Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
18 Maart '22. - No.
Strijkkwartetten.
Er is van alles in het wezen van het strijk
kwartet, dat de voorliefde verklaart, waarmee
uitvoeringen van strijkkwartetten worden
bezocht, een voorliefde, die ook m het
loopende seizoen weer op te merken valt. al
drukt het te-veel van de aangeboden kamer
muziek evengoed op dit als op andere typen
van concerten.
Allereerst: deze muziek staat dicht bij de
huis-muziek; er zijn vele, vele dilettanten,
die viool spelen, en ook de cellisten zijn onder
de liefhebbers niet zeldzaam. Men kent dus
de instrumenten en de problemen, die zij
opgeven, zoodat hierdoor de grond wordt ge
legd voor; een zeer natuurlijke belangstelling.
Voorts vragen in dit verband de voordeelen
der vierstemmige zetting wel heel sterk de
aandacht. Overzichtelijkheid en duidelijkheid
vereenigen zich hier met volheid van harmonie,
en de executanten zien er niet minder dan de
hoorders hom taak door vergemakkelijkt.
En ten slotte: de klank ! Die is op zichzelf
reeds buitengewoon aantrekkelijk, maar hoe
zér ook is hij voor schakeering vatbaar. Het
forte van het strijkkwartet staat bij dat van
andere, kleinere en grootere
kamermuziekensembles volstrekt niet achter het heeft
door zijne homogeniteit zelfs iets vór ! , en
zijne pianissimi laten zich eenvoudig niet
evenaren. Dit dankt het aan de mogelijkheden
van de streek, die ook in andere opzichten aan
zooveel kostelijks het aanzijn geven....
Uit de laatste maanden heb ik herinneringen
aan het Budapester kwartet, het
Amsterdamsche, aan Schörg, Capet, Poulet, en de
Hongaren.
Een eigenaardige positie neemt te midden
van deze ensembles het Amsterdamsche
Strijkkwartet" in. Zimmermann, Herbschleb,
Herman Meerlooen Loevensohn hebben slechts
weinig tijd voor de ontwikkeling hunner
kwartet-routine beschikbaar. Vór alles door
hun orkest-arbeid in beslag genomen, moeten
zij bij de voorbereiding hunner
kwartetuitvoeringen in hun algerneene muzikaliteit
en in wat hun veeljarige orkest-ervaring hun
heeft bijgebracht eene vergoeding pogen te
vinden voor het ontbreken van de gelegenheid,
om als kwartetspelers rustig en geduldig, en
volkomen geconcentreerd, te studeeren.
Ik moet zeggen: het gelukt hun bpven alle
verwachting. Op uiterst talentvolle wijze door
Jan Tak als altist, resp. door den cellist
L. H. Meerloo bijgestaan, hebben zij einde
December een aan Mozart, Beethoven en
Schubert gewijden kwintetten-avond gegeven,
die mag meetellen onder het allerbeste, dat
Amsterdam in de laatste jaren op dit gebied te
hooren heeft gekregen.
Zimmermann's optreden aan het hoofd van
dit ensemble voldoet in ieder opzicht aan de
geijkte eischen. Hij overheerscht niet, maar
geeft toch krachtig leiding, en zijn toon zet
aan den ensemble-klank met zuiver
in-achtnemen van de verhoudingen luister bij.
Op dit laatste punt minder gelukkig is
Emil Mauser, de Ie violist van het Budapester
kwartet. Herhaaldelijk ontvalt hem een
overscherp intoneeren, en zijn toon wordt vaak
door een zekere schelheid ontsierd. Aan den
anderen kant: voortreffelijke leiders-eigen
schappen bezit hij zonder eenigen twijfel.
Wat de Hongaren" betreft, hun spel blijkt
belangrijk aan eenheid te hebben gewonnen,
en wel voornamelijk, doordat de aanvoerder,
Huize l, ZOMEIDUK BUSSINK
PaviljoenVondelpafUel.Zuitl 4190 en 5195
Restaurant a la carte
Lunch-Afternoon-tea,Diners en Soupers
Dagelijks muziek door het Huls-orkest
llllllllllflIlllllllllflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIJIIIIIllllllllllllIJllIIU
Emerich Waldbauer, een speler van brandend
temperament, den weg heeft weten te vinden
naar wijze matiging. Het is interessant, dezen
kwartet-leider onder het spelen te vergelijken
met den naast hem zittenden cellist Eugen
von Kerpely, die zichzelf alleruitnetnendst in
zijn macht heeft, alles doet met imponeerende
zekerheid, en thans ook zich weet te onthouden
van het bij vlagen uitkomen, waaraan men
hem in het vorige seizoen nog schuldig bevond.
Meesters van de halve tinten, het voor
hooger kwartet-spel zoo uiterst gewichtige
sottovoce", zijn Franz Schörg en Gaston Poulet.
Naar mijn schatting wint de Franschman het
nog, niet alleen door de hem aangeborene,
ras-eigene charme, maar ook door zijn jeugd.
Poulet en de zijnen de cellist Louis
Ruyssen is wel een weinig de mindere van den
2en violist Henri Giraud en den altist A. Le
Guillard hebben zich vooral onderscheiden
door eene vertolking van het Ie Strijkkwartet
van Debussy, die over de schoonheid van dit
werk het ware licht heeft doen opgaan.
Zeldzaam-bekoorlijk is de werking der
langvolgehouden en op hoog-geniale wijze toege
paste pizzicati in het 2e deel, het Andantino
is een wonder van streelende klankschemering,
en ook de beide andere deelen dragen ruim
schoots het hunne bij, om dit stuk te maken
tot een der meest overtuigende bewijzen voor
het recht van Debussy's kunst van kleur en
rhythme en verfijnd affect op een der
allervoornaamste plaatsen in de historie der
muziek.
Een vreugde was mij de terugkeer van het
Capet-kwartet, zij het ook voor de helft van
veranderde samenstelling. De gebroeders
Casadésus moeterr wij voortaan missen:
Marcel, de violoncellist, is in den oorlog ge
vallen, en Henri, de altist, heeft zich, denkelijk
in verband daarmee, genoopt gevoeld, zich
uit het ensemble terug te trekken. Maar
Camille Delobelle en Henri Benoit blijken
alleszins waardige opvolgers.
Het is geen wonder, dat Lucien Capet erin
geslaagd is, hier voor de tweede maal eene
homogeniteit te scheppen, die wellicht te
evenaren, maar in geen geval te overtreffen is.
Hij is veel en veel meer dan een geniaal violist.
Hij is een begenadigd doorschouwer van de
hoogste uitingen der toonkunst, hij is ook een
levend bewijs voor de stelling, dat alle muzi
kale bewogenheid haar oorsprong behoort te
vinden in volstrekte rust, en dat vuur en
gevoel slechts kans hebben op verhevenheid
van uitdrukking in het spel van hem, die sterk
is in zelfbeheersching.
ZóBeethoven te hooren spelen, als het
Capet-kwartet het ook ditmaal weer heeft
gedaan, is een beweldadigd-wordeu, waarvan
de beteekenis voor heel ons hooger bestaan
nauwelijks te peilen is.
H. J. n i: N I! F. R T o G
lOcent
1O cent
(BUITENGEWOON) Sigaar
CACOPHONIE
Teekening voor de Amsterdammer' van George van Raemdonck
Op den Economischen Uitkijk.
Boven onze kracht."
Hoeveel meent gij wel, dat een inwoner
van Amsterdam, die een belastbaar inkomen
bezit van / 100.000.?, te betalen heeft aan
plaatselijke, rijks-inkomsten- en verdedigings
belasting? Als antwoord op die vraag vond ik
onlangs in een onzer dagbladen het eerbied
waardig cijfer van / 35.903.50 l Te bedenken
dat deze 36% nog vermeerderd worden met
verschillende percenten voor personeele be
lasting, voor belasting op het vermogen, voor
grondbelasting (als hij onroerend goed bezit)
en zoo nog eenige items. Natuurlijk is dit
maar n greep uit vele; er zijn nog andere
constructies te stellen, doch dit enkele voor
beeld is genoeg om de spanning aan te toonen,
waartoe wij in Nederland zijn geraakt, een
over-spanning, die natuurlijk door eene reactie
moet worden gevolgd. 1)
Er zijn lieden, die meenen, dat het
heelemaal zoo erg niet" is, wanneer een rijkaard
(denk eens aan: iemand, die een ton per jaar
te verteren heeft 1), daarvan wellicht meer
dan de helft aan den fiscus van rijk en ge
meente moet afstaan. De vraag is maar, van
welke zijde men een zaak als deze wil beschou
wen. Dat de man, die over een ton per jaar
beschikt, geen armoede lijdt, al moet hij
daarvan zeg / 50.000 aan publieke kassen
afstaan, spreekt van zelf. Wel zal zoo iemand
niet meer kunnen leven op den voet, waarop
hij te leven placht in jaren van minder
zwaren belastingdruk. In hoever dit voor
den persoon meer of minder ,,erg" is, daarover
behoef ik met te spreken. Wat voor ons allen,
voor de gemeenschap, van belang is, dat is
de vraag niet naar de persoonlijke, maar naai
de zakelijke, feitelijke, algemeene gevolgen
die uit zulk een positie voortvloeien.
Vooreerst dan bewijst het feit, dat voor
allerlei publieke diensten zoo buitensporig
hooge bijdragen van de inwoners^, moeten
worden verlangd, dat die publieke .diensten
buitensporig veel geld vorderen, d.w.z. dat
wij zeer duur leven, dat onze staatshuis
houding is ingericht op zeer kostbaren voet.
Men herinnert zich, wat dejhuidige Minister
van Financiën gezegd heeft: als volk leven
wij ver boven onze kracht. De zware belas
tingdruk is daarvan een uiting, een symptoom.
Dit boven zijn kracht k-ven" kan een
partiiiMiiMtiiiiMiiiiiiiiimiiiMMitmiiMiHniiiiiiiMtiiiiiiiniiiii
IIIIIIIHItUI
SMIT&Co., Tailleurs
P.C.HOOFTSTRIlllT66,EiiDeischBStoffen
1) Mij is hel geval hekend van een in
dustrieel, wiens aanslag in de
Rijksiiikomstenbelasting 2.J ton bedraagt; hij heeft
echter wegens direct verlies een bedrag van
ongeveer ? 120.001) moeten afschrijven en
zijn effectenbezit zien dalen met circa
? 130.000, door lagere noteering niet wegens
de rentestijging, maar door de malaise, wat
te zwaarder weegt omdat hij aan belastingen
nog zoowat l ton betalen moet en daartoe
een deel van zijn (gedeprecieerd) vermogen
/.al moeten te gelde maken.
Hoe overigens de feitelijke toestand is,
blijkt duidelijk uit den exodus van vermo
gende landgenooten, uit het te koop staan
van vele landgoederen en uit de
onverkoopbaarheid van groote panden !
culier niet lang volhouden; hij gaat dan al
gauw wat men noemt interen". Maar ook de
verzameling van particulieren, die een volk
vormt, kan niet lang daarmee voortgaan
zonder in te turen. Natuurlijk kan de bekende
belastingschroef nog wel weer eens 'n slagje
worden aangedraaid, maar iedereen begrijpt
wel dat ook dit zijn grenzen heeft. Want bij
zoo zware heffingen van overheidswege als
thans aan de orde van den dag zijn, teert de
belastingbetaler in, d.w.z. hij moet zijn ver
mogen aantasten of, zoo hij al zonder dien
nood-maatregel den fiscus het zijne geven
kan, dan /al hij althans niets overleggen, dus
niets beleggen, dus geen kapitaal vormen.
En wanneer dat in het groot het gev;>l is,
wanneer de kapitaalvorming stokt, dan zijn
wij op het hellend vlak van economischen
achteruitgang en massale verarming.
Dit is wel een der belangrijkste en bedeu
kelijkste algemeene aspecten van hetgeen voor
elk particulier in het bijzonder te zware
belastingdruk beteekent. Indien wij juist
kunnen rondkomen", maar niets toevoegen
aan de in kapitaal gecristalliseerde voorraden,
die wij op zeker tijdstipdeonzekonden noemen,
dan zal er bij de stijgende behoeften van een
wassende bevolking naar evenredigheid minder
voorrraad zijn om uit te putten en dit feit
alweer beduidt verarming.
Dit zijn zeer zeker allereenvoudigste waar
heden, die, meen ik, niemand betwisten kan
en die wij dan ook door de feiten zien bevestigd.
Men hoort algemeen zeggen dat er weinig
omgaat" en dit is een teekenende uitdrukking
voor den huldigen toestand, waarin inderdaad
weinig geld wordt omgezet. Winkeliers en
allerlei andere neringdoenden klagen overluid;
zij kondigen balans"- en inventaris"- en
andere opruimingen aan tot, naar zij zeggen,
ongekend lage prijzen, maar bevinden dat de
koopers toch achterwege blijven. Ziet gij in
de advertentie-kolommen onzer groote dag
bladen nog vele emissies" vermeld? Immers
niet: de leiders van groote bedrijven doen
geen beroep meer op de beleggers, omdat de
tijd er niet voor is uitbreiding aan hun zaken te
geven en zij wel weten dat zoodanig beroep,
stel dat het gedaan werd, gevaar zou opleveren
uit te loopen op een mislukking. Voor een
groot deel - want hier werken ook andere
oorzaken - spreekt zich de nawerking van
den zwaren belastingdruk ook uit in de werk
loosheid. De man met een ton", om tot ons
voorbeeld terug te keeren, zal zich thans
zeker tweemaal bedenken over uitgaven, die hij
vroeger zonder nadenken zich veroorloofde
omdat hij ze als noodzakelijk beschouwde.
Indien hij al niet een minder duur huis is gaan
betrekken, zal hij de onderhoudskosten van
?/ij n pand beperken; was hij voorheen gewoon
Hofleverancier - Amsterdam
Willemsparkweg 9.
Tel. No. 1793 Zuid.
KOUDE EN WARME SCHOTELS
imiiiniiiiiiiiiiiiiit
HiiiiiiiiiiiiiiilimiiiitM'liiii
N. V. Comoedia. Intermezzo, door
ARTHUR SCHNITZLER.
Het Zwischenspiel" kan men als de vór
studie, als het schemerlicht beschouwen van
het hopeloos conflict dat in Schnitzler's
latere werk: Das weite Land" zijn vollen
inhoud, diepgang en verklaring zal verkrijgen,
om op te lossen in den pijnlijksten glimlach,
die in de litteratuur geboren werd. Eén
accoord omspant hij, en het eenig verschil
tusschen de vór- en tusschenspelen van zijn
jongere jaren en de mcestergrepen van den
middelbaren man zestig jaar wordt
Schnitzler eerdaags ligt in de vastheid,
het volume en de kracht van zijn weeken aan
slag. De natuurwet, die wil, dat in Das
Weite Land", in het nevelland der Liefde,
het lapwerk van den hartstocht faalt, heeft
dezen Ibsen-zoon vervuld lang vór hij
haar macht, als van het noodlot, kon overzien;
kunstenaars-intuïtie peilde, doch eers^ in
zijn oudere werken heeft hij de innerlijke
consequenties waartoe ze leidt, durven vol
trekken als een vonnis. Over Zwischenspiel"
(Intermezzo) verschenen in 1908, zweeft nog
een: misschien?" en in verhouding tot het
gepleegd zielsverraad," verzwakt deze
schemering van hoop op verzoening onze
overtuiging, die volstrekt vereischt wordt
om het drama te kunnen aanvaarden. Of
men gevoelt dit vernietigend proces als af
doende, zooals gezegd, als een vonnis zonder
genade, f men gevoelt het in het geheel niet,
en blijft in verwondering waarom een lief
hebbend menschenpaar elkaar, om een tij
delijke afdwaling en in weerwil van al het
?gelukkige dat zij samen deden: hun kind,
hun muziek, hun huis, aldus opgeeft. De be
trekkelijke onschuld der gebeurtenissen grijpt
hier zoo reëel in de geheime schuld, dat we
veeleer zoeken naar verzachtende omstandig
heden," dan dat we ons rekenschap geven van
haar waarlijk verpetterend gewicht. Een ge
vierd musicus, die voor een oogenblik be
zwijkt voor de bekoring, de listen en de lagen
van een mooie leerlinge, een gravin" nog
bovendien, en zijn vrouw, die zich oogen
schijnlijk een weinig schadeloos stelt nu daar
juist een jeugdig vorst voor haar bij de hand
is, dat zijn toch geen onoverkomelijke feiten
voor een gelukkig echtpaar, dat zeven jaar
alles in elkander vond? Neen, en Amadeus en
Ca'cilië willen deze dingen ook licht opnemen. .
elkanders vrijheid, de vrijheid van den
kunstenaar, niet belemmeren, kameraden
blijven. Doch juist: dat zij dit nu kunnen, is
het onoverkomelijke. En dat deze inschikke
lijkheid", deze lachende zelfbeheersching"
ten slotte geen misverstand blijkt, maar diep
wortelt in het verraderlijk programma der
Liefde....
In elk drama is altijd n zin, «waarin de
geheele inhoud zich samentrekt en de geraf
fineerde Schnitzler heeft hem in dit geval zoo
argeloos mogelijk gelegd in den,inmiddels een
broodje knappenden mond van zijn tolk, den
huisvriend en libretto-schrijver Albertus:
Wenn die Seelen sich allzu gut verstellen, so
reiszen sie allmachlig auch das mit, was man
gern bewahrcn möchte ; nnd wenu die Sinne
zu einander flieszen, so gleitet niehr von der
Seele nach, als wir ihnen gerade nachsenden
wollten."
Sterk voelde Schnitzler het noodlot der
geslachten. Een onafwijsbare wet. De man heett
het eerst lief, de vrouw het laatst, en het langst.
Hartstocht en kameraadschap kouden in het
zevenjarig huwelijk van Amadeus Adams,
orchest-dirigent en componist, en Ca'cilië
Ortenberg, opera-zangeres, niet samenvloeien
in de bedding van een gelijk geluk omdat in
den man de kunstenaar voor zijn werk den
stroom van het verlangen behoefd'e, de kunste
nares, als vrouw, daarentegen de rust der
liefde-zekerheid niet ontberen kon. Alle
Schnitzler-figuren zijn kunstenaars,
overgevoeligen, al-te-bewusten, door het ideaal
bezetenen. Verbeeldings-menschen, die de
catastroph: doorlijden lang vór ze er is.
Om de ontknooping van het stille drama,
waarover zij luchtig veinzen heen te leven, te
forceeren, wandelt" Ca'cilië niet den jongen
vorst Sigismund, welke haar, de liefhebbende
vrouw van Amadeus Adams, nauwelijks inte
resseert. En wat zij er tegenover het Noodlot,
dat alles van buiten aanwendt tot zijn doel,
mee bereikt, is juist het tegenovergestelde
van wat zij er, met de kortzichtigheid der
eerbare vrouw, mee beoogt. Want als de ge
waande geliefde van een anderen man, ver
liest zij voor Amadeus wat haar tot dusver
van de gravinnen," die hem het hof maken,
onderscheidde, treedt ze in de rij der vrouwen,
welke hij slechts begeert omdat hij haar ge
heimen nog niet alle kent. In haar nieuwe
gedaante van met een prins gedoodverfde
diva, wordt ze ook voor hem nieuw, een ont
dekking. Doch eene uit vele. Aan den
opgerakelden huiselijken haard wacht haar,
die vergeefs de bevestiging hunner liefde
zocht in den man en vader, thans weer de
minnaar. En wat zij omhelst is niet meer
de vrouw welke zijn naam draagt, maar de
inspiratie, die eiken naam draagt, in elke
villa aan het meer," in elke herberg voor
den kunstenaar te vinden is. Uit dezen
liefdenacht ontwaakt een vrouw als Ca'cilië Adams
in wie niet de deerne speculeerde, maar een
vrouw en moeder zich gewonnen g-tf - in de
hel der ontgoocheling; de man-van-fantasie
in een nieuwen hemel van verwachtingen.
Zelfs duelleeren wil hij thans om deze ge
liefde," welke hij in haar normale, huiselijke
gedaante onder de lens: oprechte kameraad
schap zonder vooroordeelen, onbewogen glip
pen liet. Maar Ca'cilië Ortenberg is, na zeven
jarige trouwe echtvereniging,"geen inzet"
voor een duel, en in het licht van deze opge
wondenheid wordt al het zware en tragische
lichtelijk belachelijk. Ook de man.... een
beetje 'n kwajongen voor zijn leeftijd, zijn
begaafdheid.... En in haar droomen strekt
thans de vrouw, die in dit gedwongen avontuur
dezen strijd, dit inteimezzo," op haar beurt
haar diepste behoeften, haar innigste n aai d
mocht ontdekken, haar armen uit naar....
haar portuur. Amadeus en zijn hartstoch
ten", is zij ontgroeid, het refrein: ,,..und
kam doch je d en Abend". . lokt haar tot dezen
maestro niet meer. Tha'ns moet ook haar
gestegen fantasie opnieuw zoeken, opnieuw
kiezen.... den nieuwen meester, den ster
keren, den idealen man, in wien /.ij vriend en
minnaar in uen omhelzen mag, die haar zal
kussen.... zooals hij geen andere kust.
Dit is het einde, het onherroepelijke. Tot
de onbevangenheid van een verspeeld of
verloren geluk is voor hjwust-geworden be
schaafde inenschen de terugkeer uitgesloten.
Alleen voor de onbewusten, minder-beschaaf
den is na zalig" kibbelen en ver/oenen,
alles wieder gut."
Mysticus en fauilist is Schnitzler. Hoe
kent hij de geheime wetten, de stille kracht
der dingen, den doelzekeren drang ! Om een
conclusie als deze te durven neerschrijven:
Das Gerucht weiszt selten was wir tun, aber
immer v'vohin wir treinen". En hoe bijna puri
teins moet hij de ethiek in lietde en huwelijk
eeren om een, voor het uiterlijke, 7.00 schoon,
zoo begaafd, zoo wel bij elkaar passend echt
paar als deze twee, met hoofd en hart lief
hebbende musici, na hun onschuldig inter
mezzo" als eeia rechter te scheiden !
De zwakheid van dit bewonderenswaardig
fijne, in weerwil van dengekunstelden dialoog,
glas-zuiver werk, lijkt mij dat de beslissende
daad der vrouw, niet van alle kanten belicht
en verantwoord is. Dat we dit besluit en
geen gering besluit ! om haar man aan zijn
lot over te laten en hem te berooven van
zijn kind, niettegenstaande zij veel van hem
houdt, niet gevoelen als het uiterste, als den
onafwendbaren eisch van haar vrouwelijk
hooger-bewustzijn. Haar strijd was al door
Schnitzler volstreden vór het stuk begon.
In haar gerechtvaardigde houding tegenover
den man, of liever tegenover het mannelijke
in den man, sprak n sentiment te weinig
mee: de moederlijke goedheid jegens den
zwakkeren. Dit element der liefde had Ca'cilië
Adams weliswaar niet doen zwichten, zij
behoorde nu eenmaal tot het ras van vrouwen,
dat tegen den man moet kunnen opzien, niet
naar hem neer, en de oplossing zou derhalve
dezelfde zijn gebleven, maar wanneer het
mede in het wezen liarer persoonlijkheid ware
opgenomen geworden, zon de tragische onver
mijdelijkheid van haar heengaan sterker
en schooner voor de waarachtigheid van het
wei k hebben gepleit. Hier vreesde de elegante
arbiter al te zeer het burgerlijk effect, en zoo
liet hij ons ruimte voor de burgerlijke, de
menscliclijke vraag: had ze het nog niet eens
kunnen probeeren? en overtuigde het slot
minder clan het, ook deze knoop gelegd en
doorgehakt, had kunnen doen.
In Das weite Land," zal de volgroeide
figuur van Genia" het beproef d e n o ver tuigen d
antwoord geven. Twintig jaar probeerde"
Geuia het. Vier bedrijven worstelt daar de
vrouw om het behoud van het huwelijks
sacrament, met de innigste verteedering voor
haar groot kind-van-een-man, stopt ze de
scheuren.... En haar geheele fiere persoon
lijkheid geeft ze ten slotte prijs om, moeder
van een bijna volwassen zoon, den eeuwigen
veroveraar" in haar verloren echtvriend te
bevredigen, als de eerste de beste mee te
dingen naar zijn jeugdig oud hart. Vergeefs.
Het lapwerk van den hartstocht blijkt ontoe
reikend, alles laat zich in het leven repareeren
behalve: de Illusie, die voor de vrouw de
eeuwigheid inhoudt en voor den man: liet
moment.
In een feuilleton in de N. R. Crt. van 10
Maart heeft Mevrouw Ranucci-Beckman, als
regisseuse parlant au public, van het Zwi
schenspiel", een tusschenspel dus ook in de
reeks der Schnitzlerdrania's zulk een hel
dere uiteenzetting gegeven, dat men zich niet
verwondert gelijke bewijzen van gevoelig
inzicht in de vertooriing ain te treffen. En zij
had daarbij het geluk voor dit werk,waarvan de
verantwoordelijkheid haar moet hebben ge
wogen, onder de niet talrijke leden van
Comoedia" de spelers te vinden, die in liet
warnet van heele en halve openbaringen
tinten, halftinten en schemeringen, haar
omlijnde intenties konden volgen en tot
op zekere hoogte vertolken. Meer dan dat,
voor zoover het mevrouw Lobo-Braakensiek
betreft de veelzijdige ! die mijn jongste
verzuchting, naar aanleiding van Frans
Mijnsscn's dramaturgie, beschaamd maakte.
Uiterlijk stellen wij ons het kunstenaars.
echtpaar Adameus-Ortenberg heel wat
brillanter voor, maar in de lijn van, laat ik zeggen
Agnes Sorma, heeft Mevrouw Lobo Ca'cilië"
de geheele gamma van kervende scherts en
glimlachende melancholie, even boeiend als
ontroerend uitgebeeld. Vooral in het eerste
bedrijf, de stijging kon ze wellicht nog breeder,
milder nemen, was dit moeilijk spel van
voortdurend precies-raak treffen" overtui
gend, tintelend van innerlijk leven en in al
zijn subtiele geledingen bezield. Lobo (de mu
sicus) gaf als tooneelspeler verdienstelijk
tegenspel, doch meer dan de tooneelspeler
geldt in dit soort werk de mcnsch, de levens
kunstenaar. Zijn Amadeus" miste het
prestige, den mannelijken overmoed, de
charme van den gevierden dirigent. De
beminnelijke dilettant, vorst Sigismund
Bahr en Schnitzler hebben ons voor deze
prinselijke lieve jongens een zwak bijgebracht,
en Dirk Verbeek heeft hem met veel tact,
met fijne, strakke gevoeligheid doen leven
scheen thans, in het door beide partijen knap
gespeeld woorden-duel, in alle opzichten de
meerdere van den kapelmeester, terwijl hij
slechts bedoeld is als de aanduiding van een
man van andere levensaanschouwing, naïever
en eerbiediger jegens de vrouw, in welke hij
fijnere reacties wekt.
Het echtpaar van minderen rang (Albertus
Rohn en Marie) die het gelukkig huwelijk
waarin men elkaar zooveel mogelijk ontloopt,
met aplotnb voortzetten, werd door Const.
van Kerckhoven en Mevrouw Ranucci ver
tolkt op een wijze, dat het niet hinderde. Een
grove Stephan von Sala" is deze raisonneur,
en over de intimiteit tusschen dit stel
menschen en het musicale paar, willen we ons
ze vervullen een geheel negatieve rol even
min verbazen als over een lange alleen-spraak,
Amadeus in den mond gelegd.
Merkwaardig was bij de première de hartelijke
ontvangst, door een sterk geboeid publiek,
van dit stuk, dat men nauwelijks een succes
d'estime had durven voorspellen en waarvoor
niet de geringste, in de stemming brengende,
reclame was gemaakt.
T u H N A H i-- !?