woord grove" kan in de officieele spelling niet worden uitgedrukt, noch door groove", noch door groffe." Zoo schrijf ik ook poze" (en ,,pozeeren") en pooze." Waereld" en Kaerel" wor den zoo gespeld,aangezien de woorden werreld en kerrel niet bruikbaar zijn, en .de ae-klank toch moet behouden blijven. Ook het onder scheid tusschen ou (touw) en au (blauw) blijve gehandhaafd. Dit is geen archaïsme, maar zorg voor de instandhouding van de rijkdom onzer taal. De a verdubbelen bleek in de praktijk vol strekt onnoodig. En hoe minder wijziging hoe beeter. Een uitvoerig stel reegels zou algemeen verzet vinden. Aan mijn wijzigingen zijn mijn leezers reeds gewoon. Dat ik draaying" schrijf en glooying" is een aestetfrsche kwestie, het staat mooyer dan glooiing en draaiing. De geslachten blijven in de officieele spel ling, behalve om welluidendheids-reedenen. Ik verwacht van onze taaigeleerden,'dat zij de leelijke taktiek van doodzwijgen zullen opgeeven en deugdelijke argumenten aan brengen. Ik ben gaarne bereid, tot ooverleg, maar ik verwacht eerlijke en hoffelijke er kenning van mijn recht in deeze. De heer Kollewijn heeft mij anarchist" in de taalweetenschap genoemd, dat is volkoomen on billijk. Ik vind het eerder anarchistisch als men in een anders rechten ingrijpt. Aan een orde lijke vaststelling van taalreegels met samen werking van dichters en geleerden heb ik mij nooit willen .onttrekken. ' F R' E D E R I K VAN'EEDEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl