Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11 Febr. '22. No. 2329
RUN- & HOEZELWIINEN nnal il. 1.25 per U
WIJNHANDELDEBARBANSON Am«t0l 51
TJIT
Amsterdam.
umi ......
RUIZE-RIJMEN
UITKOMST-RIJM
(Juist voor dat dit nummer ter perse ging,
bladerde Charivarius, die maar geen onder
werp voor een Rijm kon bedenken,
GrootNederland 1921 door. Op bl. 403 las hij:
Rustig godslampte een ster. De maan
nachtvorstinde tusschen de wolken. Boven
Java koperploertte de zon. Het fregat
zeepaardde over de zee. Het kind cherubijnde
met zijn oogjes. De koning landsvaderde in
zijn paleis. De stoomfiets duivelmachiende
langs den weg." Rijm klaar.)
De bleeke maan nachtvorstint
door de kille ruiten,
Ik handeninmijnzakte,
pijpte in mijn mond,
Zoo ruizerijmerde
ik zonder Rijm, naar buiten,
Geen muz'," helaasde ik, die
mij stof tot dichten zond."
Ik straatopte. Maar 't heeft
mijn stemming niet verbeterd;
Een enkeling klabakte
voetstapsdreungedruis...
't Was zestien graden onder nul
gethermometerd,
Een straatdeern gajemeede,
'k neende norsch naar huis.
Of ik al hevig kachelcokesde,
't mocht niet baten;
Het warmekamerde,
maar ach! mijn geest bleef koud.
Moet g' ongeschrijfmachiend,"
zuchtt' ik, uw epos laten ?
Hebt gij geiedereweekt,
dat gij thans staken zoudt?"
Ik was geërgernist en
had het uitgejammerd,
Waar 'k niet te goeder uur
gereddingd uit den brand.
Ja. Gij hadt zonder Rijm
gegroeneamsterdammerd,
Had het niet net op tijd
nog gegrootnederland.
, CHARIVARIUS
IIIIIIIHIIh IIIIIIIIIIHIIIIII
KUNSTBRONS & METAALGIETERIJ
DE KROON"
HOUTMARKT 23 - HAARLEM
Bronzen Beelden en Placquetten
De griep begon met een goedaardig
karakter en wel in Juni, om eerst later
in de wintermaanden van vorm te
veranderen. De ziekte was dus in
het gunstige jaargetijde begonnen om
eerst in de guurste maanden van aard
te veranderen."
Dit stond Dinsdag in het HbL, om thans
in onze rubriek te verschijnen.
Een plan om den Onderkoning van Inaië
te berooven," luidt een opschrift in de O. H. C.
Het zM niet lukken. Waar zou de dief het
laten ?
iiMMiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiitii
CHAR1VARIA
TH.FlMENvH.Kn
Hofleverancier - Amsterdam
ULVEISTRJIJkT 216 -:- VILLEHSPARKVU l
TEL Naa. 2040-1881 TEL Mo. 1783 Zuid
KOUDE EN WARME SCHOTELS
Op Het programma stond de Chaconne van
Bach-Busoni. Mijn buurman vroeg of zij
meer gecomponeerd had; hij had nooit ge
weten dat Bach getrouwd was geweest."
GRIEP is op medisch advies voor
onbepaalden tijd gesloten."
(N. R. C.)
De dokters zijn blijkbaar binnen.
stellen in het CJ van den eerbied voor
het gezin."
(Prof. Kohnstamm, Vers/. N. R. C.)
We! /.eer staat de medische weten
schap in de laatste jaren in het <$
deisociale geneeskunde."
(Adm. Soc. Mcd. Maandschr.)
,,De nummers staan duidelijk in het
cf van de Duitsche penetratie."
(Hbl.)
De buitenlandsche politiek zal de
komende jaren in het ^ van het eco
nomisch herstel staan." (N. v. cl. D.)
naam en beroemd Vlaamsch meester,
wil dit verkoopen. Ook genegen de
helft billijk te verkoopen." (Adv. Tel.)
Charivarius zal eens een bodje doen op
de bovenste helft.
Zij noemen het ideoplastiek. Dat
bedoelt de vorming van iets door mid
del van de gedachte."
Met bedoelt is bedoeld beteekent, maar
beteekent beteekent beteekent en bedoelt
beteekent bedoelt.
Onze teekenaars
Laat ons de sexueele opvoeding
Een heer in 't bezit van zeer fraai
17de eeuwsch schilderij van
voor,,Volgens een telegram uit Berlijn
(ontvangen te Amsterdam) is een Rus
sisch gedelegeerde voor Genua te
Parijs aangekomen." (N. v. d. D.)
Uit de Hoogeschool der journalistiek.
Een jong vrouwtje, dat hij mee
genomen heeft naar zijn n egorij waar
zij zich natuurlijk stierlijk verveelt en,
steeds meer onbegrepen als ze wordt
door haar geheel in zijn werk
opgaanden man er van door gaat."
( Barbarossa)
CORRESPONDENTIE
Het charivarium op de goede geleiding"
in de N. Arnh. Ct. berustte op een zetfout,
verneem ik. Mijn verontschuldiging aan de
N. Arnh. Ct.
Aan B. te A. Ja, u hebt gelijk. Het is niet
de eigen schuld van Barbertje, dat hij hangt.
Barbertje moest hangen." (Groene 14 Jan.).
Deze toespeling is onjuist. Barbertje hij
is een vrouw treedt op in Multatuli's
Onuitgegeven Tooneelspel" voor in Max
Havelaar." De gerechtsdienaar zegt, Heer
regter, daar is de man, die Barbertje ver
moord heeft." De man, Lothario, wordt be
schuldigd haar in kleine stukjes gesneden en
ingezouten te hebben. Maar gelukkig ver
schijnt Barbertje zelf als (afdoende zou
men zeggen) getuige a décharge. Echter,
Lothario is met zich zelf ingenomen," en
schuldig aan eigenwaan" hij moet hangen.
De uitdrukking behoort derhalve te luiden:
Lothario moet hangen," en zal dus tot in
lengte van dagen blijven: Barbertje moet
hangen."
Aan H. te M. Ik geef u toe dat s,het wil
mij voorkomen" potsierlijk is. Adaequaat"
zal ik in de gaten houden. Dank u.
D. te A. Mijn dank. Maar ik weet er niets
van te maken.
GOEDKOOP WONEN
gam. HEEMSTEDE, buiten dt annexatieplannan
Bouwt op Leeuw en Hooft" b/d Haarlem
merhout gemeente Heemstede Lage belasting,
billijke prijzen. Watersport; uitstekend onder
wijs; Centrum van 't land, onder den rook
van Amsterdam. Vraagt geil l. brochure, dlc
gratis wordt toegezonden.
Bouwtarreinan LEEUW & HOOFT",
Hatta Blauwa Brug. Ttlafaen 0039.
iiiiimiiiiiiiiliiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiiii
II1IIMI MlliillllIllllllllllllllllllllllllllUllllllllIIllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllIIIIIIIIIIIII
BEGIJN BUTS EN HET ONGE
NADIG ALLERZIELEN-GRAF
door ANT. THIRY
I
Dien Vrijdag-achternoen, terwijl Juffrouw
Buts, bij wie zij als jong begijntje in 't
huizeken Ten Berge Pathmos" inwoonde,
lijk alle weken, met heuren zwarten kabas
naar stad boodschappen- was gaan doen, had
ze als naar gewoonte de keuken geschuurd,
de ruiten gekuischt en de stoof geblonken,
waarna ze Pitje in de keuken had laten rond
vliegen om in 't schotelhuis onder de pomp
zijn kevieken gaan schoon te maken.
Toen was het gebeurd.
Juist had ze er versch zand ingestrooid
en stond ze 't groen aangeladen fonteintje
met assche te vullen om 't proper te klotsen,
als ze hun hondeke Bertus de tegenstaande
achterdeur hoorde openwringen.
Heere ! ons Pitje !" schoot het door heuren
kop en temet was ze omgedraaid en bij de
deur. Doch zie, eer heur hand aan de klink
was, ronkte er een gele streep vlak voor heur
spitsig neusken voorbij. Ze liet het fonteintje
vallen dat kapot rinkelde op de plaveien, greep
in 't wilde toe, maar 't was er nevens. Over het
kreupele appelboomken, over de belendende
hofkens zagen heur angstige oogen Pitje in
eenen trek vérder golven om dan in den tuin
der Marollekes neer te vallen, juist onder den
kastanjelaar. Zonder te peinzen aan heur
blokken, heur opgerolde mouwen en 't vuile
werkschort, liep ze lijk een wind de straat op,
de ronde poort derMarollekens binnen en recht
naar achter in den hof waar ze hem neerge
streken wist.
Ze keek zich de oogen uit den kop, lokte
bevend Pitje ! mijn manneke ! Pitje !", stak
al de handen uit naar laurier- en seringen
struik om te grijpen, doch voor ze hem
had kunnen ontdekken, trok plots
vleugelgeronk heur wit kopken naar omhoog en
daar zag ze hem ande.rmaal gaan, de hoogte
in, over de hooge, roode daken van den
grachtkant en dan weg.
Effen kwam 't .gedacht op, hem verder
achterna te loopen,doch 't besef van de
vesteboomen, de beemden en de Nethe met heur
dijk-canada's deden heur 't nuttelooze ervan
inzien en wanhoop stroomde over heur hert.
Met hangende armen en bleek, ontzet ge
zicht stond ze daar nu, gereed om in snikken
los te barsten. Maar ze weerhield zich, suk
kelde gauw terug naar huis waar ze gebroken
nevens de schapraai op een stoelken neerviel
en in heur blauw schort begon te ween en.
Wat ging Begijn Buts nu zeggen, zij die
voor een nietsmandalle observaties kon maken
en 't minste wat tegen heur goesting was
gegaan weken lang in de mouw ronddroeg
om dan heuren wrevel op stille, heimelijke
manier te doen voelen en uit te werken !
En nu dat vogeltje, dat ze van Paterke
Wuyts had gekregen en waar ze zoo veel van
hield! Wat zou ze daar van zeggen?....
Heur smalle schouders rilden van den angst en
klagelijker ratelden heur snikken.
Toen begijn Buts binnen kwam, bleef ze
verstomd staan en trok heur zwerte oogen
groot open.
Wa's da nu, juffrouw Livien?." vroeg ze.
Waarom schreeuwde gij nu? Wat is er nu
gebeurd?"
Ze zette heuren kabas neer, boog zich over
haar en poogde heur handen weg te trekken.
Toe, spreekt eens !.... Is er slecht nieuws
gekomen? Of zijde ziek soms, Juffrouw
Livien? Wat mankeert er?"
Daar ze maar geen antwoord kreeg, liet
ze den arm los, kwam terug recht en heur
bleek, dik gezicht, gezwollen in het ronde
kappeken keek onderzoekend de keuken rond
of ze nergens een antwoord kon vinden. De
horlogie hing daar nog te tikken, de
kruislievenheer hing nog boven de schouw, de gla
zen vazen en Sint-Antonius stonden nog op de
schapraai en de geraniums voor 't venster.
Ze keek naar de tafel, naar de biezen stoelen,
naar de zwarte stoof en toen ineens, daar,
boven de deur, miste zij het kevieken. Rap
zochten haar zwarte oogen ernaar, ontdekten
het in het schotelhuis: leeg!
Ai mij !" zuchtte Begijn Buts. Pitje is
weg ! Dat is het" en ze greep naar heur hert.
Ze draaide zich plots naar Livien, schoot
toornend uit:
Waar is Pitje? Wat hedde me Pitje gedaan?
Late vliege zeker? Ja, de deur opegelate.
newaar?.... Ge moet 't mij ni zeggen ! 'k Weet
het al ! Meiske, zie, als ik geen begijntjes was..
als ik geen begijntje was!...." en holeirig
schudde ze de vuisten voor heur rood gewor
den gezicht. Doch nauw had ze het gezegd of
ze slikte heur woorden in, bedwong zich, liet
zich zuchtend achter de stoof in heur biezen
zetelken vallen en begroef heur weenend ge
zicht in heuren rooden zakdoek.
Angstig huilde zij: Mijn erin Pitje !.... mijn
goe' beestje!.... zij heeft u late vliege,
niwaar.... zij heeft het gedaan!.... God!
moest ik daarvoor zoo goe voor heur zijn ....
da' ze me da' nu aandoet !...."
En ze weende voort, en ook Juffrouw
Livien, smal en schuchter achter de schapraai,
weende voort met wanhopige snikken, elk
overloopend van zijn eigen leed en.... de
avond binstdicn steeg. ...
Begijn Buts was de eerste die de handen
met den rooden zakdoek in den schoot liet
vallen. Ze zuchtte en zuchtte nog eens, stond
op, hing kopschuddend heur zwarte
uitgaankap* aan den deurkapstok en ledigde heur
korfken in de schapraai.
Nadien zei ze tot Begijntje Livien:
Toe!.... 't is gepasseerd... scheid er
nu maar uit met schreeuwen.... daar is
toch niets meer aan te veranderen
11
Begijn Buts hield zich aan heur woorden:
't was gepasseerd; nooit sprak ze nog over
Pitje, geen letterke meer. En zoo waar pro
beerde ze 't heur zei ven er over te krijgen. Het
kevieken werd op zolder in een donker hoekske
achter allerlei brol geborgen en zelf sprak ze
nooit meer over Paterke Wuyts. Maar toch,
in de stille uren als ze beiden over hun
burduurraam bij 't venster zaten te werken wijl
anders het vogelke zong kwam onwillens de
wrok en de wrevel weer naar boven om het
verlies, sterker dan heur zelf. En in duizend
geniepige knepen en onderwatersche steken
moest ze zich kunnen luchten.
Was het leven van Begijntje Livien ten
Berge Pathmos" vroeger een vagevuur ge
weest, thans was het soms ni-meer om te
dragen: een hel van heimelijk getreiter.
Van 's morgens heel vroeg begon het er al
mee. Met een gemaakten lach op heur dik,
bleek gezicht en deftig recht, de handen over
een op den buik, kwam ze dan af:
Goeie morgen, Uffra Livien !.... Goe' ge
slapen?.... Dan zullen we eens goe werken
vandaag !"
Als ze zoo sprak, hield Begijntje Livien al
heur hert vast van den schrik. Want dat
waren slechte teekens.
Bij 't eerste waar ze heur bevende handen
naar uit stak, begon de litanie al.
,,Wa' gebruikte toch veel hout om de stoof
aan te maken ! en wa n en hoop
schavelingen!.... Ge moet da' met veel minder
doen !.... Toe, draag nu eens schoonekes de
helft daarvan terug naar 't koolkot. Begijntjes
hebben het zoo royaal ni !...."
Met zes krullen en zeven stokses hout moest
ze 't dan probceren. Begijn Buts heur zwarte,
strenge oogen stonden staalrecht op heur
angstige vingeren, 't Was een martelie zoo te
werken !
En na de stoot' kwam ook de rest natuurlijk.
Laat zien, keerde ze wel goed de hoeken
uit? Voelde ze geen stof aan heur vingertop
pen als ze ermee over de schapraai of over
Sint-Antonius gleed? Waren er geen randen
in de koffiekommekens of op de tellooren?
En de boter die ze op heur brood streek, *
opgelet daarmee; versterving zou heur deugd
.doen !....'
En zoo ging het dan maar door: alle
halveuren een lepel venijn.
Zagen Juffrouw Livien heur oogen vroeger
dikke koord bloed, zich openspreidend in
het hoofdlaken. Het begijntje achter haar riep
angstig: God! God!...." waarop al de
anderen verbaasd de witte kappen
omwendden en seffens toeschoten. Kwezelkes en
godshuispeekens kwamen ook al bij uit de
zijbeuken. Twintig handen namen heur op, la
gen heur op den eersten besten hooggerugden
kerkstoel en daarop werd ze, lijk opeen baar,
door vier begijntjesnaar de Fermerij gedragen,
die vlak naast de kerk, bezijds het kerkhof lag.
Van aan het altaar met de handen in elkaar
geslagen en kopschuddend, keek Mijnheer
Pastoor ze na.
Seffens beende koster Gommaar de stad in
naar Mijnheer Peeters, den doktoor. Hij kwam
sito mee. Als hij heur zag tusschen de open
geschoven gordijnen van het ziekenbed, schud
de hij meewarig zijn dikken, rooden kop
overentweer. Fluisterend van achter zijn hoogen
hoed beval hij Begijntje Muyshondt.de moeder
van de Fermerij, natte doeken op heur keel te
leggen en niemand binnen te laten. Dezen
' achternoen zou hij terugkomen.
4 't Geval bracht seffens veel rumoer op
J,'t Begijnhof. Deurkens kiepten t' allenkante,
er was gejaagd overentweer geloop van het
eene huizekenaar 't andere, en als ze malkander
tegenkwamen op eenstraathoek of bij de pomp
waar ze nu veel om water gingen, staken ze de
ontstelde koppen samen en spraken erover.
Begijn Buts, die grommelend in heur deurke
kwam staan om te zien waar Juffrouw Livien
een beetje rood, thans stonden ze in kringen-- bleef, hoorde het nieuws van koster Gommaar.
van vuur. Dat was van het vele ween en. Heur
Ze verschoot lijk zot, kon heur ooren ni
gezicht begon er naar te staan, lijk van een^gelooven.
Lieve Vroiiw der 7 Smarten. Met den dag werd ? Wa' blieft, Koster?" zei ze.
ze magerder en magerder. Ze verdronk
weldra in heur kleeren en kreeg een hoogen
rug. En toch kloeg ze niet. Verduldig nam ze
alles aan en droeg het op aan Sinte-Begga,
de begijnenpatrones.
De andere begijntjes, de marollekens, en
ook al eens Mijnheer Pastoor, spraken heur
soms aan om te weten wat ze mankeerde.
Maar dan glimlachte ze bleekjes, schudde
heur kopken overentweer en zei dat het
niets was. Ze had het vroeger ook wel gehad,
't zou overgaan. En ze maakte dan dat ze
weg kwam.
En van Begijn Buts kregen ze al even weinig
te weten. Die sloeg heur handen samen, trok
een verbaasd-medelijdend gezicht en
vroeg:ja, wat zou dat zijn? Ze had het toch goed bij
heur; niet meer werk dan 't was gelijk waar,
en goed eten ....
111
Zoo gingen de dagen. Ze brachten veel
en zwaar verdriet over Juffrouw Livien,
allemaal omwille van dat vogelken. Totdat
er daar al met eens op den feestdag van
Sinte-Guido, belijder, een onverwacht einde
aan kwam. En dat in het vroege
zesurenmisken, waar de jonge begijntjes naar
toe moeten gaan.
Binst het laatste belgerinkel van de
concecratie uitzinderde en de witte, diepgebogen
kappen van de begijntjes weer langzaam
recht kwamen, gleed Juffrouw Livien
schuin heur bidbank uit en zakte slap
lijk een zak ineen op de blauw-en-witte
kerksteenen. Uit een spleet der lange, witte
kerkkap keek heur gezicht, grauw als assche.
De groote oogschelen hingen toe en uit den
scheef vertrokken mond die reutelde liep een
Ja.... lijk da'k het u zeg!" zei Gommaar.
Niemand mag er bij."
Seffens was ze terug binnen, grendelde heur
deurken. Ze dacht aan 't vogelke, aan wat
heur leven hier ,,ten Berge Pathmos" ge
worden was en lijk een klont ijs viel de schrik
op heur hert.
Als da' nu mijn schuld eens was?.... Als
ze gingen denken dat het mijn schuld eens
was?...."
Ze wilde gaan loopen langs 't achterpoortje
het Waschhuis door en dan maar de beemden
in, om de begijnen te ontgaan. Maar ze be
dacht zich al dadelijk, dat ze het dan zeker
zouden peinzen, vermits ze loopen ging. Ze
schoof terug den grendel af, stak met de rapte
de stoof aan, zette den moor op, dekte de
koffietafel voor twee, sneed een teloor vol
boterhammen en ging dan in heur zetelke
achter de stoof zitten met een paternoster in
de hand.
't Duurde niet lang. of 't was lijk ze 't gepeinsd
had. De deur klepte, platte begijnenmuilen
schoven in het gangsken nader en met drie,
vier kwamen ze de keuken binnen:
Verward van nieuwsgierigheid schoten hun
stemmen toe en hun oogen gingen groot open.
Wat is da met Livien? "
Begijn Buts hief klagelijk de handen op,
schudde heur hoofd, overentweer en keek ten
hemel.
,,Da' zijn toch dingen ni-waar?" lamenteer
de ze.
Wie had da' durve peinzen !.... Ai mij !
mijn hert klopt nog lijk een klok van 't ver
schieten !.... Ze had hier toch niets te kort.
'k Ben toch altydgoed geweest voor haar....
Zie, daar staat de tafel nog te wachten, de
koffie is gereed en nu krijgt een mensch dat
nieuws thuis 't Is erg ! 't is erg, voor mij
ook.... 't Best is dat we allemaal veel bidden
voor heur !" besloot ze ten slofte. We moeten
veel bidden.... Ze moet rap geneze!"
En meteen raapte ze heuren beenen pater
noster uit den schoot en luidop, terwijl heur
dikke, witte vingeren op de bollen nepen, ging
ze met grooten mond en toeë oogen aan 't
weesgegroeten. De vier begijnen keken mal
kander aan, treuzelden nog wat en uit respect
voor 't gebed, trokken ze zich dan terug, lang
zaam en geluideloos.
Na die eerste vier kwamen er nog, allen
met dezelfde vraag in den mond, en ook
kwezelkes en peekens en twee marollekens. Ze
vonden er de morgentafel gedekt, den moor
op 't vuur en Begijn Buts achter de stoof met
heur lamentatie en heur paternostergebed en
geeneen die aandrong en verder vroeg.
Als er niemand meer kwam, at ze twee
boterhammekens, deed het huiswerk en wilde gaan
borduren. Maar de stilte werd te zwaar. Daar
binnen in heur hoofd begon het te zagen:
Als da nu mijn schuld eens was?" en bibbe
rend herdacht ze het vogelke en heur koleire
en al de onbedwongen plagerijen van dezen
laatsten tijd. Ze kon er ten slotte ni-meer van
werken, verhuisde van den eenen stoel naar
den anderen, wandelde in het hofke en dan
weer eens naar boven, doch nievers was er
rust. De uren ware een op-en-af van razend,
luid bidden,de oogen toegeknepen en de vingers
stijf op de paternosterbollen, tot ze erdoezig
van werd en heur gedachten afdwaalden bij
de herinnering van de eene of andere plagerij
om dan daaruit met een schok weer tot heur
schuldbesef te komen en opnieuw aan 't
bidden te schieten.
Totdat in den achternoen, ze buiten de
bedienings-bel hoorde en ze den dood van Juf
frouw Livien reeds als gebeurd zag.
Maar da mag ni ! Da mag ni !" huilde ze.
Lijk een wind vloog ze naar de kerk, liet sef
fens kaarsen aansteken voor alle heiligen
beelden, sleepte heur stoel van 't eene
kapelleke naar 't andere, biddend met opgeheven
armen, beewegen, geld en kaarsen belovend,
opdat het onheil maar niet gebeuren zou. Ze
bleef er tot koster Gommaar de kerk kwan)
sluiten, en dan ging ze nog niet naar huis
maar viel op heur knieën op het steenen
banksken voor den Ecce Homo" die bezijds het
kerkportaal in een getralied huizeken, met
riet en purperen mantel om, gedoornkroond
te weenen zit in het bruine licht van een ijze
ren lantaarn.
Hardop bad ze, koppig en dringend, een
stuk in den nacht, heur oogen strak op het
verbitterde gezicht van den steenen Christus.
De andere begijntjes vonden het danig
schoon en spraken heuren lof onder malkander.
Maar baten deed het niet.
Want geen half uurke kon ze naar huis zijn,
moe en op van den angst en de boete, of
Begijntje Muyshondt kwam uit de Fermerij en
het dunne licht van den hoeklantaarn liet
zien hoe ze traagzaam het processie-kruis
naast de deur tegen den muur leunde,
eenkruisken sloeg en gebogenshoofd weer binnen
ging. En de begijntjes die daaromtrent woon
den en nieuwsgierig van achter hun gordijnen
door den donkeren naar de Fermerij pierden,
zakten op haar knieën en baden het gebed der
dooden voor het zieltje van Juffrouw Livien..
(Vervolg op pag. j van het omslag).