De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 21 januari pagina 6

21 januari 1922 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 21 Jan. '22. No. 2326 BRUINE SUIKER (opgevoerd door het Hofstadtooneel) Teekeningen voer ,,de Amsterdammer" van B. van Vlijmen Anton Roemer Fie Carelsen iiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiii iiiiiitiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiii Flor La Roche Annie'van Ees ,?,?, minimin 111 n i'"> "' imiiiiiiiiiin iniiiiii Hermann Schwab ,":" Wilh. Schwab Weiman illliiillllllllllillllilliilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllliittiilliiilliililiilllllllll SMIT&Co., Tailleurs P.CJOOFISïmiGUnDelschBSiolfen in ui iiiiiiiiiiiiiiimiiiiiif S. RODRIGUES DE MIRANDA, Amsterdam en zijn bevolking in de negentiende eeuw. Met 31 afbeeldingen en platte grond. Amsterdam, Scheltema en Holkema's Boekhandel. Z. j. De heer de Miranda breekt bij voorbaat alle kritiek op zijn boek de spits af door de openhartige mededeeling in de inleiding, hoe het werk is tot stand gekomen. Hij her innert, dat hij den 20 April van dit jaar onder de bekende omstandigheden is af getreden; in Juni werd hij nogmaals als wet houder gekozen en aanvaardde hij zijn ambt opnieuw. In den luttelen vrijen tijd van twee maanden, die den wethouder aldus was gelaten, heeft hij dit boekje geschreven. En natuurlijk zou zelfs dat niet mogelijk zijn geweest, wanneer hij niet had kunnen beschikken over allerlei gegevens, door ambte naren van het gemeentelijk bureau voor de statistiek voor een ander doel verzameld en uitgewerkt. Voor de illustratiën genoot de heer de Miranda de beproefde hulp van de heeren dr. Joh. C. Breen en C. J. Gimpel. Eindelijk werd het hoofdstuk over tooneel en muziek geheel geschreven door den heer Henri Polak, Deze openhartige mededeelingen geven J. S. MEUWSENJHofl. A'DAM-R'DAM-DEN HAAO DB BESTE HOEDEN IN HOLLAND DE THEATER-TENTOONSTEL LING TE AMSTERDAM i Aan den vóravond van deze bijzondere uitstalling van louter denkbeeldige waren, waarbij niemand zijn fortuin zal maken en geen kunstvoorwerp met het oog op een solide geldbelegging in aanmerking komt, zullen velen zich met mij afvragen: wat zou dat eigenlijk zijn een tentoonstelling van een ten-toon-stetling? Shakespeare ontmaskerd, Beaumarchais.... loin du bal, Ibsen, koop man in symbolen, het voetlicht gedoofd, en het lieflijk nachtspook der begoocheling op de vlucht Is theatertechniek zulk een factor geworden, dat men zalen vullen kan met de geheimenissen van het vak? Of is het al da delijk een vergissing van techniek te spreken omdat dit allerfijnst samenstel, als het rader werk in het horloge van eeuwen tooneelkunst, zulk een onafscheidelijk deel uitmaakt van het groote Geheim, van de Illusie, die leeft van trachten en tooien en falen en opnieuw begin nen? Van de overtuiging, dat niets onbe proefd mag blijven, moeite noch kosten ge spaard, wanneer ze zouden kunnen dienen tot haar onsterfelijke glorie. Ik weet er niet meer van dan u, maar wat mij in het vooruit zicht van deze bizarre gebeurtenis verheugt, kan een voldoening zijn voor ieder, die gaarne naar den schouwburg gaat: het feit, dat er in ons land kunstenaars leven, die zich maanden lang belangloos ter beschikking stelden van een taak, welke geen ander doel kon hebben dan het onverschillig schouwburgpubliek de oogen te openen voor wat daar achter de schermen," met hart en ziel en handen ge werkt wordt, om het droombeeld te scheppen Grand Hotel Funcklei RESTAURANT HAARLEM Pension prix-modérés IflIlllllflUIMUflllfJ dus de maat aan van den arbeid van den heer de Miranda, maar ontwapenen de kritiek toch niet geheel. Want als men een boek schrijft onder den veelbelovenden titel: Amsterdam en zijne bevolking in de i negentiende eeuw, is men aan zijn lezers verplicht aan bepaalde verwachtingen te voldoen. Dat klemt te meer, als de schrijver zich op het titelblad met een zekeren trots wethouder van Amsterdam noemt; in dat geval vooral mogen stellig wel zekere eisenen worden gesteld. Die eischen gelden zoowel den vorm als den inhoud. Om met den inhoud te beginnen, het boek is verdeeld in tien hoofdstukken: de uitbrei ding van Amsterdam ;de economische toestand; armoede en onderling hulpbetoon; onderwijs; het vervoerwezen; de verlichting; spijs en drank; tooneel en muziek; de gemeente huishouding en hare financiën; een stukje politieke geschiedenis. Enkele hoofdstukken zijn dan nog weer onderverdeeld, b.v. dat over de uitbreiding der stad in een paragraaf over de stad, een over de burgerij en een, die er wat zonderling bijhangt, over de kerkelijke gezindten. Wij halen dat opzettelijk aan, omdat het eenigszins de wat slordige indeeling van het geheele boek weergeeft. Immers ieder, die de bovengenoemde in deeling kritisch overziet, zal onmiddellijk constateeren, dat hier weinig logische orde valt waar te nemen en dat hier bovendien groote leemten zijn te constateeren. Wij vinden hier niets over de sterk gewijzigde inrichting van het gemeentebestuur, over de eveneens zeer veranderde samenstelling der bestuurscolleges, over de actie der opvolgende burgemeesters. Wat over de gestie van het gemeentebestuur wordt medegedeeld, is onvol ledig en gaat ook weinig diep. Maar wat vooral treft, is dat in een boek, dat handelt over Amsterdam en zijn bevolking in de negentiende eeuw, over die bevolking weinig anders dan uiterlijke dingen en stoffelijke bijzonderheden worden medegedeeld. De eco nomische toestand wordt beschreven; ar moede en onderling hulpbetoon worden onderzocht; het vervoerwezen, de verlichting, spijs en drank komen ter sprake. Maar van lllliniiiiliiliminn nu m, iiliiiiiiiiiiiim.iiiliniiiuii i it m > "" "' "' MMun het geestelijk bestaan van die bevolking verneemt men nauwelijks iets. Het hoofdstuk over he't onderwijs geeft niet veel meer dan de gemeentelijke zorg voor dat groote cultuurbelang en dan nog alleen van den materieelen kant. Het hoofdstuk over tooneel en muziek (van de hand van den heer Henri Polak) geeft wat meer, maar blijft toch ook meestal aan den uiterlijken kant der dingen. Nog minder diep gaat het stukje politieke geschiedenis, dat volkomen terecht dezen bescheiden titel voort; want van een poging om in te dringen in het diepere wezen der dingen valt hier in het geheel niet te spreken. Dat geldt trouwens van het geheele boek; niet alleen vertoont het nergens belangstel ling voor het geestelijk leven der burgerij, maar ook waar haar stoffelijk bestaan wordt beschreven, treft het verhaal door de uiterste soberheid, om niet te zeggen karigheid. Om een voorbeeld te geven, wanneer een en te voltooien, om het zoo mooi mogelijk" te maken. Niemand gist ooit wat er vast zit aan het werk van een ander, de kok en de kunstenaar boven allen: zij verraden zich niet, en de tooneelkunst is er voor aangewezen om bonne mine te maken a mauvais jeu. En dat is ook goed. Maar een enkele maal kan het wellicht geen kwaad er de anderen", die slechts te nemen hebben, te eischen en te verwerpen, eens met den neus op te halen, hun aan een stand" vol onvermoede proble men te toonen wat vooafgaat aan de joyeuse entree der geliefde actrice, wat daar berekend, gewaagd, getobd wordt tusschen de coulissen, waar men zich de Romeo's en Julia's in on verstoorbare, omhelzing droomt, en hoe ern stig en stil-als-in-de-kerk het achter" is, terwijl voor het open doek de drinkebroers fuiven en de glans van dit bezwaarlijk feest de zaal aansteekt. Of de Theatertentoon stelling", wat men noemt, slaagt, of ze zich finantieel bedruipen zal, en of de attracties," de kopstukken van het internationaal tooneel, die in levenden lijve en voor een ieder aan schouwelijk over hun werk zullen komen spreken, naar verdiensten zullen trekken", het komt mij alles van minder belang voor dan het verschijnsel, dat deze tentoonstelling ontstond", in ons lang achterlijk tooneelland, dat er menschen waren, de Vereeniging Kunst aan het Volk", die daartoe het ini tiatief namen, en kunstenaars op elk gebied, gretig bereid te helpen. Om de beteekenis daarvan te schatten, moeten wij, als bij elke beduidende première altijd een kwart eeuw terugdenken, ons herinneren hoe beperkt, hoe duf het tooneel toen was. Ik raak niet aan de mimen," de groote tooneelspelers van toen waren niet de minderen van die van thans maar al het overige. En dit overige, laat het dan eerst in tweede instantie de aandacht waard zijn, is een wereld. Niet een arsenaal, niet een galanterie-winkel, maar eCn dichter lijk samenstel van dingen, bestemd, onder een zekere belichting, te vervloeien tot een atmos feer. Met deze dingen, die hun bestemming, hun hoogere roeping in zich dragen, wil men ons schouwburgpubliek wat vertrouwd maken. Van het jarenlang verval in deze regionen, van de motten en het oud-roest, ook daarvan zal men in breeden kring thans het begrip kunnen krijgen. En van wat er desondanks bewerkstelligd werd. Het mag bij deze ge legenheid^ gememoreerd worden met hoeveel moed en 'volharding onze tooneelhervormers, waaronder de inrichters van deze tentoon stelling, hebben gestreefd om, de gebrekkigste hulpmiddelen ten spijt, ook voor de Nederlandsche tooneelkunsteen waardiger omgeving te scheppen, de mogelijkheden op ons tooneel te dwingen. En dat het hun gelukt is. Niet tegenstaande er feitelijk niets verbeterd, dat wi Izeggen:voor de kunstenaars vergemakkt lij kt werd, de inrichting van onze schouwburgen, de voorwaarden waaronder deze fragile arbeid moet worden verricht, beschamend bleven, werden de wegen gevonden en gebaand, en de schoone schijn verkregen, waarin het dichter woord herleven kon. Het zal weinig zijn, waarmee de Nederlandsche tooneelgezelschappen op deze*tentoonstelling uitkomen ? met passen en meten ging hier veel tijd ver sleten maar dit weinige zal erkend worden als: eerste klas. Veel zal er te leeren zijn van de bevoorrechte pioniers der grootere, en vooral vlottere landen, doch die overkomen zullen ook van onze kunstenaars niet -met leege handen behoeven te scheidenen ongetwij feld eerbied gevoelen voor wat hier, langs den weg der versperringen, op bescheiden schaal werd bereikt. Dat men ten onzent niet roe keloos wagen kon, niet tot in het oneindige verwerpen, het heeft ook zijn goede zijde gehad. Ik heb het meermalen als mijn persoonlijke overtuiging uitgesproken en ik hoop, dat de vreemdelingen, die de tentoonstelling be zoeken, het zullen beamen: de Nederlandsche tooneelkunst, beoordeeld naar haar beste uitingen, is thans volkomen bij." Voor de kunst, die om de namen Copeau, Jessner, Roller e.a. aureoolt, doet zij op haar wijze niet onder. Laten wij tegenover de verbluf fende productie van Duitschland, tegenover de charme van Parijs, tegenover de nie-dagewesen experimenten der allerjongste generatie, rustig front, maken met dit nationaal bezit, dat, langzaam maar zeker, groeit. Zal het groote publiek ooit voor deze betere tooneelkunst gewonnen worden? Ik geloof het niet. Het tooneel blijft voor de massa ont spanning, en het zal altijd de kleine min derheid zijn, die er ,,het andere" van wil. overzicht wordt gegeven van Amsterdams handel en scheepvaart in de negentiende eeuw, zijn daarvoor tien ruim gedrukte bladzijden voldoende. Maar nog van meer beteekenis is het, dat van een zoo domineerend feit als de opening van het Noordzee-kanaal en de stichting van IJmuiden niet anders dan ter loops wordt gesproken, dat er van de beurs niets wordt gezegd dan een kleinigheid over 1860 en volgende jaren, dat er van den spoorwegaanleg en alles wat daarmede samen hangt, goed en slecht voor Amsterdam, nergens wordt gesproken. Een dergelijke summiere behandeling van het moderne Amsterdam zou nog zijn te aanvaarden, zoo de schrijver toonde een eigen kijk op de dingen te hebben, ook, zoo hij door een bijzondere wijze van uitbeelding den lezer blijvend kon boeien. Noch het eene noch het andere is het geval. Het ware te verwachten, dat de heer de Miranda iets van het licht der blijde toekomst, die hij voor onze maatschappij verwacht, had doen stralen ?jver het verleden van onze goede stad; want even goed als men de toekomst van het ver leden uit kan bezien, kan men het omgekeerde doen. Evenmin heeft de onmiskenbare sym pathie, die Amsterdam bij dezen schrijver opwekt, den heer de Miranda kunnen be zielen tot een gloedvolle uitbeelding van het jongste verleden der stad. Niemand zal dit boekje alleen voor zijn genoegen lezen. Of men het met genoegen zal lezen, hangt natuurlijk geheel af van wat men ervan verwacht. De illustratie was natuurlijk bij dr. Breen en den heer Gimpel in de beste handen; hun schuld is het natuurlijk niet, dat de meeste der afbeeldingen zeer weinig met den tekst hebben uit te staan. Niettemin verle vendigt de illustratie het boek niet weinig en maakt het uiterlijk bijzonder aantrekkelijk. Voor een zondaar, die zijn biecht met een welgemeend peccavi begint, is.de absolutie gemakkelijk te verkrijgen. Ook wij zullen het den heer de Miranda niet al te kwalijk nemen, dat hij den vrijen tijd, dien een toevallige wethoudersvacature hem gaf, besteedde aan het schrijven van dit boek. Het genoegen, dat hem de conceptie moet hebben verschaft, 1O cent 1O cent Sumatra CBUITENGEWOON") Sigaar moge opwegen tegen de vele verdrietige tribulatiën van het wethouderschap. Wij al thans gunnen hem dat genoegen van ganscher harte. Maar wij zouden toch meenen, dat aan een geschrift over het negentiende-eeuwsche Amsterdam hoogere eischen mogen worden ge steld dan waaraan de heer de Miranda heeft voldaan. Stellig lag het niet in zijn bedoeling een wetenschappelijk boek te schrijven; maar ook aan meer populaire schrifturen mogen toch wel eischen van vorm en inhoud worden gesteld. Juist in zulke boeken blijve men vrij van losse oppervlakkigheid. Dat in dit opzicht de heer de Miranda ook den schijn niet heeft kunnen vermijden, is onjuist gezien. Van een wethouder van Amsterdam mag meer worden verwacht dan van een eenvoudig burger. Daarom ook mogen wij aannemen, dat de heer de Miranda revanche zal nemen. En mocht hij daarvoor thans geen gelegenheid hebben, dan zouden wij er allicht zijn wethouderschap voor over hebben om hem opnieuw aan het werk te zien ten bate der geschiedenis van Amsterdam H. BRUGMANS «iiiiiiimiiiiiiiii II s Gravenhage mTMITIllfllELEI De schouwburg a doubléusage ik vrees, dat we daarin zullen moeten berusten, en al schijnt een enkele maal door de overmachtige tragedie of het classiek blij spel, waarin ten slotte ieder zijn gading vindt de kloof overbrugd, zelfs niet behoeven te streven naar de ideale verbroedering in het algemeen. Het groot aantal toeschouwers, van alle rangen, dat na gedanen arbeid, tijd noch lust heeft een tooneelwerk vooraf te lezen, nauwelijks een blik op het programma slaat, kan van deze verrassende complicatie niet meer dan de zinnelijke aandoening onder gaan. En aangezien deze onherroepelijk de meerderheid vormen en zij de instandhouders zijn van het bedrijf, moet het tooneel tot op zekere hoogte ook kijkspel blijven, bekoren, en heeft het geen doel beginselen van vereen voudiging door te voeren, wanneer die tevens verarming inhouden, het tooneelbeeld ont doen van datgene wat voor de zintuigen di rect waarneembaar is. Nemen we het vooral niet te tragisch, ook in dit verband blijkt vaak onverwacht de schouwburg, een verheven tempel," en dat het tooneel niet buiten een zeker ,,effect" kan de expressionisten zijn al opgestaan om er ons aan te herinneren. De kunst is nu maar het evenwicht te bewaren, niet te overladen, doch ook niets te verzui men, dat zou kunnen medewerken aan den totaalindruk, die duizenderlei ontroeringen inhoudt. De theatertentoonstelling zal leiding geven, zij zal het effect" zijn natuurlijke plaats aan wijzen en de zuivere verhoudingen eeren. Zij zal openbaren hoe uitgestrekt, hoe al-om vattend het dramatisch gebied is, hoeveel dure middelen men versmaden kan en hoeveel rijke oplossingen er _dan nog overblijven, om zoowel het groote als het kleine publiek een vreugde te bereiden. Mis schien zal zij partijen een stapje nader tot elkaar brengen, wanneer de eene inziet dat het niet al goud is wat daar blinkt, en de andere toegeeft dat het opzettelijk primitieve in onzen geraffineerden tijd tot zelfbedrog leidt. De instrumenten zijn nu eenmaal uitgevonden, het instrument der belichting" is een machtig, ten onzent nog nauwelijks gekend tooneel-klavier. Zijn er geschreven tooneelwerken, in zichzelf z volkomen, zrtrt suggestief door het woord, dat ze elke nuance, die niet van het woord uit gaat, schijnen te kunnen missen, dat bewijst niets voor de vele andere, ook waardevolle stukken, die in de begeleidende muziek der dingen en de omspeling van het licht hun steun en fleur vinden. Men behoeft de beruchte stelling van Gordon Graig hij zal er met de jaren wellicht ook een beetje uitgegroeid zijn niet te onderschrijven en het woord" in een drama als een vrijwel overbodige bijkom stigheid te beschouwen, het geschreven drama ook het rijkste, vraagt zijn voltooiing van het tooneel. Bij de dubbele taak den tooneelkunstenaars gesteld, zichzelf niet te verloochenen en nochtans ietwat tegemoet te komen aan de edele sentimenten en goedlachsche begeerten van het doorsnee publiek, is de keuze der middelen verbijsterend. En altijd zal het geven en nemen blijven, concessies doen en conces sies vragen, een dagelijks zoeken naar den re de l ij ken weg om het bedrijf in stand te houden en nu en dan in staat te zijn de geest driftige kleine groep, die van tooneelkunst de hoogere verwachting in zich draagt, te bewijzen dat zij het rechte wil en het beste waard is. De theatertentoonstelling gaat uit van Kunst aan het Volk". Zal zij in dezen ruimen kring de liefde wekken, welke meer is dan het verstand, en de kleine kern, die te zwak is om in ons land n schouwburg zuiver te houden, versterken? Er zal daar, in het Stede lijk Museum, naast het aanschouwelijke onder wijs van ontwerpen" en als speelgoed be korende maquettes", ook een bibliotheek te raadplegen zijn, lectuur in alle talen, uitslui tend over tooneel. Zal dit alles ons volk eer bied afdwingen voor wat het gewend is te aanvaarden, gedachteloos, en als sprak het vanzelf dat ons dit feest avond aan avond wordt bereid? Zal het inzien hoe schrikbarend onontwikkeld het nog is op dit dramatisch gebied ? Hoe ondankbaar uit onwetendheid en hoe blind ingenomen met wat toevallig de menigte in het gevlei komt? Wanneer de theatertentoonstelling tot deze erkenningen leidt, dan houdt ze de victorie in, waaraan ik, tusschen de Sprotjes en Overschotjes, juist op het punt was te vertwijfelen. TOP N A E r F

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl