De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 25 maart pagina 1

25 maart 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H°. 2335 Zateidag 25 Maart A°. 1932 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP Redacteuren: H. BRUGMANS, FREDERIK VAN EEDEN, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF i PrïiQ n P r anrttnn<t f 10 Per No. f 0.25. Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: 1. De, Turksche duikelaar, door Prof. Dr. O. W. Kernkamp. Tijdgenooten : Guillaume Apollinaire, door Dr. W. O. C. Byvanck. Het nieuwe maandblad voor reclasseering, door Dr. W. H. Cox. 2. Degroote en de kleine maaier, teekening van Jordaan Het vredesverdrag van Versailles, doorMr.A. B. van der Vies. Krekelzang, door J. H. Speenhoff. Doctor of Meester? door Mr. A. J. R. Heinsius. 3. De natiën der hope, door H. Salomonson. Inheemsch tooneel, door Dr. Frederik van Eeden?4. Muziek in de Hoofdstad, door H. J. den Hertog. Spreekzaal. 5: Voor Vrouwen (red. F.lis. M. Rogge): Bijkomstigheden, door Annie Salomons. Over boeken en tijdschriften, door J. RiemensReurslag Modeflits, teekening var P. Haighton. Van kinderen, door E. TierieHogerzeil. Uit de Natuur: Oagal, door Jac. P. Thijsse. 7. Het Hofplein-ontwerp voor Rotterdam, door H. J. M. Walenkamp Czn. Schilderkunstkroniek, door Mr. M. F. Hennus en Mr. H. de Rouville. -- 8. C. K- Chesterton, door Cornelis Veth. Financiën en Economie :, door Paul Sabel. De conferentia te Genua, teekening van George van Raemdonck. ~- Capri, door Ellen Forest. 10. Ruize-Rijmen en Charivaria, door Charivarius. Ontdjferkunst, door Frima. Uit het klarischrif! van Jantje. 11. Het adres van de tooneeldirecties aan den Amsterdamschen gemeenteraad, teeke ning van Joh Braakensiel;. 't Schietgat, door Melis Stoke. Feuilleton: Tante Trijn, door Zita Reuling. 12. Damrubriek, red. K. C. de Jonge. --- Omslag: Buitenlandsche humor, door Charivarius. Bijvoegsel: Engeland, Turkije en BritschIndië, teekening van Joh. Braakensiek. IMIIIIIIIIIMIItll IIIIIIIIIMII Illlllllllll III DE TURKSGHE DUIKELAAR De Turk blijft toch maar een duike laar: hij richt zich altijd weer op, hoe stevig hij ook naar beneden is geduwd. En de afloop van den oorlog scheen hem een geweldigen duw te zullen toe brengen. Juist de ineenstorting toch van de Turksche macht in Azië bracht de lawine aan het rollen, waaronder de centrale mogendheden werden ver pletterd. Men mocht aannemen, dat de geallieerden aan Turkije vredesvoorwaarden zouden opleggen, waardoor het van een groot deel van zijn gebied zou worden beroofd. Deze verwachting is dan ook vervuld. Het heeft lang geduurd, eer de groote mogendheden het met elkaar eens waren geworden over de verdeeling van den Turkschen buit; maar in den zomer van 1920 werd dan toch het verdrag van Sèvres onderteekend. Van het Turksche gebied in Europa, dat reeds door den Balkan-oorlog van 1912?1913 zoozeer besnoeid was ge worden, bleef daarbij bitter weinig meer over. De Sultan moest het grootste deel van Oostelijk Thracië aan Grieken land afstaan; feitelijk behield hij alleen Constantinopel en de naaste omgeving; maar zelfs daar had hij weinig meer te zeggen. Geallieerde troepen bleven zijne hoofdstad bezetten; inter-geallieerde commissies hielden hem in allerlei op zicht onder controle; ook de macht over de Dardanellen en de Straat van Constantinopel kwam in handen eener internationale commissie, waarin de vertegenwoordigers van Engeland, Frankrijk, Italië en Japan de meerder heid uitmaakten. In Turksch-Azië werd niet minder de schaar gezet. Mesopotamië en Pale stina vielen aan Engeland ten deel, Syrië aan Frankrijk. De koning van Hedsjas werd voor de diensten, die hij gedurende den oorlog aan de geallieer den had bewezen, beloond en behield het grootste deel van Arabië als een onafhankelijk lijk. Armenië zou een zelfstandige staat worden. Alleen over Klein-Azië bleef de Turksche heer schappij zich uitstrekken, maarSmyrna met omliggend gebied zon door de Grieken worden bezet. Zoo was op het papier hei Turksche vraagstuk opgelost. Maar ooi- van tut vredesverdrag bleef de uitvoering on volkomen. In de eeiste plaats bracht het geen vrede, zelfs geen schijnbaren. De te Constantinopel resideerende Sultan was aan de genade der groote mogendheden overgeleverd; maai in Klein-Azië verrees een nieuwe Turksche macht, deels gevormd uit restanten van het vroegere Turksche leger, deels gerecruteerd uit aanhangers' van de Jong-Turksclie partij. Evenals in een vroeger tijdperk van de Turksche ge schiedenis trachtten ook nu de JongTurken uit den insolventen boedel te redden, wat er nog te redden viel; naar hun aanvoerder Kemal-Pasja kregen zij den naam Kemalisten. Al spoedig gedroegen zij zich als de eigenlijke regeering van Turkije; van die te Constantinopel waren immers handen en voeten gebonden; de Sultan kon alleen besluiten wat de groote mogendheden hem dicteerden; hij moest de Kemalisten dan ook verloochenen. Bij verschillende onderhandelingen met de groote mogendheden waren zoowel vertegenwoordigers van de Turksche regeering te Constantinopel aanwezig als van die te Angora, waar de Kema listen den zetel van hunne macht ves tigden. Aanvankelijk traden zij in con currentie met elkaar op; liet duurde echter niet heel lang, of zij werden het met elkander eens; de vertegenwoor digers van Angora behielden het over wicht, omdat zij alleen een werkelijke macht representeerden. Het doel van de Kemalisten was de vernietiging van het verdrag van Sèvres; om dit tloel te bereiken, riepen zij de hulp van de Russische bolsjewisten in ; ook de loop der gebeurtenissen in WestAzië kwam hun te stade. De belangen van Frankrijk en van Engeland bleken daar moeilijk overeen te brengen; ook toonde de koning van Hedsjas zich minder gedwee, dan de geallieerden verwacht hadden. Enge land moest het grootste deel van Meso potamië weer uit zijn greep loslaten; de Fransche diplomatie onderhandelde op haar eigen houtje met de Kemalisten en maakte een einde aan den oorlog met hen. Alleen de Grieken, die bij de hand having van het verdrag van Sèvres het meeste belang hadden, hielden den strijd tegen de Kemalisten vol. Sinds de re geering van Venizelos ten val was ge bracht en koning Konstantijn weer naar zijn land was teruggeroepen, hadden de Grieken bij de geallieerden, en vooral bij Frankrijk, geen wit voetje meer. Engeland onthield echter aan de regee ring van koning Konstantijn niet geheel zijn steun; sinds de Kemalisten de hulp van de bolsjewisten hadden ingeroepen, was het gevaar niet denkbeeldig gewor den, dat van West-Azië uit de bolsje wistische denkbeelden ook naar BritschIntlië zouden overslaan; een overwin ning van de Grieken op de Kemalisten zou dus middellijk ook ten goede komen aan de bevestiging van de Engelsche heerschappij over Indië. Zooals men zich zal herinneren, werd in het vorig jaar de strijd tusschen Grieken en Kemalisten in Klein-Azië met wisselend succes gevoerd ; geduren de den afgcloopen winter onthield men zich aan weerskanten van vijandelijk heden ; in dit voorjaar zouden zij weer beginnen, wanneer in den tusschentijd de diplomatie den vrede niet had her steld. Met die taak houdt de diplomatie zich reeds geruimen tijd bezig; in deze week zijn de ministers van buitenlandsche zaken van Engeland, Frankrijk en Italië weder bijeengekomen om over de aangelegenheden van het naburige Oosten" te beraadslagen. De houding van Engeland daarbij zal in niet geringe mate worden be paald door de gebeurtenissen in het wat verderaf gelegen Oosten, n.l. in BritschIndië. Reeds geruimen tijd slingert de En gelsche politiek ten opzichte van de Grieksch-Turksche kwestie tusschen twee motieven. Bij beide is BritschIndië gemoeid. Het eene is hier boven reeds genoemd; het andere motief is dit: ter wille van de Mohammedaansehe bevolking van Bntsch-Indië moet En geland concessies doen aan Turkije. Dit laatste motief heeft zich meer en meer doen gelden, niet alleen omdat de Kemalisten in wat minder innige betrekking tot de bolsjewisten zijn komen te staan, maar vooral omdat de uitbreiding der nationalistische be weging in Bntsch- Indië het voor En geland geraden maakt, zijne Mohammcdaansche onderdanen daar in het gevlij te komen door een meer conciliante politiek ten opzichte van Turkije. Hoezeer dit door de Britsen-Indische regeering zelf als geraden wordt be schouwd, blijkt uit het telegram, dat zij op 7 Maart 1.1. aan Montagu, den Engelschen minister voor Indië, zond. Dit telegram luidde in hoofdzaak als volgt: Aan den vooravond van de onder handelingen over de Grieksch-Turksche kwestie achten wij het onzen plicht, de Engelsche regeering er wederom op merkzaam op te maken, dat men in Indië intens overtuigd is van de nood zakelijkheid, dat het verdrag van S vres worde herzien. De diensten, die Indië in den oorlog heeft bewezen, niet liet minst door Mohammedaansehe sol daten, en de steun, dien Indië aan de Indisch-Mohainmedaansche zaak ver leent, geven haar er aanspraak op, dat haar billijke wenschen tot liet uiterste vervuld worden. Vooral op deze drie punten komt het aan: de ontruiming van Constantinopel; de erkenning van de souvereiniteit van den Sultan over de voor de Mo hammedanen heilige plaatsen; de teruggave aan Turkije van Thracië (inclusief Hadrianopel) en Smyrna." Zooals men weet, heeft Montagu we gens de publicatie van dit telegram zijn ontslag moeten nemen. Over de reden daarvan ook de binneiilandsche politiek speelt daarbij een rol behoeft hier niet te worden gesproken. Wij hebben hier het telegram slechts aangehaald als een bewijs, hoe zeer de Britsch-Indische regeering er van overtuigd is, dat de toestanden daar aan Engeland den plicht voor schrijven, als beschermer van Turkije op te treden. Het is werkelijk niet voor de eerste maal, dat een groote mogendheid, die een aantal millioenen Muzelmannen onder hare onderdanen telt, bij hare politiek tegenover Turkije rekening zal moeten houden met de omstandigheid, dat de Sultan tevens Khalif is en de geestelijke macht van den Islam repre senteert. Maar de ongewone daad der regeering van Britsch-Indië om zich te mengen in de buitenlandsche politiek van het moederland en drie bepaalde punten te noemen, waarop men Turkije tege moet zal dienen te komen bij de onder handelingen over de Grieksch-Turksche kwestie, toont toch wel heel duidelijk aan, hoezeer het in de Mohammedaan sehe wereld gist. Ondertusscr.en kan de Turk zich in de handen wrijven. Montagu heeft hem den dienst be wezen, aan de geheele wereld bekend te maken, van welk een groot belang de Britsch-Indische regeering het acht, dat hare Mohammedaansehe onder danen tevreden worden gesteld en wel ken prijs, naar hare meening, de regee ring van het moederland daarvoor aan Turkije zal moeten betalen. Nu de Turk dien prijs heeft gehoord, zal hij zelf er nog wel een schepje op leggen; dat is hem wel toevertrouwd. K E K N K A M i' HET NIEUWE MAANDBLAD VOOR RECLASSEERING Niet de politiek is hot belangrijkste be standdeel van de sociale moraal, maar de gerechtigheid. Deze laat ons niet los, sedert de onvergankelijke Plato de eerste hoofd stukken van zijn de Staat" eraan wijdde. ,,Het is geen toeval", schrijft de criticus van the Nafion <& the Athenaeum" in het no. van IS Febr. 11., naar aanleiding van Galsworthy's Justice", dat de schrijver van het merkwaardigste boek, dat ooit geschreven werd, de gerechtigheid als onderwerp voor /.ijn inleiding koos, en als onderwerp volhield, daar hij wist, dat /.ij het doel is van 's menschen zoeken op aarde en de toetssteen van zijn sociale fouten". En hij noemt 't natuurlijk, dat ook Galsworthy aan de obsessie van dit onderwerp niet heeft kunnen ontsnappen. In diens drama mist hij echter overeenstemming met den toestand van tegenwoordig, omdat k in Engeland in de laatste tien jaren belangrijke veranderingen hebben plaats gehad, zoowel in de wijze van beoordeelen als van behan delen van den zoogenaatndcn misdadiger. Maar, schrijft hij: Galsworthy denkt over den Staat, zooals Ce Christen en de revolu tionair er altijd over hebben gedacht: dat deze van een gezindheid is, die in strijd is, niet alleen met God, maar met de menschelijke natuur. En hij is zich bewust, zooals alle zoekenden, van de ijdelheid der strafrechts pleging. Onze gevangenissen voeden de mis dadigers niet op; zij kwee ken ze; onze rechters, die hun donkere verblijven bevolken, be zoeken die nooit en hun vonnissen zijn even zoovele onzedelijkheden, die onvergeeflijk zijn in een ambtenaar, aan wien het hoogste van alle moreele ambten is toevertrouwd". . . De werkgever, die Falder (den beklaagde in G.'s stuk) vervolgt, de Rechter, die hem veroordeelt, de gevangenisdirecteur, de gevan genisgeestelijke, de gevangenisgeneesheer, zij allen, die zijn ziel pijnigen en tenslotte ver nielen, zijn allen conventioneel brave menschcn als 't te laat is tracht n hunner zelfs den grove n misslag met liefdadigheid weer goed te maken die genoegen hebben in de jacht, of die eraan meedoen uit een gevoel van plicht tegenover de gemeenschap". Men, of liever de rechtsbedeelenden der maatschappij moesten het stuk maar eens gaan bijwonen en zich' erbij bezinnen over wat zij doen, wanneer zij een volgend maal weer een dwazen jongen in den dood, of nog erger drijven." Toevallig kwam dit referaat mij onder de oogen in dezelfde dagen, dat ik kennis maakte met de eerste afleveringen van Mr. Mtiller's Maandblad voor Be rechting e n Re cl assee ring." Het lijkt zoo grootsch en zoo veelomvattend onze beschouwingen uit te drukken in universalia". Maar onze onverschilligheden, onze domheden en wreedheden zijn bijna altijd een gevolg van onze hebbelijkheid om te veralgemeenen. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII in ii nu iiimminmiiii IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIICIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIII GUILLAUME APOLLINAIRE Wij hadden den vorigen avond samen gedineerd en waren nog lang blijven napraten. Dan had AndréSalmon mij langs de Seinekaden naar huis begeleid. Den volgenden mid dag ontmoette ik hem op den Boulevard Saint Germain. Ik moest denken, gisteren, aan mijn avond wandelingen met Marcel Schwob langs de Seine," zeide ik hem. Apollinaire hield staande dat er geen mooier en interessanter wandeling was ter wereld, rnaar hij had een voorliefde voor oude boeken.en hun uitstalling bij het water trok hem aan. Weet ge wel dat wij hierin de buurt van heiligen grond staan. Hij heeft hier ge woond " Salmon wees met zijn stok naar een zesde verdieping op den hoek vanden Boulevardcn de Rue de Saint-Guillaume. Wat hebben wij daar dikwijls op warme avonden bij hem ge zeten ! En ik heb hemervoor het laatst gezien op het doodsbed, toen hij als het laatste slacht offer van den oorlog, van zijn wonden opge komen, aan de Spaansche griep, de pest, is bezweken. Van dat huis hebben wij hem uit gedragen, terwijl de stad over den wapenstil stand jubelde. Men heeft dat verlies niet gevoeld, niet kunnen gevoelen: wij, zijn vrien den, weten wat wij aan hem hebben verloren." . Het was niet mijn plan het gesprek over het onderwerp verder voort te zetten, het roerde bij Salmon een gevoeügen plek aan. Hij had behoord tot de intieme kameraden van Guillaume-Apollinaire, zijn hoop was op hem gebouwd: deze held zou de jonge dichterschool tot de overwinning brengen. En niet alleen dat de dood geweldig had huis gehouden onder het jonge geslacht, maar hij scheen ook pleizier te hebben gehad om de besten als zijn buit te kiezen. In Apollinaire had hij den aanvoerder weggenomen. Ik kan niet anders van hem zeggen," ging Salmon voort: ,,C\'tait Ie clicl." De Franschen zijn in het letterkundige de militaire natie van voorheen en van alle tijden gebleven. Zij begrijpen wat het beduidt ondereen hoofd te marcheeren. Ook de geeste lijke krachten mogen niet versnipperd. Wat heeft men er aan of men lijsten van namen voor zich opstapelt, iedere naam met zijn bundeltje gedichten achter zich aan? Men verlangt or donnantie; waar gang is en beweging, daar vraagt men naar richting en stuur. Maar eenigeu vat te krijgen op de massa's van feiten, de personen in te gaan deelen naar linies, dat is een zaak van bijzonder overleg. Wie zich zelf de niet bijzonder lichte op dracht heeft gegeven van een onderzoek naar het geestelijk leven van zijn tijdgeuooten, waar lijk die bemerkt al spoedig dat hij voor een muur staat. Wel te verstaan een symbolische muur. Was het nog maar een heiischc; men zou ten minste iets hebben om zich aan vast te houden. Men duizelt en geraakt in de war; men gevoelt zich als een blinde in een onbe paalde ruimte; de muur is in ons. Laat haar wat naïef zijn geweest, mijn vraag aan de menschcn om mij op de hoogte te brengen: Wat weet ge van de jonge dichterschool? Wie zijn haar voorgangers? Hoe hebben zij elkander gevonden? daaruit blijkt tenminste mijn goede wil . Max Jacob, toen hij eenige dagen geleden mijn vraag hoorde, schikte zich strak; en met den grootsten ernst verkondigde hij: De nieuwe school dagteekeni van den herfst van HI03 en is geboren bij gelegenheid der samenkomst van Gtiiüaume Apollipaire en AndréSaimon in een kroeg op den hoek i'an den Quai Saint Michel". (Max Jacob is een der medegroothedcii van de jongeren, hoewel hij in !(I03 ai niet meer zoo heel jong was). Wanneer ge voor bijzonderheden en anccdotes u interesseert, zult ge terecht moeten komen bij de mercantis van schilderijen op den Boulevard." De eerste maal dat Salmon mij daarna kwam opzoeken, vroeg ik hem den uitleg van het orakel. Max is een schalk," zeide hij, hij doet Apollinaire na, die den tic had alles grootsch te willen zien. De waarheid is: Wij hadden beide -- Wilhelm en ik, want hij heette Wilhelm veel rondgezworven; ik kwam uit Rusland; op mijn vriend zijn zwerf tochten daar was geen oog te houden. Het trof zoo want bij toeval werden wij aan elkan der voorgesteld', -- dat wij denzeifden smaak hadden. Het literarische leven scheen ons duf. Tijdschriften waarvan we groot hadden gedacht, moesten het afleggen, er was naar ons idee niets oorspronkelijks meer. Vv'a' artistiik heette had op den duur den vorm van conventie en pose aangenomen. Zoo moeten de menschen hebben gevoeld die het laatste verval van de romantiek hebben bijgewoond. Het leek ons alles schraal en gebrekkig. Tot aan den ochtend hebben wij doorgerede neerd. Ik zou niet durven zeggen dat de tafel goed op haar boenen is blijven staan, zeker is het dat wij zelf naar bniien zwaaiden met het voornemen om de oneindigheid te door klieven en geen taai meer te erkennen d'.e niet door ons zelf in ons was hernieuwd. Vooruit over alle vooroordeelen en gebroken glazen heen !' Apollinaire heeft zijn vriend toegesproken op zijn huwelijksfcstijn: Nous nous sommes rencontres dans nn caveau maudit Au temps de n o! re ieunessc Fumaut tous tlcux et mal vetiis atiendant l'aulv. Epris dos ni"U!es paroles dout il faudra changer Ie sous Trompés tnanpés pauvres petits et ne saolian'. pas t ncore rire l.a table '. * los deux verre? devinrent im mourant qui nnr.s ieta l" dernicr regard d'Orphe Lis verrcs lombórent se brisèrenl Et nous apprimc*-' a rire Nous partimes alors péierins de la perdition A travers los nies a travers les contrées a travers la raison.... Daar is die eerste samenkomst gememoreerd. Hawthorne, do Amerikaansche humonst, merkte ik toen bij gelegenheid van Salmon's uitweiding op, eenvoudig om een opmerking te plaatsen, Hawthorne dan zogt dat drie gebouwen karakteristiek zijn voor den oor sprong van iedere stad in Amerika: de kerk. do kroeg on de gevangenis. Dan is oen nieuwe dichterschool te Parijs bescheidener in haar eisenen. Zij verlangt alleen de kroeg, het café! Apollinaire zou u gelijk hebben gegeven", zeido Salmon. On/.e vriend liet zich niet van zijn inspiratie afleiden door koffijhuisgesprekken, hij ging ongestoord voort, ja, hij vloclUe in zijn verzen in van wat hij om zich heen hoor de. Maar denk niet dat wij in hot begin der eeuw al zoo ver waren. Bij den oorsprong van oen dichterschool mag er een caféals symbool staan, do schepping is toch niet onder dak gebracht oor de stichting van oen revue haar bekroont. Zoover waren wij in 1(J03 nog bij lang niet. Wij wisten wat wij hadden omver te gooien, maar wat wij als onze bijdragen daarvoor in plaats zonden brongen, voorgovoeldon wij nog onduidelijk" Het gesprek verliep. Hoe gaat het daarmee? Wij landen maar hooi zelden bij een conclusie aan. De aan dacht wordt afgeleid en het zijn heel ver schillende gebieden die op komen dagen. Telkens word dan toch Apollinaire herdacht. Hij had de charme van lovend te maken do dingen waarmee hij zich bozig hield: do menschen gingen spreken, hot landschap onthulde zijn karakter, de wolken werden tragisch of zwommen weg in droomeng genot. l lij zelf ook onderging zijn metamorphoses. Hij had don slag om zich mysterieus te maken on vertelde hoc hij, in Rome geboren, do bastaard was van een kardinaal: dan heette hij OM. r rijkdom te Inschikken, dan weer moest hij zijn toevlucht nemen tot een nederige betrekking van klerk aan een bank om zijn onderhoud te verdienen. Buiten de dagelijksche zorgen voelde hij zich pas in het laatste jaar van zijn leven, toen zijn officicrsso'dij de grondslag werd van zijn leven. Bij al zijn grootheids/.in en zijn machtsgevoel was hij in zijn hart een kind; en een aantrek kelijk kind. nder zijn gedichten is er een dat heet: De Kunstenmakers (Les saltimbuntjueK). Het is de vooravond van 14 Juli. De dichter gaat uit om de voorbereiding van den feestdag te z.en. Kunstenmakers hebben zich opgesteld opeen plein; maar weinigen zijn nieuwsgierig. Toch zal de séance eindelijk beginnen. Een hunner haalt van onder het orgel een klein kereltje te voorschijn in fletsch rose gekleed. Dat groet zoo gracclijk.: l'ne janibe en arnère prête a la génuflexion 11 salna ainsi aux quatre points cardinaux Et quand \\ marcha sur nne boule Son corps minie devint nne musique si de licate que nul parnii les spcctateurs n'y fut inscnsibk'. F.t cetto musique dos tonnes Débrnisit cello de l'orgue mécanique Que moulait l'homme. Le petit saltiinbanqnc fit la rouo Ave c tant d'harmonie Que l'orgue ci'ssa de jouer Disparition de l'enfant. l .es saltimbanques soulcvèrent les gros halt ere s a bout de bras lis ionglèrent avec les poids. Mais chaque spectateur cherchait en soi renfant miraculenx. Dat zijn van de verrassingen van Guillatime Apollinaire. \V. G. C. B v v A s o K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl