Historisch Archief 1877-1940
N0. 8388
Zaterdag 15 April
A°. 1932
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. KERN K A MP
Redacteuren: H. BRUGMANS, FREDERIK VAN EEDEN, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
[Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f0.25.
Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam
INHOUD : I. De nieuw-katholieke partij,
door Prof. Dr. O. W. Kern kamp.
Tijdgenooten, door Dr. W. O. C. Byvanck.
Autonomie van Indië, door Prof.D.W.Stibbe.
2 Uit Frankrijk's Zuiden, door Dr. N. v.
d. Laan. Krekelzang, door J. H.
Speenhoff. 3. Zonder boordje, door Dr. E. Bone
bakker. Joodsche heiligen II, door Dr. F.
van Eeden.?5. Bijkomstigheden.door Annie
Salomons. Roma, door Ellen Forest.
Kauwtjes, door Jac. P. Thijsse. 7. Le Salon
des Indépendants 1922, door Conrad Kickert.
Goethe's Faust, door C. S. Adama van
Scheltema. 8. Boekbespreking, door Prof.
Dr. H. Brugmans en Herman Middendorp.
Nieuwe Fransche boeken, door J. Greshoff.
De Steek onder water", teekening van
Jordaan.?Dram. Kroniek, door Top Naeff.
9. Op den Economischen uitkijk, door Jhr.Mr.
H. Smissaert. 10. Uit het Kladschrift van
Jantje Ruize-rijmen, Charivarius, Gcede
boeken en Buitenl. humor, door Charivaria.
Ontcijferkunst, door Frima. 11. De
burgeroorlog in Ierland, teekening van Joh.
Braakensiek. De nieuwe R. K. stembus,
teekening van George van Raemdonck.
Rijm-kronyck ; 't Schietgat, door Melis Stoke,
met teekeningen van Is. van Mens.
Omslag: Juffrouw Peters, doorM. van Oss.
Bijvoegsel: De behandeling der vlootwet
uitgesteld, teekening van Joh. Braakensiek.
MIIIIIIIIIIIIIIMHItlllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIItlllllllllllfUmillllllllllHIUII
DE
NIEUW-KATHOLIEKE
PARTIJ
7 April 1922 kan in de geschiedenis
der binnenlandscljg politiek van Neder
land een belangrijke datum worden.
Op dien dag toch werd de
NieuwKatholieke partij gesticht.
Dat beteekent: de verwerping van
het beginsel der antithese, dat jaren
lang onze politiek beheerschte; immers
de erkenning, dat overeenstemming
van algemeen-christelijke levensopvat
ting, ja zelfs gelijkheid van godsdien
stige overtuiging geen waarborg biedt
voor eenheid van meening in sociale
politiek.
Zoolang de schoolstrijd werd gevoerd,
kon de antithese worden gehandhaafd;
toen de voorstanders der confessioneele
school de volkomen overwinning had
den behaald en tegelijkertijd de wereld
gebeurtenissen ook hier te lande de
sociale vraagstukken in het brandpunt
der politieke belangstelling plaatsten,
bleek het niet langer mogelijk de kunst
matige eenheid van de christelijke
partijen te bewaren.
De natuur was sterker dan de leer.
Eigenbelang en klassebelang zaaiden
verdeeldheid in de gelederen; werk
gevers en werknemers kwamen in
krachtig georganiseerde groepen tegen
over elkaar te staan; met de grootste
moeite kon de partijdiscipline althans
de uiterlijke eenheid nog redden.
Bij de christelijk-historischen en de
anti-revolutionairen ging de scheur
minder diep; toch is ook daar een barst
ontstaan; een dezer dagen te Utrecht
gehouden vergadering van midden
standers uit de kringen der genoemde
partijen gaf uiting aan de ontevreden
heid, die ook daar is gewekt door de
meegaandheid van hunne vertegen
woordigers in Kamer of gemeenteraad
met de arbeiderseischen; voorloopig
schijnt dit verzet tegen de partijleiding
echter alleen van plaatselijke beteekenis
te zijn.
Maar in de R. K. partij, waartoe zoo
wel machtige groepen van fabrikanten
als een groot aantal georganiseerde
industrie-arbeiders behooren, verbreed
de de scheur zich en veroorzaakte zij
een splitsing. Laat het overdreven zijn,
dat de heeren, die den strijd tegen de
politiek van Nolens en Aalberse aan
bonden, honderdduizend bewijzen van
instemming ontvingen, er valt niet aan
te twijfelen, of zij kunnen op den bijval
van een belangrijk deel van het R.K.
kiezers-korps rekenen. De door hen in
gang gebrachte beweging wordt ge
stuwd door toeloop van gelijkgezinden
uit het geheele land. Niet uit gebrek
aan aanhangers zal de Nieuw-Katho
lieke partij weinig kracht kunnen ont
plooien.
Maar wél bestaat de kans, dat zij bij
de komende verkiezingen niet zooveel
succes zal behalen als waarop zij zou
mogen rekenen krachtens het besef,
dat zij de meeningen van een groot
aantal Katholieken heeft vertolkt.
In de eerste plaats zal het haar
moeilijk vallen binnen de weinige maan
den, die voor de verkiezingen nog
verloopen, de organisatie te scheppen, die
voor het contact met de kiezers on
misbaar is.
En dan zij zal een geweldigen
tegenstand hebben te overwinnen: van
den Bond van R.K. kiesverenigingen,
van de groote meerderheid der R. K.
pers, en misschien nog van een andere
macht, die zich trouwens ook in
kiesvereenigingen en pers reeds kan
doen gelden, maar die bovendien over
zeer bijzondere middelen beschikt om
haar wil te doen zegevieren.
Jn den Bond van R. K. kiesvereeni
gingen vindt de nieuwe partij tegenover
zich de geschoolde kracht van politici,
die des te feller voor het herstel der
eenheid zullen strijden, omdat de hand
having daarvan hun zooveel hoofd
brekens heeft gekost; de mannen onder
wier leiding de R. K. staatspartij de
machtigste van alle is geworden, mede
door haar ijzeren discipline; van wie
velen zich ter wille van den invloed
hunner partij offers van overtuiging
hebben getroost om de opkomende
democratie binnen het partijverband
te houden en die het daarom te minder
zullen verkroppen, dat de stichters der
nieuwe partij niet bereid bleken tot
gelijke offervaardigheid.
De voorzitter van dien Bond, de heer
van Wijnbergen, heeft, toen zijne po
ging om op de Utrechtsche vergadering
de scheuring te voorkomen, bleek te
zullen mislukken, den strijd dan ook
openlijk aangekondigd: elk contact,
zoo sprak hij, is verbroken, wanneer de
vergadering besluit tot het indienen
van eigen lijsten. En daartoe besloot zij.
In dien strijd zal de Bond op de hulp
van de groote meerderheid der R.K.
pers kunnen rekenen, blijkens hetgeen
deze over de stichting der
NieuwKatholieke partij heeft geschreven.
Zoolang de actie van den heer
Cranenburgh c.s. alleen scheen te streven naar
het uitoefenen van invloed binnen de
oude partij, stelde een blad als De Tijd
zijne kolommen voor hem beschikbaar;
nu op den 7den April het besluit tot de
oprichting van een nieuwe partij werd
genomen, noemt het dien dag een
noodlottigen dag voor de Nederlandsche
Katholieken.
Maar nog een andere macht dan die
van den Bond of de pers kan de nieuwe
partij tot een kortstondig of althans
krachteloos leven doemen.
Toen de heer.van Cranenburgh op
de Utrechtsche vergadering rekenschap
gaf van zijne meening, dat zijn poli
tieke geestverwanten zich van het
indienen van afzonderlijke lijsten moes
ten onthouden, legde hij volgens
De Tijd den bijzondcren nadruk op
dit argument, dat alle personen, die
hij om der conscientie wille had ge
meend te moeten raadplegen, hem in
geweten hadden ontraden" met afzon
derlijke lijsten uit te komen.
En toen de heer van Wijnbergen het
een gewetenszaak noemde, of een Ka
tholiek zich tegenover de R. K. Staats
partij mocht stellen, voegde hij
volgens De Maasbode daaraan toe:
,,ik zeg dit niet zonder overleg met
degenen, die bevoegd zijn over
gewetenszaken te oordeelen".
Door de woordvoerders ter vergade
ring, die de stichting van een nieuwe
partij en het uitkomen met eigen
lijsten bepleitten, werd betwist, dat de
gewetenskwestie hier mocht worden
gesteld; en op de pertinente vraag van
een hunner, of de heer van Wijnbergen
een mandaat van de bisschoppen had
om te zeggen, wat hij gezegd had,
kwam geen antwoord ; maar wel had
de heer van Wijnbergen, toen een der
sprekers als zijn meening te kennen
gaf, dat geen der bisschoppen de kiezers
verplichten zou, op de lijst van de oude
R.K. partij te stemm<:~, door knikken
aangeduid, dat zulks wei zou gebeuren.
Zoodat men nog in onzekerheid ver
keert over de vraag, of het episcopaat
het voor de Katholieke kiezers tot een
gewetenszaak zal maken, geen steun
te verleenen aan de nieuwe partij.
Dat het episcopaat de splitsing be
treurt, mag men wel aannemen ; iets
anders echter is het, of de hooge
geestelijkheid de nieuwe partij openlijk
zal veroordeelen.
Voor bemoeienis met de politiek
schrikt zij zeker niet terug, getuige den
brief van 24 Mei 1921 aan den Algem.
Bond van R.K. kiesvereenigingen, waar
in het episcopaat, overtuigd dat het
belang van kerk en staat daardoor het
best zou worden gediend, zijn verlangen
te kennen gaf, dat de tot nu toe in de
politiek gevolgde samenwerking met
de christelijke partijen zou worden
bestendigd en zich beslist verklaarde
tegen het samengaan met de S.D.A.P.
Maar een inmenging van het episco
paat, wanneer het gevaar dreigt, dat
de iR.K. staatspartij met de S.D.A.P
arm in arm zal gaan, is eerder begrij
pelijk al is voor de Centrum-partij
in Duitschland zulk een omgang toe
gelaten dan een verbod aan Katho
lieken, wier katholiciteit onverdacht
Mlllllllll MIIIUIIIIIIIIIIIMIIIMJIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIUI HUI IIIH Illllllll
llllllllllllllllllllltllHHflIllllllflIIIIIIIIIMHItMIIIIIIIIIIHHMIMMMIItlllllll
TVGÉNQÖfEN
ANDRÉSALMON
n
Er bestaat wel eenheid van toon in het
werk van Salmon, maar er ligt toch een heele
afstand tusschen de grillige romantiek van
zijn jeugdige verzen en het proza van zijn
laatste romans.
Zij geven een harde noot te kraken. Lectuur
voor uitspanning is het niet. Het is
hcrfststemming en van laten herfst, de dingen be
ginnen hun geraamte te toonen. Het leven
dringt zich op met een trek van wreedheid.
Herinnert ge u, uit Baudelaire's Petits
Poèmes en prose, den uitgang van den man
met zijn geliefde, die een heerlijken dag in
volle overeenstemming van hart en van geest
met haar hoopt te besluiten? Terwijl zij bezig
zijn aan hun maal, komt een arme, een fat
soenlijke arme, met zijn kinderen naar hen
kijken. Die daar in het restaurant zit, voelt
de wanhoop van den ongelukkige, en heeft
innig medelijden met den honger van de
kleinen. Hij ziet zijn geliefde aan: Laat toch
dat volk wegjagen", zegt zij hem, zij hin
deren mij". Het samengevoelen van de twee
is verscheurd.
Ik geef maar even het schema aan van het
verhaaltje. De manier waarop het door
Baudelaire wordt verteld doet denken aan
Salmon's groote verhaal: La negrosse du
Sacre-Cocur.
De roman is reeds een paar jaar geleden
verschenen; de titel is wat al te luidsprekend
gekozen en zegt alleen dat een der personen
een weinig donker is getint door negerbloed
en dat de localiteit is te vinden op de hoogte
van Montmartre onder de schaduw van de
kerk, aan het Heilige Hart gewijd.
Meer dan dertig jaar is er voorbijgegaan
sinds ik daar in het Montmartre van de be
faamde café's en van de arme schilders,
in het Montmartre van de menschen van alle
mogelijke en onmogelijke beroepen, en van de
boeven en schandjongens en schandmeidcn,
meer dan dertig is het geleden dat ik met
Marcel Schwob er een bezoek bracht aan
Aristide Briand, den volkszanger, zooals
hij zich noemde, op den hoek van de
Wilgenstraat, aan het uiterste eind van de rue
Lépie en van Parijs. Zijn domein overzag
een deel van de Seine-vaflei en van de heuvels
aan den anderen kant.
Men moest den plek met ten minste n
oog van verbeelding aanzien en men kon zich
geen rustiger buitenverblijf denken; Briand
vertelde hóe hij lederen avond langs eenzame
paden naar zijn woning optrok, brutaal
zingend en met de zweep kloppend om het
geboefte van zich af te houden, maar een
pistool had hij op zak.
In dat Montmartre met zijn loensche kroe
gen en bedrijven, mysterieus en open als
Parijsch leven op straat; dichtgebouwd en
bouwvallig en dan wér niet woeste ruimten;
heilig door zijn koe pel kerk verrezen om het
misdrijf der Commune te boeten en heilloos
door zijn sluipend? nc'vclg, stallen, laat
Salmon ziin menschep zich bjwugen.
Heel eenvoudig en lui l natuurlijk.
Hij heeft de gaaf om te maken dat zijn
personen er dadelijk zijn, zonder beschrijving
of uitvoer!" bijwerk.
Kukel een reijei [ystcodt hij er aan om te
zegg'n dat Montmartre, v; i e er zich ook
komen vestigen, behoort aan i!c armen.
Aan de w.rkiui zonder werk, aan de huis
vrouwen die zich afmartelen en er worden
afgemarteld, aan de kinderen die daar rond
zwerven, aan de bedelaars van het Sacr
Coeur, aan de dichters die van kou omkomen.
Zij hebben daar hun rijk. Hen kon men er niet
vandaan jagen.
De armen zingen om hun verdriet te troos
ten, om hun kind te wiegen, om uw hart te
roeren.
Dat zijn geen lenteliederen, liet gansene
jaar is egaal voor hen; zij kennen geen sei
zoenen.
Het is het rijk van de miserie; en het heeft
toch zijn trots en zijn glorie; het leeft mee
het leven van Parijs, het gaat daarin vooraan
dikwijls. Is er bloed noodig voor den opstand,
dan met een sprong is de onrust op de hoogte
van Montmartre aangeland. Parijs, de eerste
wereldstad, is het land aan zijn horizon.
Zoo spreekt het koor. Men moet die woorden
voortdurend door het verhaal heen hooren.
Het begint in den vroegen morgen om tien
uur, wanneer het nog zeer stil is op straat.
De jonge dichter Florimond Daubelle in
een grijze overjas, dichtgeknoopt over zijn
rose pyjama, met zijn bloote voeten in zware
vilten schoenen, ziin hoofd gedoken in een
geruite pet, ging ongedwongen over den weg,
alsof hij zich volstrekt niet geneerde om zijn
dwaas costuum, hij die toch 's avonds keurig
gedost in de beste gezelschappen van de
'hoofdstad verscheen.
Uit een kleine horiogemakerswerkplaats
kwam een stoere man niet een prooien
l'ananiahoed op ziin getaand gezicht te voorschijn,
een paar matrozen favoris gaven hem het
aspect van een zeeman. Dat was de indruk
dien hij won maken.
Al zoo vroeg op, mijnheer Bontlior !"
vroeg de j;>:igc dichter.
En gijzijf, mijnheer Danbeüe?"
O zoo ver ben ik nou niet; excuseer me
dat ik u <ieen hand geef".
Florimond hield er zorgzaam evn pan in,
is, om een nieuwe partij te stichten,
daar de oude hun te veel naar de arbei
ders lonkt.
Gesteld echter, dat gebeurt, wat de
heer van Wijnbergen voor niet onmo
gelijk schijnt te houden, zullen de
Nederlandsche Katholieken, die tot
de nieuwe partij zijn toegetreden, zich
dan onderwerpen aan een voorschrift
van hunne bisschoppen omtrent de
politieke gedragslijn, die zij hebben te
volgen ?
In de Duitsche geschiedenis is er een
bekend voorbeeld, dat de Katholieken
zelfs aan hunne hoogste autoriteit op
geestelijk gebied de gehoorzaamheid
hebben geweigerd, toen deze zich in de
practische politiek wilde doen gelden.
Toen Bismarck in 1887 ook op de
oppositie van het Centrum stuitte bij
de zoogen. Septennaats-wet (de wet,
waarbij de sterkte van het leger in
vredestijd voor zeven jaar werd vast
gelegd), greep, op zijn verzoek, Paus
Leo XIII in en liet deze, door den
staatssecretaris Kardinaal Jacobini, aan
het Centrum weten, dat het belang der
Kerk door de aanneming der wet zou
worden gediend; desondanks werd de
wet, mede door toedoen van het Cen
trum, verworpen.
Ook de Katholieken weten dus onder
scheid te maken tusschen
gewetenszaken, waarin zij zich naar de uitspraak
der Kerk hebben te richten, en vraag
stukken van practische politiek, waarin
zij hun eigen meening kunnen volgen,
ook al wijkt die af van wat de kerke
lijke autoriteiten als wenschelijk of
noodig beschouwen.
En de mogelijkheid is dus niet uit
gesloten, dat een eventueel verbod van
de Nederlandsche bisschoppen om zich
bij de Nieuw-Katholieke partij aan te
sluiten of op hare lijsten te stemmen,
niet door alle Katholieken zou worden
opgevolgd.
Maar ter wille van een meer rationeele
partijformatie moet men toch maai
hopen, dat de Katholieken, die zich van
de oude partij hebben afgescheiden, niet
op deze proef worden gesteld.
Want een deel hunner zou vermoede
lijk geen weerstand bieden aan den druk.
En aan een Katholieke partij, die
door de geestelijkheid werd tegen
gewerkt, zou geen lang, en in elk geval
geen voorspoedig leven beschoren zijn.
En onverschillig of men dezelfde
meeningen koestert omtrent sociale
politiek als de nieuwe partij, dan wel
of men deze verwerpt, moet men haar
toch het beste toewenschen.
Want langs de lijn, d ie zij in hoofdzaak
heeft aangegeven, moet ook in de
overige kerkelijke partijen de scheiding
worden voltrokken.
Alleen wanneer het thans door de
Katholieken gegeven voorbeeld bij de
zusterpartijen in de coalitie navolging
vindt, bestaat er kans, dat wij voor
goed van de antithese verlost worden
en dat er eindelijk weer zuiverheid in
de politiek komt.
Maar dit proces vereischt eenigen
tijd ; in den zomer van 1922, bij de ver
kiezingen, zal het nog troebel zijn in
onze politieke wateren.
KERNRAMP
KOLONIËN
AUTONOMIE VAN INDI
Er is, naast veel verschil, een treffende
overeenkomst in den ontwikkelingsgang der
zelistandigheidsbeweging in Britsch- en in
Nederlandsen-Indië.
Het ligt niet in de bedoeling van dit artikel
een doorgaande parallel tusschen die beide te
trekken. Enkel zij de aandacht gevestigd op
de overeenkomst ten aanzien van n punt,
voor ons van actueel belang: de Home
Rulebeweging onder leiding van mevrouw Besant
met medewerking van den father of Indian
unrest", wijlen Tilak, gedurende de periode
voorafgaande aan de bekende verklaring van
Lord Montagu omtrent den nieuwen koers,
dien de Engelsche politiek ten opzichte van
Britsch-Indië voortaan (na Aug. 1917) zou
volgen, en de thans in Nederlandsch-Indië op
touw gezette beweging onder de leuze:
autonomie van Indië," eveneens in een tijd
perk, waarin ingrijpende hervormingen met
betrekking tot de regeling der verhouding
tusschen moederland en kolonie in vergevor
derde voorbereiding zijn.
Beide bewegingen beoogen: autonomie
voor de kolonie. Met den term autonomie"
wordt veel geschermd; het kan daarom zijn
nut hebben, ter voorkoming van misverstand,
de juiste beteekenis van dien term even vast
te i egge n.
Autonomie, het recht tot regeling en be
stuur der eigen huishouding is, practisch
gesproken, geen vastomlijnd begrip. Immers,
autonomie kan meer of minder beperkt, meer
of minder vergaand zijn. Alleen de autonome
Staat is souverein en dus ten aanzien van zijne
huishouding uit staatsrechtelijk oogpunt al
machtig. Een autonoom Staatsdeel zal zich
altijd in de uitoefening van zijn regelingsmacht
min of meer beperkt zien door den Staat of
door een Staatsdeel van hoogere orde. Zoo
ook een kolonie. Men kan zich echter zeer
wel twee koloniën naast elkaar denken, beide
autonoom, beide dus tot op zekere hoogte
vrij in de regeling en het bestuur harer eigen
huishouding, maar waarvan toch de eene in
de regeling van hare inwendige aangelegen
heden aan meer beperkingen gebonden is
dan de andere.
Dit vooropgesteld, dient men bij het stel
len \an den eisch van autonomie vooreenig
Staatsdeel (ook kolonie) zich degelijk re
kenschap te geven van den omvang der ver
langde autonomie.
Op dien omvang toch komt het aan. Er
zijn - dit geidt zoowel voor Rritsch- sis
Nederlandsch-Indië nagenoeg geen
principieele tegenstanders van toekenning van
autonomie aan de kolonie. Vrijwel iedereen
wenscht haar eene grootere mate van zelf
standigheid te verlcenen; het verschil betreft
de mate der al dadelijk toe te kennen zelf
standigheid en het tempo van uitbreiding.
De term autonomie" zonder nadere
preciseering is daarom voor allerlei uitleg
vatbaar en kan, wanneer hij slechts in
algeineenen zin gebruikt wordt ten behoeve
van een staatkundig onontwikkeld publiek:
in volksvergaderingen, vlugschriften, e.d.,
derhalve in hooge mate misleidend zijn.
Zoowel in Britsch- als in Nederlandsch-In
dië heeft het woord autonomie dienst gedaan
als lokkende leuze, onvermijdelijk bij sommi
gen het denkbeeld van onafhankelijkheid
opwekkende, dat deze groep meesleepte, bij
minder extremistisch gezinden in elk geval
een min of meer vaag idee wekkende van
grootere zelfstandigheid, van grooter politieke
macht, dat uiteraard velen dezer gretig
volgen deed. Hoe talrijker echter de staat
kundig weinig bewuste menigte, welke zich
onder deze leuze schaart, des te zekerder
mag worden aangenomen, dat de overgroote
meerderheid zich geen scherp waarschijn
lijk zelfs in het geheel geen beeld heeft
gevormd van wat die leuze in concreto
betcekent.
De autonomie-van-Indië-beweging heeft
althans in de motie, voorgesteld op de in
Indië gehouden openbare vergaderingen van
29 Januari j.l. en in den oproep van haar
comitéin zoover aangegeven wat zij
onder autonomie verstaat, dat zij ter zake
verwijst naar de beginselen, neergelegd in de
IHIIIIIMUMIIIIIIIIIlllllltlll
ik ben de melk gaan halen voor mijn kleinen
angora kat, de schelm zou mij geen rust
laten, zoo hij niet precies op tijd zijn melk
had. Nu mag i k wee r indommelen. Van middag
om vijf, dan krijgt hij zijn lever. Ah ! monsieur
Bouthor, on a bien du mal quand on lève
un enfant".
Ik ben mijn knol gaan halen van den
horlogemaker", zei de Bouthor, niets bij
zonders, maar het is een souvenir dat keizer
Maximiliaan naar Mexico heeft meegebracht".
Daiibclle kende het verhaal, had er niet
veel ooren naar.
Verzen gemaakt, mijnheer Daubelle?"
zei de goedige reus....
Op die manier komen wij in den kring
die on de hoogte van Montmartre huist.
Men denkt daarbij misschien aan de opening
van Mnrger's La ric itc Bohème. Inderdaad
is het een krachtiger en breeder opgezet
tafereel. Fantastische humor komt ons het
eerst tegemoet. De man met den Panama hoed,
Médéric Bouthor is een charge als Dickens
van zijn personen maakte. Hij heeft zijn manie.
Een sterke kerel, maar timide, heeft hij,
die over middelen had te beschikken, zijn
verbeelding gevoed met zeerooversverhaien
en met tooneelen van het Mexicaansche
planterslevcn. Hij wil zijn zeebonken en
haciendabezit'.ers-bestaan realiseeren.
Waar kan hij anders het onmogelijke
volvoeren dan op de hoogte van Montmartre V
In een open ruimte door een planken om
heining ingesloten, heeft hij zijn hut gebouwd,
zijn verzamelingen van exotische wapenen
en afgoden vcrcenigd, rhum, den drank der
zeeronvers, ondergebracht en is hij begonnen
me! de cultuur van Oostersclte gewassen.
Wat Ivni noi; ontbreekt is een slavin, een we
zen in pi'.'iciii'ig gewaad dat hem op zijn wen
ken !;-L-lrmr/aamt, en dat op ieder zeeroovers
gelag aanwezig moet zijn. Hij zal haar ver
werven, zijn nei/erin.
Te gauw moet men hier niet gaan spreken
van een onzinnige voorstelling. In werkelijk
heid bestaat er een traditie te Montmartre
van den planter" die in zijn plantage"
zich toegelegd heeft op het verbouwen van
tropische planten.
En het exterioriseeren van verbeeldings
elementen is toch een bekend feit. De groote
romantiek berust daarop, de klieken van de
romantiek in burgerlijke dagen zijn ook nog
een voedsel van den geest geweest. Laten de
Dickens figuren wat bekrompener zijn ge
weest in hun ties en maniën, van aard zijn zij
't zelfde verschijnsel en Méderic Bouthor is
niet meer dan een groote philistijn, een on
schadelijke dwaas voor de vrienden die om
hem en met hem lachen, zoolang hij on
schadelijk blijft.
AndréSalmon plaatst als een tweede
zuil van zijn verhaal, vlak in de buurt van
Méderic Bouthor, zijn onbezonnen heilige.
Septime Fibur, vervuld van een dwaze vreug
devolle vroomheid, waar het pas geeft.
Ook hij is een krachtige man met de gezonde
kleur van een boer of een zeeman, maar hij
schuilt weg in een donker armoedig vertrek,
uitziend op een binnenplein van een steeg
waar nooit de zon schijnt, en dat alleen door
een nauwe gang is te bereiken. Daar werkt
hij voor zijn karig levensonderhoud als schrij
ver, bij de walmende pctroleumlamp.
Een knap man, wondermooi geweest zelfs.
in zijn jeugd. Zoo noodig kan hij, zeker van
zichzelf, zich in de wereld vertoonen. Mon
sieur Septime Fébur noemt hem eerbiedig
Montmartre.
Hij is een realiteit als de ander, neen.
hij is meer; hij is een portret, zoo hebben wij,
voor een begin, ten minste de twee pilaren
bij den ingang van La nc'^ressc du
SacrcCncur voor oogen.
W. G. C. B Y V A N C K