Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11 Febr. '22. No. 2329
DE AUTONOMIE VAN INDI
T tekening voor de Amsterdammer" van Jordaan
VRAAOTi
SI-FA-KO
SlOARtH
Hot
iiiitiiiiiiimtifiimiiHiiiiiiiiiiiiiutii
Insulinde: Neen, dank IJ l Ik geloof nu wel alleen te kunnen gaan"
Prins van Oranje, de generale unie, is een
hersenschim, een illusie gebleken; in de klei
nere verbinding der nadere unie, die van
Utrecht, vond het Nederlandsche volk ruimte
genoeg voor zijn nationaal leven en zijn
opstrevende aspiratiën. Zoo denkt ook Colen
brander. Zijn boek over de Belgische om
wenteling, dat over die omwenteling zelf
betrekkelijk weinig nieuws brengt, is een
doorloopende argumentatie om te bewijzen,
dat Noord en Zuid terecht in de tweede helft
der zestiende eeuw uit elkander zijn gegaan,
omdat zich toen in volle scherpte een ver
schil in volksaard openbaarde, dat reeds
sedert eeuwen had bestaan; daarom was het
ook volkomen onlogisch de beide geheel ver
schillend geworden landen in 1815 weer te
vereenigen; daarom herstelde de Belgische
omwenteling van 1830 den normalen toestand,
die ter kwader ure was verbroken. Dezelfde
opvatting is te vinden in de bekende Geschie
denis van België, het magistrale boek van
Pirenne. De strekking van dit imposat.te
geschiedwerk is deze, dat er niet maar sedert
het einde der zestiende eeuw, maar van den
aanvang af een afzonderlijk België heeft
beMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIimlIlllllllllllKIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIHIIIIIIIIIIlmlII
DE STAATSRECHTELIJKE
GROEI VAN HET BRITSCHE
RIJK !)
u
Omtrent de constitutioneele functie van
de in 1887 belegde koloniale conferentie had
men van te voren niets vastgesteld en evenzeer
vermeed men het, ten dezen iets voor de
toekomst vast te leggen. De praktijk moest
leeren, wat er uit groeien zou.
In tweeërlei richting kon zich de staats
rechtelijke verhouding tusschen moederland
en overzeesche gewesten ontwikkelen. Het
was denkbaar?en zulk een gang van zaken
lachte den Engelscfcen toe dat het Britsche
Rijk een federatieve gedaante zou aannemen,
in welke federatie Engeland eenzelfde machts
positie zou innemen, als Pruisen in het
Duitsche Keizerrijk. Doch ook deed zich de moge
lijkheid voor, dat er niet van centralisatie,
doch van coöperatie sprake zou wezen,
hetgeen veel meer naar den zin van de overige
deelen van het Imperium was.
Deze laatsten hebben haar zin gekregen.
Onmiddellijk van 1887 af zijn ze voor dit
stelsel opgekomen, waarbij uit den aard
der zaak de bevoegdheden en rechten der
autonome leden van het Rijk veel ongerepter
konden blijven.
De ironie van het lot wilde intusschen,
dat de stoot tot de eerste Koloniale Conferentie
gegeven werd door warme voorstanders van
Imperial Federation, terwijl opzet en verloop
der conferentie juist een gansch ander karakter
vertoonden.
Leverde de eerstvolgende bijeenkomst die
van Ottawa in 1894?voor de staatsrechtelijke
positie der koloniën niets bijzonders op,
wanneer ten derden male een koloniale confe
rentie plaats vindt (in 1897, toen Koningin
Victoria haar diamanten Regeeringsjubileum
vierde), doen zich uit een constitutioneel
oogpunt twee belangrijke feiten voor. Voor
het eerst krijgt de bijeenkomst eenigermate
het karakter van een Kabinet van Kabinetten,
doordat alleen Premiers van de koloniën
er aan deelnemen en niet, zooals vroeger,
de vertegenwoordiging van de overzeesche
gebieden ook aan functionnarissen buiten
de Regeeringen staande, gelijk b.v. Hooge
Commissarissen en Algemeene Agenten te
Londen, werd toevertrouwd. Daarnaast valt
een voor de verdere ontwikkeling van het
Rijk en zijn onderdeelen niet onbcteekenende
negatieve beslissing te signaleeren. nl. afwij
zing van een federatief systeem.
Nog was de Conferentie niet een vaste
instelling geworden, al had men in 1897 wel
de wenschelijkheid uitgesproken van het
periodiek wederkeeren dezer bijeenkomsten,
aan welk verlangen in 1902 gevolg werd
gegeven, toen eindelijk een resolutie tot stand
kwam, die inhield, dat de bijeenkomsten
van den Minister van Koloniën met de Eerste
Ministers der zelfbesturende koloniën uit
deze omschrijving blijkt nog eens dat men
I) Zie De Amsterdammer" van 7 Jan. jl.
staan met een eigen maatschappelijke orga
nisatie, een zeer bijzondere beschaving en
zelfs een zeer speciale cultuiirroeping, dat
alles scherp onderscheiden van de omrin
gende landen en voc.ral met name van
NoordNederland. Die speciale cultuurroeping be
staat volgens Pirenne hierin, dat België van
ouds is bestemd geweest het overgaiigsland
te zijn tusschen de Romaansche en de
Germaansche beschaving; zijn ligging en de dif
ferentiatie van zijn volksleven, waarin
Waalsche en VlaamSche elementen in harmonische
verhouding samenwerken, maken België daar
voor bij uitstek geschikt.
Deze voorstelling, die aan Pirennes boek
een stevigen ondergrond schenkt en daaraan
een onmiskenbare bekoring ook heeft ge
schonken, is niet onbestreden gebleven.
Merkwaardig genoeg zijn ook zij, die de
NoordNederlandsche volkseenheid buiten discussie
beschouwen,niet zoo gereed geweest die van
Zuid-Nederland uit Pirennes hand te aan
vaarden. Te verwonderen is dat trouwens niet.
België draagt nog duidelijk de sporen van
gesproten te zijn uit het brein der diplomaten;
daar deze geen Jupiters zijn, konden zij ook
llmlIllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIItllllllllnlIIMIHIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIII
ze nog niet als bijeenkomsten beschouwde,
waar gelijkwaardige Regeeringen met elkaar
in overleg traden geregeld om de vier
jaar zouden plaats vinde.i. Ook nu weer kwam
de afkeer der kolonie.i van Imperial Fede
ration naar voren, doch waar eve.imin het
coöperatie-denkbeeld groote praktische vor
deringen maakte, valt het niet te ontkennen,
dat staatsrechtelijk de beteeke.iis van de di
verse Cj.ifere.ities tot dusverre vooral van
negatieven aard was geweest.
Het zou anders worden. De opbloei van de
liberale beginselen,het sinds de verkiezingen van
1906 zoo zeldzaam sterk staande liberale bew.nd
van Campbell Bannerman deden een frisschen
wind waaien niet alleen over het Vereenigde
Koninkrijk, doch over gansch het Imperium.
Een vrijzinnige politiek, zooals men in jaren
niet aanschouwd had, kwam aan de positie
der koloniën ten goede. Dit bleek uit het nu
reeds in ruime mate aan de vroegere
boerenrepublieken (sinds 1902 Kroonkolonië.i) toe
kennen van zelfbestuur en niet minder uit de
resultaten van de koloniale conferentie van
1907, resultaten, waaraan ook Engeland ten
volle had meegewerkt.
Ze zijn vastgelegd in de resolutie, die
de conferenties tot een blijvend instituut
in de Britsche staatsregeling maakte op
zichzelf al een resultaat van beteekenis
en een en ander omtreit haar samenstelling,
periodiciteit enz. bepaalde.
Om de vier jaar zullen er Rijksconferenties
plaats vinden, waarop aangelegenheden van
gemeenschappelijk belang een onderwerp
van beschouwing en discussie tusschen Zij.ie
M.ajesteit's gouvernement en de Regeeringen
der zelfbesturende overzeesche Dominions
zullen uitmaken. Ambtshalve treedt de
Premier van het Vereenigde Koninkrijk
daarin als President op, terwijl verder de
Prerrrers der ominio .s benevens de Mi'iister
van Koloniën (welke het voorzitterschap
waarneemt in geval van afwezigheid van
den President) ex off.cio leden der
Confere.ities zijn. Dit is wel het allervoornaamste
van de beroemde constitutioneele resolutie over
de Imperial Conferences. Uit de gebezigde
termen n. uit den m iterieelen inhoud toch
blijkt, dat de bedoeling is de zelfbesturende
gewesten van overzee v.iortaan niet meer als
ondergeschikte kolonie *e behandelen,maar als
deelen van het Rijk. wj.'irmee het moeder
land coöperatief w,l arbeiden.
Een probleem, dat eerst in en door den
oorlog nader tot een oplossing zou worden
gebracht, bleef de c.mtinuiteit van het over
leg, een kwestie, die geen nneite gebaard
zou hebben, zoo men in plaats van aan de
methode van vrije samenwerking, aan de
creatie van een Rijks-Bj.idsstaat de voorkeur
had gegeven, doch het bleek wederom ter
Conferentie van 1911 daarvan wilden vrij
wel geen der Domii.ioi.s en nu ook E,.geland
niets meer wte.i. Het is en blijft altijd die
angst voor een Opper-Staat, welke de auto
nomie der Dominions wel eens zou kunnen
aantasten, die hen zich te weer doet stellen
tegen de idealen van de federalisten. Zelf
standigheid voor alles, dat is de leuze der over
zeesche gewesten, een leuze, die naarmate
zich het bewustzijn ontwikkelt, zelf een natie
te vormen, meer en meer het doen en laten
geen Minerva voortbrengen. De Belgische
kwestie is dan ook altijd aan de orde gebleven;
de jongste oorlog en de nieuwste vreae hebben
het opnieuw bewezen. Daartegenover is
Nederland een staatkundig gewrocht van
eigen maaksel, dat Europa niet heeft gemaakt,
maar aanvaard. Een Nederlandsche kwestie
bestaat dan ook sedert den vrede van Mun
ster of eigenlijk sedert het Twaalfjarig Be
stand niet meer.
De vragen, waarom het hier gaat, zijn on
langs weer aan de orde gesteld in eeiiige le
zingen, die prof. P. Geyl te Londen heeft
gehouden en die daarna in brochurevorm in
Nederlandsche vertaling zijn uitgegeven (Uit
gave van De Sikkel" te Antwerpeu). Tegen
over de scheidende factoren plaatst hij de
samenbindende. Hij wijst er met nadruk op,
dat vór het einde der zestiende eeuw van
een uiteenvallen van deze landen geen sprake
was.nog veel minder van een splitsing in tweeën.
Stellig was de onderlii.ge samenhang niet
zeer groot, om van samenwerking niet te
spreken tusschen de kleine feodale staten, die
te zamen het oude hertogdom
Neder-Lotharingen vormden. Dat is de oudste vorm
waarin de eenheid en saamhoorigheid van
deze lage landen aan de zee tot uiting komt;
zij worden daarbuiten altijd als eeu groep
min of meer samen hangende landen beschouwa
en ook met den verzamelnaam Nedenanden
aangeduid. En sommige van die landen ko
men reeds vór den Bourgondischen tijd
nauwer met elkander in contact op de eenige
wijze, die dan mogelijk is, door dynastieke
banden. Vlaanderen en Artois, Brabant en
Limburg, Hollai.d, Zeeland en Hei.egouwen,
elre en Zutphen, zelfs Utrecht en Overijsel,
Luik en Loon gaan grootere complexen vor
men. Zoo groeit de Nederlandsche samen
hang, die den grondslag zal vormen van het
eerste Nederlandsche rijk, den
Bourgondi.schen staat.
Nu is die Bourgondische staat op het einde
der zestiende eeuw uiteengevallen of liever
met geweld uiteengescheurd. Prof. Oeyl
wijst er terecht op, at zoo goed als alle fac
toren, die die afscneiding hebben veroorzaakt,
zich eerst dan vertoonen en opdringen. Men
mag waarlijk niet al te groote waarde hechten
aan niet te miskennen elementen voor
onderscheid tusschen Noord en Zuid. Die
elementen worden steeds te veel bezien in
Koninklijke M e u b e 11 r a n s p o r I-Maatschappij
DEGRUYTER&Co.
DEK AAAG
AMSTERDAM ARNHEM
Internationale Verhuizingen
het licht, dat daarop door den strijd der
zestiende eeuw wordt geworpen. Nu is zulk
een historisch zoeklicht voortreffelijk om ook
de fijnste bijzonderheden op grooten afstand
nauwkeurig waar te nemen, maar de groote
lijnen komen juist door dat felle licht niet
tot hun recht; geen beeld, maar een film
krijgen wij te zien.
In menig opzicht kan men met prof. Geyi
in deze wijze van zien medegaan. Hij had er
nog op kunnen wijzen, dat de scheidingslijn
tusschen Noord- en Zuid-Nederland geheel
willekeurig is. Die scheidingslijn, d.w.z. de
zuidgrens van ons land, is geheel getrokken
door het politiek status quo van 1648. Van
een taalgrens is geen sprake, van een oude
staatkundige limietscheiding evenmin. Wat
in 1648 Staatsch was, bleef zoo goed als ge
heel aan de Republiek; het overige gedeelte
der Nederlanden bleef aan den Koning. Een
strook Vlaanderen, ongeveer de helft van
Brabant, kleine stukken van Limburg werden
bij het Noorden gevoegd, waarbij evenmin
op innerlijken als op uiterlijken samenhang
wordt gelet. Zoo werden niet Noord en Zuid
gescheiden, maar werd een deel van het
Zuiden bij het Noorden gevoegd. Elf jaar na
den vrede van Munster werd België bij den
vrede van de Pyreneeën van een groot ge
deelte van zijn Waalsche gewesten beroofd;
wat toen is afgestaan, is sedert dien bij
Frankrijk gebleven.
Het zoo gesmaldeelde België vormde ter
ritoriaal een zonderling en ook ongelukkig
complex, de politieke grens hield nergens
rekening met economische factoren. Dat dat
zoo was en bleef, behoeven wij niet te herin
neren; de Schelde-kwestie en de Limburgsche
kwestie zouden niet bestaan, zoo het anders
ware. Die kwesties zouden niet alleen ver
dwijnen, maar zelfs geheel naar genoegen
van België en Nederland kunnen worden
opgelost, zoo beide weer als van ouds
vereenigd werden, of althans zoo eng samen
gingen, dat een conflict van belangen uit
gesloten was. Begrijpen wij prof. Geyl goed,
dan meent hij, dat zoodanige regeling zou
kunnen worden getroffen, m.a.w. dat de
gedachte van 1815 opnieuw werkelijkheid
zou kunnen worden, wellicht niet nu, maar
dan toch te zijner tijd.
Het is op dit punt, dat onze wegen uiteen
gaan, gelijk die van Nederland en België.
Men kan toegeven, dat de Nederlanden
corspronkelijk alle samenhang met elkander
hadden, zelfs een zekere eenheid vertoonden.
Men kan overtuigd zijn, dat de scheiding van
Noord en Zuid in ce zestiende eeuw zeer
betreurenswaardig is en dat het in aller
voordeel zou zijn geweest, zoo de Neder
landen uit de geweldige catastrofe n en
ondeelbaar waren te voorschijn gekomen.
Maar men moet het oog niet sluiten voor het
feit, dat de feitelijke gang van zaken anders
is geweest, dat Noord en Zuid vrijw.llig en
ongedwongen uit elkander zijn gegaan. Men
moet erkennen, dat Nederland en België in
de zeventiende eeuw onverschillig naast, en in
de achttiende eeuw zelfs vijantiig tegenover
elkander stonden. Zoo kwam het ook, dat
de hereeniging in 1815 eigenlijk door geen
van beide partijen werd gewei.scht en dat
de scheiding in 1830 door beide werd be
geerd. Zeker, men kan niet weten, wat er
gebeurd zou zijn, wanneer Koning Willem I
een ander man was geweest en de gaven had
bezeten Noord en Zuid te verzoenen en bijeen
te houden. Maar wederom men moet de
feiten aanvaarden, zooals zij nu eenmaal zijn.
Die feiten zijn, dat Nederland en België
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII''1!''!''!''1')!''!!!!!!!!!!!!!!!!!!!'!!!
der Dominions beheerscht. Soms wel wat al
te eonseque.it doorgevoerd, zoodat men juist
het eigenlijke doel voorbijstreeft. Aldus
kon het gebeuren, dat vór 1914 de samen
werking tusschen Engeland en de overige
be;turendedeelen van het Rijkv.n.l. regelingen
op het gebied van handel en verkeer betrof,
maar de medezeggingschap der Dominions
op het punt van de hooge buitenlandsche
politiek en dit door eigen schuld en kort
zichtigheid tenslotte van geenerlei betee
kenis wns. Ten deele hangt dit samen met de
schoorvoetende wijze, waarop ze z.ch bereid
toonden deel te nemen in de Rijksverdediging:
angst alweer voor inbreuk op de autonomie
maakte de meeste gewesten in dit opzicht
kopschuw e.i ook ai.gst, dat ze door in dezen
in nauwer contact tot het Vereenigde Ko
ninkrijk te komen, de kans liepen door de
buitenlandsche politiek van de heeren in
Dow.iingstreet eventueel in een of ander
gewelddadig conflict te worden meegesleept.
Dit begreep men zeer wel, dat er een nauw
verband bestond tussciien m.litaire en poli
tieke samenwerking, zoodat, Wie tot het
eerste bereid was, op het tweede aanspraak
kon maken, zoo zulks nog noodig mocht
zijn. Toen b.v. Australië dan ook eenmaal in
zake het veruedigu.gsvraagstuk over de brug
was gekomen, begon het ten aanzien van
het algemeen bnite.ilandsch beleid de noodige
eischen te stellen, met het gevolg, dat er van
Engelsche zijde ee.iige toezeggingen werden
geuaan en, wat nog nooit geschied was, de
Minister van B.üte.ilnndsclu zaken ter Rijks
conferentie van 1911 een zeer uitgebreid
en alle m igelijke geneime inlichtingen ver
schaffend overzidit van Engelanu's buiten
landsche staatkunde gaf. De Dominions
lieten echter acnterwege die maatregelen
te treffen en op die voorslagen van het
Engelsclie Gniverneme.it in te gaan, waardoor
zij een volledig aandeel in de buitenlandsche
politiek verworven zouden hebben. H,eraan
en tevens aan het raderwerk van de
bestuursmacni.ie van het R.JK ontbrak nog heel wat.
Eerst de oorlog z.m binnen e.ikele jaren
tijds de hiervo jr noodige staatsrechtelijke
hervormingen doen ontslaan.
Nadat men eerst al tot de in het Britsche
staatsrecht zeer ongewone stap was overge
gaan om overzeescne staatslieden als leden
van den Privy CoiinCd aan zittingen van het
E.igelsche Kabinet te laten deelnemen, vond
er ui 1917 een Rijksconfere.itie plaats, in
verband met de aangelegenheid, waarvoor
men bijeenkwam, R.j.«oonogsco,iferentie
genoemJ, die ee.i voor de verdere constitu
tie,ieele ontw.kkeliiig van het Rijk hoogst
gew.chtige resolutie aannam. En die last not
leost levens de gelegenheid bood tot het
in liet leven roepen van het
Rijksoorlogskabinet.
De resolutie, die na het noodige overleg
tot stand kwam, hield onomwonden het voor
goed aanvaarden van het coöperatief prin
cipe in en bepaalde, dat bij 't vaststellen
van de constitutioneele verhoudingen in liet
Rijk, het volgende voorop zou staan:
1. Volkomen handhaving van de be
staande bevoegdheden in zake zelfbestuur
en volledig toezicht over inlandsche zaken.
2. AbKolutc erkenning als zelfstandige
naties van een Rijks-Gemeenebest en van
Indië als een belangrijk onderdeel daarvan.
3. Erkenning van het recht der Dominions
en van Indië om stem uit te brengen in
kwesties het buitenlandse!! beleid rakende.
4. Het treffen van de noodige maatre
gelen om in alle belangrijke gemeenschap
pelijke Rijksaangelegenheden permanent over
leg te doen plaats vinden.
De triomf der voorstanders van het coöpe
ratieve systeem kon haast niet grooter zijn,
voora! ook niet, nu het tot stand komen
dezer beslissing samenviel met de schepping
van het Rijksoorlogskabinet. Dit college,
bestaande uit het E .gelsche orlogskabinet
en de vertegenwoordigers der Dominions en
bijgestaan door hetzelfde Secretariaat als
dat van het Oorlogskabi.iet (nier is dus
het Departement van Koloniën op zij ge
schoven, dat in 1907 nog wei het Secretariaat
van de Rijksconferenties onder zijn hoede had
weten te nemen), viel als het uitvoerend
orgaan van het Britsche Gemeenebest in
de gemeenschappelijke oorlogsleiding, zoowel
politiek als militair, te beschouwen. Veertien
vergaderingen hield het Rijkskabinet in
1917 en in de laatste bijeenkomst werd beslo
ten, dat jaarlijks dit nieuwe instituut bijeen
zou komen, of zoo noodig nog tusschentijds.
Mag men de jaren 1837 e.i 1907 belangrijke
mijlpalen in de ontwikkelingsgeschiedenis
van het Britsche Imperium noemen, in niet
minder mate is dit tiet geval met het jaar
1917; wnt natuurlijk niet wegneemt, dat er
sinds dien nog zeer groote hervormingen
tot stand kwamen, waartoe intusschen het
in '17 gebeurde en beslotene zoo ruimschoots
de gelegenheid had opengesteld.
Dit tocli is liet boeiende in deze gansene
historie, dat telkens, wanneer een nieuw
beginsel erkenning vond, de weg al weer
gebaand is om straks ee.i nog nieuwer principe
tot gelding te doen komei.
Zoo is er in 1918 b.v., toen het Rijksoorlogs
kabinet wederom bijeenkwam en er even
eens een dito conferentie plaats vond, beslo
ten, dat voortaan de Preivr.ers der Dominions
zich direkt met den E.igelsclien Eersten
Minister in verbinding konuen stellen, en ze
dit niet meer hoefden te doen via Koloniën,
waarmee de gelijke status van D ttninions
en m lederland nog ee is onderstreept werd.
Ei verder, dat ter bevordering van het per
manent overleg de D nnUiio.i-Premiers ge
rechtigd waren een lid van hun Kabinet aan
te wijzen om, in Londen zetelend of zich voor
het doe! in kwestie daarheen begevend,
deel te nemen aan eve ihieele
tussciientijdsche zittingen van hel Rijksr.orlogskabinet.
Zoodra de wapenstilsiand w.is gesloten,
kwam dit lichaam opnieuw bijeen en. bleef
zulks i'i Paiijs in den vorm van de delegatie
van het Britsche Rijk tot na het sluiten van
den vrede. Vooral ua,.k zij het krachtdadig
optreden van Canada's gedelegeerde, hierin
trouwens flink terzijde gestaan door Sniuts,
hebben de Dominioi.s gedaan weten te krijgen
dat zij bij de vredesonderhandelingen als
zelfstandige state;) een woordje meespraken,
al stuitte dit aanvankelijk, om begrijpelijke
redenen, bij de niet-Bntsche afgevaardigden
nogal op verzet. De handteekenii.gen van
hun vertegenwoordigers komen oneer het
KREKELZANG
LOUIS MOOR
(Vijf en tachtig jaar oud)
Moor, de grootste van de gr ooien,
Jong van geest en wit van haar,
Opgewekt en levensprijzend
Moor werd vijf en tachtig jaar.
Ziet den fijnen hoofdarbeider;
Ziet den intellectueel"
Welk een heer en welk een koning
Was hij voor ons Volkstooneel.
Welk een snedig blijspelspeler
Was hij voor beschaafd publiek;
Welk een innige vertolker
Van de breede romantiek.
Voor den gaanderij-bezoeker.
Die tendenz" niet volgen kan.
Die niet houdt van realisme",
Was hij Vorst en Edelman.
Met zijn welgeschoold geluid,
Zijn aristocratisch" spreken,
Beeldde hij de schoonheid uit.
Prachtige herinneringen
Uit die vijf en tachtig jaar,
Blijven we getrouw bewaren
Aan dien grooten kunstenaar.
J. H. SPEENHOFF
IIIIIIIIIIIIMHII MIIIIIIIIIUMIIIIIIIIIIIIIIIIIIMII IIIIIIIIIIIIIMlnM
UNIE BANK
voor NEDERLAND on KOLONIES
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
's-GRAVENm«E, TILBUB6,
LEEUWARDEN, OISTERWLJEj.
UDENHOUT, LOGHEM en BORCUI&
Agentschappen in Indië:
BATAV1A, 80ERABAYA,
SEMARANG, BANDOENG, MED AM **
WELTEVREDEN.
Mlllllllllllllllll
twee verschillende landen en staten vormen
en ook in menig opzicht twee volken zijn ge
worden. Een feit is ook, dat België vooral
aan den noordkant ongunstige politieke gren
zen heeft. Maar een feit is het ook, dat Neder
land daaraan niets kan veranderen zonder
een belangrijk deel van zijn nationaal bestaan
prijs te geven. Alleen op den feitelijken
grondslag van den historisch geworden
toestand is overeenstemming mogelijk. Dan
ook alleen kan de Belgische kwestie, wat ons
betreft, voorloopig als afgedaan worden be
schouwd. Wij zijn het met prof. Geyl eens,
dat daarop thans alle kans bestaat.
H. BRUG MANS
j. S. MEUWSEN, Hnfl. A'DAM-R'DAM-DEN HAAO
DE BESTE HOEDEN IN
HOLLAND
iitiiiiiiiiliimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiltiiiittiiiilittliiiiiiitiiiiiiiilliiillltimMm
vredesverdrag voor, hun Parlementen kregen
de gelegenheid hun goedkeuring aan het
tractaat te hechten voor de ratificatie en, wat
zeker ook van groot belang is, de Dominions,
aan welke trouwe/is mandaten werden opge
dragen, zijn allen lid van den Volkenbond
en brengen elk een eigen stem in de
Bonc.svergadering uit.
Waarlijk, nu er in korten tijd dit alles door
de Dominions bereikt is, behoeft het geen
verwondering te baren, dat gegeven ook
het feit, dat men van een geschreven staats
regeling nooit veel wilde weten, omdat veel
makkelijker, dank zij het ongeschreven recht,
de constitutie van het Britsche Rijk zich
hervormen kon overeenkomstig de eischen
van het praktisch staatkundig leven op
de jongste Rijksconferentie (zomer 1921)
een resolutie werd aangenomen, die niets
anders inhield dan een samenvatting van de
voornaamste conventions in 1917 en na dien
van kracht geworden en die voorts de opmer
king bevatte: Having regard to the
constitutional developments since 1917, no advantage
is to be gained bij holding a Constitutional
Conference.
Men ziet het: een vol vertrouwen in de
kracht en de waarde van het levend, echter
niet geschreven, recht overheersen! hier
volkomen. Gemeenlijk bestaat er voor dat
vertrouwen gegronde reden, al valt niet te
ontkennen, dat somwijlen nog wel eens
blijkt, dat in den strijd tusschen legal power
en Constitutional riglit, het laatste in het
gedrang komt. Maar dan is een ferm vertoog,
van de partij, w.er Constitutional right niet
voldoende geëerbiedigd werd, voldoende om
het recht straks te oen zegevieren.
En zoo moet dan wel aan het slot van dit
overzicht van den groei van het staatsrecht
van het Britsch Imperium de conclusie
luiden, dat deze groei op allergelukkigste
wijze de gelegenheid heeft geschapen om aan
de moeilijkheden met Ierland een einde te
maken, dat nu immers binnen het Rijk
een zelfde onafhankelijke positie deelachtig
wordt als in den loop der jaren de Dominions
wisten te verwerven.
Er doet zich echter nog een tweede con
clusie voor, speciaal in verband met den hier
maar heel kort gereleveerden gang van zaken
van de laatste jaren, ten aanzien van het
meespreken der Dominions in de internatio
nale politiek. Het is als een geluk voor de
wereld te beschouwen, dat het staatsrecht
van het Britsche Rijk den weg geopend
heeft om de overzeesche gewesten aan die
staatkunde te doen deelnemen. Want, van
die zooveel jongere landen met frissche
opvattingen, zal ongetwijfeld een invloed
ten goeue en op het buitenlandse!! beleid
in Downii:gstreet n op gai.sch de inter
nationale wereld kunnen uitgaan. Moge de
toekomst leeren, dat inderdaad de Dominions,
Indië en de lersche Vrijstaat zulk et n goeden
invloed zullen weten uit te oefenen. De wereld1
zal er te rijker om zijn.
DR. E. VAN RAALTE