De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 11 februari pagina 1

11 februari 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN K A MP Redacteuren: H. BRUGMANS, FREDERIK VAN EEDEN, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: I. De stakingen in Duitschland, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp. Tijdgenooten : Molière, door Dr. W. O. C. Byvanck. Nederland en Belg'ë', door Prof. Dr. H. Brugmans. 2. De autonomie van Indië, teekening van Jordaan. hrekilzang, door J. H. Speenhoff. De Staatsrechtelijke groei van het Britsche Rijk, door Dr. E. van Raalte. 3. Samenwerking tusschen moderne erfelijkheidsleer en Sociologie, door Dr. M. A. van Herwerden. Is een com munistische samenheving mogelijk? door Dr. Fred. van Eeden. 4. Spreekzaal, door H. v. Meerten en Dr. C. P. Gunning. 5. Voor Vrouwen : De I.t.h.i.k.a., door Elis. M. Rogge. Bijkomstigheden, door Annie Salomons. Van alles wat, door Jan Voskuil. Uit de Natuur: In de sneeuw, door Jac. P. Thijsse. 7. De uitbreiding van het Centr. Station te Amsterdam, door Ir. C. Leemans. - Tentoonstelling van vroeg druk-. werk, door Joh. W. Enschedé. 8. Het permanente Hof van internationale justitie, teekeningen van B. van Vlijmen. Boek bespreking, door Prof. Dr. H. Th. Obbink. Dramatische Kroniek, door Top Naeff. 9. Financiën en Economie: Een interes sante nabetrachting, door Paul Sabel. 10. Uit het Kladschrift van Jantje.?Ruize-Rijm en Charivaria.doorCharivarius.?Feuilleton : Begyn Buts en het ongenadig allerzielengraf, door Ant. Thiry. 11. Generaal de Wet f, teekening van Joh. Braakensiek. Ontcijferkunst, door Frima. Ons heerlijke klimaat, teekening van G. van Raemdonck. 't Schietgat, door Melis Stoke. 12. RijmKronyck, door Melis Stoke. Omslag: Buitenl. humor, door Charivarius. Bijvoegsel: De stakingen in Duitschland, teekening van Joh. Braakensiek. HiiiiiiuiiiiitiiiiiiiimmiHtmiiiiuuiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiffiiiHiitiiiiintiiiiii DE STAKINGEN IN DUITSCHLAND Wat er dezer dagen in Duitschland gebeurt, levert wederom liet bewijs, dat een groot deel der arbeiders daar zich nog altijd laat leiden door hen, die op maatschappelijke anarchie aan sturen, in de hoop dat uit dien chaos een Duitsche Sovjet-republiek te voor schijn zal komen. De staking bij de spoorwegen is uitgeroepen, zonder eenige dringende reden en zonder voorafgaande stem ming onder de daarbij betrokken or ganisaties; een kleine groep van ma chinisten schijnt daarbij haar wil te hebben doorgedreven. Maar het ernstige van liet verschijn sel is juist dit, dat zulk een ongemo tiveerde en onberaden staking niet onmiddellijk is verloopen, maar bin nen enkele dagen, niet nog veel grooter snelheid dan de griep, zich over een aanmerkelijk deel van het rijk heeft kunnen voortplanten. Toen eenmaal het spoorwegverkeer in Berlijn tot stilstand was gebracht, volgden de spoorwegmannen van ge heel Noord-Duitschland het gegeven voorbeeld; alleen ten Zuiden van den Main bleven de treinen loopen, al ondervond het verkeer natuurlijk be lemmeringen door het uitblijven van de treinen uit het Noorden. Inliet ge bied der staking kon de technische noodhulp slechts in zeer geringe mate het verkeer gaande houden. Bij de gevolgen van een in het maat schappelijk leven zoo diep ingrijpenden maatregel als het staken van het spoor wegverkeer voegden zich voor de be volking van de hoofdstad nog andere rampen. De gemeente-werklieden van Berlijn legden plotseling ook het werk neer, om even weinig gegronde redenen als het personeel van de spoorwegen, zoodat de staking allen schijn van een solidariteits-staking had. De toevoer van gas, electriciteit en water hield op; wegens de spoorwegstaking ontstond er al spoedig gebrek aan brandstoffen; Berlijn zat in het donker en in de kou. Zoowel de rijksregeering als het gemeentebestuur dreigde de stakers met ontslag, wanneer zij op een aan gewezen dag en uur het werk niet had den hervat. De besturen der voornaam ste vakvereenigingen bleken bereid hunne medewerking te verleenen om zoo spoedig mogelijk een einde te maken aan de ondragelijke toestan den. In scherper termen dan waarin het verbond van vakvereenigingen (Deutscher Gewerkschaftsbund) de sta king bij de spoorwegen heeft afgekeurd, kan men zich moeilijk daarover uit laten. In het manifest toch, dat liet ge noemde verbond tot de arbeiders heeft gericht, wordt de staking geweten aan het onverantwoordelijk, misdadig drij ven van een groepje machinisten, dat zich om de belangen van de gezamen lijke bevolking niet bekommert. De stakers verdienen dan ook niet den minsten steun van de georganiseerde arbeiders; zij, die aan het werk willen blijven of het werk willen hervatten, kunnen in geen geval als onderkruipers worden beschouw J. Geen staatsgezag mag zich laten ringelooren door zulke tijdelijke machthebbers als de leiders van deze staking zijn. Ondanks de algemeene afkeuring, die de staking heeft gevonden bij de be sturen der groote organisaties van be ambten en werklieden, is er nog niet spoedig een einde aan gekomen. Zoo wel bij de spoorwegen als de gemeen telijke diensten van Berlijn duurt zij op dit oogenblik nog voort. De bedrei ging van het gemeentebestuur, dat alle werklieden, die Dinsdag middag te 2 uur het werk niet hadden hervat, zich als ontslagen konden beschouwen. heeft zoo goed als geen uitwerking ge had. Het is mogelijk, dat de staking reeds is opgeheven, wanneer deze regels onder de oogen onzer lezers komen. Van toestanden, zooals er thans te Berlijn heersenen, heeft de niet ge goede bevolking het meest te lijden, al zou het slechts zijn door de stijging der prijzen, die onvermijdelijk uit deze staking voortvloeit. Aanmoedi ging tot volhouden zal den stakers alleen geworden uit de kringen van hen, die slechts heil verwachten van een maatschappelijke revolutie. Wat op het oogenblik de opheffing van de staking nog zal tegen houden, is de vraag, of en in hoeverre er zal worden gestraft. Aan de bestuurders van rijk en gemeente komt ongetwijfeld het recht toe, de in hun dienst zijnde beambten en werklieden te straffen, wanneer zij het werk neerleggen en daardoor niet alleen het maatschappelijk raderwerk tot stilstand, maar ook menschenlevens in gevaar brengen. Een recht tot staken voor deze cate gorie van werknemers bestaat er naar onze meening niet. Zij hebben de ar beidsvoorwaarden te aanvaarden, die voor hen langs wettelijken weg wor den vastgesteld door de vertegenwoor digende colleges, op de samenstelling waarvan ook zij invloed kunnen uit oefenen. Staan deze voorwaarden hun niet aan, dan kunnen zij, met inacht neming van de daarvoor gestelde ter mijnen, hun ontslag nemen. Het door middel van een staking willen afdwin gen van betere arbeidsvoorwaarden is een revolutionair middel, dat geen enkel staatsgezag kan gedoogen, de regeering, waarvan president Ebert liet hoofd is, zoomin als de vroegere regeering in den tijd van Wilhelm 11. Indien Ebert niet onmiddellijk heeft geweten, wat hem in het gegeven ge val te doen stond, dan kan hem de herinnering te stade zijn gekomen aan wat de keizerlijke regeering vroeger placht te doen. Ook in j zal liet stakings recht van die cattgoriën van werk lieden, die thans het werk hebben neer gelegd, wel hebben verdedigd in de jaren, toen hij er zelfs niet van droomde, dat hij ooit de drager van het gezag over het Duitsche Rijk zou worden; maar uit de ambtelijke woning van den president der republiek gezien, krijgt zulk een staking een ander aspect. Of en in hoeverre de autoriteiten gebruik moeten maken van hun recht tot straffen, is een vraagstuk van po litiek. De omstandigheden kunnen het geraden maken, genade voor recht te doen gelden, mits slechts blijke, dat de overheid hare bevoegdheid om te straffen daarmede niet prijs geeft. Maar naast de mogelijkheid, dat de staking na eenige onderhandelingen over de strafkwestie, wordt opgeheven, bestaat nog een andere. Er valt niet aan te twijfelen, dat de staking, zooal niet uitgelokt, dan toch bevorderd en uitgebreid is door de communisten. Alleen door den invloed, dien zij in dt' kringen der arbeiders hebben, is het te verklaren, dat, ondanks de af keuring van de staking door de sociaaklemocraten, de beweging zich als een loopend vuurtje heeft verspreid. Zij zijn het ook, die de leus van een algemeene staking hebben aangegeven, om zoodoende de macht aan de regee ring te onttrekken, haar de uitoefening van het gezag te beletten en dit o ver te brengen in de handen der bedrijfsraden. Om de schade, -tie zij aan het Duit sche Rijk toebrengen door juist op dit oogenbl k het geloof in zijne wederopleving te schokken, bekommeren zij zich natuurlijk niet. Juist thans, nu Engeland zijne be reidheid heeft getoond om de financieele lasten, die de vrede van Versailles op de schouders van Duitschland heeft geladen, te helpen verlichten; nu het Duitsche Rijk mede is uitgenoodigd, als gelijkgerechtigde van de andere staten, zich te doen vertegenwoor digen op de conferentie, waar de middelen zullen worden overwogen voor het economisch herstel van Euro pa; nu de Duitsche nijverheid meer bestellingen heeft, dan zij kan afle veren en de vermeerdering van het productievermogen een vereischte blijft voor het scheppen van betere levens voorwaarden zoowel voor den staat als voor de groote massa van het volk -- juist thans is de staking een steek naar het leven van het Duitsche Rijk. Een ,,sociale misdaad," zoo schreef de toonaangevende sociaaldemocratische krant in Duitschland. Zeker, dat is elke staking, die de voor het maat schappelijk leven op elk oogenblik onmisbare bedrijven doet stil staan; maar de stakingen in Duitschland zijn ook een misdrijf tegen den staat, omdat zij zijn crediet benadeclen en twijfel wekken aan de macht der re geering om zich te handhaven. Geldt dit reeds van de stakingen, die bij het spoorwegverkeer en in de gemeente lijke diensten te Berlijn zijn uitgeroe pen, met welk woord zou men dan wel een algemeene staking moeten brand merken? Maar wat deert het den communis ten, of zij aan het gezag van het Duit sche Rijk schade berokkenen en of zij er de maatschappelijke toestanden in een chaos doen verkeeren? Alleen door den afbraak van wat thans bestaat, kan plaats worden gemaakt voor de Duitsche Sovjet-republiek. Ook met deze mogelijkheid moet thans dus nog rekening worden ge houden, dat de staking het voorspel blijkt te zijn geweest van een nieuwe I OUT Men wordt beleefd verzocht adres veranderingen zoo vroeg m gelijk op te geven en het oude en het nieuwe adres, aUmeiie of de verandeiing tijdelijk of blijvend is, te vermelden. Adreaveraiidf ringen welke ons na Donderdag bereiken, kunnen niet meer voor n»-t eerstvolgend nummer behandeld worden. Illlllllllllllllll ? poging der communisten om zich van het gezag meester te maken. Maar zelfs indien deze poging wordt verijdeld, of wanneer er ook maar geen begin van uitvoering aan kan worden gegeven, ook dan zullen de communisten Duitschland een eind achteruit hebben gezet. Niet alleen om de schade en de ont reddering, die de stakingen intusschen reeds teweeg hebben gebracht. Maar omdat uit die stakingen is ge bleken, dat een groot deel van de Duitsche arbeiders, zelfs van hen, die de leiding der sociaaldemocratie heeten te volgen, aan de lokstem der commu nisten gehoor geeft. En omdat ten gevolge daarvan het voor het herstel van Duitschland nood zakelijke vertrouwen in de stabiliteit zijner regeering is verzwakt. KERNKAMP NEDERLAND EN BELGI Wij zijn gewoon van Nederland en België te spreken als van twee landen, die wel veel met elkander gemeen hebben en daardoor ook in tal van dingen op elkander zijn aan gewezen, maar die toch zeer bepaald twee deugdelijk gescheiden landen zijn. Onder erkenning van veel gemeenschappelijks heb ben zoowel de Nederlandsche als de Belgische geschiedschrijvers sedert lang nimmer nage laten te wijzen op de veel grootere verschillen. Terwijl de oude eenheid als een zeer onvol maakte wordt aangemerkt, wordt de twee heid, die sedert het einde der zestiende eeuw bestaat, als onvermijdelijk en normaal be schouwd. Zoo is reeds de wijze van zien van de Noord-Nederlandsche geschiedschrijvers, die over onzen opstand tegen Spanje hebben geschreven; allen, van Bor en Van Meteren tot Hooft en De Groot, beschouwen den uit komst van den opstand, die alleen de noor delijke gewesten de vrijheid schonk, als normaal en juist. Voor hen zijn de Zuidelijke Nederlanden zoo a! geen vijandelijk dan toch een vreemd land geworden, waarmede de Republiek nauwlijks meer betrekkingen onderhoudt dan met Engeland of Frankrijk. Zij zien met trots ir het Noorden een volkseenheid zich ontplooien en tot hoogen bloei komen, die een eigen karakter draagt en daarom zich ook verder geheel zelfstandig kan ontwikkelen. Als zij aan de Zuidelijke Nederlanden denken, is het met de vriende lijke minachting, die men in den regel voor ve.armde bloedverwanten over heeft. Onze nieuwere geschiedschrijvers denken piet ande.s. Voor Fruin is de scheiding tus schen Noord en Zuid sedert het einde der zestiende eeuw onherroepelijk, wijl zij ligt in de natuur der dingen; het ideaal van den IHIIIIIIIIIIIIIIItlllMlltllHllllllllltlHIIIIIIIII IIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII innimiiiiiiiiiuiiHiiniiiitiiiiuliiuiaHMiiiiiiiiniiiiiiMiiiiiniii IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII ui umi i iiiimi'iiMtMimmmiiiiHMiinmiiiin uiimmithiiiiiiiiiimiMfiiiiiiiiiiimiHiiiii TJ>DÖNCDfÉN:< 11** * i. .1 i, i ?= i MOLIÈRE (15 Januari 1622) IV Molière had zijn gevoelige plekken. Een oogenblik zoo zagen wij hem tegen over den eersten president van het Parlement van Parijs, stond hij verbijsterd, toen deze, uit naam van godsdienst, kerk en moraal aan hem, den mensen en den artist, het zwijgen wilde opleggen over vragen die den mensch raakten op het eigen terrein van zijn natuurlijke vrijheid en oorspronkelijkheid, maar dan ook dat hoorden wij, deed hij met volle kracht een beroep op de ingescha pen waardigheid van het menschelijk bewust zijn dat zich vermocht te bctoonen, zelfstan dig, onafhankelijk van stand en van tiid en van plaats. Als de koning hem, den komedieschrijver en den komedidant, opdroeg een geïmpro viseerd stuk op te voeren. (L'itnprömptu de Versailles) dat zijn oordeel gaf over de kabaal der vijanden tegen L'écolc des Femmes, toen weerde Molière, die als hoofd van zijn theater troep ten tooneele verscheen, met een los hooghartig gebaar de aanvallen af. De mede dingers, acteurs en auteurs, mochten hun profijt doen met de stof die hij hun gaf, hij gunde hun dat voordeel en zij hadden het ook wel noodig. Alles kon hij hun afstaan. Mits men bleef binnen de grenzen van het fatsoen. Zij mochten doen wat zij wilden met zijn werken, met zijn figuur, zijn gebaren, zijn woorden, zijn stem, zijn voordracht, wanneer het hun iets kon opbrengen en wanneer zij meenden dat het publiek er schik in zou hebben, maar de rest moesten zij de vriendelijkheid hebben hem te laten en geen dingen aanroeren, waarvan de faam ging dat ze hem er metlastig vielen. Hij wilde wel dat beleefd verzoek richten tot den geachten mijnheer, die zich de moeite gaf voor hen de pen op te nemen. En dat is alles wat ik hun heb te antwoor den." Men verneemt wel de verandering van stem waarmede die laatste woorden werden ge zegd en scherp afgebeten. Want hier was zijn gevoelige plek. Molière was getrouwd in den tusschentijd van L'école des /naris en L'école des femmes. Hij heeft zich een illussie gemaakt van het huwelijk en tot vrouw gekozen een jong meisje, zuster of dochter van Madeleine Béjart, oudste lid en medeoprichtster van het theaterge zelschap. Menou zoo werd zij genoemd was van haar kinderjaren af een bescherme ling en lieveling van den twintig jaar ouderen Molière. Zij heeft zeker wel van hem gehou den, en hij, in 't idee haar te kunnen leiden en voorttegaan haar te beschermen, heeft haar onder zijn troep opgenomen. In H>63 is zij opgetreden. Van dat oogenblik af, zoo niet van nog vroeger, is het geen gelukkig huwelijk geweest. Zij was coquet, hield van pronk en trok dt galante edelen van het hof aan. Welk een heerlijke aanleiding om den Sganarelle, dit' zoo beducht was de rol van bedrogen echtge noot te vervullen, nu eens om de ooren te schreeuwen dat hij in het gild der cocus was opgenomen ! Maar niet alleen dat de nijdige theater wereld royaal was in het toekennen van amants aan de jonge schitterende vrouw, zij wilde ook het leven van den echtgenoot vergiftigen door den schandaleuzen lasterpraat ais was het zijn eigen dochter waarmee hij was gehuwd. Den Koning zelf waagde men hierover aan te gaan, hij echter hield de lasteraars ver. Dal was een koninklijke daad. Het huwelijk werd er niet beter op. Het is geweest een toenaderen en weer uiteengaan, telkens. Wat wilt ge? Hij had baar lief, hij kon zijn illusies niet opgeven; en hij mocht ze niet behouden. Zijn natuur was een e die misschien nog meer behoefte had om liefde te geven dan om haar te ontvangen. Zoo moet men wel de bekentenissen aan nemen van Molière over de verhouding tot zijnvrouw die het toeval ons heeft bewaard. Wij hebben hen niet woord voor woord zoo gesproken te achten; maar hun geest is wel echt Molière. De klacht die hij niet kan weer houden luidt niet tegen de lichtzinnigheid van de jonge vrouw die door hemzelf de ijdele schittering van de tooneelkringen is binnen geleid, maar zij geldt tegen hem zelf alsof hij jaloersch was van haar geluk zich bewonderd te zien. Wat viel er te klagen V Kon dat kind, waarop hij zijn verwachting had gestekt als een hulp en bondgenoote in /.ijn strijd tegen de wereld, begrijpen hoe hij haar noodig had a's een rustpunt voor zijn zorgen, voor zijn aanhoudend bezig en ingespannen zijn met zijn werk en zijn fanta/.ie en met de eisenen van koning, hof en wereld, als een rust ook te midden van zijn toenemende slechte ge zondheid V Wat al opofferingen werden er niet gevraagd! Hij zelf had de opofferingen willen dragen. Maar waarom kwam er uit het enge, ijdele gezien i je, «een straal van erkeu emie, liefde? De wereld, maar de reèele, heusche wereld, en de dichter stonden niet op gelijken voet tegenover elkander. Zij gingen uit van andere ideeën, dieper nog, van ander levensgevoel. Hoe heet het ook weer van Molière'sonder houd met den eersten president LamoignonV Hij kwam daarvan terug, teleurgesteld ovei zichzelf, maar /onder zich te beklagen over den president. Zoo is het tegenover de wereld en tegenover zijn vrouw. Au fond, heel op den achtergrond der zie!, de schuwheid en onredzaanilu-id van den eenzamen Mi il i ere '. Men herinnert zich misschien de discussies die onlangs werden vermeld over den leeftijd welken de groote comicus heeft bedoeld tegeven aan zijn Misanthrope wanneer hij ten tooneele opkomt. Niemand minder dan een kenner van de groote eeuw als Anatole France hield in het gesprek vol dat men zich in hem een jongen man moet voorstellen, want menschen van veertig jaren golden al in die dagen voor oude suffers. Ik voor mij geloof dat France toen een heel edelmoedigen bui had tegenover de jeugd en zou in het debat willen brengen het portret van zichzelf dat Larochefoucauld heeft opgemaakt en dat gewoonlijk wordt gevoegd bij zijn Maximes. M| - Vroeger, zegt hij, heb ik wel mijn hof ge maakt bij de dames, maar hoe jong ik ook ben, ik doe het niet meer. Het flirten heb ik opge geven. Niet dat ik geen eerbied heb voor een mooien hartstocht. Zij zijn het merk van zielegrootheid. Ik die weet wat voor macht en verfijning er ligt in een groot liefdesgevoel, wanneer ik ooit nog iemand zal liefhebben, dan zal het zijn op die wijze. Hoe oud was Larochefoucauld toen hij zoo over zijn jeugd sprak? ^> Hij was vijf en veertig jaar; hij had den leeftijd van Molière toen zijn Misunthrope. werd opgevoerd, in 1666. Men heeft in den Misantlirupe, met zijn oorspronkelijker]- ondertitel van den zwartgalü(!,en sja^rijniyn verliefde, toch waarlijk «een weerklank of neerslag ie zien, enkel van Molière's hiiwelijksavontuur, het is een ko misch zedenspel in grooten stijl; de levenser varing van den man in de samenleving van zijn tijd en van alle tijden werd daar samen gevat. L-Ji na den Misanlhrope volgt het groote werk elkander op om te besluiten met Les l'eiiimex suvantes. Dit doet denken aan het. debuut in de hoofdstad en de Malle Jtijters. Men leere daaraan den afstand kennen door Molière iüeen twaalftal jaren uoorloopen. Hij is nu op de hoogvlakte van zijn genie. be artiste is tot zijn volle postuur uitge groeid. Voor zoover de wereld hem een plaats kon gunnen, heeft hij daarvan bezit genomen. Men vond hem in gezelschap van aanzienlijke jongelieden, er. ook bestaan er verhalen over hartelijke ontvangst aan huis bij groote ede len. Hu had daarenboven zijn intiemen vrien denkring. De eerste geesten van het land, als zoo'n uitdrukking is veroorloofd, een Lafontaine, een Boileau, rekenden het tot een eer daartoe te behooren ; menige anecdote gaat er rond over hun samenzijn. Maar onder dat alles door loopt een ader van onrust. De ontevreden melancolicus in den Misanthrupc, omdat hij het met de wereld niet kan vinden, verlangt naar de eenzaamheid en eischt van zijn Cèlimène, de geestige coquette weduwe, hem daarheen te volgen,?naar zijn désert als Molière het noemt. Wanneer de koning hem in 1667 nog niet toe staat den Tartuffe op te voeren, zoekt de comicus spijtig een woonplaats buiten op in Auteuil, zijn vrouw blijft in Parijs. Hij wil niet meer spelen en niet meer schrijven, Au teuil is zijn désert, maar niet voor goed, gelijk hij den koning heeft gedreigd. Schaduwen legere zich orn hem, wel zijn er zonnestralen; hij gaat terug naar Parijs, hij heeft nieuwe successen, hij be denkt vroolijke tooneelen, het wordt een zamer en killer om hem. Heeft hij nog de warmte van de gunst van den koning? Staat de Italiaansche indringer Lulu, met zijn muziek en zijn balletten, hem aan het hof niet in den weg? Toch voortgaan tot het einde toe ! Mo lière is het hoofd van zijn troep, hij heeft voor anderen te zorgen. Hij was neerslachtig dien Febrtiaridag van 1673, toen hij zich gereed maakte voor de vierde voorstelling van zijn Molade ima ginaire. ,,Ik heb me voor gelukkig gehouden," liet hij zich ontvallen, zoolang pleizier en verdriet bij me afwisselen, maar nu kan ik het niet langer volhouden. Ik gevoel we( dat het einde niet ver meer af is. Maar wat heeft 'n mensch te lijden voordat hij sterft." Men wilde hem terughouden van het op treden dien dag. Hij vroeg eenvoud'g: Hoe kan dat? vijftig arme werklui hebben hun dagloon te verdienen. Wat moeten zij doen als er niet wordt gespeeld?" De inspauuir.g is te groot geweest. Hij is gestorven direct na de voorstelling. W. . C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl