De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 18 maart pagina 8

18 maart 1922 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 18 Maart '22. - No. 2334 DE BELANGRIJKSTE AANWINST VAN HET LOUVRE La mort de Sardanapale d'Eugène Dclacroix De Salie des Etats" van het Louvre omvat zooveel mogelijk alle meesters der groote Fransche schilderschool van de negentiende eeuw, allen, die na David kwamen en vór de Impressionisten. David beheerscht een afzonderlijke zaal en de impressionisten zijn te modern voor het Louvre, of nog niet lang genoeg gestorven. Want voor het Louvre geldt een uitstekende regel, waaraan men zich in Holland in 't Rijksmuseum zeker ook moest houden: geen schilder mag er hangen dan na tien jaar na zijn dood. Tien jaar, dat zet al heel wat persoonsvereeringen terug, dat voorkomt al heel wat vrienden diensten, dat ook is een op een afstand bezien waar heel wat beroemd- en bekendheden, in Holland zoowel als hier, niet tegen zouden kunnen. Het is in kunst als met het leven: het is zwaar juiste verhoudingen te zien ! Toen eindelijk na jaar en maanden ongeduldig wachten de Salie des Etats voor ons weer geopend werd de nieuwe schikking,het plaatsen van twee enorme Courbets: L'enterrement d' Ornans" en l'Atelier" duur de lang . werd echter korten tijd later de eere-zaal weer voor maanden gesloten omdat voor een fabuleuzen prijs een zeer groot werk van Delacroix was verworven en dit de eereplaats moest krijgen. We zullen maar niet uitweiden of zelfs wel de grootste mees terwerken zulke sommen waard zijn, en hoe museum-directies zich tijdens het leven van kunstenaars zich van de belangrijkste hunner scheppingen zouden kunnen verzekeren, laten wij volstaan met erkentelijk te zijn, dat de werkelijke museumstukken toch eindelijk daar belanden waar zij behooren. -En deze Delacroix is zoo vol schoons, dat hij ongetwijfeld een invloed op de jongere schilders in Frankrijk, en dus op de heele wereld, zal uitoefenen. Ik wil hiermee niet zeggen dat de Dood van Sardanapalus" onmisbaar is om Dela croix te begrijpen, noch dat dit geweldige doek de beste Delacroix zou zijn die in deze zaal hangt; ik prefereer La République" verre om den grooteren eenvoud van schildering.de rijpere, als innerlijke, opvatting, de meer dere constructie; ik stel zijn grootste doek: De intocht der Kruisvaarders in Constantinopel" hooger, het is minder overdadig, meer vast, dieper van bedoelen; ik zou zelfs niet willen zeggen dat deze Delacroix zoo bijster veel bijbrengt tot Delacroix in het Louvre; schier al zijn schoone eigenschappen zijn in z'n andere doeken reeds te leeren, maar kan men ooit van schoonheid voldoende hebben en is het geen groote vreugde naast zooveel schoons nieuw schoons te ondergaan? En ook, ik zie n kant van den meester, die hier tot uiting komt, meer dan iu welk zijner doe ken en dat is de virtuoze schilder die Delacroix heeft kunnen zijn. De grootsten van geest, de martelaren hunner hooge idealen, de zelfpijnigers worstelen met de materie, en zeggen zich niet zoo gemakkelijk uit te zeggen hebben zij zooveel Rembrandt strubbelde en wroette, maar Frans Hals' verf vloeide vlot en zoo heeft het ons nooit geschenen dat Delacroix een belle peinture" had, als Hals en Velasquez vroeger, als Courbet onder zijn tijdgenooten. Zijn kleinere doeken waren vloeiende, doorzichtige en dunne, toetsend geschilderde schetsen; ik denk aan zijn leeuwenstudies, of zijn grootere doeken: Croiseurs, Massacre de Scio" waren zwaar en moeizaam geschilderd, ingehouden de felle hartstocht, volstrekt onvirtuoos. Maar het subliemst van Delacroix heeft mij steeds geschenen dat hij, tegen zijn einde, (voelde hij het einde komen en daarmee het ijdele van het wereldsche?) de laatste jaren voorzijn stille sterven met roem overladen, de EUGÈNE DELACROIX officiëele groote schilder, al dat wereldsche en officiëele, al zijn historische, mythologische, belangrijke" onderwerpen over boord gooi de, al zijn pijnlijk zoeken naar kleuren, al zijn theorieën, al zijn ondervonden invloeden van Rubens en Michel Angelo vergat, geheel en eenzaam alleen zich zelf werd en weten ging dat de waarheid kan zijn in een klein stil leven van bloemen, een portret (een zelfpor tret, als het Museum-Mesdag er een heeft) alleen een oker, wat wit-zwart, niets van kunst en kunstigheid, niets dan hooge, verre menschelijkheid ! Zóeen, los van het aardsche, hoogste uiting heeft het Louvre van hem niet en mij ware het liever dat n zoo een zelfportret als bij Mesdag in Frankrijk geëerd zoude worden dan de brillante Sardanapalus. Want brillant is dit doek, van grandiose opvatting, van schitterende schildering, van gedurfde compositie, van kleur, van lijn, van alles. Wanneer wij dit doek gaan ontleden, laten wij dan, als de schilder, als iedere schil der, rnet de compositie beginnen. De opgave der geschiedenis luidt: Sardanapalus, ook genaamd Tonos-Concoleros, laatste souverein uit de eerste dynastie van Assyrië, leefde van 797 tot 759 voor Chris tus, (of, volgens enkelen van 836 tot 817) in weelde en weekheid, zijn regeering verwaarloozend. Arbacès, vorst der Meden en Belesis, vorst der Chaldeeérs deden de Meden, Perzen en Babyloniers tegen hem in opstand komen. Toen verliet Sardanapalus zijn voluptueus leven en greep de wapenen, eerst won hij een veldslag op de opstandelingen, maar werd in een tweeden strijd\)verwonnen en trok zich in Ninevéterug, dat gedurende twee jaren be legerd werd. Toen een overstrooming van de Tigris voor de belegeraars een breede bres in de muren van de stad had gemaakt zag hij het onmogelijke van verderen tegenstand in. Maar te trotsch om levend in handen van zijn tegenstanders te vallen, liet hij op een van de binnenplaatsen van zijn paleis een geweldigen brandstapel oprichten, waarop hij al zijn vrouwen door getrouwen deed dooden en zich met haar en zijn schatten deed in vlammen vergaan voor de oogen der aanstormende vijanden. Een zeer overwegende plaats neemt de brandstapel, of beter, de troondivan daarop in de compositie in, ir et alleen als k'eur (over de kleur-compositie later) maar als lijn, als vorm, als volume. Er zijn m.i. drie soorten van compotiecren, die trouwens in elkander grijpen:de richting der lijnen over het opper vlak en daardoor het bepalen en wegen der volumen, de compositie der kleuren en LA MORT DE SARDANAPALE derde die van het licht en het donker. Wat nu de hoofdrichtingen in deze oppervlakte betreft, het voornaamste probleem werd op gelost in ruitvorm! De divan is een groote, schier schreef ik leege ruit in den recht hoek van het doek ! Door dat ruit, worden alle overige lijn-richtingen, houdingen, vul lingen bepaald. Deze mit-compositie lijkt mij een uiterst gewaagde. Immers de punt naar beneden sluit een horizontaal als basis uit, en daardoor verticalen. Ik durf niet beweren dat Delacroix hier in strijd komt met alle principes van compositie, maar wel, dat dit componeeren is onarchitectonisch en dusonFransch ! Want de schoonste kunst der Franschen is hun architectuur(gedenkde (lothique!) en de schoonste eigenschap hunner schilder kunst is het architectonische (gedenk Poussin). En waarlijk, men behoeft niet te denken, dat de horizontaal slechts van Franschen de basis zou zijn, want mij is geen teekening van Rembrandt bekend waar niet een horizoni taal als basis werkt. OELOF AITROEN KALVERSTRAAT 1 Amsterdam OPGERICHT 185O TELEFOON 658 N. DEN HAAG - PLAATS 23 firma M. J. GOUDSMIT PAARLEN, BRILLANTEN Goud, Zilver en Horloges Uitsluitend eerste kwaliteit Dit doek echter mist inderdaad een basis en het mist evenzeer, wat door een basis ge suggereerd wordt: rust. Het werkt chaotisch, tuimelend, onstuimig, vol leven en vol be weging, warrel van lijven en dwarrel van rook en smook, opstapeling van schatten, dooden van vrouwen en dooden van des konings paard, maar rust is er niet. De koning wellicht, onbe wogen starend over het gewoel onder hem? of de leege vlakte van het bed ? Het is dan wel een enorme gedurfde waag om midden in het doek dat leege bed als een rust- en een hoofdzaak te maken, juist het centrum van dit werk is een leegte, een leegte omgeven door drie vrouwen, naakt. Niet de koning is hoofd zaak, de drie, vier, vijf stervende, naakte vrouwen om de ruimte van het bed ! De ruitvorm als hoofdprincipe vormt drie driehoeken met de lijst. Daarvan is die onder links donker gehouden, vol beweging, de bovenste stiller en grauw, wolken smook onder broken door twee naakten, de onderste rechts kaatst het licht. Dit brengt ons op de lichtcompositie. Er is in dit doek n groote, uit waaierende straal van licht. Uit den linker bovenhoek, over den koning en het bed, over de lijven der wringende stervenden daalt het breeder en breeder en wordt tenslotte geheel opgenomen en gestuit in het transparante lijf, het ijlblanke rose, blonde, van de wanke lende vrouw op den voorgrond. De kleurcompositie: in de ruit (voortgezet tot spitsen driehoek) van licht, gecomponeerd van 't midden der lijst - onder naar den linker bovenhoek, vandaar naar 't midden der lijst rechts, zijn schier niet dan lichte kleuren. Het bed rose, een bleek, zacht rose, de koning wit, geelig, de blanke rug aan zijn voet tusschen beide kleuren in, rose en geelig ! De olifantskoppen op de hoeken van het bed mat, bleek goud, een wat onsterk geel, (gewild onsterk, want als die nu ook nog op volle kracht geschilderd waren, waren er nergens meer rustvlakken voor het oog.) Rechts onder eindigt in den hoek al dat wit, geel, roze in een sterk vermillioene draperie. De reeds aange duide linker, donkere hoek is hoofdzakelijk uit de tegenstelling warme rooden en koele groenen samengesteld waarin de brui nen van lijven, de onvergetelijke zwarte negerslaaf met de roode muts en het diepe, groen-blauw van zijn lendendoek tegen de koele grijzen van den doorstoken appel schimmel, het blauwgrijze paard versierd met bloedroode kwasten, eheel de bovendriehoek grauwe, blauwe rook en bruine zuilen, er in bruin en blank naakt tegen blauwgrijzen. Hevig botsen de tegenstellingen : de donkere neger tegen het lichte, rose bed en de met wit half omhulde, o zoo teeder blanke, gebogen vrouwen-rug er op gelegen, tegenover de boog naar links in den somberen neger, de bocht naar recllts van de wankelende lichtende vrouw. Haar naakt als perzikbloesem en rose rozen, transparante ijlheid van blanken lichtend en blauwen, teer in de schaduwen, als een fijne zachtblauwe morgenlucht over rein snecuwland, de zachte rose rooden in delijfplocien als het binnenste van theeroos tegenover het negernaakt, als gebrande kastanjes bruin van brons. En gestrooid, maar hoe zorgvol geschikt, tusschen al dat gewoel van dood en moord en donkeren ondergang, de parelende stillevens vooraan: het schoongctooide paard en daar naast al de warrelende weelde van juweelen en paarlen, smaragden en diamanten, van de kroon en de helm, van cle harp en de lier, van degengevesten en speerpunten, pijlen en dolkscheden, van kannen van goud en kisten vol edelgesteenten. Nooit zag ik van Delacroix een weelde, die zoo de schoonste stillevens der ouden nabij kwam, nooit een kunde zoo fel en savant, nooit zoo teedere transparante glacis over zoo volle ondergronden van goud en nooit maakte hij een parel zoo teerrood wit blauw, als het kleine muiltje onder rose voet van de blanke vrouw, die vór haar vorst te sterven staat. C ONRAD K i c K E R T il IIIIIIIIIIIHIIIIII Minimum»nul MUI iiiiiimiiiiiiti luiiiiiui ui iitiuinuinil uiiiuii uv nu itiiiiuiiiiiHiiiiiuiiiiii IIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIHU Minimum IIHIIMIM HALFCASTE NEERLANDS WAPEN" Sigarenfabriek ie Utrecht levert direct aan particulieren drie concureerende merken SUMATRA Sigaren. Rood etiket f 6.5O per !<»«», Groen etiket f S. per IOO, Bruin etiket f IO. per 1OO Franco levering tegen rembours of vooruitb. Niet goed, geld terug! Naar aanleiding van het artikel Indische Causerieën" van Dr. H. O. Koster ontvingen wij den volgenden brief. Eenige indrukken van den heer Koster berusten m.i. op verkeerde gegevens of op zich zelf staande gevallen, zoodat zijn oordeel over de Engelsche koloniale wereld niet altijd juist blijkt. Als voorbeeld al dadelijk deze treffende kleinigheid. Ten bewijze van zijn meening dat de Engelschman, ook in de koloniën, vór alles Engelschman wenscht te blijven, zegt de heer Koster: de in onze Oost gedragen toetoep-jas is hem uit den booze". Echterwas dit kleedingstuk in mijn tijd (1880 1000) op Java bekend als ,,8ingapore-jas". In de Engelsche koloniën was het toen zoo algemeen bekend dat het door Engelsche magazijnen aan totoks voor hun vertrek werd geleverd als behoorende tot de tropische uitrusting. Dit was in 1880, toen de Ainstcrdamsche firma, die mij mocht uitrusten", kennelijk met het bestaan van zulke jassen onbekend was. In de Straits werd de toetoep-jas toen veel gedragen, terwijl de doortrekkende Hollanders (behalve die van Deli) zich nog jarenlang vertoonden in witte jassen van Europeesch model, dus met zichtbaar overhemd en een smal zwart dasje. Ook het niet aanleeren der inlandsche talen is een bewering die in haar algemeenheid zeker niet voor de Engelsche kolonisten mag worden aanvaard. Ongetwijfeld staat de gemiddelde kennis van het Maleisch bij den Europeaan in onze koloniën hooger dan in de Straits, hetgeen ik voor een groot deel daaraan toeschrijf, dat in laatstgenoemde kolonie de Europeaan het meeste Maleisch spreekt met Chineezen en Küngaleezen, die het zclven als vreemde taal gebrekkig hebben moeten leeren; de oefening, die het verkeer met de echte Maleiers zou opleveren, ontbreekt dus voor een groot deel. Doch de ambtenaar, de koopman, de planter, zij allen spreken min of meer Maleisch; en velen kennen de taaj uitstekend. Trouwens de namen Swettenham, Blagdcn, Wilkinson, Winstcdt, zijn ook in ons land voldoende bekend als die van grondige beoefenaars der talen van het schiereiland om de beschuldi ging van algeheel gemis aan belangstelling te ontzenuwen. Dat de officieren zich in den regel tevreden stellen niet het aanleeren van het allernood zakelijkste, is daaruit te verklaren, dat zij straks kunnen worden overgeplaatst naar andere Britsche koloniën, waar zij Kaffersch, Hindostani, neger- of pidgin"-Engelseh, <if wat niet al moeten spreken. Het geval van de Engelsche moeder, die in zak en asch was o\er de geboorte van ha;<r kind in Serawak, is te treffend dan dat ik een oogenblik zou willen betwijfelen of de drang bestaat om Engelschc kinderen in Engeland het eerste levenslicht te doen aanschouwen. Echter, ik heb alweer, tijdens mijn verblijf van twintig jaren in de Straits, nooit ieis gemerkt van den angst voor de smet, welke den jonggeborene zou aankleven, indien hij de eerste zonnestralen in de tropen opving. En ten bewijze hoezeer zulk een angst onge wettigd is, kan ik tneédeelen, dat twc.-'te Singapore geboren knapen thans als officier dienst doen in de Engelsche marine; dat ik rechterlijke ambtenaren en advokaten heb gekend, die in de koloniën waren geboren, en waaronder er zelfs waren van gemengd bloed. In de hotels in de Straits heb ik ontelbare Indo's opgemerkt; van eenig verbod van toegang was in mijn tijd geen sprake en ik betwijfel zeer of daar thans zoo iets bestaat. Ik wil er trouwens de aandacht op vestigen, dat de voorbeelden, welke de heer Koster hiervoor aanhaalt, Amerika betreffen, waar, tenge volge van de aanwezigheid van een sterke negerbevolking, verhoudingen bestaan, welke met die in de Aziatische koloniën moeielijk te vergelijken zijn. Bovendien zijn Amerikanen geen Engelschen, en het weigeien van toegang aan Nederlanders in Amerikaansche hotels tijdens den oorlo-g houdt met de iiuestk, welke de heer Koster behandelt, geen verband. Nu ik mij de/e bescheiden opmerkingen heb veroorloofd, zou het onvriendelijk zijn, niet te vermelden dat de besc'inmvinuen van den heer Koster mij overigens - en dus in de hoofdzaken even belangwekkend als juist voorkomen. Ten slofte zij het mij vergund een enkel woord in het midden te brengen over de kern der /aak. Ieder ras heeft vermoedelijk iets in zich dat afstootend werkt op andere rassen. De ijdelheid, de zucht tot gelijk hebben, tot beter weten, drijven er dan als van zelf toe, dat ieder ras zichzelf als het beste beschouwt. Maar dit laatste is kennelijk bijzaak. Hoofd/aak is het wederzijdse!! afstooten. Im mers, zooals de heer Koster zoo duidelijk aantoont: het grievende neerzien op den halfbloed geschiedt van beide'/'jden, van den donkeren kant /oowel als van den lichten. Dit wijst er op dat ieder ras zich instinctmatig tegen \ennengiiig ver/et; dat het zich van :tnderc rassen wil afsluiten. l'. C. H o Y N e K v A N PA i- i-: \ n K i.-: c u T Wanneer ik de grief van den steller de/er regelen goed begrijp, dan is het de/e, dat mijne beschouwingen te algemeen zijn, te weinig rekening houden met de speci ale gevallen en de uit/niideringeii. Dit nu echter is in schetsen als deze, die in enkele lijnen een sociaal-psychologisch beeld uillin ontwerpen, onvermijdelijk. Ik tracht in de opstellen, die van mijne hand in dit blad verschijnen, mijne opmerkingen zoo compact mogelijk neer te leggen. Oesteld al ik wilde alle details uitwerken, de redactie zou mij de daartoe noodige plaatsruimte niet kunnen toestaan. Zeker, ik had naar aanleiding van het zinnetje waarin van de toetoepjas sprake i<, iets kunnen mcdedeelen omtrent den waren zegetocht, dien dit k'eedingstuk in onze koloniën gehouden heef! en over de kleedij die het verdrong. Maar over de tropenkleeding van den blanke van Coen's dagen tot op die van Mr. Fock ? ware een belangwekkende studie te schrijven en tot mijn eigenlijk onder werp ware ik niet toegekomen. Dat de djas toetoep" uit de Engelsche koloniën verdwenen is en in de onze zich heeft inge burgerd, bevestigt juist mijn beweren dat deze koloniale kleedij den Engelschman niet heeft kunnen behagen. In den laatsten tijd begint trouwens ook ten onzent, onder Engelschen invloed, de toetoep meer en meer af te zakken naar de lagere standen en wordt het dragen van een djas boeka" (open colhert-jas) a'gemeen voor netter en correcter gehouden. De inzender bestrijdt mijn bewering, dat de Engelschman de landstaal niet aanleert door - - toegevende dat de kennis van het Mak'isch in onze koloniën grooter is dan in de Straits te wijzen zoowel op de spreek vaardigheid van vele kooplieden en planters als op de aanwezigheid van befaamde malaïci onder de Engelsche taalgeleerdeo. Even als hij het vorig punt, bepaalt de inzender xich tot de Struits en het M/i!fi.<cli, terwijl ik gesproken heb over den Engelschman tegenover de Ui!iilsta;il in n v//r deel run liet lln'tst'lic wereldrijk mi/;. I lel Malcisch nu is in onze Oosl (behalve in sommige gedeelten van Sumatra en omliggende eilanden) nergens /«//iMrial, evenmin als bijv. het Hindostani te Bombay of het pidgiuEugelsch te Peking, maar slechts omgangstaal, leder die wel eens het Etiropeesch personeel eener plantage heeft gadegeslagen, weet dat het hooge uitzondering is als een Engelsch employéwaarlijk een /um/i'taal dus bijv. Javaanseh, Soendaneesch, Balineesch spreekt en verstaat, terwijl vrijwel ongeletterde Nederlandsche tui n "-em ployés het daarin bijna allen verwonderlijk ver gebracht hebben. Dat er groote Engelsche oostersche talen kenners zijn, gaat geheel buiten mijn beweren om; mijn beweringen golden den gemiddelden tropen-Engelschman, tegenover den gemid delden tropen-Hollander, geenszins de Engel sche wetenschappelijke kringen; al ware misschien ook de stelling te verdedigen, dat percentsgewijs ons vaderland een grooter aantal linguïsten en oriëntalisten heeft voort gebracht dan Engeland, gelijk dan ook aan de Leidsche Universiteit eerder dan waar ook in Europa de studie der Oostersche talen heeft gebloeid. Ik kan hier niet op alle door den inzender aangeraakte punten ingaan. Wat betreft de appreciatie van den at home" geboren Engelschmaii tegenover den in de kolonie geborene; wat betreft halfbloeden als rech ters en advocaten (in de Straits)... welaan men \ rage eens een true-bom F.ngelschman; N. V. PRAKTA Heerengracht 563 hoek Torbeckeplein ENORME PRIJSVERLAGING KANTOORMEUBELEN en VERTICAALKASTEN Bezoekt onze showrooms, VRAAGT CATALOGUS maar men legge hem het vuur aan de schenen en neme hem heel vertrouwelijk apart.... want tegenover den Hollander, dien hij zooveel liberaler weet,schaanit hij zich soms een beetje. Dat voorts het weigeren van den toegang aan Nederlanders van gemengd bloed,totAmenkaansche hotels, met de quaestie, welke ik behandel (de rassen-quaestie dus) geen verband /ou houden, de/.e apodictische bewering van den ge eerde n inzender moet ik beslist tegen spreken. Tijdens den wereldoorlog heb ik te San Francisco, te Chicago en te New-York .^eeds in hotels vertoefd en heb ik ??daar het vraagstuk mij steeds belang inboezemde en de Indische bladen onhoffelijk optreden tegenover Indo's reeds hadden gesignaleerd de' hotel-,.autoriteiten" geregeld te dezer zake ondervraagd. Onomwonden kreeg ik ten antwoord, dat zij in no case" coloured people" (uitgesproken met een gelaatsuit drukking van weerzin en afschuw) wilden huisvesten. Ik ben bereid den inzender een vijftal hotels te New-York op te geven, waar alies wat gekleurd is van huid streng wordt geweerd. Te Hong-kong heb ik met eigen oogen bordjes gezien met de woorden: No admittance tor natives and etirasians. Dat hier noch elders een formeel verbod bestaat,geloof ik gaarne; in Duitsche anti-semitische hotels bestaat evenmin een verbod; geen verbod bestond in caféTrianon op het Leidscheplein te Amster dam; de methode, die daar, een tiental jaren geleden, tot wering der Joden werd toegepast, volgt men te New-York en te Chicago zoowel als te Hong-kong eix;,te Shanghai tot wering van kleurlingen. Kent de geachte inzender waarlijk deze methode niet? Het pleit voor zijne ridderlijkheid, maar bewijst tevens zijne naïvieteit. MR, H. (i. K <> s T i-; R

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl