De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 18 maart pagina 1

18 maart 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°8331 Zaterdag IS Maart 1°. 1922 E DE AMSTERDAM WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP Redacteuren: H. BRUGMANS, FREDERIK VAN EEDEN, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF l Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. | | Redactie en Administratie??? Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD : 1. Kantteekeningen op de discussie over de begrooting van O. K. en W. Tijdgenooten,door Dr.W.O. C.Byvanck Wettelijke regeling van hèt levens verzekerings bedrijf, door Prof. Dr. A. O. Holwerda. 2. De Kaapsche troebelen, teekeningvan Jordaan Amerika en Europa, door H. Dunlop Gedachten over de situatie in Rusland, door Graaf Perovsky. 3. De reizende hygiënische tentoonstelling, door Dr. I. H. J. Vos. 5. Voor Vrouwen (red. Elis M. Rogge): Bijkomstigheden, door Annie Salomons Muziekbespreking, door Marie Berde nis van Berlekom f en Meta Ph. Van Alles wat, door Geertruida Carelsen De Veerman, door A. P. M. Moussault Uit de natuur: De ringen van Rositten, door Jac. P. Thijsse. 6. Muziek in de hoofdstad, door H. J. den Hertog Op den Economischen Uitkijk, door Jhr. Mr. H. Smissaert Cacophonie, teekening van George van Raemdonck Dramatische Kroniek, door Top Naeff. 7. Gedenkpenning, teekening van E. Voet Jr. 8. Een nieuwe aanwinst van het Louvre, door Conrad Kjckert half-caste, door P. C. Hoynck van Papendrechr en Mr. H. G. Koster. 9. De Miranda naar Rusland? teekening van Joh. Braakensiek RuizeRijmen, Charivaria en Goede boeken, door Charivarius 't Schietgat, door Melis Stoke, met teekeningen van Is van Mens. 10. Royal Auction Bridge, door Bridger Rymkronyck, door Melis Stoke Lcekenspiegel Uit het Kladschrift van Jantje Feuilleton : Tante Trijn, door Zita Reurling. Bijvoegsel: Amerika's weigering om naar Genua te gaan, teekening van Joh. Braa kensiek. KANTTEEKENINGEN OP DE DISCUSSIE OVER DE BEGROO TING VAN O. K. EN W. Wanneer de Tweede Kamer zicli niet haast met den begrootingsarbeid, die haar nog rest, zal de Paaschvacantie in het land zijn, voordat het laatste hoofd stuk der begrooting is aangenomen ! Zooals men weet, draagt de grond wetsherziening, waarmede de Kamer zich moest bezighouden in de maanden, die anders voor de behandeling der begrooting bestemd zijn, de schuld aan den achterstand. Maar de Kamer had nog een heel stuk daarop kunnen inloopen, wanneer hare leden wat min der den toom hadden gevierd aan hun lust tot spreken. Niet zonder reden vermaande de Voorzitter hen in de eerste vergadering van deze week om zich bij de discussies meer zelfbeper king op te leggen. Er zou al vast veel gewonnen zijn, wanneer de Kamerleden zich ervan wilden onthouden, liet woord te voe ren over een onderwerp, waaraan reeds n van hunne collega's alle recht had laten wedervaren. ? Bij voorbeeld: toen art. 277 der begrooting voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (subsidiën ten behoeve van openbare leeszalen en bibliotheken) aan de orde werd gesteld, gaf de heer van Beresteyn zijn leedwezen er over te kennen, dat de bijdrage van het Rijk in de kosten dezer instellingen met 10 procent is verminderd. Hij vestigde er de aandacht op, dat de leeszalen op de huishuren en de salarissen der beambten niet kunnen bezuinigen, zoodat zij dit zullen moeten doen op den aankoop van boeken; hij noemde er verschil lende, die voortaan den post voor aan koop van lectuur met 1/3 zullen moeten verlagen. In de tweede plaats deed hij een goed woord voor de nieuw opgerichte leeszalen te Meppel en Bergen-op-Zoom. Toen men in deze plaatsen de plannen tot oprichting overwoog, kreeg men van regeeringswege de aanwijzing, dat men daarmede gerust kon voortgaan; het Rijk zou subsidie geven, en de provin cie zou dit dan insgelijks doen. Zoo werd er te Meppel een vereeniging opgericht en een gebouw voor een leeszaal ge reed gemaakt. Hetzelfde geschiedde te Bergen-op-Zoom, waar, in het ver trouwen op de toegezegde rijkssubsidie, door particulieren een katholieke lees zaal werd gesticht. Eerst nadat het Rijk door zijne belofte van financieelen steun de oprichting van deze lees zalen had aangemoedigd, nam de Mi nister het besluit geen posten voor nieuwe subsidiën op de begrooting te brengen. De heer van Beresteyn drong er nu bij den Minister op aan, dat hij de menschen te Meppel en Ber gen-op-Zoom nog uit de verlegenheid zou helpen. Daarmede, zou men meenen, was over dit onderwerp gezegd wat er over te zeggen viel. Maar zoowel de heer Schaper als de heer Juten bleken van andere meening te zijn. De eerste achtte liet noodig, het nog eens voor Meppel op te nemen; de laatste, hoewel geen geestdriftig voorstander van lees zalen (?ze zijn er nu eenmaal"), ge voelde zich verplicht wederom de be langen van de Bergen-op-Zoom-enaars te bepleiten; geen van beiden voegde aan het betoog van den heer van Bere steyn iets wezenlijks toe. Waarom voerden zij dan het woord? Het zal Minister de Visser die reeds als Kamerlid, in tegenstelling met zijne geestverwanten, zich een vriend van e!e leeszalen heeft getoond aan zijn hart zijn gegaan, toen hij het tiende gedeelte van de subsidie moest schrap pen; maar dit kon nu eenmaal niet anders. Hij erkende echter, dat het Rijk tegenover Meppel en Bergen-op-Zoom een verplichting had aangegaan en verklaarde zich bereid, te overwegen of het been daar weer in het lid kan wor den gebracht. Deze kunstbewerking zal dan echter op kosten van de reeds bestaande leeszalen moeten geschieden; verhoogd kan de post voor subsidiën niet meer worden; Meppel en Bergenop-Zoom zullen alleen kunnen worden geholpen, als de subsidie van de ove rige leeszalen niet met 10, maar met 12 procent wordt verminderd. Dat zal jammer zijn, maar men zal er zich bij moeten neerleggen. Bij den berooiden toestand van de schatkist dient er nu eenmaal bij alle departe menten te worden bezuinigd, ook bij dat van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen; ook zij, die de uitgaven voor de volksontwikkeling als de b:st besteede beschouwen, moeten erkennen, dat zelfs voor dit hoofdstuk van de be grooting geen uitzondering kan worden gemaakt, nu de nood dwingt tot ver lag ing. Maar er zijn er ook, die juist op dit hoofdstuk zouden willen bezuinigen, met name op de uitgaven voor kunst, en die het niet zoo erg zouden vinden, wanneer de Regeering de subsidiën voor instellingen ter bevordering der kunst vooriuipig introk, of althans aanzienlijk verminderde, en wanneer er geen gelden meer werden uitgetrokken voor het onderhoud van historische gedenkteekenen en van gebouwen, die oudheidkundige of kunstwaarde hebben. Inderdaad, de gevolgen daarvan zouden zich niet dadelijk doen gevoelen en het zou ook moeilijk vallen, de schade, die daarmede aan ons volk werd berokkend, in geldswaarde uit te drukken. Maar het welzijn van een volk wordt nog van andere dingen afge lezen dan van den koers der effecten of de balans van in- en uitvoer. Juist in de tijden, die wij medemaken, waar in de zorg voor het dagelijksch brood het hoogere leven dreigt te doen ver schrompelen, moet er, ook van re geeringswege, voor worden gewaakt, dat het peil der beschaving met dale. Daarom deed het goed, van den Mi nister te hooren, dat ook hij overtuigd is Vuil de noodzakelijivueici om de kunst te blijven steunen en hare waarde meer en meer te doen beseffen, niet slechts alseen liefhebberij van enkele individuen maar als een zegen voor allen, die in hare sfeer worden opgenomen en als een opvoedster tot hooger plan van leven. Hij kon daarbij gewagen van de an dere houding, die zijne geestverwanten ten opzichte van de kunst hebben aan genomen: hoe men in Christelijke krin gen niet meer huiverig tegenover de kunst staat, maar tot het inzicht is geraakt, dat het aankweeken van het aesthetisch gevoel het religieuze leven niet bedreigt, maar rijker en dieper maakt. Zelfs in de kringen van hen, d ie niet tot de naaste geestverwanten van minister de Visser behooren, ik be doel die der antirevolutionairen, luwt het gevoel van vrees, van vijandschap "l |I'*"'M . v i.,,, .i., ????-? W'.. - 1. i",./ M DE OORLOGSJAREN III Een korte tijd van vurpoozing brak aan na den heftigen strijd in Juli HH8 die den aanval van de Oostenrijkers krachtig afsloeg, het was het eind van het oorlogsgeweld van den vijand. Vrijheid kwam terug om naar de zon te zien en het natuurleven in te ademen, het was een herbezieling. Hoe zou onze luitenant Stanghellini haar niet mee hebben ondervonden, wanneer hij weer genoot van de mogelijkheid om onder een dak wakker te worden en zijn maal rustig buitengereed te vinden en zijn oogen te weiden aan het gezicht van het stroomend water door het dal. Maar zijn gevoe.ige aard bezwaarde zijn geest met herinneringen aan de groote, moeite volle, droeve en toch zoo heerlijke dagen diewaren doorstaan, toen de dood overal en te allen tijde ingreep in het leven en men den stap van het Lot iedere seconde aan zijn zijde hoorde. Hij dacht aan de kameraden die waren heengegaan, aan de beklemming waarmede het bericht werd gehoord dat men elkander niet zou terugzien.... Generaal Perris gaf hem verlof om in het hospitaal van Vicenza een van de officieren te bezoeken, aan wien in de eerste plaats het standhouden tegen de Oostenrijkers op de hoogte Eckar was te danken. Kom hier naast mij zitten, kwam de stem van den kapitein. Het gelaat op het blanke bed in de kale kamer was zoo volstrekt bloedeloos en strak, dat de oogen van den bezoeker zich vulden met de aandoening van wat hij wilde maar niet kon uitspreken. De stem van den zwaar gewonde echter was vast en warm, was van een levende. ,,Ik heb er mijn arm aan moeten geven, eergisteren hebben ze mij hem afgenomen. Niet mogelijk hem te behouden ! Het zal wel terecht komen. Kan ik niet in den dienst blijven, wel, ik heb gelukkig mijn diploma voor de rechten." De kalmte van den man ! Zij deed nog meer pijn aan Stanghellini dan zijn klachten zouden hebben gedaan. Lijdt ge nog veel?" vroeg hij. In den arm dien ik niet meer heb," was het antwoord, Waarlijk, ge zoudt niet gelooven wat een opgewekt rustig gevoel me heeft bevangen na de kwelling aan mijn vleesch en aan mijn jeugd. Ben ik in deze omstandigheden eigenlijk niet gelukkig?" Het is het geluk van wien het beste heeft gegeven van zichzelf." Het is de genade die aan ieder otter is verbonden." En daarop begon de gewonde te spreken over zijn familie die hij niet wilde veront rusten, over de soldaten en wat hun zou worden toegekend voor hun betoonden moed. . Zoo eenvoudig en zoo plechtig helder schij nend was het onderhoud, zoo aangrijpend was het gezicht van de koortsachtig schitterende oogen en van den rozen gloed die zich over het wasmasker van hel gelaat verspreidde, dat de bezoeker bij den terugkeer zich af vroeg of het geen groote r genade voor den gewonde zou zijn geweest te worden wegge nomen in den dood, dan verminkt en ingekorven iu zijn jeugd voort te blijven leven. Aan den generaal vertelde hij zijn weder varen bij zijn terugkeer. Ik vond den gewonde krachtig gelaten, waarlijk hij had geen troost van mij noodig. Het is een held," ze i de de generaal met warmte. Maar de ander, uit zijn hart, antwoordde: Hij leek mij een heilige !" Ik heb met enkele trekken dit verhaal van Stanghellini weergegeven, niet omdat ik het op zichzelf vermeldenswaard vind, maar om den toon, om de kleur van het Italiaansche militaire leven die er in heerscht en die niet geheel verkeerd kan zijn gevat. Want diezelfde geest en diezelfde geur doortegenover de meeste uitingen van kunst, die veelal als werken des Satans werden beschouwd; men begint zich daar ook langzamerhand te schamen voor het gemis aan kunstzin, waar men vroeger eerder prat op ging. Kuyper had hun wel is waar beter geleerd in zijn beroem de redevoering over Het Calvinisme en de kunst," maar preekte toen nog voor doovemansooren. Overigens blijft de steilheid van over tuiging der mannen-broeders ongerept. Het anti-revolutionaire Kamerlid Duymaer van Twist deinsde zelfs niet terug voor de verzekering, dat, ging het naar zijn wenseh, alle leerstoelen in de theo logische faculteiten onzer universiteiten met Gereformeerden zouden worden bezet ! Het was bij de discussie over de benoeming van Dr. Cramer tot hoogleeraar te Utrecht, dat de lieer Duymaer van Twist gelegenheid vond deze opmerking te plaatsen. Minister de Visser is er niet in geslaagd te recht vaardigen, waarom hij bij de voor dracht voor deze benoeming is afge weken van de aanbeveling, die Cura toren, in overeenstemming met de faculteit, hadden ingediend; maar al mogen zijne kerkelijke sympathieën in dit geval invloed hebben "uitgeoefend op zijne beslissing, de geestdrijverij van een Duymaer van Twist is hem gelukkig vreemd. Overigens heeft de zooeven bedoelde disetissie weder eens aangetoond, dat bij benoemingen in de theologische faculteit niet de wetenschappelijke ver dienste, maar de kerkelijke gezindheid den doorslag geeft. Dit zal vermoedelijk niet anders worden, zoolang zij het dan niet in theorie, maar wel in practijk de eigenlijke taak van deze faculteit de opleiding van predikanten voor de Nederl. Hervormde Kerk blijft. Ook bij de jongste herziening van het academisch statuut heeft men het nete lige vraagstuk niet aangedurfd «f de theologische faculteit, zooals zij thans is, uit wetenschappelijk oogpunt ge zien nog reden van bestaan heeft: of de daarin beoefende vakken, zij het dan als een afzonderlijke groep van wetenschap der godsdiensten, niet tehuis behooren in de faculteit van letteren en wijsbegeerte. Het laat zich begrijpen, dat een Minister van Onderwijs, en vooral een minister, elie vroeger predikant was, dit vraagstuk maar liever onopgelost laat; maar men zou zich er eigenlijk over moeten verbazen, dat door geen enkel lid onzer Tweede of Eerste Kamer aanmerking is gemaakt op het voort bestaan der theologische faculteit in haar tegenwoordigen vorm - - indien men een oogenblik vergat, dat kwesties als deze aan de rechterzijde worden ge schuwd, omdat zij verdeeldheid in de coalitie zouden veroorzaken, en dat dringt de herinneringen aan de makkers op den oorlosweg welke op dien weg zijn achterge bleven. Hij heeft in het korte intermezzo tusschen den grooten slag en het verder voortrokken der troepen den tijd gekregen om zich te wijden aan de beelden van het verleden en hij ziet weer voor zich den luite nant (iazzini met zijn niekmcolieken blik. Onder jonge officieren was er kort na zijn komst in de loopgraven een debat ontstaan. Een vroolijke-rt had gezegd dat men al spoe dig genoeg had van de zorg in huis en van de moederliefde. Toen had de eenzelvige (iazzini het opgenomen voor de moederliefde en diegeprezen als de onbaatzuchtige weldoende liefde, waarbij al het andere dat zich liefdenoemde hinderlijk en egoïstisch was. Van dat oogenhlik was Arturo Stanghellini zijn vriend geweest, - hij had zijn moeder vroeg moeten missen. Later vindt hij hem ten doode gewond onder de handen van den arts. Deze waarschuwt hem en noemt den naam van Stanghellini. De lijder geheel uitgeput keert zijn gesloten oogen even naar den vriend en zei hem zacht met een stem klinkend heel uit de verte: ArUivo, geef mij een zoen. Het was de doodskus dien hij van zijn moe de r vroeg... . En de andere vriend die, overal waar hij verscheen, licht en goedheid bracht, de afgod van zijn familie. Gestorven aan een dronk water, dat was vervuild ! - - in het hospitaal. Zijn moeder was bij hem. Maar de herfst naderde, het werd tijd om van het Italiaansch gebied de vreemde troepen terug te drijven die het nog bezet hielden. Ook de krijgsgeest was bij den tegen stander ondergegaan. De terugtocht van de vijanden was een evenbeeld van de vlucht welke de Italianen had aangegrepen na den slag van Caporetto. Telkens moest Stangheliini denken aan de onheilsdagen van een jaar ge leden. Den troepen, zorgeloos als overwinnaars niarcheereiid, kwam een veertigtal Oosten rijkers tegemoet die onder commando van ecu Italiaanschen luitenant hun eigen zwaar kanon uit liet bei'gland vervoerden. Een Hongaarsch men aan de linkerzijde er niet de min ste belangstelling voor koestert. Toch verdient het vraagstuk der scheiding van Kerk en Staat want het onderwerp, dat wij zooeven aan roerden, vormt daarvan slechts een onderdeel, maar een onderdeel, dat onmiddellijk tot de zaak ten principale voert, zoo men het naar den eisch be handelt toch verdient dat vraagstuk die belangstelling ten volle. En vroeg of laat zal men het onder de oogen moeten zien. Maar zoolang de coalitie der rcchtsche partijen duurt, zal dit niet ge beuren. Want het aan de orde stellen van het vraagstuk der verhouding van Kerk en Staat zou het zekerste middel zijn om die coalitie uiteen te doen vallen. En zoo men dit bedenkt, zou men er waarlijk weer toe komen, zich erover te verwonderen, dat de partijen van links ,die jarenlang het goed recht der antithese hebben betwist, nooit deze wig in de coalitie hebben gedreven. WETTELIJKE REGELING VAN HET LEVENSVERZEKE RINGSBEDRIJF Zal de aanhangige wettelijke regeling van het levensverzekenrigs.bedrijt het Staatsblad bereiken of niet V Zietdaar een vraag die zoowel de verzekeraar als het publiek zich stelt. Moest de beantwoording negatief uit vallen, dan zou dat en voor liet bedrijf :i voor het publiek in hooge mate te betreuren zijn. Een wettelijke regeling van het leveusverzekcnugsbcdrijf is iwodig en urgent. Niet omdat er deconfitures zijn voorgekomen, want geen enkele wettelijke regeling kan de miliioenen uit den grond stampen die noodig zouden zijn om deze ongedaan ie maken, maar omdat er nog andere krakende wagens zijn die hoog noodig in het rechte spoor moeten worden teruggebracht, eer zij te ver van het goede pad zullen zijn afgedwaald. Voor wie geen voorstander van staats inmenging i>. outrance is, is de erkenning va;i de urgentie ecne-r wettelijke regeling van een tot nu toe vrij bedrijf op zich zeii onaan genaam. Als ik dan ook nog een redelijke kan:; zag om een schoonmaak in liet bedrijf te houden milder hulp van de overheid, zoi: mijn standpunt zeker een ander xijn. Hoe staat nu hel beeiujj zeij tt'genm'cr ai:c ii'tl? Antwoord: u'Ki.st'/i.' Dat spreekt van zelf, want elk bedrijfsleider zag liever een toe stand, dat er geen wet noodig was. Daarbij komt dat elk bedrijf, ook het allerbeste, zelfs van de meest soepele regeling wel eens last /..l ondervinden en wel eei.s in omstandigheden zal verkeeren waarbij men het staatstoezicht hartgrondig naar de maan wenscht. Alleen reeds het voorschrijven van een uniforme publicatie, een v/;c <]iiu non voor het slagen van deze wet, geeit aan ieder zonder uit zondering, dea een meer, den a;ider minder, last 'en stemt wrevelig; daarbij denk ik neg niet eens aan de stemni'.ng van he:i die zóop hel randje loopen, dat een wettelijke regeling hun zelfstandig voortbestaan ernstig z.H bedreigen. Bijgevolg zij:i er in het bediijf geen twee die precies heize-ifde willen; ieder helpt het officier met opgestoken handen volgden zij 's avonds in een barak waar nog anderen in hun kooien schenen te liggen. Vroeg den vol genden morgen zelte-n de Italianen hun tocht voort, zonder zich veel te moeien met den Hongaar noch de overige achtergeblevenen. Stanghellini begon reeds een beschouwing te honden hoe- men vier jaar verwoed had ge streden tegen elkaar, om elan rustig tezamen den nacht door te brengen, toen zijn planton hem waarschuwde: - De rest waren dooden. Daar kwam op eens door de radio onder schept het bericht van den wapenstilstand op alle tronten. In een oogenblik was het onder de troep bekend. Niemand juichte, niemand maakte zich vroolijk, niemand waagde liet zelfs te spreken. Er was een stilte als in een kerk. In Italië," zegt Stanghellini, zongen ze, dansten en maakten zich dronken. Daarboven in de bergen van het Trentino, in de middagkou van November, hebben zij, die zekerheid van leven en van jeugd aan de anderen heblxn geschonken, zelfs geen glim lach op hun gezicht gehad. Uit eerbied voor hen die waren gevallen. Eindelijk: D" oorlog is uit ! liet lijkt wel een droom de- een of ander. Ken Siei.iaanseh soldaat heeft een OosU nrijksche ocarino opgenomen en heel zachtjes blies hij daarop een liedje- van zijn land. Zoo is de vrede gekomen ondel' de mannen van den oorlog ! Niet anders: Zoo graag waren de soldaten verder gemar cheerd en hadden zij T rente ais overwinnaars binnen willen trekken, begroet door schoon-.1 Tvcntseltc oogen. Maar als zij daartoe den weg wilden inslaan, bereikte hen ele order om langs lx paalde wegen terug te keeren. De troepen die ingehaald zouden worden in Tante z^err/ij onderweg frisch en fier hun tocht aanvaarden. Het is waar, het regiment waar Stangheliini toe behoorde, had den oorlog meegemaakt en was ontoonbaar geworden. V\michting van on/.en luitenant: De oorlog is uit, en herbegonnen het oude- eentonige leven van de onrechtvaardigheden ! ,,I)e oorlog! maar men moet alle uren van den oorlog hebben meegeleefd ! Zoo wel hi l verlof als de terugkeer naar het front en de droefheid van de menschen die men verlaat, de verveling van de lange beurten in de loop graven, de angst van de bloedige nachtwakcn, de roes van het opofferingsgevoel, de reinheid van iedere handeling in 't aangezicht van den dood, het zien van den dood in 't gelaat van de- vrienden, gevallen in den slag, het wonder van het vogele-igezang in den morgen bij een pauze der artillerie, de verrassing van een bloem tusschcn de steenen, de stilte van den sterrennacht geboogd over de ellenden de;' niensehheid, het wederkomen van de lenti met haar teedergroe-ne blaadjes van smaragd. de geheele tegenstelling tusschcn leven en dood, lief en leed, gelatenheid en marteling, tiissclien het verlangen naar vrijheid in den plicht eter gehoorzaamheid, alles wat van schaduw en licht vluchtig in het hart voor bijgaat zonder het geheel te verlichten, zonde r hei geheel te versomberen, maar wat maakt dat iie-t leeft met sidderingen schokken, kwij nend en niet lange teugen, en tien jaren ver bruikt in n enkele maand van leven !" Nu is het vrede. Twee oude v n e uden, nog van de universiteit, komt hij tegen in Bologna. En hoe gaat het? \Vat is er aan de band? Ik heb dien post gekregen, en ben getrouwd. Ik heb twee zoons en heb een studie gepubliceerd over dit en dat. Zij hebben de deksels van ik weet uit. t hoeveel oudheden verbroken, zij hebben beroemde mannen vernietigd en onlxktncle geniën ontdekt. En wat hebt gij gedaan? Ik hen drie jaar in den oorlog geweest, zoo juist had ik mijn ontslag. Dan wordt het nu ioeh tijd om iets te gaan Te midden van zulk volk, dat wil zeggen te midelen van het leven, komt men terug met een xk-l ongerept van zuiverheid, na zooveel maanden van dagelijkseh samenleven m t den dood !" W. G. C. U v v A N e K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl