De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 4 februari pagina 1

4 februari 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

O. f M.OHU DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN K A MP Redacteuren: H. BRÜGMANS, FREDERIK VAN EEDEN, TOP NAEFF,' G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: 1. Engeland en Egypte, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp Tijdgenooten: Molière, door Dr. W. O. C. Byvanck. 2. B. H. Pekelharing f, door Prof. Mr. M. W. F. Treub. H. G. Boissevain -j-, door Mr. J. Kalff Jr. De Nederlandsche Girondijnen, door Prof. Dr. H. Brugmans. 3. Spreekzaal, door C. Oderkerk en Ir. H. Enno van Gelder. 5. Voor Vrouwen (red. Elis. M. Rogge): Gemeentelijke Waschplaatsen, door J. Riemens-Reurslag. Bijkomstigheden, door Annie Salomons. ??? Uit de Natuur: Eranthis, door Jac. P. Thijsse. 7. De ingebeelde zieke, teekeningen van B. van 'Vlijmen. De Theater tentoonstelling, door Otto van Tussen broek. .?Dramatische Kroniek, door Top Naeff. 8. Nieuwe Engelsche boeken, door W. van Doorn. Als de griep in het huis heerscht, teekening van George van Raemdonck. De uitbreiding van het Centraal Station, door Ir. C. Leemans. 9. Op den Econ. Uitkijk: Gij of de amb tenaar, door Jhr. Mr. H. Smissaert. 10. Uit het kladschrift van Jantje. Ruize-Rijm; Charivaria; Prijsvraag en Buitenl. humor, door Charivarius. ??Sir Ernest Shackleton, door J. Oderwald.?II. De Emmensche Ge meentebelasting, teekening van Joh. Braakensiek. Gemeentereiniging, teekening van Jordaan. Muziek in de Hoofdstad, door H. J. den Hertog. 't Schietgat, door Melis Stoke, met teekeningen van Is. van Mens. Omslag: Afscheid, door H. van Raalte-Simons. Bijvoegsel: Engeland's aanbod om Egypte te ontruimen, teekening van Joh. Braakensiek. iiiiiitiiiiiiiiitimiiiliiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiii ENGELAND EN EGYPTE Omnia iam fiunt, fieri quae posse negabam anders gezegd: nauwelijks zijn we bekomen van onze verbazing over het eene mirakel, of een tweede doet ons een gat in de lucht slaan. Wie zou nog niet vele jaren geleden hebben geloofd, dat Engeland aan de Ieren zulk een ruime mate van zelfregeering zou aanbieden, als zij onlangs hebben verkregen? En wie zou zelfs eenige weken geleden nog hebben vermoed, dat Engeland een einde zou willen maken aan zijn protectoraat over Egypte? Het leek er juist veel meer op, dat het aan de nationale partij in dat land wederom mores wilde leeren en dat het van zijne militaire macht daar gebruik zou maken om zijne heer schappij steviger te bevestigen. Maar plotseling komt nu het bericht, dat de Engelsche regeering bereid is aan het Parlement de bekrachtiging van een overeenkomst te vragen, waar bij het protectoraat wordt opgeheven en Egypte als een souvereine staat wordt erkend. Intusschen op enkele voorwaarden. Waarvan de belangrijkste deze is, dat Engeland afdoende waarborgen krijgt voor de veiligheid der verbin dingswegen tusschen het rijk in Europa en dat in Azië, en dat Egypte niet bloot zal staan aan inmenging van of aanranding door een andere mogend heid. Dit laatste zal wel beteekenen men moet er naar raden, want in bizonderheden kent men de regeling nog niet dat de buitenlandsche politiek van Egypte onder de hoede van Engeland moet blijven; dat het er dus een soort van suzereiniteit blijft uitoefenen, zooals het sinds 1884 deed tegenover de Zuid-Afrikaanscherepubliek, die geen verdragen mocht sluiten met andere mogendheden (be halve met den Oranje-Vrijstaat) zonder goedkeuring van Engeland. Maar de beteekenis van de andere voorwaarde is in elk geval duidelijk. Engeland wil zich de militaire heer schappij over het Suez-kanaal voor behouden; de troepen, die daarvoor gebruikt zullen worden, kunnen dan meteen een handje meehelpen om andere mogendheden te beletten zich in de aangelegenheden van Egypte te mengen of het gebied van dien staat aan te randen. Tijdens den wereldoorlog is gebleken, van hoeveel belang het voor Engeland was, dat het Egypte in zijn greep hield. Een tijdlang scheen het, dat de centralen een grootsche onderneming zouden beginnen om Engeland hier aan te tasten in zijn gevoeligste plek. Maar de Turksche legers, die onder aanvoering van Duitsche officieren zich van de landengte van Suez zouden meester maken, hebben het bij de bedreiging moeten laten; verder dan tot enkele voorpostengevechten in de buurt van het kanaal hebben zij het niet gebracht. En van Egypte uit heeft Engeland ten slotte den krachtigen stoot tegen de Turksche macht in Azië gedaan, die de debacle van Turkije heeft veroorzaakt. Maar niet van den aanvang af heeft Engeland de politieke gevolgen van de doorgraving der landengte van Suez ingezien en zijn belang hierbij erkend. Toen de Lesseps het plan ertoe ontwierp, heeft hij den tegenstand van Lord Pahnerston, den toenmaligen leider der Engelsche regeering, moeten breken. Deze vreesde, dat Egypte nu nog meer onder Franschen invloed zou geraken en wilde daarom zeer ten onrechte het plan doen mis lukken. In Engeland wierp men er dan ook bergen van bezwaren op; niemand minder dan George Stephenson betwistte de uitvoerbaarheid van het graven van het kanaal; Lord tMiiiiiiiiiiiiiuuMiiiHiiiiiiMiiinniiiiiiiiiiitniiiiiniiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiniHiiiiiiiiHiiiiiniiiiiiiiiiiiniiiiiiiitiniiiiiiMiMMiiiiniiiiiiii unimttiii , TUDGENQOfEN'x! MOLIÈRE (15 Januari 1622) III Als -ge dacht dat er een charmanter prin ses was aan het jonge hof van Lodewijk dan Madame, hertogin van Orléans, schoonzuster van den koning, dan vergist ge u hemelsbreed. Er is indertijd wel sprake geweest van een huwelijk tusschen de twee, maar de jonge vorst die haar van haar kindsheid af kende, zij dochter van Karel I van Engeland leefde als balling aan het Fransche hof, vond haar te spichtig en te armelijk van figuur. Enkele jaren gingen voorbij. Hij zag haar terug als echtgenoot van zijn broeder. De schrale leef tijd lag toen in 't verleden. Zij was opgebloeid tot een schoone vrouw met een lachje van onweerstaanbare aanvalligheid. Uit haar trekken sprak geest en animo. Zij werd graag bewonderd, en iedereen be wonderde haar. Ook de koning. Hij kon niet goed buiten haar: zij moest de vermaken en de feesten aan het hof deelen, anders hadden zij de rechte aantrekking voor hem verloren. Tij den waren er van groote intimiteit, van lange, vertrouwelijke wandelingen, echter wist de prinses haar waardigheid als vrouw op te houden, zij gevoelde zich de gelijke van den koning; brouilles en jalceziën kwamen wei voor, toch bleef de band bestaan tot aan den vroegen dood van Madame. De woorden waarmede Molière haar zijn Ecole des femmes opdroeg, toon en onder den eerbied voor de hooge vrouw de vrijheid van den man die weet dat zijn begroeting welkom is. Hij spreekt tot de prinses, zooals hij tot den koning spreekt. Beide gaven hem hun gunst. Als hem een zoon werd geboren, waren koning en prinses peter en meter; zij Heten zich bij den doop vertegenwoordigen door personen van den hoogsten adel. De zekerheid van zijn positie bracht hem vooruit en bracht hem naar voren. In dat Parijs en aan dat hof waar zijn theatertroep was gekomen een vreemde gast, gevoelde hij zich na drie vier jaren geheel als in een eigen wereld. Men had hem dadelijk bij zijn komst in de hoofdstad den ruwen toon verweten van zijn aanval op het geborgde fatsoen van be schaafde kringen, nu, drie jaar later, moest van den kant des kabaal, L'ccole des jemmes het ontgelden, omdat daarin dingen werden ge zegd die détestabel, die.... obsceen waren, die aandruischten tegen alle goede manieren en allen eerbied voor godsdienst. Molière bracht die gesprekken der salons en van zijn mededingers op het tooncel, ja hij waagde het zijn eigen tooneelmenschen, zijn theatergenooten op de planken te voeren, en in de antichambre van den koning liet hij hen hun rollen repeteeren, hij beschaamde zijn vijanden en deed de vrijheid van zijn geest zegevieren over kleingeestige aanvallen. En hij, in zijn Critique de l'Ecole des Femmes, in zijn Impromplu schiep de komedie die direct de werkelijkheid van het leven opvatte, waar zij haar vond, in den grooten stijl van goed, rond en gezond proza, leerzaam voor de men schheid en voor koningen en prinsessen ook. Het was natuurlijkheid tegenover conventie. Had hij r.iet geweten dat een prinses ach ter hem stond, hij was niet zoo boud geweest in den strijd ! Nu ging zijn ambitie verder. Hij wilde door zijn komedie den aard en de macht laten zien dier gewetenloozen, die in de samenleving vroomheid en vertoon van goede zeden als middelen gebruiken om de waarheid en adel en de originaliteit van het leven te verstikken en zichzelf het genot te verzekeren van wat zij noemen het goede der aarde. Hij rekende daarbij op den steun van den koning en van de prii.ses. Maar wat ga ik doen? Ik behoef waarlijk Palmerston hield zich erg ongerust over de woestijnwinden en het vliegende zand, die de sloot" zouden dempen. Eerst na de campagne van de Lesseps in Engeland, toen hij mannen als John Russell en Gladstone voor zijne zaak wist te winnen, kreeg hij de openbare meening daar op zijne hand. Maar zoowel de regeering als de haute finance van Engeland bleef hem toch tegenwerken. Ook nog tijdens de uit voering van het werk. Onder het ministerie van Disraeli, in 1875, herstelde Engeland zijne fout om zich afzijdig te houden. Van den Khedive van Egypte kocht het toen bijna de helft der aandeelen van de Suez-kanaal-maatschappij en kreeg daardoor stem in het kapittel. Zoowel hierdoor, als door het feit, dat een deel der Egyptische fondsen in Engelsche handen was, begon het zich meer voor Egypte te interesseeren. De onver antwoordelijke wijze, waarop de Khe dive met de financiën van het land omsprong, noodzaakte de regeeringen van de meest belanghebbende landen tot ingrijpen. Het bestuur van Egypte kwam nu feitelijk in handen van Engeland en Frankrijk, die er een condominium (gezamenlijke heerschap pij) uitoefenden. Deze inmenging der Europeesche mogendheden wekte verzet. Er vormde zich een nationale partij, als wier leider Arabi-Pasja optrad; zij hief de leuze aan: Egypte voor de Egyptenaren" en wist zich meester te maken van de regeering. De tegen de Euro peanen gepleegde gewelddaden hadden ten gevolge, dat een Engelsen-Fransen eskader voor Alexandrië verscheen. Plotseling, door redenen van binnenlandsche politiek, trok de Fransche regeering zich terug; zij gaf daarmede de sterke positie prijs, die Frankrijk zich in den loop der negentiende eeuw in Egypte had verworven, en liet de baan vrij voor Engeland. Zoo bombardeerden alleen de En gelsche oorlogsschepen Alexandrië (1882) en waren het alleen Engelsche troepen, die landden en daarna ArabiPasja bij Tel-el-Kebir versloegen. Toen Engeland zijne taak vervuld had: het herstel van de orde en de regeling der financiën, had het Egypte behooren te ontruimen. De meeningcn daarover in het toenmalige ministerie (het tweede kabinet-Gladstone) waren verdeeld; sommigen vreesden, dat de plaats, die Engeland in Egypte open zou maken, weldra door een andere mogend heid zou worden ingenomen, omdat Egypte niet aan zich zelf kon worden overgelaten; ook achtten zij het ge oorloofd, dat Engeland beloond zou worden voor zijn moeite. Maar Gladstone en de' meerderheid zijner ambtgenooten waren voor de ontruiming en er werden dan ook reeds voorbereidende maat regelen daartoe genomen. Toen begon de opstand van den Mahdi in Soedan; KhartoÈm werd door hem veroverd; de geheele Soedan ging voor Egypte verloren; de Egyp tische troepen, wier onbruikbaarheid afdoende was gebleken, zouden ook de zuidgrens van het eigenlijke Egypte niet meer tegen de Mahdisten kunnen verdedigen; Engeland moest zijne be schermende hand over Egypte blijven uitstrekken. Nog een enkele maal o.a. bij de onderhandelingen in 1887 met Turkije, Rusland en Frankrijk is er sprake geweest van een ont ruiming van Egypte door Engeland; maar er kwam niet van; ook deze tijdelijke bezetting ging over in een blijvende. Immers, juist in de jaren, die nu volgen, zet de Engelsche politiek koers op de stelselmatige verovering van een groot deel van Afrika. Het is de tijd van Cecil Rhodes; de lijn moet worden doorgetrokken van de Kaap naar Cairo". Rhodes werkt aan die taak in Zuid-Afrika; van Egypte uit begint het Engelsch-Egyptische leger op te trekken naar het Z?langs den Mijl, om Rhodes de hand te reiken. Kitchener leidt dien moeilijken tocht door de woestijn; langzaam wordt de spoorweg verder gebouwd, waar langs de toevoer moet geschieden, onder voortdurende gevechten: de episode van den oorlog, die Kipling voor ons doet leven in The light tlwt failed. Toen Kitchener de lijn van N. naar Z. doortrok, kruiste hij een andere lijn: die van de Fransche politiek in Afrika, die bezig was een strook Afrika te veroveren, die zich dwars door dat werelddeel uitstrekte, van W. naar O., ten Z. van de Sahara. Fashoda werd het kruispunt van de lijnen; daar botste in 1898 de Engelsche koloniale politiek tegen de Fransche; zoo hard, dat er bijna een oorlog uit volgde. Maar Frankrijk laat aan den BovenNijl het veld voor Engeland vrij; Delcassé, die zeven jaar aaneen de buitenlandsche politiek van Frankrijk leidt, spijt alle wisselingen van ministe ries, sluit een reeks van verdragen met Engeland, ter afbakening van het wederzijdsche bezit in Afrika, en bereidt daarmede de Entente tusschen Frankrijk en Engeland voor. In 1904 komt die Entente feitelijk tot stand bij het verdrag, dat ontdaan van alle diplomatieke hulsels aan Frank rijk de vrije hand laat in Marokko, aan Engeland in Egypte. Van dat oogenblik af behoefde Enge land niet meer te vreezen, dat Frankrijk op de ontruiming van Egypte zou aandringen; het was voortaan ver zekerd van het protectoraat over Egypte, al vermeed het dien naam nog; eerst in het begin van den wereld oorlog, in November 1914, toen de Khedive werd afgezet en Egypte aan de in naam nog altijd bestaande souvereiniteit van Turkije werd ont trokken, heeft Engeland zijn protec toraat over Egypte afgekondigd. De Sultan, zooals de heerscher in naam over Egypte sedert heet, was voortaan ook officieel de vazal van Engeland. Aan den feitelijken toestand werd door dit alles niets veranderd. De Engelsche heerschappij over Egypte is in tal van opzichten voor dit land een zegen geweest; Evelyn Baring, de latere Lord Cromer, die er jarenlang het bestuur voerde, heeft door den aanleg van wegen, de ver betering van het bevloeiingsstelsel, de zorg voor een goede rechtspraak en administratie en door tal van sociale maatregelen, die aan de boeren en de handwerkers een menschwaardig be staan hebben verschaft, een geheelen ommekeer in den toestand van Egypte teweeggebracht. Sinds eeuwen is de welvaart er niet zoo groot geweest en nooit heeft het land een zoo goed en zoo rechtvaardig bestuur gehad. Desondanks maar het is beter te zeggen: juist daarom, want een goede regeering kweekt het zelfgevoel van het volk; juist door het Engelsche bestuur dan is in de laatste dertig jaren de zin tot onafhankelijkheid bij het Egyptische volk gestadig ge groeid. De Khedive, die in het begin van den oorlog werd afgezet, verloor zijne waardigheid niet alleen omdat Engeland zijne houding ten opzichte van de centralen wantrouwde, maar ook om dat hij in de laatste jaren de nationale partij in haar verzet tegen de Engelsche voogdij had gestijfd. Tijdens den oorlog kon die partij zich weinig roeren, omdat Engeland zulk een groote troepenmacht in Egypte bijeen had. In 1920 en 1921 liet zij zich meer en meer gelden; Egypte voor de Egyptenaren" werd weer de leus: hadden de geallieerden zelf niet ' het recht der volken geproclameerd om over hun eigen lot te beschikken? Een tijdlang ging het han! tegen hard, en scheen de Engelsche regeering niet voor de allerhardste maatregelen terug te zullen deinzen. Tot zij plotse ling van koers veranderde. En bekend maakte, bereid te zijn Egypte als souvereinen staat te erkennen. Op de voorwaarden echter, die wij noemden. Zij zal het land ontruimen maar niet geheel. Verder dan tot het Suez-kanaal en de Roode zee gaat deze uittocht uit Egypte niet. Daar wil de moderne Mozes stand houden. KERNRAMP in i i «n i MI u i ii i l i iimiinmim minimi ' iiuiiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiii geen woorden te verspillen aan Molière's Tartuffe, waarvan opzet en qtiasi-voltooiing dagteekenen van het jaar dat volgt na de op voering van L'impromptu de Versailles, en evenmin aan de jarenlange inspanning, die hem de vergunning tot publieke, regelmatige opvoering van zijn stuk in de hoofdstad heeft gekost. Het is alsof we een eeuw later zijn d;.n de regeering van Lodewijk XIV, wannei r wij zien hoe de auteur der komedie de pi bl.eke opinie voor zijn stuk zoekt te win nen door voorlezing en opvoering in salons en bij allerlei gelegenheden waar de officieele machten moeten zwijgen. Hij zet door en hij, de acteur, de chef van zijn troep, de leider der openbare meerling, behaalt den zegepraal op een gebied waar, van den beginne af, de victorie scheen uitgesloten te zijn. Laat ons slechts een enkele episode van den strijd vermelden. Zij is misschien minder bekend. Maar wij hebben daarbij het voordeel van een Molière die direct voor ons staat en dien wij tot diep in 't hart kunnen zien. Het heeft tot Februari 166(J geduurd eer de opvoering van de Tartuffe te Parijs werd vrij gegeven, maar er is toch n publieke voorstel ling in de hoofdstad aan voorafgegaan, Augus tus 1667. Molière had zich voor gerechtigd gehouden tot die laatstgenoemde voorstelling op een mondelinge goedkeuring van den Koning: hij had den titel en eenige détails van zijn stuk gewijzigd, was het gaan voorlezen aan de Prinses, en hield zich dus aan alle kanten veilig voer aanslagen. De koning was op een veldtocht in Vlaanderen, waar de eene stad voor, de andere na, haar poorten voor zijn majesteit opende. Maar den morgen na de uitvoering, de ontvangsten aan de kas van het theater hadden de stoutste verwachtingen overtroffen, verscheen een deurwaarder van het Par lement met zijn trawanten, scheurde de af fiches aan het Palais Royal af en verbood op gezag van den eersten president van het Hof eenige verdere representaties; bij afwezig heid van den Koi.ii.g was de president het hoofd der policie in Parijs. Molière stond versteld; hij wou niet op geven. Hoe meer zijn vijanden hun macht wilden toonen, hoe hardnekkiger hij werd; hij moest zijn eigen rechlen tn de inkomsten van zijn theatertroep beschermen. Beklag werd gestuurd aan de prinses die beloofde bij den president haar invloed te zullen aanwenden, en twee acteurs, zij die er zich door hun houding het best toe leenden, werden naar het kamp van den koning in Vlaanderen afgevaardigd om een verzoek schrift van Molière over te brengen. Het zou de moeite waard zijn den mannelijk tieren toon van het verzoek te onderstreepen, hoe Molière resoluut verklaarde zijn pen neer te leggen, wanneer zijn verlangen niet werd toegestaan, hoe hij eenvoudig weg zijn vijanden de Tartuffes noemde, hij die om geen aanstoot te geven den titel zijner komedie veranderd had in L'impostuur, en nu tegen over den koning zich niet wilde inhouden. Maar dit is niet de episode die ik had te memoreeren. De koning zeide aan de beide acteurs dat hij de zaak zou onderzoeken, als hij van zijn veldtocht in de hoofdstad was teruggekeerd en beloofde dat de komedie zou worden ge speeld. ..'. Ondertusschen was Molière in zijn opwinding niet tot rust te brengen. Zijn gezondheid was slecht in dien tijd, zijn ziekte verergerde. Des te meer verlangde hij er naar om zijn stuk te zien opgevoerd. Hij sprak er over met zijn vriend Boileau en vroeg dezen of hij niet bij den president Lamoignon wilde bemiddelen. Laat ons er samen heengeen," zeide Boileau, ik zal u aan hem voorstellen, en gij kunt zelf hem inlichten." Zoo geschiedde. Molière droeg hem de reden voor van zijn bezoek. Laat ons naar het antwoord luisteren dat hij kreeg. Mijnheer," zeide hem Lamoignon, ik stel uw verdienste werkelijk hoog: ik weet dat gij niet alleen een uitstekend auteur bent, maar ook een man van talent, die uw vak eer aandoet en tegelijk Frankrijk. Toch met al wat ik voor u gevoel kan ik u niet toestaan uw komedie op te voeren. Ik wil graag gelooven dat ze heel mooi en heel leerzaam is, maar het past niet aan acteurs om de menschen in te lichten over moraal en godsdienst: het theater behoeft niet het Evangelie te preeken. Is de Koning terug en vindt hij het goed, Iaat hij u dan verlof geven, maar ik voor mij zou meenen misbruik te maken van^het gezag dat hij mij heeft opgedragen. " W Molière was door het antwoord geheel uit het veld geslagen, hij stotterde iets over zijn bedoeling, maar hij kon zijn verlegenheid niet overwinnen. De president hoorde hem eenige. oogenblikken vriendelijk aan, maar liet hem weten dat hij zijn bevelen niet kon intrekken... Bij het naar huisgaan, klaagde hij niet over Lamoignon, maar was over zichzelf minder tevreden. Daar hebben wij Molière, schuchter een beetje en wat onredzaam wanneer hij tegenover menschen staat van geheel verschillende op vatting. Lodewijk XIV deelde dat gebrek met hem, zoo het een gebrek is. . Een paar weken later verscheen er een bro chure over de eerste opvoering van den Tar tuffe. Ik heb reden om te gelooven dat daar Molière's antwoord aan Lamoignon voorkomt. Heeft liefde voor de menschheid dan grenzen? is de vraag die daar wordt ge steld. Zijn niet alle plaatsen en alle tijden goed genoeg voor haar? Moet zij zulke slechte opinie van zich hebben dat zij meent minder te worden, wanneer zij zich vernedert? Laat de grooten der wereld, die hun waardigheid alleen kunnen bewaren, wanneer zij op een afstand worden gezien, zoo denken, maar dat liefde zoo zou meenen, dat te denken alleen is reeds bijna een mis daad. Laat de godsdienst een plaats hebben voor zijn ceremonies en mysteries, liefde kan een tempel maken van een paleis en een heiligdom van een theater Daar hebben wij het harten idee van Mo lière: zijn theater, tolk van zijn hart, ver langt uitzicht over de gansche wereld. W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl