Historisch Archief 1877-1940
21 Jan. '22. - No. 2326
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
U
SV NT
REHBPANDTPLEIN
' MXTERDAM
Fi.
20 LEIDSCHESTRAAT 22
AMSTERDAM
TELEFOON N. 5812
HEMDEN
NAAR MAAI
Motor- en Zeiljachten
TE KOOP, in diverse grootten en prijzen.
Lijst van in commissie staande vaar
tuigen gratis en franco toegezonden.
BlNGHAn a LUGT
AFD. JACHT AGENTUUR
Slepersvest 1 Rotterdam
LUXE- EN
VRACHTAUTO'S
BENZ & Cie., Amsteldijk 10, Amsterdam.
VLEUGELS
COMPLETE 5OCTEERING
NIEUWSTE - MODELLEN
ZooWEL IN HET EENVOUDIGE ALS LUXE GENRE
AMJTER_DAM
HtlLI&EWEG
HILVERTUH
UTRECHT
STATIONSPLEIN
CHENARD&WALCKER
NASH M.A.N.
Automobielen en Vrachtwagens
«.¥. Jutomobifll Mi|, HETCEnW
Parkstraat 91a - 's-Bravanhage
Tel. Haag 3569
m
EENIGE SPECIALITEIT
KB
'
KRlMPVRIjE
GEZONDHEIDS9
«f ONDERGOEDEREN §g
OM Nederlandsch Fabrikaat jg
i"X<TRICOTHUlSt
"l REG.BREESTRAAT.35 |g
TEL. 5 O 66 N.
Spoors
Mosterd
WA s,poorjr_ Culemborcj
ISnilschnllHlEHTSBALÏ
Zilfond. 99 Cent ir.
In den Boekh. en na
postw. bU RIËNTS
BALT, Haag. Mond.
en schrift, ond.
Dit is de KORTSTE Stenografie
TAL contra ROLLAND
Mijn slotwoord aan Ds. Vos
De heer Vos begrijpt het nog steeds niet.
Hij heeft zich nog erger geblameerd dan den
vorigen keer. Voor een deel, omdat hij de
dingen niet kent.
Want hij blijkt niet te weten, dat het
Nieuw-Hebreeuwsch der Misjna en der
Beraita's een ander Hebreeuwsch is, dan dat
van het Oude Testament; en dat iemand een
voortreffelijk klassiek-Hebraïcus kan wezen
en tevens de allermalste bokken schieten op
't terrein van het Misjna-Hebreeuwsch; waar
van de meest afschrikwekkende voorbeelden
vertoond zijn. Hij blijkt ook niet te weten,
dat er geen Talmoed-Hebreeuwsch bestaat
en dat de taal der Talmoed-discussies niet
het Hebreeuwsch is, maar het (Babylonisch)
Arameïsch. Hij blijkt voorts niet te weten,
dat men met een nog zoo goed woordenboek
niet een werk en den geest er van kan
beoordeelen zoo iets als iemand, die zich met
Qesenius in de hand omtrent het O.T., met
Harting omtrent het N.T., met Ebeling om
trent Homerus of met Pape omtrent Plato
deskundige waant . Hij blijkt vervolgens
niet te weten, dat, wanneer iemand ook
met behulp van een woordenboek, eens een
zin wel verstaat, 't nooit aankomt op n of
ander citaat, maar op den geest van het geheel!
Hij valt mij weer aan op iets, dat ik niet
gezegd heb; ik zeide niet, dat hij geen He
breeuwsch kent; ik heb zelfs geen oordeel
uitgesproken over de hoeveelheid van zijn
Hebreeuwsche kennis; maar dat hij op dit
terrein, van Talmoed en Sjoelchan aroeg,
geen kenner is; dus ook van den in het He
breeuwsch gestelden Sjoelchan aroeg heel, heel
weinig verstaat.
Hij begrijpt ook niet en dat is de
eigen
SPAAHSOH, ENGELSOH,
FRAHSOH, DUITS OH etc.
Borlitz-School
Hoorengi-moht 4B1 H. 3286
Pract Onderwijs door buiten!. Leeraren
lijke quaestie mijn beschuldiging van leugen
en mijn beschuldiging van plagiaat tegen
Bolland. De eerste was de hoofdzaak; de
tweede was een minder belangrijke beschul
diging, waarmede ik wilde zeggen: gij zijt
niet zómisdadig, om zelf vervalschingen te
maken, maar ge hebt eenvoudig nagepraat
en overgeschreven; ge hebt dat van bekende
leugenantisemieten gedaan; ge hadt dus
moeten controleeren; maar ge deedt dat niet;
dat is een geweldige fout, die tengevolge had,
dat ge allemaal leugens vertelt.
De heer Vos begrijpt ook niet, dat, wat bij
dat proces Rohling-Bloch is voorgevallen,
zoo J alles met de onderhavige quaestie te
maken heeft. Behalve Eisenmenger zijn
Rohling en Brimann de groote
citatenfabrikanten ten opzichte der Joodsche ge
schriften; Fritsch is de naprater-verzamelaar.
Met z'n drieën hebben ze allemaal diezelfde
citaten vervalscht en vertoond, die Boiland
nu ook vertoont. Wat Bolland vertelt, is tegen
over hen al lang besproken en weerlegd !
Niet anders, uitgelegd", maar weerlegd.
Het is dus juist hetzelfde als destijds.
De heer Vos begrijpt ook niet, dat hij
mij controleeren moest, als hij wel een des
kundige was ! 'k Heb van alles overal de
plaatsen opgegeven. Alles is te controleeren.
Ik heb overal aangegeven, wat in Bollands
manier foutief is en waarom het foutief is.
De heer Vos zou dus alles kunnen nagaan,
en zeggen, of ik lieg of niet. Hij zou de
juiste Hebreeuwsche en Arameïsche teksten
overal op de aangegeven plaatsen vinden.
Juist daarom behoefde ik niet een aantal
stukken Hebreeuwsch af te drukken ! Wat ik
schreef, is duidelijk genoeg; en zeker voor
iemand, die met grond beweert de oorspron
kelijke teksten te verstaan.
De heer Vos begrijpt niet, dat en waarom
zijn ne voorbeeld" geen voorbeeld is. Hij
heeft doodgewoon weggelaten, dat dit ne
voorbeeld" het eenige zeer kleine spijkertje
bevat, waaraan hij zijn bewering van de
moraal" kan ophangen. Al mijn andere
tallooze bewijzen voor de valschheid der
voorstellingen, laat hij weg; hij zou er niets
mee weten aan te vangen. Hij heeft bij dit
eene voorbeeld niet begrepen, wat ik zeide
Maar hij begrijpt ook niet, dat 't niet gaat
om die moraal; maar om Bollands bewering,
die een leugen is. B. beweerde:
zoo-enzoo-leelijk leeraart en handelt gij jegens
niet- Joden; ik zeide daarop lo. was dat
alleen tegenover oude heidenen, die enz.
2o. was het niet zoo leelijk, want enz. Het
laatste begrijpt de heer Vos niet en bestrijdt
hij; het eerste, waardoor Bollands bewering
al tot leugen is gestempeld, verzwijgt hij.
^ De heer Vos begrijpt ook niet,|dat het hier
niet een ander uitleggen" was, maar een
aantoonen van verknoeien, vervalschen, ver
minken, uit hun verband rukken van citaten.
Hij begrijpt ook niet....
'k Houd er mee op. En als de heer Vos nóg
weer blijken geeft, niet te begrijpen, zal ik
hem in 's hemels naam maar laten gaan.
J. TAL
(Discussie gesloten. REU.)
l i i M ii iiiiiiiiimiiilllllllllllllllllllllllllll
MET GEVOELENS VAN
GEMENGDEN AARD
De titel doet waarschijnlijk vermoeden,
dat ik zal schrijven over de een of andere
groote persoonlijkheid, die benoemd is tot
een ambt, waar hij een door hem zeer begeerd
arbeidsterrcin vindt, maar wier gewaardeerde
krachten nu worden verloren dooreen bestuur
of vereeniging, waartoe ik behoor. Gevoelens
van gemengden aard zijn usantiëel zoo uit
sluitend verbonden aan dergelijke gebeurte
nissen in het leven, dat ik wel excuus moet
vragen, dat in dit geval deze term op iets
geheel anders betrekking heeft. Bovendien
zondig ik tegen het gebruik, omdat de ver
menging ditmaal gecompliceerder is dan ge
woonlijk. Worden meestal vreugde en droef
heid dooreengestrengeld, nu zal ik de gevoelens
die mij bestormden, moeten nummeren, wil
de analyse eenigermate overzichtelijk blijven.
Dit alles werd veroorzaakt door het lezen
van een vonnis in het Weekblad van het
Recht, gewezen door den Kantonrechter van
Vianen, naar aanleiding van een overtreding
van een verordening der genfeente
Schoonrewoerd. De Raad dezer gemeente heeft op
2 October 1920 bepaald: het is verboden
in het openbaar Godslasterlijke vloeken te
bezigen." Op 6 Augustus 1921 had iemand
zich vermeten Godverdomme" te zeggen,
waarvoor hij geverbaliseerd werd. Op grond
van dit proces-verbaal achtte de Kanton
rechter het ten laste gelegde bewezen; helaas
kan de buitenstaander niet te weten komen
of de snoodaard bovendien bekend heeft,
bekend niet als berouwvol zondaar, maar
met een onverschilligen grijns op zijn gezicht.
Hoe dit zij, door het proces-verbaal was het
wettig en overtuigend bewijs geleverd; edoch,
JUIST UW SMAAK!
.JAC. K'
Havana 12 cents Sigaar
Fabrikaat FLEVO" Utrecht
iiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimii IIIIIIIIIIMIIIIII in iiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii
DE SPELLING VAN ONZE TAAL
Niet eens, maar herhaalde malen heb ik
mijn meening oover de spelling op duidelijke,
eenvoudige en afdoende wijze uitgesprooken.
Ook in dit Weekblad (3 Januari 1915.)
Ik deed dat jure meo. Ik meende, dat mijn
opinie rechtens vernoomen behoorde te wor
den. Ik wensch het goed recht van den Dichter
te handhaven, en zijn functie in onze maat
schappij als nuttig en belangrijk te doen
erkennen.
Ik meen bemerkt te hebben, dat het woord
en het begrip Dichter meer en meer officieel
wordt erkend. Er wordt hulp gebooden van
staatsweege. Zal men nu in deeze kwestie, die
raakt de verfijning en vereedeling van het
werktuig, dat wel boovenal des Dichters werk
tuig is, oover den Dichter heenzien, alsof hij
niet meetelt? Is soms de spelling onzer taal
een politieke kwestie?
Dat men mij als econoom negeert, dat zal
ik mij niet aantrekken. In veele gevallen acht
ik het niet verstandig van de econoomep en
staatkundigen. De uitkomst heeft geleerd, dat
economisch-politieke inzichten van leeken de
waarheid wel eens digter benaderden dan bijna
alle in zwang zijnde politisch-economische
stelsels.
Maar dat zullen de vaklui zelf wel ontdek
ken, als ze zich nog een weinig dieper in de
vingers gesneeden hebben.
Maar nu geldt het iets anders, wat zonder
eenige teegenspraak tot mijn competentie
behoort.
Doch van de meening der Dichters wordt
geen notitie hoegenaamd genoomen. Ik moet
hier wel eeventjes de puntjes op de i zetten.
Dichters dragen ook verantwoordelijkheid.
Zij moogen zoo bescheiden rnoogelijk zijn in
hun persoonlijk optreeden, als handhavers
van hun taal past hun geen bescheidenheid.
Ik heb mij van den aanvang af ten sterkste
verzet teegen de Kollcwijn-spelling, en ik heb
dat verzet gemotiveerd. De spelling van de
Vries en te Winkel is slecht en verminkt de
taal. Maar de spelling van Kollewijn is nog
slechter, en verminkt de taal nog veel erger.
Niemand kan dat beeter beoordeelen dan
de Dichter. Ik heb de hoofdzaak duidelijk ge
zegd. Ik heb uiteengezet, dat men in de
taal moet onderscheiden structuur en functie.
En wie de taal wil vereedelen en verfijnen
moet letten op de functie der taal, en niet op
de structuur. Ik gaf ten voorbeeld de schrijf
machine, die ontzaglijk gecompliceerd is in
structuur, maar toch veel eenvoudiger en
praktischer dan een schrijfpen, in functie.
Hierteegen viel niets in te brengen.
En er is ook nooit iets van beteekenis teegen
in gebracht.
Veele keeren sprak ik oover de spelling
kwestie en nagenoeg altijd kreeg ik te hooren:
,,Ja, eigenlijk heb je groot gelijk."
Men kan mijn opmerkingen vinden in mijn
artikels oover onze schrijfwijze; in de Gids
van 1912 No. 5 en in de zesde bundel Studies.
De naieve leezer vraagt: hoe is het dan
moogelijk, dat er zoo weinig aandacht aan
geschonken is? Waarom is er dan geen be
weeging, geen strooming ontstaan?
Omdat er een andere beweeging is ontstaan,
de Kollewijnbeweeging, die werkte met tijd
schrift, orgaan en propaganda, en die volgde
uit het vermeende recht der geleerden, der
hoogleeraren en onderwijzers, om de taal te
hervormen.
Maar dit recht komt niet den geleerden en
leeraren, maar aan de Dichters toe.
Er kan samenhang en samenwerking zijn
van de geleerden en Dichters. Maar de hoogste
autoriteit op 't gebied van taalschoon en
taai-functie is de Dichter.
Zoodra men in 't verleeden kijkt, begrijpt
en erkent het iedereen.
Vondel, Hooft, Breero, dat zijn de autori
teiten, de bronnen, waaruit ieder put, die de
schoone Nederlandsche taal der zeeventiende
eeuw wil leeren kennen. Hoogleeraars en
onderwijzers, taaikenners en geletterden heb
ben tot die schoonheid niets bijgedragen, al
kunnen zij zeer nuttig zijn om den weg te
zoeken.
In mijn artikeltje \n de Groene van 3 Ja
nuari 1915 zeg ik het volgende:
Ik zou het zeer goed vinden, wanneer er
een commissie werd benoemd van
Staatsweege, die het spellingsvraagstuk ter hand
nam; maar dan moesten in die groep niet
alleen taaigeleerden, maar ook Dichters
plaats ncemen. Want het is de Dichter, die
in de e,erste plaats het werktuig der taal
heeft te hanteeren en competent geacht
moet worden om oover de deugdelijkheid,
de bruikbaarheid, den goeden staat van dat
werktuig te oordeelen. Aan de uitspraak
van een dergelijke commissie, laat ons zeggen
van drie Dichters, n bclletrist en n taaN
geleerde zou ik mij waarschijnlijk met
genoegen onderwerpen."
En nu heeft de regeering een commissie
benoemd, maar helaas ! eene aan wier auto
riteit ik mij stellig niet zal onderwerpen. Aan
de geleerdheid der hooglceraren K'uyver en
Muller twijfel ik niet, maar in de subtiele
moeyelijkheeden die bij het zuiveren en ver
helderen van de taal zich voordoen, zijn ze
incompetent. Dat kan alleen iemand met een
fijn taalgehoor, met goeden litterairen smaak
en dichterlijke ervaring.
Vooral op deeze laatste komt het aan. Ik
heb de enkele wijzigingen, die ik durfde voor
stellen, nu meer dan 10 jaren in de praktijk
beproefd, en ik weet nu, dat ze goed en dienstig
zijn, en stellig niet meer moeten prijs gegeeven
worden.
Het weglaten van de dubbele ee, oo, en
uu is een onderwijzers-idee, alsof men iets zou
vereenvoudigen alleen door er een paar letters
uit weg te neemen. Het is of men een horloge
wil vereenvoudigen" door er de wijzerplaat
uit weg te neemen.
Men compliceert intccgendecl de taal door
de woorden bedelen" en negeren" van hun
dubbel-klinker te bcrooven, en digt" en
dicht," ligt" en licht", wigt" en wicht"
met dezelfde meedeklinkers te schrijven.
wie nu meent, dat nu wel een veroordeeling
gevolgd zal zijn tot laten we clement zijn
het minimum, dat ons strafrecht kent, te
weten ?0.50 boete, komt bedrogen uit.
Neen, na de bewezenverklaring geconsta
teerd te hebben, overweegt de Kanton
rechter verder:
dat naar het Ons voorkomt als Gods
lasterlijk" moet worden beschouwd alles,
wat in strijd is met de Hoogheid en Majesteit
van God;
dat het inroepen van de verdoemenis Gods,
inhoudt een erkenning van de macht Gods om
te verdoemen en dat die erkenning, niet met
de Hoogheid en Majesteit van God in strijd
zijnde, dus niet als Godslasterlijk moet worden
beschouwd;
Ontslaat den beklaagde van, alle rechts
vervolging."
Gevoel 1. Innige pret over den geestigen
inval van den Kantonrechter.
Gevoel 2. (Het is wel niet fraai, maar mijn
eerlijkheid verbiedt me het te verzwijgen).
Schadenfreude, dat de raadsleden van
Schoonrewoerd zoo gedupeerd werden.
Gevoel 3. Onzekerheid of ik inderdaad wel
het Weekblad van het Recht in handen had.
Ter opheldering van dit gevoel diene, dat ik
in het Leesmuseum zat, omringd door vele
tijdschriften en geïllustreerde bladen. Hoe goed
ik het formaat, kolomindeeling en druk van
het Weekblad van het Recht ook ken, ik moest
me toch even overtuigen, dat ik niet een of
ander Witzblatt voor me had.
Gevoel 4. bewees me de juistheid van het
gezegde: Gedeelde vreugd is dubbele vreugd.
Ik moest of ik wilde of niet dit vonnis aan in
mijn nabijheid zittende kennissen laten lezen.
Gevoel 5. Volkomen ongemotiveerde boos
heid over de afkeurende blikken, die wegens
het onderdrukte lachen naar onze richting
werden geworpen.
Gevoel 6. Twijfel of de Kantonrechter
een loopje met de heele zaak genomen heeft
of dat hij inderdaad meende zijn taak juist
te vervullen, waarvoor hem in art. 11 Wet
houdende Algemeene Bepalingen het volgende
richtsnoer gegeven is: De rechter moet volgens
de wet recht spreken; hij mag in geen geval
de innerlijke waarde of billijkheid der wet
beoordeelen.
Gevoel 7. Schaamte over mijn verdenking,
dat de Kantonrechter niet serieus geweest
zou zijn. Dit bracht mee een hernieuwde be
studeering van het vonnis.
Gevoel 8. Hoofdpijn van het zoeken naar
het verschil tusschen vloeken en Godslaster
lijk vloeken. De autoriteiten op het gebied
der Nederlandsche taal schijnen met derge
lijke fijne onderscheidingen nog geen rekening
te houden. Met goeden wil kan rnen de tegen
stelling als volgt maken: vloeken is verwen
senen, iemand een onheil toewenschen;
Godslastervloeken is vloeken onder aanroeping
van Gods naam. ,:^fc
Gevoel 9. Afkeuring over het vonnis van
den Kantonrechter, die geheel in de lijn
trouwens van een hoe langer hoe sterker op
komende opvatting, zich niet verplicht achtte
de verordening uit te leggen in den geest door
den raad bedoeld, maar zpoals het overeen
stemde met zijn rechtsgevoel. Wanneer ik hier
van uitleggen" blijf spreken, volg' ik de ter
minologie van de aanhangers der z.g. vrije
richting", moderne praetuur", maar in mijn
binnenste noem ik het geen wetsuitlegging,
maar wetsverdraaiing.
Gevoel 10. Ergernis dat men niet beseft,
dat het paard van Troje wordt binnengehaald
door toe te laten en zelfs toe te juichen, dat
de rechter zich steeds vaster zet op den zetel
van den wetgever.
Gevoel 11. Trots, dat, niettegenstaande
ik een vrouw ben, ik me heb weten los te
maken van het concrete geval en mijn af
keurend eindoordeel geïnspireerd is door de
abstractie de individueele rechtszekerheid",
die ik door de moderne richting in gevaar
gebracht vind.
Men leide uit bovenstaande ontboezeming
niet af, dat ik het eens ben met de
vroede vaderen van Schoonrewoerd. Integen
deel. Ik weet niet of zij met hun verordening
de aantasting van de Goddelijke Majesteit
beoogen te straffen, maar dan zij hun in
herinnering gebracht de wijze woorden in het
begin der vorige eeuw door den grooten
Duitschen criminalist Feuerbach geschreven:
dass die Gottheit injuriiert werde, ist
unmöglich; dass sie wegen Ehrenbeleidigungen
sich an Menschen ra'che, undenkbar; dass
sie durch Strafe ihrer Beleidiger versöhnt
werden müsse, Torheit".
Mogelijkerwijze heeft de Raad (het lijkt
me echter door de bijvoeging Godslasterlijk"
niet waarschijnlijk) slechts beoogd de ruwheid
van zeden te keeren. Maar dan meen ik te
moeten opmerken, dat al moet de strafrechter
zijn straffen dusdanig kiezen, dat ze zoo
educatief mogelijk werken, het daarom nog
niet aan gaat hem tot volksopvoeder te maken.
Het euvel van het vloeken moet niet gebracht
worden voor het forum des rechters, doch
voor het forum der publieke opinie.
HANS H i i, L E s u M
IIIIIIIIIIIIIIIBIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIKIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
TRIPLE SEC. COMBIEI"
Importépar SCHMITZ & Co.,Utrecht
IIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIII11IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIII1IH
Ik heb van mijn kleine, maar praktische
verbeeteringen enkel nut gehad, en ik zal er
zeeker niet van afzien op gezag van twee
taai-geleerden.
Er zijn in ons land genoeg dichters, op wier
gezag verbeeteringen kunnen ingevoerd wor
den. Een er van is helaas ! gestorven. Het was
Adwaita(dèr Mouw). Hij zou een uitneemend
lid der Staatscommissie zijn geweest en
geen taaigeleerde mag een zoo rijke bron
van taai-schoon als het dichtwerk Brahma
passeeren.
Ook I. Querido geeft in zijn rijk proza de
spelling aan naar zijn eigen inzicht, zooals
ook Multatuli het deed. Ook hij zou in de
commissie behooren.
Ook zou zonder twijfel Dr. Albert Verwey
genoemd moeten worden, den poeet-literator.
Het spijt mij voor onzen hoofd-redacteur,
maar als de regeering de zaak geheel aan
linguïsten en filoloogen ooverlaat en mijn
eenvoudige en onweersprooken inzichten niet
telt, dan zullen er zeeker drie spellingen blij
ven.
Ik memoreer hier nog eens de door mij in
gevoerde en na tienjarige praktijk goed be
vonden veranderingen.
I. de lange ee, oo en uu altijd dubbel.
Deeze reegel is voortreffelijk bevonden en
zal ik ook niet meer opgeeven. Zij maakt zoo
wel het begrip duidelijk, het aspect der woor
den aangenaam en het aanleeren van onze
taal gemakkelijk.
2. de lange ie altijd ie.
Uitzonderingen op 1. en 2. zijn alle namen en
uittieemsche woorden, voor zoover deeze nog
niet verhollandscht zijn. Ik gebruikte ook wel
de enkele letter e in het woord gêne
(gindsche) ter onderscheiding van geene" (ne
gatie). Zoo ook: even (kortstondig) en eeven
(gelijk). Deeze laatste wijzigingen kwamen
mij echter onnoodig voor, en als ze niet door
de Commissie worden oovergenoomen zal ik
er van afzien.
3. het onderscheid tusschen ligt" en licht".
,,digl" e.i ,,dichl", ,,wigt" en wicht" hersteld.
Dit onderscheid, door de Vries en te Winkel
zeer ten onrechte geschrapt, is noodzakelijk
en onmisbaar, en zal dus door mij niet meer
worden afgeschaft.
Uit reegel l volgt ook van zelf, dat het woord
roze" een korte o heeft,wel te onderscheiden
van rooze". De officieele spelling kan dit
onderscheid niet aangeeven. Ook het woord
grove" kan in de officieele spelling niet
worden uitgedrukt, noch door groove",
noch door groffe."
Zoo schrijf ik ook poze" (en ,,pozeeren")
en pooze." Waereld" en Kaerel" wor
den zoo gespeld,aangezien de woorden werreld
en kerrel niet bruikbaar zijn, en .de ae-klank
toch moet behouden blijven. Ook het onder
scheid tusschen ou (touw) en au (blauw) blijve
gehandhaafd.
Dit is geen archaïsme, maar zorg voor de
instandhouding van de rijkdom onzer taal.
De a verdubbelen bleek in de praktijk vol
strekt onnoodig. En hoe minder wijziging hoe
beeter. Een uitvoerig stel reegels zou algemeen
verzet vinden. Aan mijn wijzigingen zijn mijn
leezers reeds gewoon.
Dat ik draaying" schrijf en glooying"
is een aestetfrsche kwestie, het staat mooyer
dan glooiing en draaiing.
De geslachten blijven in de officieele spel
ling, behalve om welluidendheids-reedenen.
Ik verwacht van onze taaigeleerden,'dat
zij de leelijke taktiek van doodzwijgen zullen
opgeeven en deugdelijke argumenten aan
brengen. Ik ben gaarne bereid, tot ooverleg,
maar ik verwacht eerlijke en hoffelijke er
kenning van mijn recht in deeze. De heer
Kollewijn heeft mij anarchist" in de
taalweetenschap genoemd, dat is volkoomen on
billijk.
Ik vind het eerder anarchistisch als men
in een anders rechten ingrijpt. Aan een orde
lijke vaststelling van taalreegels met samen
werking van dichters en geleerden heb ik
mij nooit willen .onttrekken.
' F R' E D E R I K VAN'EEDEN