De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 8 april pagina 5

8 april 1922 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

8 Apri! '22. No. 2337 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJKOMSTIGHEDEN XXI Neen, mevrouw, ik maak geen gedichten meer. Het gaat met verzen heiaas, niet als met japonnen. Je kunt niet zeggen: Ik heb nu al zoo lang niets nieuws gehad, nu moet ik weer eens iets uitzoeken". Misschien lijkt 't meer op 't geval van onze clivia. Onze clivia heeft mooie, donkere, gezonde, syinmetrisch-gegroeide blaren, maar geen gouden, geurende bloem. De bloemist, die zelf dooreen tuintje van bloeiende planten loopt,die echter een slordigen.en wilden bladergroei hebben, maar lichtende bloemen-sterren, zegt, dat we haar te veel water hebben gegeven. Een clivia moet zoo goed als droog staan, om te bloeien". Ik denk, dat een dichterhart ook droog moet staan; het moet eenzaam zijn en opstandig; het moet dorsten en reiken; het moet de zee en den wind tot vrienden hebben; maar niét in rookerige zalen vergaderen en geen mee ning hebben over een nieuw rioleersysteem. Het kan niet tegen couponnetjes-knippen en een geregeld wandeluurtje. Het is niet mak kelijk in den omgang, niet coulant, niet be trouwbaar bij afspraken; zelden ad rem, en nooit voorzichtig of spaarzaam.... Ach lieve Mevrouw, als u me naar mijn gedichten vraagt, dan vermoedt u niet, hoeveel aangename eigenschappen en ge makkelijke deugden ik zou inboeten, als die gezegende bezetenheid weer over me kwam. Ik zou niet langer een lieve logee zijn; ik zou niet zoo aandachtig op al uw intellectueele" gesprekken ingaan; ik zou niet zooveel tact aan den dag leggen, als uw man wat onhar monisch" op uw nobele ethiek reageerde; ik zou waarschijnlijk u en uw man samen heel oneerbiedig ,,aan m'n laars" lappen, en me van de atmosferische storingen aan uw disch niets aantrekken, omdat ik eindelijk weer in mijn eigen sfeer ademde, waar niets geldt of doordringt, dan het geluk van het rhythmische beleven. Ik zou plotseling niet meer in schikkelijk zijn, omdat het wezen van de inspiratie is, zich door niets of niemand den weg te laten versperren, en regelrecht op haar doel af te galoppeeren, al lagen er harten op dien weg; al ging het over de vreug de, de rust en de voldoening van anderen heen. Want een dichter, mevrouw, al loopt hij tegenwoordig niet meer met fladderende manen en een grooten hoed; al doet hij zijn best er uit te zien, als een sportsman of een ambtenaar, blijft toch altijd in onze geor dende samenleving een wanordelijkheid", die in wezen veel aanstootelijkcr en onrust barender is, dan het buitcn-echtelijk kind of de principieele staker. Waar ieder gewoon" mensen bij floreert: een geregeld, gematigd, gezellig, geslaagd leven; daar gaan de meeste dichters aan ten onder. En zoover er in ieder dichter" ook een gewoon mensch steekt, die zich plezierig en veilig wil voelen; die succes wil hebben en een duitje sparen voor den ouden dag, die graag op rood-fluweelen kussens reist en vlot converseert van: Aardig, dat ik u nog eens ontmoet heb," en Ja, ik kom u heel graag eens opzoeken"; een mensch, die eerzucht heeft, en een gevoel van nuttig-willen-zijn; en die iets en iemand voorzich-zelf-alleen wil bezitten, komt, bij het klimmen der jaren het dichterlijke hoe langer hoe meer in het gedrang, en worden de blaren van de clivia altijd maar fqrscher en frisscher. Lieve mevrouw, als ik een dichter" was gebleven, zooals ik het eens was: een echt mensch, met een groot, sterk gevoel, zonder gecompliceerdheden; zonder makkelijke ma nieren, maar met een overtuiging, die mij in elk gesprek uit den toon had doen vallen; die me hopeloos nicht-salonfahig, en raar en vervelend zou hebben gemaakt; dan zoudt U immers nooit m'n naam gehoord hebben, zooals u nu ook niet de namen kent van die honderden jonge geroepenen, hier en in andere landen, die, met brandende oogen en spitse neuzen eiken dag worstelen met de eeuwigheid; de schrik van hun ouders en hun weldenkende familie; de wanhoop van hun goedmoedige maecenassen, die altijd weer manieren be Illlllllllllllllllllllll M Illlllllllllll 1111 EISCHT STEEDS SIPKES'JAMS denken, om hun een stevig houvast en een rustig inkomentje in dit ondermaansche te bezorgen; en telkens moeten beleven, dat hun beschermelingen dat weer verwerpen om.... een droom? een waan? t" Maar met mij is het anders geloopen. O, als ze mij dat in mijn jeugd hadden voorge spiegeld, dat ik ook nog eens m'n tijd zou be leven van bekendheid en bonten mantels; mijn tijd, dat de tijdschriften, wienlk toen schuch ter een plaatsje afbedelde, om m'n bijdragen zouden vragen; bijdragen, die ik niet meer schrijven kon. Want ziet U, Mevrouw, ik ben een nuttig mensch geworden; ik heb het druk van den ochtend tot den avond; ik heb m'n bestaan volgebouwd van uur tot uur met practische belangen; ik ben gebonden door duizend banden van plicht en belofte, en ge negenheid, die de onverbrekelijkste zijn; en zoo behoor ik niet langer tot die gelukkigen, die lekker in de zon kunnen liggen droomen, of die, als de storm hen roept, naar die stem kunnen luisteren: ik zal dan ws. net een artikel voor de Groene moeten schrijven, of een spreekbeurt moeten vervullen. Ik reken er dan ook vast op bij m'n zestigsten ver jaardag gehuldigd te worden om m'n werk zame" nuttige leven, en dan te hooren memoreeren, dat ik voor honderd en n belang" op de bres" heb gestaan.... En juist, door al die sociale belangstelling en dien ijver, die de dichter in mij doodde, hebt u, mevrouw, van mij en tenslotte ook van die lang-geleden verzen gehoord, en, ofschoon u er anders niet van houdt, hebt u, omdat ik toch overigens een verstandig mensch blijk te zijn, er eens in gebladerd, en u meent, dat ik nu toch weer eens.... Maar de muze weet niet van deelen; ze wil ons héle hart. En al kon ik het losscheuren van het gemak en de voldoeningenden vrede van dit maatschappelijke" bestaan; zou het dan nog frisch en sterk genoeg voor haar zijn? Zou ze het niet versmaden, om al de moeten en rimpels? Ik geloof, dat ik maar het beste doe een nuttige juffrouw" te blijven. Maar in Gods naam, herinner mij dan niet op uw minzame toon aan dat koninklijke voorrecht, dat ik heb verspeeld. A N N l E S A I. O M O N S KOPTISCHE WEEfKUNST In het feit dat bij de nieuwe rangschikking in het Museum van Kunstnijverheid te Haar lem aan de verzameling Koptische stoffen een eereplaats is gegeven, vind ik thans aanleiding om een en ander neer te schrijven bij eenige afbeeldingen van de wonderlijke arbeid uit vroeger eeuwen. Wat het Museum aan Kop tische stoffen bezit, is in hoofdzaak afkomstig van opgravingen te El Sayum (beneden Egypte). Onder deze weefsels bevindt zich een eenvoudig kinderjurkje, dat met bijzon dere toewijding vervaardigd is. Ik zal niet licht het oogenblik vergeten, dat mij dit werk stuk werd getoond ! Wat was het toch? Het scheen of zich om dit simpele kinderkleedje een gewijde sfeer geweven had. Waren het de vijftien eeuwen, die ons met ontzag ver vulden of was het een stil verwijt, welke vanuit dit klcedingstukje tot ons sprak, omdat we Fragment eener Koptische versiering met onze vreemde handen ontheiligden, wat een moederhand voor goed eens aan den schoot der aarde had toevertrouwd? Hoewel we begrepen dat het nood zakelijk is dat deze dingen voor de menschen te zien zijn, gevoelden we ons zelf toch indringers, die door het bekijken en aanraken van dit kleedingstukje, de laatste en teederste f af spraak tusschen moeder en kind onbeschaamd ver stoord hadden.... Het groene hemdje, dat half verschoten is, en waar van de eeuwen hier en daar de stof verteerd heb ben, is met de grootste zorg geweven; de hals en ge deeltelijk de mouwen zijn met een rood-bruin bandje afgezet, waarin een geel met groen motiefje gewe ven is. Hierdoor is een omsluiting van het kindernekje verkregen, welke frisch van kleur en strak van lijn is en welke met de lenige snede van het jurkje en den rooden draad, die hier en daar het groen doortintelt, een vlugge vorm en een levendige kleur aan het simpele kleedingstukje gegeven heeft. Zonder het te weten, gevoelt men dat de vrouw die het maakte er met liefde aan gewerkt heeft en al spinnend haar leven met dat van haar kindje samenspon. Zij weefde, knipte en kleurde het gewaadje, zooals zij zelf gevoelde hoe het 't beste bij haar kind paste. Er is in die vijftien eeuwen veel veranderd, de oude tijd komt niet meer terug en men mag hem ook niet terug wenschen. Maar wél mag men vragen waar heden ten dage het innige verband tusschen moeder en kind is, waar van het jurkje uit de oudheid ons vertelt ! Het jurkje, waarin het meisje de eerste stappen deed en waarin het later in het korte leventje vroolijk rondgesprongen heeft, sym boliseert de moederlijke zorgen, die het kind steeds zullen blijven omringen ook wanneer het gestorven is, alleen de fijne frissche kleuren en pittige lijnen van het dartel gevormde ge waadje vertellen ons iets omtrent de blijheid van dit kortstondige leventje.... De eeuwen volgden elkander op, terwijl het kinderlijkje reeds lang vergaan is, bleef het jurkje bestaan, omdat het door het werk der liefderijke moederhanden was gewijd. Het moet wel een krachtig volk geweest zijn, dat daar zooveel eeuwen geleden aan de oevers van de Nijl ge leefd heeft. Het is den verschillende overheerschers, door den loop der tijden niet gelukt de eigenaardigheden van dezen volkstam uit te roeien. Zij bleven getrouw aan het eenmaal aangenomen geloof, het Chris tendom en vereenigd in een streng afge scheiden sekte kantten zij zich even heftig tegen de Mohammedanen, als tegen de volge lingen der Grieksche kerk. De kunst der Kopten behield door deze afscheiding een strikt persoonlijk karakter. Vooral in de weefkunst hadden ze het ver gebracht en dat zij hieraan veel zorg besteedden, bewijst wel het feit dat, voor de teer gesponnen stoffen, welke uit Alexandriükwamen, een fijne hennepsoort uitsluitend voor dit doel gekweekt werd. Alleen de namen reeds waaronder Publilitis Syrus dit weefsel vermeldt zooals linea nebuia", nevellinnen, of ventus textilis" geweefde wind en tela aranea" spinnenweefsel, zeggen ons duidelijk hoe teer deze stoffen zijn. De Kopten begroeven hun dooden in fees telijke gewaden. Opgravingen die in hun necropolen hebben plaats gevonden, leeren ons veel omtrent de verschillende technieken van de textielkunst en het kunstnaaldwerk, zooals deze in het begin van onze jaartelling in een groot deel van Egypte in toepassing werden gebracht. Dat de Kopten de weefkunst naar waarde wisten te schatten, daarvan levert de onder scheiding waarmede zij haar beoefenaars behandelden het bewijs. Dit is o.a. gebleken uit de opgraving van de overblijfselen van la brodeuse," welke door Gayet in den winter van 1899 op 1900 te Antinoë verricht werd. Deze overblijfselen, welke zich thans bevinden in de Egyptische afdeeling van het Musée du Cinquantenaire te Brussel, zijn afkomstig van het lijk eener vrouw uit de hoogere stan den der Egyptisch-Byzantijnsche samenleving. In haar leven werd deze vrouw wegens haar schoonheid bewonderd en om haar ta lent in het door haar beoefende kunstvak, geëerd. Haar lijk had men met de grootste SPECIALE INRICHTING VOOf Maikiezen en Zonneschermen tegen concureerende prijzen Koptisch Kinderjurkje opgegraven te El Sayum zorgvuldigheid in rijk versierde gewaden ge wikkeld. Het buitenste omhulsel bestaat uit een ruw weefsel dat door middel van koorden was samengebonden. Deze koorden zijn voorzien van kleine ronde loodjes, waarop het zegel der stad Antinoë is afgedrukt. De overblijfselen waren verder gehuld in vier boven eikander gelegen ge borduurde gewaden, vervolgens in een aantal lijkkleeden, welke eveneens rijkelijk van bor duurwerk zijn voorzien. Tusschen de plooien der verschillende omhulsels werden eenige voorwerpen gevonden, die thans nóg bij het borduren gebruikt worden; tevens een dubbele koker met priemen en spoeltjes, een kluwen donkerkleurige purper-wol, alsmede een munt van Constantijn de Grootc. Het verschrom pelde gelaat, dat door een bloemkrans om geven was, geleek een wonderlijk doodsmasker, waarover nog de teedere trekken zweefden van een schoone vrouw. Het lichaam is geldeed in twee, boven elkander gelegen, rijk versierde tunica's. Het hoofd en ook de beide fijne, slanke voeten der mummie liggen op een geborduurd kussen; naast de voeten twee sandalen van verschillend model, waarvan op de eene het opschrift onleesbaar is, op de andere in Grieksche letters te lezen staat: Vaarwel Sappho". In de kist bevonden zich nog verder eenigs toilet-artikelen, lampjes en vaasjes in aardewerk en glas. In het bijzonder wordt de aandacht gevestigd op de beide volgende in het graf gevonden voorwerpen, daar deze nog veelvuldig m den Oriënt ge bruikt worden: de kalemkar," een hoofddoek welke vermoedelijk uit byssus bestaat en welke met versiering is beschilderd en een aantal kleine, vierkante houten plankjes, die in de hoeken van gaatjes zijn voorzien en vermoede lijk gediend hebben voor het bandkaartwcven. Eveneens verdient hierbij de bijzondere zorg te worden opgemerkt, waarmede men bij het ter ruste leggen van de overblijfselen der ge vierde schoone haar alle gereedschappen en ingrediënten, ook haren onvoltooiden arbeid in het graf heeft medegegeven, in de over tuiging dat zij in het rijk der schimmen haren geliefden arbeid zou kunnen voortzetten. Uit deze wijze van eeren van den kunstenaar kan men zeker heden ten dage nog wel n en ander leeren, terwijl hieruit tevens de hooge waardeering blijkt welke men voor den artistieke n arbeid toonde. Zoo er iets is, dat ons van nut kan zijn in onzen overhaastigen tijd, dan is het wel dit, dat wat werkelijk goed is en schoon, goed van materie en schoon van conceptie, toch blijvend kan zijn, ook al gaat de tijd nog zoo snel. JAN VOSKUIL HET NAARDERMEER BEDREIGD H De Zuidoosthoek, waar de lepelaars huizen en die in het bijzonder door de tramplannen bedreigd wordt, is nog in menig ander opzicht belangrijk. Vroeger heb ik al eens verteld,hoe de reeën in het Meer lijsterhessen eten. Welnu, de reeen, een kudde van een stuk of twintig bewonen het moerassig woud beoos ten de kooi en de tram zou ze hoogstwaarschijnlijk wel verdrijven. Och, /a! de een of andere snelverkeerder zeggen, wat hindert dat nu. Er zijn toch nog duizenden reeen in Nederland en die paar van het Naardermeer krijg je toch nooit te zien". Maar wij denken daar anders over. Vooreerst kun je ze wél te zien krijgen, zelfs uit den trein en dan, waarde snelverkeerder, zijn er tegen woordig duizenden en duizenden menschen, voor wie het een vreugde is, te weten, dat hier een landschap ligt van groote schoonheid, rijk van leven, een harmonisch geheel, waar zelfs groote zoogdieren spontaan voorkomen. In menig deel van Nederland zijn thans de hazen en konijnen de grootste wilde zoogdieren en de kans bestaat, dat men zich nog eens tevreden zal moeten stellen met ratten en muizen, met misschien als groote rariteit nog een stekelige egel. De ondergang van onze reeen zou haast even betreurenswaardig zijn als het verdwijnen der lepelaars. De boschrancï, waar de reeen wonen, strekt zich ook ir\g uit bezuiden de tegenwoordige spoorlijn. Het is daar vooral dzenbof.ch, dat in den laatsten tijd van brand heeft geleden en Watereppe in het Naardermeer zich nu weer mooi herstelt, en dus weer ge schikt wordt voor de purpurreigers, die hier telkens weer nesten bouwen in de lage boomen. Evenals de blauwe reigers en de aalscholvers maken de purpurreigers htm nesten nu eens in het moeras op den grond, dan weer in de boomen, soms vrij hoog. In de laatste dertig jaren heb ik die purpurreigers al dikwijls in dit elzenbosch gehad, het behoort hun toe en vormt een onmisbaar deel van hun bestaans voorwaarden. Hetzelfde geldt voor het riet veld, dat nu volgt, dat is een aloude broed plaats van onze kokmeeuwen, die thans zeer in decadentie verkeeren en wien geen enkele kans op herstel mag worden ontnomen. Heelemaa! in het hoekje ligt hier nog een stuk, dat door de taxateurs voor de onteigening zeer zeker bestempeld zou worden met den titel van. . bijna waardeloos hooiland", maar dat voor ons als zeldzaam dicht gesloten for matie van bloembics" een hooge waarde heeft als terrein voor botanisch onderzoek. Ik hoop, dat het nooit tot onteigening komen zal; het zou al te gek zijn. Maar gesteld, dat het eens gebeurde, hoe zou dan het bedrag der schadeloosstelling moeten worden bepaald? De schade is noch te vergoeden, noch te vergeven. ' J Het Naardermeer wordt begrensd door zijn ringdijk, een breede kade met zeer flauwe glooiing, bijna niet merkbaar. Hij is begroeid met struikgewas van denzelfden aard als de boschjes, die zich in de ongestoorde deelen van het Meer spontaan ontwikkeld hebben. De Meerdijk slingert in grillige bochten en past daardoor geheel in het natuurlijke moeras-parklandschap. Zoo komt het dan, dat men op menige paats in het Meer den indruk heeft van te verkeeren in de meest afgelegen wildernis. Hoe dikwijls heb ik met groot genoegen gezien, dat bezoekers van het Meer onder de bekoring van dezen indruk geraakten en elke détail-waarneming gerust lieten glippen. Ze analyseerden niet meer, noch het veelstemmig vogelkoor, noch de bonte Versiering in donkerblauw purper; grijs opgewerkt. Fragment eener Koptische kleeding. Eigendom van het Museum van Kunstnijverheid te Haarlem. beeld u nu, dien lieden aanloop en afloop binnen het Meer zelve en dan nog al in het rijkste en belangrijkste deel van ons gebied ! Wat een gruwelijke schennis en wat een beleediging jegens de Vereeniging, die nu al meer dan vijftien jaar er naar streeft, om dit kleinood zoo zuiver mogelijk te bewaren;een veilige wijkplaats voor planten en dieren, een bron van het reinste natuurgenot, een onwaardeerbaar studieveld voor de weten schap. Hoe durft men eraan te raken ! Och, gij herinnert u, Danton zei ook zoo iets, toen men hem waarschuwde, dat er onheil voor hem broeide. lis n'oseraient", sehoone uiting van kracht en zelfvertrouwen. Maar hij had zich, zooals wij tegenwoordig zeggen, vergist in de machtsverhoudingen. Toen wij hoorden van de herleving van de plannen voor liet kanaal door de Geldersche vallei en die voor de nieuwe verbindingswegen van Amsterdam met het dooi, hebben wij niet eens gedacht aau de mogelijkheid, dat het Naardermeer daardoor zou worden geschonden. Dat ver wachtten wij niet van ontwikkelde menschen in Nederland. Zouden wij ons nu toch ook vergist hebben? J A c. P. T n i j s s i; bloemenpracht, maar leefden geheel en al in pagina l van de Vaderlandsche Geschiedenis. In het bijzonder gebeurt dit op de Groote Meer waar de Kooi met zijn witte wilgen en zware vliereneen voorpost vormt van het reëenbosch en den begroeiden Meerdijk. En dan de wrevel, als wij verder kwamen en de rechte spoorlijn in zicht kwam met zijn palen cu draden ! Daar zijn wel bezoekers geweest, die de mogelijkheid overwogen om die lijn nog te verleggen en niet een is er, of hij betreurt, dat indertijd die streep door het Meer is gehaald. Nu wil men bij die streep Oust-\\'est nog een nieuwe streep Noord-Zuid voegen en daarmee juist den schilderachtigsteti achtergrond, die wij in het Meer hebben, bederven. De nieuwe lijn moet de oude kruisen en zal daarvoor de hoogte in. Het zou al erg genoeg zijn, wanneer dat gebeuren moest buiten het meer, laat ons zeggen een paar honderd meter buiten on/.e grens. Maar ver^?lllllllllllllllllllllllllllflIlHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII lumiimiiMi De waterscheerliug in het Naardermeer 1?MOERHEIM"! \ DEDËMSVAART | l LEGT l |BORDERS| f AAN l iiiiiiiiiiiiiiiiiJiHiiiiMiiniiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiMiiiiMiniitT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl