Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
18 Maart '22. - No. 2334
DE BELANGRIJKSTE
AANWINST VAN HET LOUVRE
La mort de Sardanapale
d'Eugène Dclacroix
De Salie des Etats" van het Louvre omvat
zooveel mogelijk alle meesters der groote
Fransche schilderschool van de negentiende
eeuw, allen, die na David kwamen en vór
de Impressionisten. David beheerscht een
afzonderlijke zaal en de impressionisten zijn
te modern voor het Louvre, of nog niet
lang genoeg gestorven. Want voor het
Louvre geldt een uitstekende regel, waaraan
men zich in Holland in 't Rijksmuseum zeker
ook moest houden: geen schilder mag
er hangen dan na tien jaar na zijn dood. Tien
jaar, dat zet al heel wat persoonsvereeringen
terug, dat voorkomt al heel wat vrienden
diensten, dat ook is een op een afstand bezien
waar heel wat beroemd- en bekendheden, in
Holland zoowel als hier, niet tegen zouden
kunnen. Het is in kunst als met het leven:
het is zwaar juiste verhoudingen te zien !
Toen eindelijk na jaar en maanden ongeduldig
wachten de Salie des Etats voor ons weer
geopend werd de nieuwe schikking,het
plaatsen van twee enorme Courbets:
L'enterrement d' Ornans" en l'Atelier" duur
de lang . werd echter korten tijd later
de eere-zaal weer voor maanden gesloten omdat
voor een fabuleuzen prijs een zeer groot werk
van Delacroix was verworven en dit de
eereplaats moest krijgen. We zullen maar niet
uitweiden of zelfs wel de grootste mees
terwerken zulke sommen waard zijn, en hoe
museum-directies zich tijdens het leven van
kunstenaars zich van de belangrijkste hunner
scheppingen zouden kunnen verzekeren, laten
wij volstaan met erkentelijk te zijn, dat de
werkelijke museumstukken toch eindelijk daar
belanden waar zij behooren. -En deze Delacroix
is zoo vol schoons, dat hij ongetwijfeld een
invloed op de jongere schilders in Frankrijk,
en dus op de heele wereld, zal uitoefenen.
Ik wil hiermee niet zeggen dat de Dood
van Sardanapalus" onmisbaar is om Dela
croix te begrijpen, noch dat dit geweldige doek
de beste Delacroix zou zijn die in deze zaal
hangt; ik prefereer La République" verre
om den grooteren eenvoud van schildering.de
rijpere, als innerlijke, opvatting, de meer
dere constructie; ik stel zijn grootste doek:
De intocht der Kruisvaarders in
Constantinopel" hooger, het is minder overdadig, meer
vast, dieper van bedoelen; ik zou zelfs niet
willen zeggen dat deze Delacroix zoo bijster
veel bijbrengt tot Delacroix in het Louvre;
schier al zijn schoone eigenschappen zijn in
z'n andere doeken reeds te leeren, maar kan
men ooit van schoonheid voldoende hebben en
is het geen groote vreugde naast zooveel
schoons nieuw schoons te ondergaan? En
ook, ik zie n kant van den meester, die hier
tot uiting komt, meer dan iu welk zijner doe
ken en dat is de virtuoze schilder die Delacroix
heeft kunnen zijn. De grootsten van geest,
de martelaren hunner hooge idealen, de
zelfpijnigers worstelen met de materie, en
zeggen zich niet zoo gemakkelijk uit te
zeggen hebben zij zooveel Rembrandt
strubbelde en wroette, maar Frans Hals' verf
vloeide vlot en zoo heeft het ons nooit
geschenen dat Delacroix een belle peinture"
had, als Hals en Velasquez vroeger, als
Courbet onder zijn tijdgenooten. Zijn kleinere
doeken waren vloeiende, doorzichtige en dunne,
toetsend geschilderde schetsen; ik denk aan
zijn leeuwenstudies, of zijn grootere doeken:
Croiseurs, Massacre de Scio" waren zwaar
en moeizaam geschilderd, ingehouden de
felle hartstocht, volstrekt onvirtuoos. Maar
het subliemst van Delacroix heeft mij steeds
geschenen dat hij, tegen zijn einde, (voelde hij
het einde komen en daarmee het ijdele van
het wereldsche?) de laatste jaren voorzijn
stille sterven met roem overladen, de
EUGÈNE DELACROIX
officiëele groote schilder, al dat wereldsche
en officiëele, al zijn historische, mythologische,
belangrijke" onderwerpen over boord gooi
de, al zijn pijnlijk zoeken naar kleuren, al
zijn theorieën, al zijn ondervonden invloeden
van Rubens en Michel Angelo vergat, geheel
en eenzaam alleen zich zelf werd en weten ging
dat de waarheid kan zijn in een klein stil
leven van bloemen, een portret (een zelfpor
tret, als het Museum-Mesdag er een heeft)
alleen een oker, wat wit-zwart, niets van
kunst en kunstigheid, niets dan hooge,
verre menschelijkheid !
Zóeen, los van het aardsche, hoogste
uiting heeft het Louvre van hem niet en mij
ware het liever dat n zoo een zelfportret
als bij Mesdag in Frankrijk geëerd zoude
worden dan de brillante Sardanapalus.
Want brillant is dit doek, van grandiose
opvatting, van schitterende schildering, van
gedurfde compositie, van kleur, van lijn, van
alles. Wanneer wij dit doek gaan ontleden,
laten wij dan, als de schilder, als iedere schil
der, rnet de compositie beginnen. De opgave
der geschiedenis luidt:
Sardanapalus, ook genaamd
Tonos-Concoleros, laatste souverein uit de eerste dynastie
van Assyrië, leefde van 797 tot 759 voor Chris
tus, (of, volgens enkelen van 836 tot 817) in
weelde en weekheid, zijn regeering
verwaarloozend. Arbacès, vorst der Meden en Belesis,
vorst der Chaldeeérs deden de Meden, Perzen
en Babyloniers tegen hem in opstand komen.
Toen verliet Sardanapalus zijn voluptueus
leven en greep de wapenen, eerst won hij een
veldslag op de opstandelingen, maar werd in
een tweeden strijd\)verwonnen en trok zich in
Ninevéterug, dat gedurende twee jaren be
legerd werd. Toen een overstrooming van de
Tigris voor de belegeraars een breede bres in
de muren van de stad had gemaakt zag hij
het onmogelijke van verderen tegenstand in.
Maar te trotsch om levend in handen van zijn
tegenstanders te vallen, liet hij op een van de
binnenplaatsen van zijn paleis een geweldigen
brandstapel oprichten, waarop hij al zijn
vrouwen door getrouwen deed dooden en zich
met haar en zijn schatten deed in vlammen
vergaan voor de oogen der aanstormende
vijanden.
Een zeer overwegende plaats neemt de
brandstapel, of beter, de troondivan daarop
in de compositie in, ir et alleen als k'eur (over
de kleur-compositie later) maar als lijn, als
vorm, als volume. Er zijn m.i. drie soorten
van compotiecren, die trouwens in elkander
grijpen:de richting der lijnen over het opper
vlak en daardoor het bepalen en wegen der
volumen, de compositie der kleuren en
LA MORT DE SARDANAPALE
derde die van het licht en het donker. Wat
nu de hoofdrichtingen in deze oppervlakte
betreft, het voornaamste probleem werd op
gelost in ruitvorm! De divan is een groote,
schier schreef ik leege ruit in den recht
hoek van het doek ! Door dat ruit, worden
alle overige lijn-richtingen, houdingen, vul
lingen bepaald. Deze mit-compositie lijkt mij
een uiterst gewaagde. Immers de punt naar
beneden sluit een horizontaal als basis uit,
en daardoor verticalen. Ik durf niet beweren
dat Delacroix hier in strijd komt met alle
principes van compositie, maar wel, dat dit
componeeren is onarchitectonisch en
dusonFransch ! Want de schoonste kunst der
Franschen is hun architectuur(gedenkde (lothique!)
en de schoonste eigenschap hunner schilder
kunst is het architectonische (gedenk
Poussin). En waarlijk, men behoeft niet te denken,
dat de horizontaal slechts van Franschen de
basis zou zijn, want mij is geen teekening van
Rembrandt bekend waar niet een
horizoni taal als basis werkt.
OELOF AITROEN
KALVERSTRAAT 1
Amsterdam
OPGERICHT 185O
TELEFOON 658 N.
DEN HAAG - PLAATS 23
firma M. J. GOUDSMIT
PAARLEN, BRILLANTEN
Goud, Zilver en Horloges
Uitsluitend eerste kwaliteit
Dit doek echter mist inderdaad een basis
en het mist evenzeer, wat door een basis ge
suggereerd wordt: rust. Het werkt chaotisch,
tuimelend, onstuimig, vol leven en vol be
weging, warrel van lijven en dwarrel van rook
en smook, opstapeling van schatten, dooden
van vrouwen en dooden van des konings paard,
maar rust is er niet. De koning wellicht, onbe
wogen starend over het gewoel onder hem?
of de leege vlakte van het bed ? Het is dan wel
een enorme gedurfde waag om midden in
het doek dat leege bed als een rust- en een
hoofdzaak te maken, juist het centrum van
dit werk is een leegte, een leegte omgeven door
drie vrouwen, naakt. Niet de koning is hoofd
zaak, de drie, vier, vijf stervende, naakte
vrouwen om de ruimte van het bed !
De ruitvorm als hoofdprincipe vormt drie
driehoeken met de lijst. Daarvan is die onder
links donker gehouden, vol beweging, de
bovenste stiller en grauw, wolken smook onder
broken door twee naakten, de onderste rechts
kaatst het licht. Dit brengt ons op de
lichtcompositie. Er is in dit doek n groote, uit
waaierende straal van licht. Uit den linker
bovenhoek, over den koning en het bed, over
de lijven der wringende stervenden daalt het
breeder en breeder en wordt tenslotte geheel
opgenomen en gestuit in het transparante
lijf, het ijlblanke rose, blonde, van de wanke
lende vrouw op den voorgrond.
De kleurcompositie: in de ruit (voortgezet
tot spitsen driehoek) van licht, gecomponeerd
van 't midden der lijst - onder naar den linker
bovenhoek, vandaar naar 't midden der lijst
rechts, zijn schier niet dan lichte kleuren.
Het bed rose, een bleek, zacht rose, de koning
wit, geelig, de blanke rug aan zijn voet
tusschen beide kleuren in, rose en geelig ! De
olifantskoppen op de hoeken van het bed mat,
bleek goud, een wat onsterk geel, (gewild
onsterk, want als die nu ook nog op volle
kracht geschilderd waren, waren er nergens
meer rustvlakken voor het oog.) Rechts onder
eindigt in den hoek al dat wit, geel, roze in een
sterk vermillioene draperie. De reeds aange
duide linker, donkere hoek is hoofdzakelijk
uit de tegenstelling warme rooden en
koele groenen samengesteld waarin de brui
nen van lijven, de onvergetelijke zwarte
negerslaaf met de roode muts en het diepe,
groen-blauw van zijn lendendoek tegen de
koele grijzen van den doorstoken appel
schimmel, het blauwgrijze paard versierd met
bloedroode kwasten, eheel de bovendriehoek
grauwe, blauwe rook en bruine zuilen, er in
bruin en blank naakt tegen blauwgrijzen.
Hevig botsen de tegenstellingen : de donkere
neger tegen het lichte, rose bed en de met wit
half omhulde, o zoo teeder blanke, gebogen
vrouwen-rug er op gelegen, tegenover de boog
naar links in den somberen neger, de bocht
naar recllts van de wankelende lichtende vrouw.
Haar naakt als perzikbloesem en rose rozen,
transparante ijlheid van blanken lichtend en
blauwen, teer in de schaduwen, als een fijne
zachtblauwe morgenlucht over rein
snecuwland, de zachte rose rooden in delijfplocien als
het binnenste van theeroos tegenover het
negernaakt, als gebrande kastanjes bruin
van brons.
En gestrooid, maar hoe zorgvol geschikt,
tusschen al dat gewoel van dood en moord
en donkeren ondergang, de parelende stillevens
vooraan: het schoongctooide paard en daar
naast al de warrelende weelde van juweelen
en paarlen, smaragden en diamanten, van
de kroon en de helm, van cle harp en de lier,
van degengevesten en speerpunten, pijlen en
dolkscheden, van kannen van goud en kisten
vol edelgesteenten.
Nooit zag ik van Delacroix een weelde, die
zoo de schoonste stillevens der ouden nabij
kwam, nooit een kunde zoo fel en savant,
nooit zoo teedere transparante glacis over
zoo volle ondergronden van goud en nooit
maakte hij een parel zoo teerrood wit blauw,
als het kleine muiltje onder rose voet van
de blanke vrouw, die vór haar vorst te
sterven staat.
C ONRAD K i c K E R T
il IIIIIIIIIIIHIIIIII Minimum»nul MUI iiiiiimiiiiiiti luiiiiiui ui iitiuinuinil uiiiuii uv nu itiiiiuiiiiiHiiiiiuiiiiii IIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIHU Minimum IIHIIMIM
HALFCASTE
NEERLANDS WAPEN"
Sigarenfabriek ie Utrecht
levert direct aan particulieren drie
concureerende merken SUMATRA Sigaren.
Rood etiket f 6.5O per !<»«», Groen etiket
f S. per IOO, Bruin etiket f IO. per 1OO
Franco levering tegen rembours of vooruitb.
Niet goed, geld terug!
Naar aanleiding van het artikel Indische
Causerieën" van Dr. H. O. Koster ontvingen
wij den volgenden brief.
Eenige indrukken van den heer Koster
berusten m.i. op verkeerde gegevens of op
zich zelf staande gevallen, zoodat zijn oordeel
over de Engelsche koloniale wereld niet
altijd juist blijkt.
Als voorbeeld al dadelijk deze treffende
kleinigheid. Ten bewijze van zijn meening
dat de Engelschman, ook in de koloniën, vór
alles Engelschman wenscht te blijven, zegt
de heer Koster: de in onze Oost gedragen
toetoep-jas is hem uit den booze". Echterwas
dit kleedingstuk in mijn tijd (1880 1000)
op Java bekend als ,,8ingapore-jas". In de
Engelsche koloniën was het toen zoo algemeen
bekend dat het door Engelsche magazijnen
aan totoks voor hun vertrek werd geleverd
als behoorende tot de tropische uitrusting.
Dit was in 1880, toen de Ainstcrdamsche
firma, die mij mocht uitrusten", kennelijk
met het bestaan van zulke jassen onbekend
was.
In de Straits werd de toetoep-jas toen veel
gedragen, terwijl de doortrekkende Hollanders
(behalve die van Deli) zich nog jarenlang
vertoonden in witte jassen van Europeesch
model, dus met zichtbaar overhemd en een
smal zwart dasje.
Ook het niet aanleeren der inlandsche
talen is een bewering die in haar algemeenheid
zeker niet voor de Engelsche kolonisten
mag worden aanvaard.
Ongetwijfeld staat de gemiddelde kennis
van het Maleisch bij den Europeaan in onze
koloniën hooger dan in de Straits, hetgeen
ik voor een groot deel daaraan toeschrijf, dat
in laatstgenoemde kolonie de Europeaan het
meeste Maleisch spreekt met Chineezen en
Küngaleezen, die het zclven als vreemde
taal gebrekkig hebben moeten leeren; de
oefening, die het verkeer met de echte
Maleiers zou opleveren, ontbreekt dus voor een
groot deel.
Doch de ambtenaar, de koopman, de
planter, zij allen spreken min of meer Maleisch;
en velen kennen de taaj uitstekend. Trouwens
de namen Swettenham, Blagdcn, Wilkinson,
Winstcdt, zijn ook in ons land voldoende
bekend als die van grondige beoefenaars der
talen van het schiereiland om de beschuldi
ging van algeheel gemis aan belangstelling
te ontzenuwen.
Dat de officieren zich in den regel tevreden
stellen niet het aanleeren van het allernood
zakelijkste, is daaruit te verklaren, dat zij
straks kunnen worden overgeplaatst naar
andere Britsche koloniën, waar zij Kaffersch,
Hindostani, neger- of pidgin"-Engelseh,
<if wat niet al moeten spreken.
Het geval van de Engelsche moeder, die
in zak en asch was o\er de geboorte van ha;<r
kind in Serawak, is te treffend dan dat ik een
oogenblik zou willen betwijfelen of de drang
bestaat om Engelschc kinderen in Engeland
het eerste levenslicht te doen aanschouwen.
Echter, ik heb alweer, tijdens mijn verblijf
van twintig jaren in de Straits, nooit ieis
gemerkt van den angst voor de smet, welke
den jonggeborene zou aankleven, indien hij
de eerste zonnestralen in de tropen opving.
En ten bewijze hoezeer zulk een angst onge
wettigd is, kan ik tneédeelen, dat twc.-'te
Singapore geboren knapen thans als officier
dienst doen in de Engelsche marine; dat ik
rechterlijke ambtenaren en advokaten heb
gekend, die in de koloniën waren geboren, en
waaronder er zelfs waren van gemengd bloed.
In de hotels in de Straits heb ik ontelbare
Indo's opgemerkt; van eenig verbod van
toegang was in mijn tijd geen sprake en ik
betwijfel zeer of daar thans zoo iets bestaat. Ik
wil er trouwens de aandacht op vestigen, dat
de voorbeelden, welke de heer Koster hiervoor
aanhaalt, Amerika betreffen, waar, tenge
volge van de aanwezigheid van een sterke
negerbevolking, verhoudingen bestaan, welke
met die in de Aziatische koloniën moeielijk
te vergelijken zijn. Bovendien zijn Amerikanen
geen Engelschen, en het weigeien van toegang
aan Nederlanders in Amerikaansche hotels
tijdens den oorlo-g houdt met de iiuestk,
welke de heer Koster behandelt, geen verband.
Nu ik mij de/e bescheiden opmerkingen
heb veroorloofd, zou het onvriendelijk zijn,
niet te vermelden dat de besc'inmvinuen van
den heer Koster mij overigens - en dus in de
hoofdzaken even belangwekkend als juist
voorkomen.
Ten slofte zij het mij vergund een enkel
woord in het midden te brengen over de kern
der /aak. Ieder ras heeft vermoedelijk iets in
zich dat afstootend werkt op andere rassen.
De ijdelheid, de zucht tot gelijk hebben, tot
beter weten, drijven er dan als van zelf toe,
dat ieder ras zichzelf als het beste beschouwt.
Maar dit laatste is kennelijk bijzaak.
Hoofd/aak is het wederzijdse!! afstooten. Im
mers, zooals de heer Koster zoo duidelijk
aantoont: het grievende neerzien op den
halfbloed geschiedt van beide'/'jden, van den
donkeren kant /oowel als van den lichten. Dit
wijst er op dat ieder ras zich instinctmatig
tegen \ennengiiig ver/et; dat het zich van
:tnderc rassen wil afsluiten.
l'. C. H o Y N e K v A N
PA i- i-: \ n K i.-: c u T
Wanneer ik de grief van den steller
de/er regelen goed begrijp, dan is het de/e,
dat mijne beschouwingen te algemeen zijn,
te weinig rekening houden met de speci
ale gevallen en de uit/niideringeii. Dit nu
echter is in schetsen als deze, die in enkele
lijnen een sociaal-psychologisch beeld uillin
ontwerpen, onvermijdelijk. Ik tracht in de
opstellen, die van mijne hand in dit blad
verschijnen, mijne opmerkingen zoo compact
mogelijk neer te leggen. Oesteld al ik wilde
alle details uitwerken, de redactie zou mij de
daartoe noodige plaatsruimte niet kunnen
toestaan. Zeker, ik had naar aanleiding
van het zinnetje waarin van de toetoepjas
sprake i<, iets kunnen mcdedeelen omtrent den
waren zegetocht, dien dit k'eedingstuk in onze
koloniën gehouden heef! en over de kleedij
die het verdrong. Maar over de tropenkleeding
van den blanke van Coen's dagen tot op die
van Mr. Fock ? ware een belangwekkende
studie te schrijven en tot mijn eigenlijk onder
werp ware ik niet toegekomen. Dat de
djas toetoep" uit de Engelsche koloniën
verdwenen is en in de onze zich heeft inge
burgerd, bevestigt juist mijn beweren dat deze
koloniale kleedij den Engelschman niet heeft
kunnen behagen. In den laatsten tijd begint
trouwens ook ten onzent, onder Engelschen
invloed, de toetoep meer en meer af te zakken
naar de lagere standen en wordt het dragen
van een djas boeka" (open colhert-jas)
a'gemeen voor netter en correcter gehouden.
De inzender bestrijdt mijn bewering, dat
de Engelschman de landstaal niet aanleert
door - - toegevende dat de kennis van het
Mak'isch in onze koloniën grooter is dan in
de Straits te wijzen zoowel op de spreek
vaardigheid van vele kooplieden en planters
als op de aanwezigheid van befaamde
malaïci onder de Engelsche taalgeleerdeo. Even
als hij het vorig punt, bepaalt de inzender
xich tot de Struits en het M/i!fi.<cli, terwijl ik
gesproken heb over den Engelschman tegenover
de Ui!iilsta;il in n v//r deel run liet lln'tst'lic
wereldrijk mi/;. I lel Malcisch nu is in onze
Oosl (behalve in sommige gedeelten van
Sumatra en omliggende eilanden) nergens
/«//iMrial, evenmin als bijv. het Hindostani te
Bombay of het pidgiuEugelsch te Peking,
maar slechts omgangstaal, leder die wel eens
het Etiropeesch personeel eener plantage heeft
gadegeslagen, weet dat het hooge uitzondering
is als een Engelsch employéwaarlijk een
/um/i'taal dus bijv. Javaanseh, Soendaneesch,
Balineesch spreekt en verstaat, terwijl vrijwel
ongeletterde Nederlandsche tui n "-em
ployés het daarin bijna allen verwonderlijk
ver gebracht hebben.
Dat er groote Engelsche oostersche talen
kenners zijn, gaat geheel buiten mijn beweren
om; mijn beweringen golden den gemiddelden
tropen-Engelschman, tegenover den gemid
delden tropen-Hollander, geenszins de Engel
sche wetenschappelijke kringen; al ware
misschien ook de stelling te verdedigen, dat
percentsgewijs ons vaderland een grooter
aantal linguïsten en oriëntalisten heeft voort
gebracht dan Engeland, gelijk dan ook aan
de Leidsche Universiteit eerder dan waar ook
in Europa de studie der Oostersche talen
heeft gebloeid.
Ik kan hier niet op alle door den inzender
aangeraakte punten ingaan. Wat betreft
de appreciatie van den at home" geboren
Engelschmaii tegenover den in de kolonie
geborene; wat betreft halfbloeden als rech
ters en advocaten (in de Straits)... welaan
men \ rage eens een true-bom F.ngelschman;
N. V. PRAKTA
Heerengracht 563 hoek Torbeckeplein
ENORME
PRIJSVERLAGING
KANTOORMEUBELEN
en VERTICAALKASTEN
Bezoekt onze showrooms,
VRAAGT CATALOGUS
maar men legge hem het vuur aan de schenen
en neme hem heel vertrouwelijk apart....
want tegenover den Hollander, dien hij zooveel
liberaler weet,schaanit hij zich soms een beetje.
Dat voorts het weigeren van den toegang
aan Nederlanders van gemengd
bloed,totAmenkaansche hotels, met de quaestie, welke ik
behandel (de rassen-quaestie dus) geen verband
/ou houden, de/.e apodictische bewering van
den ge eerde n inzender moet ik beslist tegen
spreken. Tijdens den wereldoorlog heb ik te
San Francisco, te Chicago en te New-York
.^eeds in hotels vertoefd en heb ik ??daar
het vraagstuk mij steeds belang inboezemde
en de Indische bladen onhoffelijk optreden
tegenover Indo's reeds hadden gesignaleerd
de' hotel-,.autoriteiten" geregeld te dezer
zake ondervraagd. Onomwonden kreeg ik ten
antwoord, dat zij in no case" coloured
people" (uitgesproken met een gelaatsuit
drukking van weerzin en afschuw) wilden
huisvesten. Ik ben bereid den inzender een
vijftal hotels te New-York op te geven, waar
alies wat gekleurd is van huid streng wordt
geweerd.
Te Hong-kong heb ik met eigen oogen
bordjes gezien met de woorden: No admittance
tor natives and etirasians. Dat hier noch elders
een formeel verbod bestaat,geloof ik gaarne;
in Duitsche anti-semitische hotels bestaat
evenmin een verbod; geen verbod bestond in
caféTrianon op het Leidscheplein te Amster
dam; de methode, die daar, een tiental
jaren geleden, tot wering der Joden werd
toegepast, volgt men te New-York en te
Chicago zoowel als te Hong-kong eix;,te
Shanghai tot wering van kleurlingen. Kent de
geachte inzender waarlijk deze methode niet?
Het pleit voor zijne ridderlijkheid, maar
bewijst tevens zijne naïvieteit.
MR, H. (i. K <> s T i-; R