De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 15 april pagina 8

15 april 1922 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 April '22. - No. 2338 A, SMITS-GOVERTSEN. De Fci'rei'-legende. Geschiedvervalsching. Leiden, Uit geversmaatschappij Futura. 7 j. So. In dit nummer van de serie Geschiedvcrvalscliing hebben wij te doen met een zeer recent geval van wat waarlijk wel /.eer vee! op opzettelijke geschiedvervalsching gelijkt. Men weet, dat de Spaansche anarchist Francisco Fcrrcr in September 1000 door een krijgsraad is ter dood veroordeeld wegens zijn aandeel aan den opstand en de verwoesting van Barcelona in den zomer van dat jaar; het vonnis is daarna voltrokken. Tegen deze executie is een onstuimig protest opge gaan door de geheele wereld; het feit, dat Ferrer behoorde tot de orde der vrijmetselarcn zal aan die beweging stellig uitbreiding en beteekenis hebben gegeven. Ferrer werd voorgesteld als het nobele slachtoffer van de zeer partijdige en laaghartige Spaansche militaire rechtspraak. Hij gold vooreen diep zinnig wijsgeer, die vooral op onderwijsgebied nieuwe denkbeelden niet alleen verkondigde, maar ook in toepassing bracht; als zoodanig kon hij worden beschouwd als de martelaar van het moderne denken, vermoord door een verblind en bekrompen clericalisme. Daarom ook werd trouwens onder veler protest voor hem te Brussel een standbeeld opge richt, dat door de Duitsche regeering is weggenomen en sedert nog niet is hersteld. Tegen die voorstelling der feiten komt het bovengenoemde boekje op. De auteur geeft een anderen Ferrer te zien, juist het omge keerde van een groot en nobel man, integen deel een hoogst immoreel man met een zeer gebrekkige kennis en zonder de minste wetenschappelijke beteekenis; een man, aan wien het denken even vreemd was als aan den eersten den besten plnnderaar van een wille keurig achterbuurtrelletje. Er worden daar over gegevens te berde gebracht, die niet zonder beteekenis zijn. Intusschen is dit boekje in een toon geschreven, die niet ge makkelijk overtuigt.' Even heftig als Ferrer door zijn partijgenooten werd geprezen, even krachtig wordt hij hier bestreden en zelfs even hevig beschimpt. Zoodat men den indruk krijgt, dat ook hier de waarheid wel weer in het midden zal liggen. Ferrer ver dient stellig ni cettehonneur ni cette indignitc. Wil men in zulke delicate gevallen de waarheid trachten te onderkennen, dan moet men zonder hartstocht zich aan het onderzoek der stukken zetten. Doet men dat, dan zal wel blijken, dat Ferrer een van die oneven wichtige exaltado's was, waaraan onze tijd zoo rijk is. Maar met dit felle boekje komen wij niet veel verder. H. B R u G M A N s GUSTAV FRENSSEN. Klaas Hinricli Baas. Vcrt. Dr. C. D. Sax. Tweede druk. Amsterdam z. j. Van Holkema en Warendorf. Het zijn sterke hoeken, de romans van Frenssen. Zij missen elke intellcctueele ver fijning, en staan daardoor geheel op zich zelf. De moderne woordkunst in proza en poëzie heeft zich, zoowel bij ons als in de omringende litteraturen, vrijwel geheel losgemaakt van de natuur (die on-persoonlijk is), om op te gaan in zuiver-individualistisch aanvoelen, dat alleen met behulp van het intellect na te speuren is. Frenssen is een heel andere schrij ver. Men kan van zijn boeken genieten zooaïs men geniet van een mooien lentedag, van wind en wolken, van een sneeuwgczicht, van den' geur van den vochtigen boschgrond. Het valt niet te ontkennen, dat dergelijk werk door veel modernen niet. of tenminste niet volkomen, te savoureeren is. Laten wij in het midden, of het aan Frenssen ligt of aan den modernen geest. De tweede druk van Klaas Hinricli Baas, wel een van Frcnssen's gaafste scheppingen, bewijst, dat er nog velen zijn, die dit. eenvoudige en natuurlijke werk waardeeren. ELINE VAN STUWE. (Jacqueline Ryneke van Stuwe). Storm. 's-Gravenhage z j. N. Veensfra. Deze roman, spelend in het mondaine Haagsche leven, doet in het eerst wat ouderwetsch aan. Niet zoozeer door het gegeven als door de manier van behandeling, de milieu-schildering, die we sinds 1880 het jaar van Eline Vere kennen uit. zoovele romans. Maar doorlezend, voelt men in dit boek toch wel degelijk het eigene, en daarmee komt ook het boeiende, gelegen in een zekere innigheid, een accent van waarheiden oprecht heid. Er is in deze schrijfster niets geen pose, geen enkele poging om literair te doen; met grootc zuiverheid zijn de weinige personen gesteld tegen den beweeglijken achtergrond van het haagsche leven. Jacqueline Ryncke van Stuwe heeft zich in de laatste jaren ontwikkeld tot een van onze beste roman schrijfsters; haar schrijftrant is behecrsclit en zeer evenwichtig geworden, en het sterk synthetische element in haar levensopvatting bewaart haar voor intellcctueele verstarring. Wanneer ik dus als een der voornaamste trekken in haar werk zou willen noemen: verklaring van ievensverschijnselcn, dan is hiermee allerminst gemeend een opzettelijk uitwerken van problemen, maar wel een in prozakunst-vorm vastgelegd Ie vensbegrip, dat haar werk doorlicht met een beminnelijke klaarheid. HENNE SCIIOLTE en JAN R. TH. CAMPERT. Refereinen. Amsterdam 1922. P. N. van Kampen en Zoon. De auteurs van dezen keurig uitgegeven verzenbundcl doen aan hun werk een kleine inleiding voorafgaan, die als volgt begint: Wij betwijfelen het, dat Kunst een curio sum zou zijn, 't welk zonder eenig verband met den gang onzer levens, enkel om zijner zelfs wil, door een aparte schare pausen be oefend wordt; eveneens, dat kunst is een ethisch of aesthetisch middel voor sommige verdienstelijke luyden tot verheffingen veredeling der massa". Ieder, die een klein beetje inzicht heeft in het wezen der kunst, zal bovenstaande veronderstellingen in het geheel niet be twijfelen", maar ze voor volstrekte nonsens houden. Ik betwijfel dan ook, of Henne Scholte en Jan. R. Th. Campert wel de be teekenis van het woord betwijfelen" verstaan, maar ik betwijfel niet, of hun poëzie prullewerk is. Want dat weet ik wel zeker. Henne Scholte opent den beurtzang met het volgende gedicht Wegwijzer": Van hem vielen vergrilde wegen neder, hortend als der daemonen wild gebed den heuvel af, begeerelijke tred van doolaars cla;>ld' omlaag en keerde weder. Hij stond ten sein over dees warre sprong en wees en wees geluk, dat niemand kende dan de versteende vloek van deze wende, nar, die met korte hand er zelv' om dong. Ik wil den lezer niet beleedigcn door hem het mallotige van dit versje aan te gaan toonen... Wie deze wartaal te boven is, moet zijn krachten maar eens beproeven op de volgende puzzle, ook van Henne, en ge titeld '?Lach": Over de wiifte bogen van het naiiw-voorbijc klom van verklonken lach dit droomende (vermijen, maar in den mid-vaart sloeg smart's hemelgang van zilver uit blijende verheugens metalen schilfer, en aan den poel van zijner kim verloren z.inksel doofde' in hoon der lichten lach pijnelijk blinksel. Wat er van Jan R. Th. Campert in het boekje staat, is iels minder idioot, schoon als poëzie evenzeer waardeloos. Zoodat wij Jan en Henne niet met hun debuut ---? ik meen althans dat het hun eerste werk is kunnen felicitceren. Dat zij de pen onverwijld mogen neerleggen, is mijn oprechte wensch. Maar ik vrees. Er zijn maar al te veel menschen die iets mooi vinden, juist als ze 't niet snap pen, alle denk-monsters ten spijt. Grand Hotel Fanckler RESTAURAM1 - HAARLEM Pension prix-modérés DE STEEK ONDER WATER" Teckening voor de Amsterdammer" van Jordaan H i; R M A N i D D i: N u o R P N. V.pHET NEDERLANDSen TOONEKI-. We de ro p voering van Flcktra. Toen Royaards vór twee jaar dcnJStadsschouwburg betrok, bracht hij daar zijn repertoire, een in den loop van twaalf jaren gevestigd fonds van beproefde tooneelvertooningen, mee. Daaraan werden onder de nieuwe vlag enkele werken toegevoegd, en voor zoover wij dit speelplan thans overzien komt mij de opvoering van Sofokles' Elektra" voor te zijn de theatraal belangrijkste, en als zoodanig de sterkste interpretatie. Thea traal", dat wil hier zeggen: in het harmonisch tooneelverband, hetgeen bijv. een vergelijking met Goethe's Faust", waarbij de vertooning secondaire blijft aan den wijsgeerigen treest, al dadelijk uitsluit, terwijl aan den anderen kant het Shakespeare-blijspel met zijn onge breidelde spelfantasie, welke het dichterwoord vaak overvleugelt, evenmin in aanmerking komt. Een werk van Sofokles op het tooneel kan heden ten dage niet anders zijn dan een adoptatie op gewijden grond, een wedergave a tra vers de psyche van onzen tijd. Een poging tot historische en theatrale benadering van v rChristelijke gevoelens en verhoudingen, gelijk deze ons, na zooveel eeuwen, toeschijnen te zijn geweest, zou slechts tot gebrekkige imi tatie leiden en het eeuwige leven, dat in zulk een werk wacht en altijd weer jonge blocdstoevoer vraagt, zou ongewekt blijven. Het won der van deze klassieke werken is juist, dat zij zich aanpassen aan de behoeften en de midde len van eiken tijd, dat niet de wijzer moet wor den teruggezet om hen. Naar w.- Ik inzicht, in welk formaat", men dit werk echter tracht te spelen, altijd zal als eerste eiseh gelden: orde, maat en evenwicht, en het daaruitvolgend streven naar strikt gelijke waarden, elk van de hoogste spankraclit in het aangeno men bestek, herstelt hier vanzelf de aloude rechten van rhythine en modulatie, als dra gors, als voortplanters der woordelijke be wogenheid. .Alles blijkt hier even natuurlijk op zijn plaats en dus noodzakelijk, elk ding van gewicht zoekt zijn tegenwicht, als in de natuur. Wat illustratief zou kunnen worden bijgebracht, moet vervallen om ruimte te laten aan de elementaire machten, welke heendrijveii naar het vol, harmonisch droombeeld. Wij zien dit, door deze vertoo ning, ais gerezen uit onpeilbare diepten, legendarisch verbleekt, in den toon van half uitgewischte muurschilderingen, doch com pleet en vol nieuw innerlijk leven. Zoolang het evenwicht nog niet gevonden was, zoolang zich de meer en minder geslaagde deelen niet hadden gevoegd, liet de opvatting op deze schaal, met de tengere gestalte van Magda Janssens als middelfiguur, twijfel, bleken de zwakke plekken, kon men ook twisten over de ingrijpende plaats, die in dit drama de muziek inneemt; nu het vast-staat -- een groote reprise, die ui t rijst boven al het werk van den dag onderschikt zich wat ver wondering en verzet wekte, aan den nochtans xegevierenden, harmonischen wil. Modern. . . . dorst deze opvoering van den classieken Grickschen dichter in de Nederlandsche taal zijn, niodcrn-van-wezcn, ver van masker en kothurnen, van wat voor onzen tijd toch maar piëteit en experiment blijft, ontheven aan den looden last van een half-barbaarsch noodlot, maar geleid in de lichte banen van ons reli gieus besef, dat gelooft, niet aan den wil der goden in primitieven zin, maar aan den ver heven drang van het leven, dat tot eiken prijs voortgang, oplossing, verzoening eischt, opdat de zon zal rijzen over de graven. Menschelijk verklaard, de feitelijke moord en de tweede plansfiguren, Kiytaimestra en Aigisthos, in de schaduw, Elektra en Orestes verlicht voor den bewusten modernen geest, heeft Sofokles' drama voor mijn gevoelen niets ingeboet, dat niet vervangen werd door een bemid delend quivalent. Werd het daardoor in de vlakke afmetingen kleiner, naar de diepte groeide het uil. Voor ons, die geen titanen zijn, actief noch passief, liggen de beste, want eerlijkste gewaarwordingen onder het masker, in de levende lijnen van het zielsgelaat. En Sofokles was zijn tijd ver Nieuwe Fransche Boeken FKANC.OIS MAUKIAC, ,,Le lïaiser au IJpreux", Bernard Grasset, editeur, Paris. Wanneer men in een boek bewonderen kan, allereerst, de scherpe en levende, met sobere middelen verwezenlijkte karakteristiek der persoonlijkheden en der gevoelsverhoudingen, een handeling die zich voltrekt naar de wetten van een fatale noodzakelijk heid, een suggestieve aanduiding van de atmosfeer waarin de figuren zich bewegen, een solidcn en harmonischen bouw en ten slotte een edele zuiverheid der taal; dan mag men, dunkt mij, dit boek, zij het nog altijd met eenigen schroom waar het door een jong schrijver werd gemaakt, een meesterwerk noemen. Ik ben niet bang dat ik overdrijf wanneer ik Le Baiser au Lépreux" een meesterwerk noem. Het is in de middelmatige Fransche romanproductie een onverwachte verrukking, zoo als verleden jaar het bekoorlijke boek vol gezonde aardsche wijsheid van den graaf de Pesquidoux 1) mijn aandacht weken lang gevangen hield. n, welk een merkwaardig toeval, het verhaal van Le Baiser au L preux" gebeurt te midden van dezelfde land schappen als ons in Chez Nous" geschilderd worden, de landschappen van Zuid-West Frankrijk, die, naar de beschrijvingen van de Pesquidoux en Mauriac van een mysterieuze en beklemmende schoonheid moeten zijn; Jean Péloueyre, de zielige schuwe minnaar, wiens huwelijksverschrikkingcn Mauriac ver haalt, ligt te sterven voor het open raam. Het is in den herfst. En hij denkt aan vroegere herfsten: O matinees de chasse ! Béatitude des pins aux cimes ternes et grises dans l'azur, pareus aux humbles qni seront glorifiés ! Alors, au plus pais de la forêt, unc coulée verte d'herbages, d'aulnes et de brume dénoiiQait l'eau vive que l'alios colore d'ocre" En eenige minuten voor het einde ontsteekt de oude meid Cadette het houtvuur in de keuken: Cette haleine des pins incendiés que si souvent, dans les tés torrides, la lande natale lui souffla au visage, Jean Péloueyre la rec,ut sur son corps expirant." Het bittere schoon van deze streken, dat alleen zij die er leven volkomen beseffen kunnen, geeft aan de tragedie van den afzichtelijken Péloueyre, die ondergaat in de ellende van een huwelijk dat niet hij maar de pastoor gewild heeft, een bijzonder en voor dezen nooit gehoord accent. Wanneer men mij vraagt wat dit boek zoo aangrijpend maakt, dan geloof ik te moeten antwoorden, niet in de eerste plaats de treurige figuur van Jean noch het pijnlijk bestaan van zijn jonge vrouw, die hem als een goede echtvriendin zoo gaarne lief zou hebben en die hem niet liefhebben kan; maar veeleer d<> atmosfeer van onheil en verschrikking waarin de gebeurtenissen zich voordoen. Zooals het stil sterven van Jean geheel wordt opgenomen in de reeks der natuurlijke evenementen, zóis hier gén handeling voorgesteld los van de maar heel even aangeduide, maar niettemin voortdurend nabije gebeurtenissen der natuur. Hierdoor krijgt het verhaal een buitengewone drama tische spanning en de beklemmende schoon heid van het onvermijdelijke. Jean Péloueyre is de laatste afstammeling uit een zeer rijk landheerengeslacht, de zoon van een zonderlinge ingebeelde zieke. Hij is van een leelijkheid die spot en afschuw wekt. En hij mist kracht en tooi van geest die de omstanders fascineert dat zij het armelijk lijf vergeten. Hij is schuw en durft zich niet toonen op straat. Hij zwerft met zijn geweer in de eenzaamheid en schiet eksters. Troost vindt hij in een ziekelijk geloof dat hem geen kracht of vertrouwen schenkt. Hij is intelli gent maar kan zich op geen arbeid concentreeren. De mogelijkheid dat hij, zich zoo diep van zijn zwakheid en zijn afzichtelijkheid 1) Joseph de Pesquidoux, Chez Nous' (Plan)' vooruit. In deze regie-opgave en haar oplossing ligt voor mij de natuurlijke verwe zenlijking van het vaagen op de spits gedreven ideaal, dat de expressionisten zich stellen. Is deze concentratie, dit straf rhythine, de volle aanslag der motieven iets anders? Kan men zich den korten, zwaren gang met de bijl naar boven indrukwekkender denken dan van dezen, onder verheven dwangbevel handelenden Orestes? Verlangt iemand sug gestiever beeld van den moord achter de scher men, dan wat de gil der klarinet voor Sofo kles volbrengt? Wij behoeven nog niet aan Von Hofmannsthal- -Richard Strauss te her inneren, om toe te geven dat dit alles, met de gruwelkamers van het paleis in het front, stellig veel heviger kan, maar is dit schokkende daarom meer indringend? Op het plan van menschelijkheid, waarop deze Elektra-vertooning, opgebouwd om de van nature zachte, fijn-gevoelige persoon van Magda Janssens, kwam te staan, is zij in haar mildere bewogen heid, diep-ernstig, tut de keel beklemmend en aaiuloenlijk-bevrijdend gebleven. In de er kenning, dat de wraak, de gerechte, iu hoogste instantie genademiddel wordt, dat zij deel heeft aan den barmhartigeii geest, dat de daad in haar afgrijselijkheid, de goddelijke verlossing in zich draagt en de natuur herademt nadat zij is volbracht, ligt het ge leidelijk gewonnen pleit. Of wij deze ontroe rende verademing nog als een vreugde kunnen gevoelen? De druk van onzen tijd is zwaar en het zijn alleen de grootsten, zooals Diepenbrock, in wie het Dionysische nochtans weer klank vindt. De wederopvoering van Elektra" hield verband met den vroegen dood van dezen beminden medewerker en gaf wijding aan diens op 5 April verjaarden sterfdag. Royaards heeft gedaan wat hij vermocht om voor du kunst van Diepenbroek ook buiten den enge ren imiziekkring, de liefde te winnen welke den man, die populariteit schuwde, op geen waar diger wijze kon worden gebracht, en aan de groote voorstellingen zelte zijn naam allijd een glans van ho:>;;c verwachting bii. De Elektra" is van dit kunsienaar^verbond hel laatste teeken gcwiest. Deze opvoering, die hei accoord \an i liepjuhrocl;'': /ii i heel'; Dr. Molens (hoffelijk): Het spijt me, dat ik mijnheer niet warmer kan ontvangen." bewust, nog eens een vrouw zou vinden, is nooit voor hem opgegaan. De pastoor over tuigt den oude Jeróme Péloueyre van den nood zakelijkheid om door een huwelijk van Jean het fortuin uit de handen der godloochenende Cazenave's te redden. Hij weet een vrouw voor den ongelukkigen vereenzaamde: Noémi, de dochter van een verarmd ambtenaar. Zou Noémi dit huwelijk aanvaarden? Hoe nu? On ne refuse pas Ie fils Péloueyre." Het huwelijk wordt gesloten na een korte verloving die Noémi nog slechts een vermoeden geeft van de stille ellende die haar wacht. Want Noémi wil een goede vrouw zijn voorden man d;e haar kiest, maar zij kon niet vermoeden dat juist tle:c haar kiezen zou. Het was een triestig feest op den huwelijksdag en den vol genden ochtend kenden Jean en Noémi de dageliiksche pijniging die hen wachtte. Jean Pelouyere dut se battre longtemps, d'abord contre sa propre glacé, puis contre une murte. A l'aube un gémissement faiblc m.irque la fin d'une lutte qui avait durésix heures. Trempéde sueur, Jean Pélouerye n' osant bouger, plus hideux qu' un ver auprès de ce cadavre enfin abandonné". Hoe sober, maar hoe fel, beschrijft dan Mauriac het leven van Jean en Noémi in een hel, waarin zij beiden de verfijndste en wreed ste kwellingen van het lichaam en de ziel lijden ! En geen ander einde is mogelijk dan in den dood. De dood vindt Jean zooal niet voorbereid dan toch zonder wederstreven. In het lijden ziet Noémi in hem niet meer den man van wien zij een onvervvinbaren afkeer heeft, maar niets anders dan een armen mensen, die van dit leven niets meer vraagt en dien zij, zonder schrik, kan liefhebben. Fin na zijn dood weerstaat zij, gelijk bij Jean's leven, de mannelijke bekoring uitgaande van den jon gen dokter, die de vrouwen en het leven kent. Zij blijft in de traditie van Péloueyre's die er prat op gingen d'appartenir a une familie o les vcuves ne quittaient jamais Ie noir." Waar om? Noémi wist het zelve niet, zij was niet gewend zich zelve te analyseeren en zij las nooit romans. Kon zij anders? ....elle conniit que sa fidélitéau mort serait son humble gloire et qu'il ne lui appartenait plus de s'y soustraire". Dit kort relaas van het uiterlijk gebeuren kan slechts een zeer beperkten indruk geven van de kracht waarmede deze kleine roman ons opneemt en ons mcdevoert op een stroom van angstigen hartstocht. Maar misschien is het voldoende om de overtuiging te geven dat we hier staan voor een werk van sterke originaliteit, zoo in gegeven als in uitwerking en dat zich daardoor voor goed vastlegt in onze herinnering. En wat misschien ietwat gezocht mag lijken in den opzet, blijkt heel natuurlijk te zijn, wanneer wij eenmaal zijn opgenomen in de gevoelseenheid die dit ver haal draagt, de eenheid van menschelijke vernederingen smart en de getounnenteerde, mysterieuse natuur van de Landes. Le Baiser mi Lépreux" is te midden van de bekroonde en bijna bekroonde boeken, bijna alle zonder beteekenis, maar waarop zich onrechtvaardigerwijze de aandacht van het pu bliek concentreert, inderdaad een meesterwerk. J. G R E s ti o i r. Verschenen : Dramatische Kroniek Eerste, tweede en derde bundel door TOP NAEFF ... l Ing. f 2.25 Pnjs per bundel : j Uitg. van VAN HOLKEMA & WARENDORF AMSTERDAM 19 Illllll II Illlll Illl llllllllllMllllllllmlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMI Illllll opgenomen, van Boutens' dichtergccst hoog bleef omspeeld, door de Lensvelts in strakke sierlijkheid werd opgezet en van Royaards het 'leven verkreeg, bewaart een voorbeeld van samenwerking zooals we er in ons klein, verdeeld kunstland weinige weten aai1 te wijzen. En hei is smartelijk te denken, dat bij dit zeldzaam pogen het tooneel te geven wat het van oudsher toekomt, juist deze edele makker aan den strijd ontviel. In meer dan muzikalen zin houdt de opvoering van Elektra" het testament van Alphons Diepjnhrock in. N. V. HET ROTTEKDAMSCH TOONEEL. De Schaduw, door Dario Niccodeini. De sterren".... In het labyrinth van Sua Eccelienza", Bclla Donna", cle Wcdloop met de Schaduw" en de Schaduw" zonder den wedlor.p, zoekt het publiek den tooneelkunstenaar, hem of haar, in wie het vertrou wen stelt, van wie het de spel-ontroering ver wacht. In Amsterdam is het Magda Janssens, die als Madame-Sans-Gêne- - is ze niet kranig deze kunstenares, in n week de nobel-ontn>ercnde Elektra" en deze tintelende Her togin van Danzig ! de harten verwarmt, in den Haag trekt" Elsa Mauhs in de japonnen van Signora allenga, in Rotterdam vult zich eiken avond de Groote Schouwburg om Alida Tartaud te bewonderen in een rol, die haar past. Er zijn ongetwijfeld rollen geschreven van beter gehalte, welke aan haar veelzijdig talent, op zijn iniddaghnogte, niet minder wel zouden passen, een uitgebreid repertoire de tragedie wellicht, en in elk geval het hoo gere blijspel ----- wacht haar met smart, doch wil men onder een mooie rol" verstaan: een gelegenheid gangbare aandoeningen op liet tooneel te bevestigen, clan aanvaardt men ook Dario Niccodemi in den koop. De Schaduw", spel van vrouwenleed, is een melo-drama, Enoch Arden, in omgekeerde verhouding, waarxan met wat fantasie, het geval verplaatst naar een onwaarschijnlijke 'landstreek, waar de stervelingen poëzie tegen elkaar praten, een opera te maken zou zijn. Als realistisch salonstuk behoort dil \cLz.insi1! ei) de ui;wer!-'ing daarvan tot de \alsche kunst en de tooneelspeelster, die met tic ze middelen een volle zaal 'ut snikken brengt, verstaat haar vak. Berthe Tregnier is door hysterische paralyse verlamd en, op het oogenblik dat het stuk begint, reeds zeven jaren aan haar stoel gekluisterd. Haar man, een artiest" natuurlijk, heeft zijn atelier in een verre buitenwijk en brengt daar ook den nacht door. Berthe geneest, tamelijk plotseling, dat schijnt voor te komen, doch wat minder waarschijnlijk lijkt, de zelfbeheersching die deze hysterica aan den dag legt, is ver bluffend. Zij toont n overgelukkig moment den dokter haar herboren ledematen, om ter stond haar versteende positie weder in te nemen tot den dag, waarop zij zeker genoeg van haar genezing zal zijn om haar man daar mede te verrassen. Die verrassing, op zijn atelier, waar mevrouw", deze moest nu weer net de vriendin van Berthe zijn juist is uitgegaan en cle kleine in een nevenvertrek slaapt, geeft. ... al wat bij dergelijke ondernemingen der verrassing" is. En na veel pijnlijk'over en weer gepraat, waarbij de ietwat praktisch ontwikkelde toeschouwer denkt: man, begin nu met de schaduw" langs een zoet lijntje van het atelier te krijgen vór aanstonds de z.on van haar boodschappen thuis komt! en de explosie wanneer dit inder daad geschiedt - besluit Berthe maar weer te gaan zitten waar ze zat, tot aan de compli catie een redelijke mouw zal zijn gepast. I will be little wiïe of both" bood het dappere vrouwtje van Enoch Arden nog aan. Gerard Tregnier bewijst hoe hulpeloos een man in een dergelijk perikel staat. En aangezien geen Salomo hem doorsnijdt, bidt Berthe dat God haar maar weer met de oude kwaal zal. .. . troosten; hetgeen ik den hemel verzoeken vind. Al wat deze menschen spreken een on waar schema kan ik desnoods aanvaarden is onecht, op de zaal gespeeld. Mevrouw Tartaud, die zulk een rol technisch natuur lijk volkomen beheerscht, gaf er de tragische accenten van haar stem en de fijne schakeeringen van haar vrouwelijk gevoel aan, en wist daarmede de stemming te wekken, de atmosfeer, waarin men haar gaarne ziet. Voor haar werd het een succes, dat men echter niet gelijk moet stellen met den dieperen bijval, welke zij in de laatste jaren o.n. als Ibsen-speelster bij hei RottenJanisch gezel schap gevoiuieii Keïl. T o !? N .\ i.' i i

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl