De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 15 april pagina 1

15 april 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N0. 8388 Zaterdag 15 April A°. 1932 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN K A MP Redacteuren: H. BRUGMANS, FREDERIK VAN EEDEN, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF [Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f0.25. Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam INHOUD : I. De nieuw-katholieke partij, door Prof. Dr. O. W. Kern kamp. Tijdgenooten, door Dr. W. O. C. Byvanck. Autonomie van Indië, door Prof.D.W.Stibbe. 2 Uit Frankrijk's Zuiden, door Dr. N. v. d. Laan. Krekelzang, door J. H. Speenhoff. 3. Zonder boordje, door Dr. E. Bone bakker. Joodsche heiligen II, door Dr. F. van Eeden.?5. Bijkomstigheden.door Annie Salomons. Roma, door Ellen Forest. Kauwtjes, door Jac. P. Thijsse. 7. Le Salon des Indépendants 1922, door Conrad Kickert. Goethe's Faust, door C. S. Adama van Scheltema. 8. Boekbespreking, door Prof. Dr. H. Brugmans en Herman Middendorp. Nieuwe Fransche boeken, door J. Greshoff. De Steek onder water", teekening van Jordaan.?Dram. Kroniek, door Top Naeff. 9. Op den Economischen uitkijk, door Jhr.Mr. H. Smissaert. 10. Uit het Kladschrift van Jantje Ruize-rijmen, Charivarius, Gcede boeken en Buitenl. humor, door Charivaria. Ontcijferkunst, door Frima. 11. De burgeroorlog in Ierland, teekening van Joh. Braakensiek. De nieuwe R. K. stembus, teekening van George van Raemdonck. Rijm-kronyck ; 't Schietgat, door Melis Stoke, met teekeningen van Is. van Mens. Omslag: Juffrouw Peters, doorM. van Oss. Bijvoegsel: De behandeling der vlootwet uitgesteld, teekening van Joh. Braakensiek. MIIIIIIIIIIIIIIMHItlllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIItlllllllllllfUmillllllllllHIUII DE NIEUW-KATHOLIEKE PARTIJ 7 April 1922 kan in de geschiedenis der binnenlandscljg politiek van Neder land een belangrijke datum worden. Op dien dag toch werd de NieuwKatholieke partij gesticht. Dat beteekent: de verwerping van het beginsel der antithese, dat jaren lang onze politiek beheerschte; immers de erkenning, dat overeenstemming van algemeen-christelijke levensopvat ting, ja zelfs gelijkheid van godsdien stige overtuiging geen waarborg biedt voor eenheid van meening in sociale politiek. Zoolang de schoolstrijd werd gevoerd, kon de antithese worden gehandhaafd; toen de voorstanders der confessioneele school de volkomen overwinning had den behaald en tegelijkertijd de wereld gebeurtenissen ook hier te lande de sociale vraagstukken in het brandpunt der politieke belangstelling plaatsten, bleek het niet langer mogelijk de kunst matige eenheid van de christelijke partijen te bewaren. De natuur was sterker dan de leer. Eigenbelang en klassebelang zaaiden verdeeldheid in de gelederen; werk gevers en werknemers kwamen in krachtig georganiseerde groepen tegen over elkaar te staan; met de grootste moeite kon de partijdiscipline althans de uiterlijke eenheid nog redden. Bij de christelijk-historischen en de anti-revolutionairen ging de scheur minder diep; toch is ook daar een barst ontstaan; een dezer dagen te Utrecht gehouden vergadering van midden standers uit de kringen der genoemde partijen gaf uiting aan de ontevreden heid, die ook daar is gewekt door de meegaandheid van hunne vertegen woordigers in Kamer of gemeenteraad met de arbeiderseischen; voorloopig schijnt dit verzet tegen de partijleiding echter alleen van plaatselijke beteekenis te zijn. Maar in de R. K. partij, waartoe zoo wel machtige groepen van fabrikanten als een groot aantal georganiseerde industrie-arbeiders behooren, verbreed de de scheur zich en veroorzaakte zij een splitsing. Laat het overdreven zijn, dat de heeren, die den strijd tegen de politiek van Nolens en Aalberse aan bonden, honderdduizend bewijzen van instemming ontvingen, er valt niet aan te twijfelen, of zij kunnen op den bijval van een belangrijk deel van het R.K. kiezers-korps rekenen. De door hen in gang gebrachte beweging wordt ge stuwd door toeloop van gelijkgezinden uit het geheele land. Niet uit gebrek aan aanhangers zal de Nieuw-Katho lieke partij weinig kracht kunnen ont plooien. Maar wél bestaat de kans, dat zij bij de komende verkiezingen niet zooveel succes zal behalen als waarop zij zou mogen rekenen krachtens het besef, dat zij de meeningen van een groot aantal Katholieken heeft vertolkt. In de eerste plaats zal het haar moeilijk vallen binnen de weinige maan den, die voor de verkiezingen nog verloopen, de organisatie te scheppen, die voor het contact met de kiezers on misbaar is. En dan zij zal een geweldigen tegenstand hebben te overwinnen: van den Bond van R.K. kiesverenigingen, van de groote meerderheid der R. K. pers, en misschien nog van een andere macht, die zich trouwens ook in kiesvereenigingen en pers reeds kan doen gelden, maar die bovendien over zeer bijzondere middelen beschikt om haar wil te doen zegevieren. Jn den Bond van R. K. kiesvereeni gingen vindt de nieuwe partij tegenover zich de geschoolde kracht van politici, die des te feller voor het herstel der eenheid zullen strijden, omdat de hand having daarvan hun zooveel hoofd brekens heeft gekost; de mannen onder wier leiding de R. K. staatspartij de machtigste van alle is geworden, mede door haar ijzeren discipline; van wie velen zich ter wille van den invloed hunner partij offers van overtuiging hebben getroost om de opkomende democratie binnen het partijverband te houden en die het daarom te minder zullen verkroppen, dat de stichters der nieuwe partij niet bereid bleken tot gelijke offervaardigheid. De voorzitter van dien Bond, de heer van Wijnbergen, heeft, toen zijne po ging om op de Utrechtsche vergadering de scheuring te voorkomen, bleek te zullen mislukken, den strijd dan ook openlijk aangekondigd: elk contact, zoo sprak hij, is verbroken, wanneer de vergadering besluit tot het indienen van eigen lijsten. En daartoe besloot zij. In dien strijd zal de Bond op de hulp van de groote meerderheid der R.K. pers kunnen rekenen, blijkens hetgeen deze over de stichting der NieuwKatholieke partij heeft geschreven. Zoolang de actie van den heer Cranenburgh c.s. alleen scheen te streven naar het uitoefenen van invloed binnen de oude partij, stelde een blad als De Tijd zijne kolommen voor hem beschikbaar; nu op den 7den April het besluit tot de oprichting van een nieuwe partij werd genomen, noemt het dien dag een noodlottigen dag voor de Nederlandsche Katholieken. Maar nog een andere macht dan die van den Bond of de pers kan de nieuwe partij tot een kortstondig of althans krachteloos leven doemen. Toen de heer.van Cranenburgh op de Utrechtsche vergadering rekenschap gaf van zijne meening, dat zijn poli tieke geestverwanten zich van het indienen van afzonderlijke lijsten moes ten onthouden, legde hij volgens De Tijd den bijzondcren nadruk op dit argument, dat alle personen, die hij om der conscientie wille had ge meend te moeten raadplegen, hem in geweten hadden ontraden" met afzon derlijke lijsten uit te komen. En toen de heer van Wijnbergen het een gewetenszaak noemde, of een Ka tholiek zich tegenover de R. K. Staats partij mocht stellen, voegde hij volgens De Maasbode daaraan toe: ,,ik zeg dit niet zonder overleg met degenen, die bevoegd zijn over gewetenszaken te oordeelen". Door de woordvoerders ter vergade ring, die de stichting van een nieuwe partij en het uitkomen met eigen lijsten bepleitten, werd betwist, dat de gewetenskwestie hier mocht worden gesteld; en op de pertinente vraag van een hunner, of de heer van Wijnbergen een mandaat van de bisschoppen had om te zeggen, wat hij gezegd had, kwam geen antwoord ; maar wel had de heer van Wijnbergen, toen een der sprekers als zijn meening te kennen gaf, dat geen der bisschoppen de kiezers verplichten zou, op de lijst van de oude R.K. partij te stemm<:~, door knikken aangeduid, dat zulks wei zou gebeuren. Zoodat men nog in onzekerheid ver keert over de vraag, of het episcopaat het voor de Katholieke kiezers tot een gewetenszaak zal maken, geen steun te verleenen aan de nieuwe partij. Dat het episcopaat de splitsing be treurt, mag men wel aannemen ; iets anders echter is het, of de hooge geestelijkheid de nieuwe partij openlijk zal veroordeelen. Voor bemoeienis met de politiek schrikt zij zeker niet terug, getuige den brief van 24 Mei 1921 aan den Algem. Bond van R.K. kiesvereenigingen, waar in het episcopaat, overtuigd dat het belang van kerk en staat daardoor het best zou worden gediend, zijn verlangen te kennen gaf, dat de tot nu toe in de politiek gevolgde samenwerking met de christelijke partijen zou worden bestendigd en zich beslist verklaarde tegen het samengaan met de S.D.A.P. Maar een inmenging van het episco paat, wanneer het gevaar dreigt, dat de iR.K. staatspartij met de S.D.A.P arm in arm zal gaan, is eerder begrij pelijk al is voor de Centrum-partij in Duitschland zulk een omgang toe gelaten dan een verbod aan Katho lieken, wier katholiciteit onverdacht Mlllllllll MIIIUIIIIIIIIIIIMIIIMJIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIUI HUI IIIH Illllllll llllllllllllllllllllltllHHflIllllllflIIIIIIIIIMHItMIIIIIIIIIIHHMIMMMIItlllllll TVGÉNQÖfEN ANDRÉSALMON n Er bestaat wel eenheid van toon in het werk van Salmon, maar er ligt toch een heele afstand tusschen de grillige romantiek van zijn jeugdige verzen en het proza van zijn laatste romans. Zij geven een harde noot te kraken. Lectuur voor uitspanning is het niet. Het is hcrfststemming en van laten herfst, de dingen be ginnen hun geraamte te toonen. Het leven dringt zich op met een trek van wreedheid. Herinnert ge u, uit Baudelaire's Petits Poèmes en prose, den uitgang van den man met zijn geliefde, die een heerlijken dag in volle overeenstemming van hart en van geest met haar hoopt te besluiten? Terwijl zij bezig zijn aan hun maal, komt een arme, een fat soenlijke arme, met zijn kinderen naar hen kijken. Die daar in het restaurant zit, voelt de wanhoop van den ongelukkige, en heeft innig medelijden met den honger van de kleinen. Hij ziet zijn geliefde aan: Laat toch dat volk wegjagen", zegt zij hem, zij hin deren mij". Het samengevoelen van de twee is verscheurd. Ik geef maar even het schema aan van het verhaaltje. De manier waarop het door Baudelaire wordt verteld doet denken aan Salmon's groote verhaal: La negrosse du Sacre-Cocur. De roman is reeds een paar jaar geleden verschenen; de titel is wat al te luidsprekend gekozen en zegt alleen dat een der personen een weinig donker is getint door negerbloed en dat de localiteit is te vinden op de hoogte van Montmartre onder de schaduw van de kerk, aan het Heilige Hart gewijd. Meer dan dertig jaar is er voorbijgegaan sinds ik daar in het Montmartre van de be faamde café's en van de arme schilders, in het Montmartre van de menschen van alle mogelijke en onmogelijke beroepen, en van de boeven en schandjongens en schandmeidcn, meer dan dertig is het geleden dat ik met Marcel Schwob er een bezoek bracht aan Aristide Briand, den volkszanger, zooals hij zich noemde, op den hoek van de Wilgenstraat, aan het uiterste eind van de rue Lépie en van Parijs. Zijn domein overzag een deel van de Seine-vaflei en van de heuvels aan den anderen kant. Men moest den plek met ten minste n oog van verbeelding aanzien en men kon zich geen rustiger buitenverblijf denken; Briand vertelde hóe hij lederen avond langs eenzame paden naar zijn woning optrok, brutaal zingend en met de zweep kloppend om het geboefte van zich af te houden, maar een pistool had hij op zak. In dat Montmartre met zijn loensche kroe gen en bedrijven, mysterieus en open als Parijsch leven op straat; dichtgebouwd en bouwvallig en dan wér niet woeste ruimten; heilig door zijn koe pel kerk verrezen om het misdrijf der Commune te boeten en heilloos door zijn sluipend? nc'vclg, stallen, laat Salmon ziin menschep zich bjwugen. Heel eenvoudig en lui l natuurlijk. Hij heeft de gaaf om te maken dat zijn personen er dadelijk zijn, zonder beschrijving of uitvoer!" bijwerk. Kukel een reijei [ystcodt hij er aan om te zegg'n dat Montmartre, v; i e er zich ook komen vestigen, behoort aan i!c armen. Aan de w.rkiui zonder werk, aan de huis vrouwen die zich afmartelen en er worden afgemarteld, aan de kinderen die daar rond zwerven, aan de bedelaars van het Sacr Coeur, aan de dichters die van kou omkomen. Zij hebben daar hun rijk. Hen kon men er niet vandaan jagen. De armen zingen om hun verdriet te troos ten, om hun kind te wiegen, om uw hart te roeren. Dat zijn geen lenteliederen, liet gansene jaar is egaal voor hen; zij kennen geen sei zoenen. Het is het rijk van de miserie; en het heeft toch zijn trots en zijn glorie; het leeft mee het leven van Parijs, het gaat daarin vooraan dikwijls. Is er bloed noodig voor den opstand, dan met een sprong is de onrust op de hoogte van Montmartre aangeland. Parijs, de eerste wereldstad, is het land aan zijn horizon. Zoo spreekt het koor. Men moet die woorden voortdurend door het verhaal heen hooren. Het begint in den vroegen morgen om tien uur, wanneer het nog zeer stil is op straat. De jonge dichter Florimond Daubelle in een grijze overjas, dichtgeknoopt over zijn rose pyjama, met zijn bloote voeten in zware vilten schoenen, ziin hoofd gedoken in een geruite pet, ging ongedwongen over den weg, alsof hij zich volstrekt niet geneerde om zijn dwaas costuum, hij die toch 's avonds keurig gedost in de beste gezelschappen van de 'hoofdstad verscheen. Uit een kleine horiogemakerswerkplaats kwam een stoere man niet een prooien l'ananiahoed op ziin getaand gezicht te voorschijn, een paar matrozen favoris gaven hem het aspect van een zeeman. Dat was de indruk dien hij won maken. Al zoo vroeg op, mijnheer Bontlior !" vroeg de j;>:igc dichter. En gijzijf, mijnheer Danbeüe?" O zoo ver ben ik nou niet; excuseer me dat ik u <ieen hand geef". Florimond hield er zorgzaam evn pan in, is, om een nieuwe partij te stichten, daar de oude hun te veel naar de arbei ders lonkt. Gesteld echter, dat gebeurt, wat de heer van Wijnbergen voor niet onmo gelijk schijnt te houden, zullen de Nederlandsche Katholieken, die tot de nieuwe partij zijn toegetreden, zich dan onderwerpen aan een voorschrift van hunne bisschoppen omtrent de politieke gedragslijn, die zij hebben te volgen ? In de Duitsche geschiedenis is er een bekend voorbeeld, dat de Katholieken zelfs aan hunne hoogste autoriteit op geestelijk gebied de gehoorzaamheid hebben geweigerd, toen deze zich in de practische politiek wilde doen gelden. Toen Bismarck in 1887 ook op de oppositie van het Centrum stuitte bij de zoogen. Septennaats-wet (de wet, waarbij de sterkte van het leger in vredestijd voor zeven jaar werd vast gelegd), greep, op zijn verzoek, Paus Leo XIII in en liet deze, door den staatssecretaris Kardinaal Jacobini, aan het Centrum weten, dat het belang der Kerk door de aanneming der wet zou worden gediend; desondanks werd de wet, mede door toedoen van het Cen trum, verworpen. Ook de Katholieken weten dus onder scheid te maken tusschen gewetenszaken, waarin zij zich naar de uitspraak der Kerk hebben te richten, en vraag stukken van practische politiek, waarin zij hun eigen meening kunnen volgen, ook al wijkt die af van wat de kerke lijke autoriteiten als wenschelijk of noodig beschouwen. En de mogelijkheid is dus niet uit gesloten, dat een eventueel verbod van de Nederlandsche bisschoppen om zich bij de Nieuw-Katholieke partij aan te sluiten of op hare lijsten te stemmen, niet door alle Katholieken zou worden opgevolgd. Maar ter wille van een meer rationeele partijformatie moet men toch maai hopen, dat de Katholieken, die zich van de oude partij hebben afgescheiden, niet op deze proef worden gesteld. Want een deel hunner zou vermoede lijk geen weerstand bieden aan den druk. En aan een Katholieke partij, die door de geestelijkheid werd tegen gewerkt, zou geen lang, en in elk geval geen voorspoedig leven beschoren zijn. En onverschillig of men dezelfde meeningen koestert omtrent sociale politiek als de nieuwe partij, dan wel of men deze verwerpt, moet men haar toch het beste toewenschen. Want langs de lijn, d ie zij in hoofdzaak heeft aangegeven, moet ook in de overige kerkelijke partijen de scheiding worden voltrokken. Alleen wanneer het thans door de Katholieken gegeven voorbeeld bij de zusterpartijen in de coalitie navolging vindt, bestaat er kans, dat wij voor goed van de antithese verlost worden en dat er eindelijk weer zuiverheid in de politiek komt. Maar dit proces vereischt eenigen tijd ; in den zomer van 1922, bij de ver kiezingen, zal het nog troebel zijn in onze politieke wateren. KERNRAMP KOLONIËN AUTONOMIE VAN INDI Er is, naast veel verschil, een treffende overeenkomst in den ontwikkelingsgang der zelistandigheidsbeweging in Britsch- en in Nederlandsen-Indië. Het ligt niet in de bedoeling van dit artikel een doorgaande parallel tusschen die beide te trekken. Enkel zij de aandacht gevestigd op de overeenkomst ten aanzien van n punt, voor ons van actueel belang: de Home Rulebeweging onder leiding van mevrouw Besant met medewerking van den father of Indian unrest", wijlen Tilak, gedurende de periode voorafgaande aan de bekende verklaring van Lord Montagu omtrent den nieuwen koers, dien de Engelsche politiek ten opzichte van Britsch-Indië voortaan (na Aug. 1917) zou volgen, en de thans in Nederlandsch-Indië op touw gezette beweging onder de leuze: autonomie van Indië," eveneens in een tijd perk, waarin ingrijpende hervormingen met betrekking tot de regeling der verhouding tusschen moederland en kolonie in vergevor derde voorbereiding zijn. Beide bewegingen beoogen: autonomie voor de kolonie. Met den term autonomie" wordt veel geschermd; het kan daarom zijn nut hebben, ter voorkoming van misverstand, de juiste beteekenis van dien term even vast te i egge n. Autonomie, het recht tot regeling en be stuur der eigen huishouding is, practisch gesproken, geen vastomlijnd begrip. Immers, autonomie kan meer of minder beperkt, meer of minder vergaand zijn. Alleen de autonome Staat is souverein en dus ten aanzien van zijne huishouding uit staatsrechtelijk oogpunt al machtig. Een autonoom Staatsdeel zal zich altijd in de uitoefening van zijn regelingsmacht min of meer beperkt zien door den Staat of door een Staatsdeel van hoogere orde. Zoo ook een kolonie. Men kan zich echter zeer wel twee koloniën naast elkaar denken, beide autonoom, beide dus tot op zekere hoogte vrij in de regeling en het bestuur harer eigen huishouding, maar waarvan toch de eene in de regeling van hare inwendige aangelegen heden aan meer beperkingen gebonden is dan de andere. Dit vooropgesteld, dient men bij het stel len \an den eisch van autonomie vooreenig Staatsdeel (ook kolonie) zich degelijk re kenschap te geven van den omvang der ver langde autonomie. Op dien omvang toch komt het aan. Er zijn - dit geidt zoowel voor Rritsch- sis Nederlandsch-Indië nagenoeg geen principieele tegenstanders van toekenning van autonomie aan de kolonie. Vrijwel iedereen wenscht haar eene grootere mate van zelf standigheid te verlcenen; het verschil betreft de mate der al dadelijk toe te kennen zelf standigheid en het tempo van uitbreiding. De term autonomie" zonder nadere preciseering is daarom voor allerlei uitleg vatbaar en kan, wanneer hij slechts in algeineenen zin gebruikt wordt ten behoeve van een staatkundig onontwikkeld publiek: in volksvergaderingen, vlugschriften, e.d., derhalve in hooge mate misleidend zijn. Zoowel in Britsch- als in Nederlandsch-In dië heeft het woord autonomie dienst gedaan als lokkende leuze, onvermijdelijk bij sommi gen het denkbeeld van onafhankelijkheid opwekkende, dat deze groep meesleepte, bij minder extremistisch gezinden in elk geval een min of meer vaag idee wekkende van grootere zelfstandigheid, van grooter politieke macht, dat uiteraard velen dezer gretig volgen deed. Hoe talrijker echter de staat kundig weinig bewuste menigte, welke zich onder deze leuze schaart, des te zekerder mag worden aangenomen, dat de overgroote meerderheid zich geen scherp waarschijn lijk zelfs in het geheel geen beeld heeft gevormd van wat die leuze in concreto betcekent. De autonomie-van-Indië-beweging heeft althans in de motie, voorgesteld op de in Indië gehouden openbare vergaderingen van 29 Januari j.l. en in den oproep van haar comitéin zoover aangegeven wat zij onder autonomie verstaat, dat zij ter zake verwijst naar de beginselen, neergelegd in de IHIIIIIMUMIIIIIIIIIlllllltlll ik ben de melk gaan halen voor mijn kleinen angora kat, de schelm zou mij geen rust laten, zoo hij niet precies op tijd zijn melk had. Nu mag i k wee r indommelen. Van middag om vijf, dan krijgt hij zijn lever. Ah ! monsieur Bouthor, on a bien du mal quand on lève un enfant". Ik ben mijn knol gaan halen van den horlogemaker", zei de Bouthor, niets bij zonders, maar het is een souvenir dat keizer Maximiliaan naar Mexico heeft meegebracht". Daiibclle kende het verhaal, had er niet veel ooren naar. Verzen gemaakt, mijnheer Daubelle?" zei de goedige reus.... Op die manier komen wij in den kring die on de hoogte van Montmartre huist. Men denkt daarbij misschien aan de opening van Mnrger's La ric itc Bohème. Inderdaad is het een krachtiger en breeder opgezet tafereel. Fantastische humor komt ons het eerst tegemoet. De man met den Panama hoed, Médéric Bouthor is een charge als Dickens van zijn personen maakte. Hij heeft zijn manie. Een sterke kerel, maar timide, heeft hij, die over middelen had te beschikken, zijn verbeelding gevoed met zeerooversverhaien en met tooneelen van het Mexicaansche planterslevcn. Hij wil zijn zeebonken en haciendabezit'.ers-bestaan realiseeren. Waar kan hij anders het onmogelijke volvoeren dan op de hoogte van Montmartre V In een open ruimte door een planken om heining ingesloten, heeft hij zijn hut gebouwd, zijn verzamelingen van exotische wapenen en afgoden vcrcenigd, rhum, den drank der zeeronvers, ondergebracht en is hij begonnen me! de cultuur van Oostersclte gewassen. Wat Ivni noi; ontbreekt is een slavin, een we zen in pi'.'iciii'ig gewaad dat hem op zijn wen ken !;-L-lrmr/aamt, en dat op ieder zeeroovers gelag aanwezig moet zijn. Hij zal haar ver werven, zijn nei/erin. Te gauw moet men hier niet gaan spreken van een onzinnige voorstelling. In werkelijk heid bestaat er een traditie te Montmartre van den planter" die in zijn plantage" zich toegelegd heeft op het verbouwen van tropische planten. En het exterioriseeren van verbeeldings elementen is toch een bekend feit. De groote romantiek berust daarop, de klieken van de romantiek in burgerlijke dagen zijn ook nog een voedsel van den geest geweest. Laten de Dickens figuren wat bekrompener zijn ge weest in hun ties en maniën, van aard zijn zij 't zelfde verschijnsel en Méderic Bouthor is niet meer dan een groote philistijn, een on schadelijke dwaas voor de vrienden die om hem en met hem lachen, zoolang hij on schadelijk blijft. AndréSalmon plaatst als een tweede zuil van zijn verhaal, vlak in de buurt van Méderic Bouthor, zijn onbezonnen heilige. Septime Fibur, vervuld van een dwaze vreug devolle vroomheid, waar het pas geeft. Ook hij is een krachtige man met de gezonde kleur van een boer of een zeeman, maar hij schuilt weg in een donker armoedig vertrek, uitziend op een binnenplein van een steeg waar nooit de zon schijnt, en dat alleen door een nauwe gang is te bereiken. Daar werkt hij voor zijn karig levensonderhoud als schrij ver, bij de walmende pctroleumlamp. Een knap man, wondermooi geweest zelfs. in zijn jeugd. Zoo noodig kan hij, zeker van zichzelf, zich in de wereld vertoonen. Mon sieur Septime Fébur noemt hem eerbiedig Montmartre. Hij is een realiteit als de ander, neen. hij is meer; hij is een portret, zoo hebben wij, voor een begin, ten minste de twee pilaren bij den ingang van La nc'^ressc du SacrcCncur voor oogen. W. G. C. B Y V A N C K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl